Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het onderzoek naar cao-afspraken RVU (Kamerstuk 29544-1072)
Arbeidsmarktbeleid
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2021D36141, datum: 2021-09-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: W.P.H.J. Peters, Tweede Kamerlid (Ooit CDA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: L.B. Blom, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2021Z13685:
- Indiener: W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2021-09-08 12:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-09-14 16:30: Procedures en brieven commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2021-09-29 14:00: Onderzoek naar cao-afspraken RVU (29544-1072) (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2021-12-01 10:00: Procedures en brieven commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (digitaal) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-03-31 14:00: Pensioenonderwerpen (Commissiedebat), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-04-07 15:05: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (š origineel)
29544-1072 Onderzoek naar cao-afspraken RVU
Nr. ā¦..
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld ā¦ 2021
In de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestond bij enkele fracties de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de op 14 juli 2021 ontvangen brief inzake het Onderzoek naar cao-afspraken RVU (Kamerstuk 29544-1072).
Bij brief van ā¦ 2021 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze beantwoord. De vragen en opmerkingen van de fracties en de antwoorden van de minister zijn hieronder afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Peters
Adjunct-griffier van de commissie,
Blom
Inhoudsopgave
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
II Antwoord/Reactie van de minister
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de inventarisatie van de collectieve arbeidsovereenkomst (cao)-afspraken over regelingen voor vervroegde uittreding (RVUās), die onderdeel zijn van het pensioenakkoord. Het doel van de tijdelijke fiscale versoepeling is een oplossing voor die werknemers die niet in staat zijn door te werken tot de (verhoogde) Algemene Ouderdomswet (AOW)-leeftijd. Deze leden constateren dat iedereen nodig is op de Nederlandse arbeidsmarkt en betreuren het dat er nog onvoldoende blijkt te worden geĆÆnvesteerd in de duurzame inzetbaarheid van werkenden. Deze leden constateren dat er voor een steeds groter deel van de werknemers cao-afspraken worden gemaakt over RVU-regelingen.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de RVU-regelingen bedoeld zijn voor werknemers in wie onvoldoende is geĆÆnvesteerd in duurzame inzetbaarheid. Deze leden vragen de minister wat zijn opvatting is over de voortgang van beleid en inzet op duurzame inzetbaarheid. Worden er in caoās voldoende afspraken gemaakt over duurzame inzetbaarheid en op welke wijze komen die tot uitvoering in de praktijk? Verwacht de minister dat aan het einde van de looptijd van de tijdelijke fiscale versoepeling, de duurzame inzetbaarheid dusdanig is dat de fiscale versoepeling beĆ«indigd kan worden? Wat is de minister van plan te doen om investeringen in duurzame inzetbaarheid extra snelheid en effectiviteit te geven?
Ook lezen de leden van de VVD-fractie dat de administratie van de RVU-uitbetaling bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) nog te wensen overlaat. Is het de verwachting van de minister dat dit tot problemen leidt? Immers, wanneer de RVU-uitbetalingen per abuis niet gezien worden als vallend onder het versoepelde fiscale regime, lopen de ex-werknemers het risico op forse fiscale naheffingen. Kan de minister aangeven welke acties hij onderneemt om te zorgen dat UWV de administratie kan verbeteren?
De leden van de VVD-fractie vragen zich daarnaast af wat de te verwachten besteding is van de gelden die beschikbaar zijn gesteld voor de fiscaal vriendelijke RVU-uitbetaling, in verhouding tot de gelden die besteed worden aan de duurzame inzetbaarheid. Wanneer kan de Kamer hier een overzicht van ontvangen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderzoek naar cao-afspraken over de RVU-regelingen. Zij hebben daarbij nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie vragen of de minister deelt dat bij deze ontwikkeling van de RVU-afspraken in caoās de afspraken over duurzame inzetbaarheid ook aandacht verdienen. Deze leden vragen of er zicht is op de ontwikkeling van afspraken op het gebied van duurzame inzetbaarheid in de caoās en hoe het specifiek staat met deze afspraken in de caoās waar nu een RVU wordt opgenomen.
De leden van de D66-fractie vragen of de minister er zicht op heeft of de maatregel het beoogde doel bereikt: werknemers die overvallen zijn door de verhoogde AOW-leeftijd de mogelijkheid bieden eerder te stoppen. Deze leden vragen of de minister er zicht op heeft of de RVU op bepaalde groepen binnen de caoās wordt gericht, en of dat dan ook de groepen zijn die zich het minst hebben kunnen voorbereiden. Deze leden vragen of het gaat om werknemers die fysiek werk verrichten, bijvoorbeeld in de bouw en bij de politie die al in 2021 zijn gestart. Deze leden vragen of de minister bereid is dit ook mee te nemen in de verdere monitoring.
De leden van de D66-fractie vragen of zij goed begrijpen dat het ongeveer om 18.500 mensen extra gaat die gebruik zullen maken van een RVU de komende jaren nu de pseudo-eindheffing tijdelijk is aangepast. Deze leden vragen wat dit aantal zou betekenen voor de raming van de Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden (MDIEU) en of de verhouding tussen vervroegd uittreden en dat voorkomen in de toekomst door te investeren in duurzame inzetbaarheid dan nog op orde is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie
De leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie hebben met interesse, maar ook met zorg, kennisgenomen van het onderzoek naar cao-afspraken RVU.
Allereerst zijn de leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie tevreden over het feit dat er in korte tijd een veelheid aan cao-afspraken is gemaakt om eerder te kunnen stoppen met werken voor mensen met een zwaar beroep. Echter doet dit onderzoek geen uitspraken over het tweede deel van de aangenomen motie, namelijk of er eerste signalen zijn dat mensen met een zwaar beroep en een klein pensioen daadwerkelijk eerder kunnen stoppen met werken. Deze leden vragen de minister daarom ook om ook dit onderdeel van de motie te onderzoeken. Verder hebben deze leden behoefte om halfjaarlijks op de hoogte te worden gehouden over de ontwikkelingen en knelpunten van de cao-afspraken RVU. Is de minister bereid om dit halfjaarlijks te monitoren, in lijn met de aangenomen motie-Gijs van Dijk/Maatoug over het toegankelijker maken van de regeling om eerder te stoppen met werken (Kamerstuk 32043, nr. 569) en daarbij ook met oplossingen te komen voor de gesignaleerde knelpunten?
2.2 Status van afspraken in het voorjaar 2021
De leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie constateren bij de āStatus van afspraken in het voorjaar 2021ā dat veel cao-partijen nog aangeven een voornemen te hebben een onderzoek (studieafspraak) te starten naar het invoeren van een eerder stoppen met werken-regeling. Kan de minister aangeven hoeveel mensen er op grond van de cao-afspraken recht hebben op een RVU-regeling? Hoe beoordeelt de minister de doeltreffendheid van deze RVU-afspraken? Bereikt de RVU-regeling daadwerkelijk de medewerkers? Kan de minister verder aangeven wat de redenen zijn dat er alleen nog een voornemen is of dat er eerst een onderzoek, en ook waarover, dient plaats te vinden? Is dit vanwege beperkingen die vanuit de MDIEU naar voren komen? Zo ja, kan worden aangegeven welke knelpunten daarbij worden genoemd? Kan de minister aangeven welke activiteiten, en in welke mate, vanaf het verschijnen van dit āOnderzoek naar cao-afspraken RVUā zijn en worden ondernomen om vanuit de studieafspraken tot daadwerkelijke RVU-regelingen te komen? Kan de minister ook ingaan op in hoeverre er cao-afspraken zijn gemaakt in de sectoren die relatief veel zwaar werkenden kennen? In de brief lijken alleen de werkenden in de bouw en bij de politie bereikt te worden, maar in hoeverre zijn er in sectoren als zorg en onderwijs RVU-afspraken in de caoās gemaakt?
De leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie constateren verder dat naar schatting 20% van de mensen die in aanmerking komt voor de RVU daar gebruik van maakt. Deze leden zijn van mening dat een deelname van 20% laag is. Kan de minister nagaan wat de oorzaak is van dit lage aantal deelnemers? En heeft de minister inzicht in de oorzaken waarom de overige 80% van de mensen niet deelneemt aan de aangeboden RVU? Zo nee, wil de minister een nader onderzoek starten om hier inzicht in te verkrijgen? Vanuit verschillende sectoren vernemen deze leden dat de vormgeving van de (MDIEU-)regeling tot knelpunten leidt. Knelpunten die genoemd worden zijn:
Een te lage RVU-drempelvrijstelling;
Beperkte definitie van loon, zodat toeslagen, zoals overwerktoeslag en inconveniƫntentoeslag, niet meetellen bij het inkomen;
Geen mogelijkheid om pensioenopbouw voort te laten zetten of compensatie hiervoor te ontvangen;
De onmogelijkheid om pensioen te vervroegen gegeven de hoogte van het pensioen;
De (on)mogelijkheid om een dag te blijven werken in sectoren met zwaar werk;
Verschil tussen bruto/netto RVU;
De maximaal 25% van de RVU-kosten die in de MDIEU onder de subsidiabele kosten valt;
Te beperkte mogelijkheden vanuit pensioenfondsen en sectoren voor adequaat financieel advies over de individuele (pensioen)gevolgen bij deelname aan een regeling.
Kan de minister afzonderlijk ingaan op bovenstaande knelpunten en aangeven of hierover al gesprekken worden gevoerd met sociale partners en in hoeverre de minister bereid is om de MDIEU hierop aan te passen?
Verder vragen de leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie zich af of het klopt dat sectoren, zoals bijvoorbeeld de afvalinzamelingsbedrijven, met lage lonen en weinig financiƫle ruimte nauwelijks gebruik kunnen maken van de MDIEU.
2.4 Doelgroep
De leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie vinden het positief dat de meerderheid van de afspraken zich richt op het aantal dienstjaren. Is de minister het eens dat werken met dienstjaren of het aantal gewerkte jaren ook voor de langere termijn een goede mogelijkheid is om mensen met zwaar werk de mogelijkheid te geven eerder te kunnen stoppen met werken? Wanneer gaat de uitwerking van start van het eerdere onderzoek om na 45 dienstjaren met pensioen te kunnen? Is de minister het eens dat daar vaart mee gemaakt moet worden, ook gezien de tijdelijkheid van de huidige regeling?
2.5 Instemming werkgever
De leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie hebben vraagtekens bij het feit dat werknemers instemming moeten vragen om gebruik te mogen maken van de eerder stoppen met werken-regeling. Wat is het oordeel van de minister hierover? En is de minister bereid om in overleg met sociale partners hier afspraken over te maken, zodat hier eenduidige richtlijnen voor gelden en zoveel mogelijk werknemers met een zwaar beroep, als zij dat willen, kunnen stoppen met werken?
2.7 Duur van de uitkering
De leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie vragen de minister wat de reden is dat cao-partijen geen gebruik maken van de maximale duur (drie jaar) van de vrijstelling van de RVU-heffing. Vindt de minister het, net zoals deze leden, ongewenst dat schoonmakers maar Ć©Ć©n jaar eerder kunnen stoppen met werken? Is de minister het eens dat juist deze groep werknemers de maximale ruimte om eerder te stoppen met werken zou moeten benutten? Klopt het daarnaast dat in de politie-cao afgesproken is dat politieagenten slechts voor twee jaar het maximale vrijstellingsbedrag om eerder te stoppen met werken kunnen krijgen? Is de minister het met deze leden eens dat het bizar is dat er bij politieagenten, die enorm zwaar werk doen en waarbij de overheid nota bene werkgever is en het goede voorbeeld zou moeten geven, sprake is van een magere regeling van twee jaar eerder stoppen met werken of drie jaar eerder stoppen met werken met een veel lagere RVU-uitkering? Is de minister bereid om ervoor te zorgen dat politieagenten ook gewoon gebruik kunnen maken van de maximale duur van drie jaar om eerder te stoppen met werken?
Verder vragen de leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie naar het probleem bij faillissement van een werkgever waardoor de werknemer niet kan voldoen aan de voorwaarde om zelf ontslag te nemen.
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoek naar de cao-afspraken omtrent de RVU. Deze leden valt op dat er slechts beperkt gebruik van wordt gemaakt, zij vragen waarom dit zo is en wat de minister hier aan gaat doen. Zij ontvangen veel berichten via de mail dat werknemers er geen gebruik van kunnen maken omdat hun werkgever het bestaan van deze regeling ontkent of betoogt dat deze nog niet ingevoerd zou zijn, ondanks dat de regeling al van kracht is. Zij vragen de minister of hij deze signalen ook ontvangt en bereid is hier onderzoek naar in te stellen en de voorlichting hierover richting werkenden en werkgevers kan vergroten. Erkent de minister dat als de werkgever niet wil betalen de werknemer geen toegang heeft tot deze regeling? Deelt hij de mening dat hierdoor ongelijke behandeling optreedt en dat dit een onwenselijke situatie oplevert? Welke opties zijn er om de mogelijkheid tot RVU voor iedere werknemer beschikbaar te stellen?
Volgens de leden van de SP-fractie zou de boete op vroegpensioen in zijn geheel afgeschaft moeten worden. Dit zou stoppen op een redelijke leeftijd voor mensen met een zwaar beroep mogelijk maken en helpt alle werknemers hun pensioen te plannen. Zo kunnen werknemers over een langere termijn hun pensioenopbouw afstemmen op de wens of noodzaak om op of voor 65 te stoppen met werken. Dit maakt prudente financiƫle keuzes van werknemers mogelijk. Hoe kijkt de minister hier tegenaan, vragen deze leden. Op welke manier kan het mogelijk gemaakt worden om de boete op vroegpensioen structureel af te schaffen? In welke mate zal hier gebruik van worden gemaakt? Welke opbrengsten levert dit op voor het welzijn van werkenden? Welke kostenbesparing zou het afschaffen van de vroegpensioenboete opleveren voor de gemiddelde werknemer en de gemiddelde werknemer met een zwaar beroep? Welke kosten en opbrengsten, specifiek rondom de inkomstenbelasting en overige uitkeringen (zoals arbeidsongeschiktheid), zijn hier voor de staat aan verbonden? Welke onderzoeken heeft de minister nog lopen naar het mogelijk maken van vroegpensioen in algemeenheid en voor zware beroepen?
Voorts zien de leden van de SP-fractie dat een lagere AOW-leeftijd kostenbesparend werkt met betrekking tot het vroegpensioen. Als de pensioenleeftijd immers op 65 ligt zal er minder noodzaak zijn voor vroegpensioenregelingen. Deze leden zouden graag een overzicht zien van de kosten en kostenbesparingen van een dergelijke regeling, zowel voor de staatsbegroting als voor de gemiddelde werkende en de gemiddelde werkende met een zwaar beroep. Hierbij zien deze leden graag ook onder andere zorgkosten en uitkeringen (zoals arbeidsongeschiktheid) en uitgespaarde zorgkosten en uitkeringen betrokken worden, specifiek voor werkenden en werkenden met een zwaar beroep boven de 60. Deze leden verwachten dat hier een besparing zal optreden.
II Antwoord/reactie van de minister