[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de voorhang Besluit tot wijziging van onder andere het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB in verband met de uitwerking van het taalschakeltraject als opleiding educatie en de onderwijsroute in het inburgeringsstelsel (Kamerstuk 31288-915)

Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2021D36220, datum: 2021-10-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31288-921).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31288 -921 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid.

Onderdeel van zaak 2021Z16864:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2021-2022

31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 921 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 oktober 2021

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 25 juni 2021 over de voorhang van het Besluit tot wijziging van onder andere het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB in verband met de uitwerking van het taalschakeltraject als opleiding educatie en de onderwijsroute in het inburgeringsstelsel (Kamerstuk 31 288, nr. 915).

De vragen en opmerkingen zijn op 10 september 2021 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 30 september 2021 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie,
Tellegen

De adjunct-griffier van de commissie,
De Jong-van de Graaf

Inhoud blz.
I Vragen en opmerkingen uit de fracties 2
Inbreng van de leden van de VVD-fractie 2
Inbreng van de leden van de D66-fractie 2
Inbreng van de leden van de CDA-fractie 4
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie 4
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 5
Inbreng van de leden van de VVD-fractie 5
Inbreng van de leden van de D66-fractie 8
Inbreng van de leden van de CDA-fractie 11
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie 13

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorgehangen besluit met de uitwerking van het taalschakeltraject. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat er verschillende taalschakeltrajecten zijn die toegang kunnen geven tot vervolgopleidingen. Kan de Minister toelichten op welke manier binnen de brede intake wordt gekeken naar het niveau waarop inburgeraars kunnen instromen? Gaat het daarbij puur om het niveau van eerder behaalde diploma’s of ook om andere mogelijkheden zoals de leerbaarheidstoets? Is het daarbij mogelijk om eerst te stapelen in taalschakeltrajecten voor het verhogen van het instroomniveau in reguliere vervolgopleidingen of is het oorspronkelijk bepaalde niveau het niveau waarop de statushouder kan instromen na succesvol afronden van het traject, zo vragen de voornoemde leden.

Deze leden hebben begrip voor de keuze dat vervolgopleidingen zelf kunnen bepalen of iemand voldoet aan de toelatingseisen van de opleiding. Tegelijkertijd zijn zij van mening dat het van groot belang is dat taalschakeltrajecten daadwerkelijk leiden tot het volgen en succesvol kunnen doorlopen van een vervolgopleiding. Op welke manier heeft de Minister gesproken en/of afspraken gemaakt met vervolgopleidingen? Welke eisen stellen zij aan statushouders om hun vervolgopleiding te kunnen volgen? De leden vragen voorts of de trajecten daarvoor voldoende basis bieden.

De leden van de VVD-fractie lezen dat er in reactie op de internetconsultatie een steunpunt voor taalschakelinstellingen wordt ingericht waar aanvragers met hun vragen terechtkunnen. Daar wordt op dit moment aan gewerkt. De leden vragen wat de deadline hiervoor is.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorhang van het Besluit tot wijziging van onder andere het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB in verband met de uitwerking van het taalschakeltraject als opleiding educatie en de onderwijsroute in het inburgeringsstelsel. Zij hebben nog enkele kritische vragen en opmerkingen.

Algemeen

De leden van de D66-fractie hebben een aantal vragen over leerlingen die na de eerste opvang in Nederland op een praktijkschool komen en vervolgens na hun achttiende verjaardag inburgeringsplichtig worden. De voornoemde leden hebben zorgwekkende signalen ontvangen over leerlingen die goed kunnen meekomen op de praktijkschool, maar door wetgeving in de knel raken. Deze leerlingen zijn namelijk niet altijd in staat om aan de eisen van het inburgeringsdiploma te voldoen (referentieniveau A2 Nederlandse taal), terwijl hun aanwezigheid op een praktijkschool en het behalen van een diploma geen vrijstelling daarvoor oplevert. Hierdoor kiezen leerlingen er soms voor om vroegtijdig de praktijkschool te verlaten, om via een andere route toch een vrijstelling te ontvangen voor de inburgering, bijvoorbeeld door zich in te schrijven bij een entreeopleiding in de hoop door te kunnen stromen naar mbo-2. Vaak is dit geen succesvolle route. Het gevolg is dat leerlingen de voorbereiding op de arbeidsmarkt op de praktijkschool mislopen, waardoor de kans op een succesvolle uitstroom kleiner wordt. Bovendien hebben zij dan alsnog niet aan hun verplichting tot inburgeren voldaan. De voornoemde leden constateren dat met de nieuwe Wet inburgering de regie bij gemeenten komt te liggen. Zij vragen de Minister of met de nieuwe wet wordt geborgd dat deze problematiek verholpen wordt en of de Minister de genoemde problematiek herkent.

De leden van de D66-fractie hebben daarnaast vernomen dat een aantal onderwijsinstellingen in Groningen en Drenthe stopt met het aanbieden van inburgeringscursussen, omdat dit te duur zou zijn. De te hoge kosten zouden met name komen door de nieuwe Wet inburgering. Gemeenten moeten namelijk zelf inburgeringscursussen inkopen, waar dit voorheen de taak was van de inburgeraar zelf. Klopt het dat scholen niet genoeg budget krijgen om dit te realiseren? Vindt de Minister het wenselijk dat scholen moeten stoppen met het aanbieden van inburgeringscursussen? Welke gevolgen heeft dit voor inburgeraars in Groningen en Drenthe, zo vragen de leden.

De leden van de D66-fractie hebben opgemerkt dat regelmatig onduidelijkheid bestaat over de verschillende inburgeringsroutes en de plichten die inburgeraars hebben. Zij vragen of een stroomschema kan worden verstrekt van de verschillende inburgeringstrajecten en de bijbehorende rechten en plichten die inburgeraars hebben, waarbij duidelijk inzicht wordt gegeven in de wijze waarop de onderwijsroute, de zelfredzaamheidsroute en de B1-route zich tot elkaar verhouden en van elkaar verschillen.

Aanleiding

De leden van de D66-fractie lezen dat een taalschakelprogramma, mede vanwege mogelijke rechtsongelijkheid met andere vo-leerlingen1, geen eigenstandig toelatingsrecht geeft tot vervolgonderwijs, maar dat wel wordt verwacht dat de inhoudelijke invulling van de taalschakeltrajecten tezamen met de eventueel opgedane werk- en onderwijservaring in het land van herkomst voldoende zullen zijn om toegang tot het vervolgonderwijs mogelijk te maken. Deze leden vragen op welke wijze dit kenbaar wordt gemaakt onder de personen die een taalschakeltraject volgen en op welke manier zij enige zekerheid kunnen hebben over hun mogelijkheden om in aanmerking te komen voor het volgen van vervolgonderwijs.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot wijziging van onder andere het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB in verband met de uitwerking van het taalschakeltraject als opleiding educatie en de onderwijsroute in het inburgeringsstelsel. De leden hebben nog enkele vragen.

Taalschakeldiploma geeft geen toelatingsrecht tot vervolgopleiding

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre taalschakelinstellingen lokaal/landelijk taalschakeltrajecten aanbieden. Wat betekent het advies voor taalschakelinstellingen om afspraken te maken met mbo- en ho-instellingen over de toelating van geslaagde taalschakeldeelnemers? Gaat dit om individuele afspraken of om afspraken met de koepels? Is dit haalbaar vanwege de hoeveelheid instellingen en opleidingen? Zijn de mbo- en ho-instellingen hier volgens de Minister toe bereid, zo vragen de leden.

Samenvattend: complexiteit regels rondom taalschakeltraject

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de taken van examencommissies van taalschakelinstellingen te vergelijken zijn met de taken van een examencommissie van een mbo- en ho-instelling. In hoeverre zitten er ook mensen vanuit het mbo en ho in zo’n examencommissie om de overgang van een taalschakeltraject naar een vervolgopleiding gemakkelijker te maken, zo vragen de leden van de voornoemde fractie.

Vaardigheden voor opleidings- en beroepskeuze

De leden van de CDA-fractie vragen tot slot in hoeverre vervolgopleidingen in het mbo en ho worden betrokken bij de voorbereiding van de beoogde student op Nederlandse vervolgopleiding.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met bijzondere belangstelling kennisgenomen van onderhavig besluit inzake de regels van de examens van het taalschakeltraject. De voornoemde leden zien de onderwijsroute in de nieuwe Wet inburgering als een belangrijke route naar succesvol inburgeren. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de nota van toelichting dat taalschakelinstellingen wordt aangeraden om afspraken te maken met mbo en ho-instellingen over de toelating van geslaagde taalschakeldeelnemers. Kan de Minister toelichten hoe die afspraken vormgegeven zouden moeten worden? Gaat het hier om jaarlijkse afspraken? Gaat het om afspraken per inburgeraar of per vervolgopleiding? Hoe wordt voorkomen dat er geen landelijk of regionaal dekkend aanbod is van taalschakelinstellingen die afspraken hebben met mbo- en ho-onderwijsinstellingen? Kan het voorkomen dat bepaalde beoogde vooropleidingen niet beschikbaar zijn voor inburgeraars, omdat daar geen afspraken mee zijn gemaakt? Welke rol speelt de Minister in het aanmoedigen van afspraken tussen de taalschakelinstellingen en de mbo en ho-instellingen? De leden vragen of de Minister voornemens is dit te monitoren en, indien dit niet het geval is, waarom dat niet zo is.

Voorts lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat alleen de onderwijsinstelling van de beoogde vooropleiding uiteindelijk kan bepalen of de deelnemer na afronding van het taalschakeltraject daadwerkelijk de juiste kennis en vaardigheden heeft om met de vervolgsopleiding te kunnen starten. De leden volgen deze redenering. Deze leden hebben echter enkele vragen ter verduidelijking. Kan het voorkomen dat een inburgeraar een diploma heeft gehaald bij een taalschakelinstelling om vervolgens niet toegelaten te worden door de onderwijsinstelling van de beoogde vervolgopleiding, ondanks eerdere afspraken om dit wel te doen? Zo ja, wie is op dat moment verantwoordelijk voor de voortgang van de onderwijsroute van de inburgeraar? Mogen onderwijsinstellingen aanvullende toelatingstoetsen afnemen, naast het diploma van een taalschakelinstelling, of kan de inburgeraar er altijd van uitgaan dat dit diploma voldoende is, zo vragen de leden.

Ten slotte hebben de leden van de GroenLinks-fractie nog enkele algemene vragen over de onderwijsroute in de nieuwe Wet inburgering. Deze leden maken zich grote zorgen over de dreigende mislukking van de onderwijsroute. Aanbieders van de onderwijsroute hebben aangegeven dat het budget dat het kabinet beschikbaar stelt voor deze route niet dekkend is en zij schrijven zich daarom niet in op de aanbestedingen. Hierdoor is vooralsnog geen sprake van een landelijk dekkend aanbod voor de onderwijsroute. Vormt dit gegeven volgens de Minister geen belemmering voor de afspraken die taalschakelinstellingen kunnen maken met onderwijsinstellingen? Heeft de Minister zicht op wat het effect van dit ontoereikende budget is op potentiele taalschakelinstellingen? Kan de Minister aangeven hoe het staat met het onderzoek om dit in kaart te brengen? De leden vragen tot slot wanneer de Kamer de resultaten van dit onderzoek kan verwachten en hoe de vervolgstappen en het tijdpad er volgens de Minister uitzien.

II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Ik dank de leden van de fracties van de VVD, D66, het CDA en GroenLinks voor de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen. Ik reageer daarop in de hiernavolgende tekst. De beantwoording van de vragen is geclusterd per fractie.

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie lezen dat er verschillende taalschakeltrajecten zijn die toegang kunnen geven tot vervolgopleidingen. Kan de Minister toelichten op welke manier binnen de brede intake wordt gekeken naar het niveau waarop inburgeraars kunnen instromen? Gaat het daarbij puur om het niveau van eerder behaalde diploma’s of ook om andere mogelijkheden zoals de leerbaarheidstoets?

Door middel van de verplichte brede intake, die voor elke inburgeringsplichtige door gemeenten wordt afgenomen, wordt een beeld gevormd van de startpositie en ontwikkelmogelijkheden van de inburgeringsplichtige op het gebied van inburgering en participatie. De leerbaarheidstoets maakt in het nieuwe stelsel integraal onderdeel uit van de brede intake.

De overige informatie waar tijdens de brede intake naar wordt gekeken, betreft onder andere informatie omtrent gevolgd onderwijs en werkervaring in het land van herkomst. Voor zover de inburgeringsplichtige daar zelf nog geen gebruik van heeft gemaakt, wordt hierbij van gemeenten verwacht dat zij de inburgeringsplichtige wijzen op de mogelijkheden van internationale diplomawaardering, waardering van opleidingsjaren of indicatie van het onderwijsniveau. Daarnaast kan de gemeente kijken naar contextgerichte onderwerpen zoals motivatie, gezondheid en gezinssituatie. Gemeenten kunnen kortom alle relevante onderwerpen opnemen in de brede intake voor zover dit noodzakelijk is om te bepalen welke leerroute het meest passend is en (dus) past binnen het doel van de Wet inburgering 2021.

Op basis van de leerbaarheidstoets en de overige informatie die tijdens de brede intake over de inburgeringsplichtige wordt opgehaald, bepaalt de gemeente in welke leerroute de inburgeringsplichtige wordt geplaatst. Als dat de onderwijsroute is, zal de gemeente de inburgeringsplichtige asielmigrant een aanbod voor een taalschakelinstelling doen die taalschakeltrajecten verzorgt op het onderwijsniveau dat de inburgeringsplichtige blijkens de brede intake aankan. Voor inburgeringsplichtige gezinsmigranten geldt dat de gemeente hen kan begeleiden, maar dat de uiteindelijke keuze voor een taalschakelinstelling bij de gezinsmigrant ligt.

Is het daarbij mogelijk om eerst te stapelen in taalschakeltrajecten voor het verhogen van het instroomniveau in reguliere vervolgopleidingen of is het oorspronkelijk bepaalde niveau het niveau waarop de statushouder kan instromen na succesvol afronden van het traject, zo vragen de voornoemde leden.

Op basis van de leerbaarheidstoets en de overige informatie die voortvloeit uit de brede intake wordt de leerroute vastgesteld. Gemeenten krijgen vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid één leerroute voor asielmigranten bekostigd. Stapelen in taalschakeltrajecten is derhalve geen mogelijkheid. Wel is het mogelijk om tussentijds over te stappen naar een ander taalschakeltraject indien blijkt dat de inburgeringsplichtige een ander onderwijsniveau aankan dan oorspronkelijk is voorzien. Ook kan de inburgeringsplichtige tussentijds wisselen van leerroute indien hij/zij niet kan voldoen aan de vereisten van de oorspronkelijk vastgestelde leerroute. Hierbij zal het in praktijk gaan om een overstap naar de B1-route.

Toelating tot een vervolgopleiding

De leden van de VVD-fractie hebben begrip voor de keuze dat vervolgopleidingen zelf kunnen bepalen of iemand voldoet aan de toelatingseisen van de opleiding. Tegelijkertijd zijn zij van mening dat het van groot belang is dat taalschakeltrajecten daadwerkelijk leiden tot het volgen en succesvol kunnen doorlopen van een vervolgopleiding. Op welke manier heeft u gesproken en/of afspraken gemaakt met vervolgopleidingen? Welke eisen stellen zij aan statushouders om hun vervolgopleiding te kunnen volgen? De leden vragen voorts of de trajecten daarvoor voldoende basis bieden.

Een taalschakeldiploma geeft als zodanig geen toelatingsrecht tot een mbo- of ho-opleiding zoals dat voor reguliere vo-diploma’s wel is geregeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). De reden hiervoor is dat het taalschakeltraject niet gelijk kan worden gesteld aan een afgeronde opleiding in het reguliere voortgezet onderwijs. Het is voor een deelnemer aan een taalschakeltraject onmogelijk om in ongeveer 1,5 jaar een compleet vmbo-, havo- of vwo-programma te doorlopen.

Ik ben het met u eens dat het van groot belang is om ervoor te zorgen dat taalschakeltrajecten leiden tot een succesvolle doorstroom. Dit wordt voor een belangrijk deel geborgd door de eindtermen voor de taalschakeltrajecten vast te leggen in een ministeriële regeling.2 Op die manier weten de ontvangende onderwijsinstellingen welke kennis en vaardigheden een deelnemer met een taalschakeldiploma heeft. De eindtermen zijn gebaseerd op het adviesrapport van een hiertoe ingestelde adviescommissie met daarin onder andere experts uit het veld.3 De commissie heeft de meest noodzakelijke vakinhouden geïnventariseerd en binnen die vakinhouden eindtermen geselecteerd waarvan de ontvangende vervolgopleidingen het erover eens zijn dat ze absoluut noodzakelijk zijn voor een succesvolle doorstroom. Voor het merendeel van de vervolgopleidingen zou het taalschakeldiploma dus voldoende moeten zijn om de deelnemer toe te laten. Het kan echter voorkomen dat een specialistische vervolgopleiding extra toelatingseisen stelt waarin de eindtermen niet geheel voorzien. De bedoeling van de afspraken tussen de taalschakel- en ontvangende onderwijsinstellingen is onder andere dat de taalschakelinstelling en deelnemer van eventuele extra toelatingseisen op de hoogte zijn en zich hierop kunnen voorbereiden.

De afspraken tussen de taalschakel- en ontvangende onderwijsinstellingen vormen dus een aanvullende borging van een succesvolle doorstroom. De instellingen worden opgeroepen om die afspraken zelf te maken en mijn verwachting is dat zij dit daadwerkelijk zullen doen, zie hierover ook het antwoord van op de vraag van de GroenLinks-fractie over het ontbreken van afspraken.

De reden om de afspraken aan het veld te laten, is dat veel combinaties van taalschakeltrajecten en vervolgopleidingen mogelijk zijn en een groot aantal factoren invloed kan hebben op de inhoud van de afspraken. De afspraken zijn dus (lokaal of regionaal) maatwerk. De inhoud ervan kan bijvoorbeeld afhangen van het verwachte aantal deelnemers. Zo is het maken van afspraken per deelnemer makkelijker te organiseren voor een kleine dan een grote groep deelnemers. Voor een grote groep deelnemers kan ervoor gekozen worden afspraken per cluster van vervolgopleidingen te maken. Ook kan de inhoud van de afspraken afhangen van het toelatingsbeleid dat de ontvangende onderwijsinstelling normaliter hanteert voor aspirant-studenten die niet aan de reguliere vooropleidingseisen voldoen, zoals het afnemen van toelatingstesten. De taalschakel- en ontvangende onderwijsinstelling kunnen bijvoorbeeld voorwaarden afspreken waaronder die testen niet nodig zijn.4 Verder kan de inhoud van de afspraken afhangen van het soort taalschakeltraject(en) dat de taalschakelinstelling verzorgt. Afspraken over een taalschakeltraject naar mbo 2-opleidingen hoeven mogelijk minder gedetailleerd te zijn dan afspraken over een taalschakeltraject naar (specialistische) wo-opleidingen. Welke factoren nog meer meespelen en hoe de afspraken er het beste uit kunnen zien, zal zich verder uitkristalliseren naarmate de taalschakel- en ontvangende onderwijsinstellingen meer ervaring opdoen.

Tot slot, indien mij vanuit het veld het signaal bereikt dat de aansluiting van de eindtermen op de vervolgopleidingen verbetering behoeft, kan ik deze eindtermen aanpassen. Daarnaast blijf ik in gesprek met de onderwijskoepels over de doorstroom naar vervolgopleidingen en zal de doorstroom door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden gemonitord.

De leden van de VVD-fractie lezen dat er in reactie op de internetconsultatie een steunpunt voor taalschakelinstellingen wordt ingericht waar aanvragers met hun vragen terecht kunnen. Daar wordt op dit moment aan gewerkt. De leden vragen wat de deadline hiervoor is.

Op dit moment ben ik inderdaad bezig met het inrichten van een steunpunt voor taalschakeltrajecten. Het voorlopig tijdpad is dat dit uiterlijk eind 2021 is ingericht.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

I. Algemeen

De leden van de D66-fractie hebben een aantal vragen over leerlingen die na de eerste opvang in Nederland op een praktijkschool komen en vervolgens na hun achttiende verjaardag inburgeringsplichtig worden. De voornoemde leden hebben zorgwekkende signalen ontvangen over leerlingen die goed kunnen meekomen op de praktijkschool, maar door wetgeving in de knel raken. Deze leerlingen zijn namelijk niet altijd in staat om aan de eisen van het inburgeringsdiploma te voldoen (referentieniveau A2 Nederlandse taal), terwijl hun aanwezigheid op een praktijkschool en het behalen van een diploma geen vrijstelling daarvoor oplevert. Hierdoor kiezen leerlingen er soms voor om vroegtijdig de praktijkschool te verlaten, om via een andere route toch een vrijstelling te ontvangen voor de inburgering, bijvoorbeeld door zich in te schrijven bij een entreeopleiding in de hoop door te kunnen stromen naar mbo-2. Vaak is dit geen succesvolle route. Het gevolg is dat leerlingen de voorbereiding op de arbeidsmarkt op de praktijkschool mislopen, waardoor de kans op een succesvolle uitstroom kleiner wordt. Bovendien hebben zij dan alsnog niet aan hun verplichting tot inburgeren voldaan. De voornoemde leden constateren dat met de nieuwe Wet inburgering de regie bij gemeenten komt te liggen. Zij vragen de Minister of met de nieuwe wet wordt geborgd dat deze problematiek verholpen wordt en of de Minister de genoemde problematiek herkent.

Ik herken dat er bij praktijkscholen ongerustheid bestaat over de gevolgen van de inburgeringsplicht in het huidige stelsel voor hun leerlingen. En dat leerlingen mogelijk verkeerde keuzes kunnen maken, omdat ze de consequenties van de inburgeringsplicht niet kunnen overzien. Dit lijkt mede te komen door een aantal onduidelijkheden rond de huidige Wet inburgering.

Jongvolwassenen die voor 1 januari 2022 inburgeringsplichtig worden, vallen onder de huidige Wet inburgering en blijven voor hun volledige inburgeringstraject onder de voorwaarden van de huidige wet vallen. Het is een misverstand dat door het volgen van de entreeopleiding wel een tijdelijke vrijstelling van de inburgeringsplicht kan worden verkregen of dat via die route later een tijdelijke vrijstelling in het mbo-2 kan worden verkregen. Net zoals het praktijkonderwijs is de entreeopleiding niet (tijdelijk) vrijstellend. Het volgen van een mbo-2 opleiding geeft wel een tijdelijke vrijstelling van de inburgeringsplicht, maar alléén als deze opleiding vanaf de 18e verjaardag of direct aansluitend op een andere vrijstellende opleiding wordt gevolgd. Vroegtijdig de praktijkschool verlaten om zich in te schrijven voor een entreeopleiding in de hoop door te kunnen stromen naar mbo-2, is dus geen oplossing en ook niet nodig. Inburgeraars hebben namelijk drie jaar de tijd om hun inburgeringsdiploma te halen of – als dat te hoog gegrepen is – om een ontheffing te verkrijgen op basis van geleverde inspanningen. Daarnaast zijn er mogelijkheden tot verlenging van de termijn van drie jaar. Jongvolwassenen in het praktijkonderwijs kunnen dus eerst hun opleiding afmaken voordat zij zich volledig richten op inburgering. Het is belangrijk dat jongvolwassenen in het praktijkonderwijs goed geïnformeerd worden over de consequenties van de inburgeringsplicht om te voorkomen dat ze op basis van onjuiste beelden verkeerde keuzes maken. Voorgaande boodschap is daarom door DUO bij de betrokken jongvolwassenen en de praktijkscholen onder de aandacht gebracht. Ook in de toekomst zullen inburgeringsplichtige jongvolwassenen in het praktijkonderwijs en de scholen waar nodig worden geïnformeerd.

Jongvolwassenen die inburgeringsplichtig worden na 1 januari 2022, vallen onder de nieuwe Wet inburgering 2021. In de nieuwe wet zijn er drie leerroutes om aan de inburgeringsplicht te voldoen: de B1-route, de onderwijsroute en de Z-route (voor een overzicht verwijs ik u naar het antwoord op uw vraag hieronder). Hiervan is in ieder geval de Z-route geschikt voor jongvolwassenen afkomstig uit het praktijkonderwijs. De Z-route is een nieuwe leerroute, gericht op de doelgroep met een lage leerbaarheid. Binnen de Z-route houden inburgeringsplichtigen zich bezig met zelfredzaamheid, taal, activering en participatie, zonder dat zij het in de B1-route verplichte inburgeringsexamens hoeven te halen. De Z-route is tot stand gekomen met input van experts en docenten die ervaring hebben met de doelgroep uit het praktijkonderwijs en moet aansluiten op het cognitieve niveau en de behoeften van deze doelgroep. Tijdens de brede intake bepalen gemeenten, met gebruikmaking van onder andere de uitkomsten van de leerbaarheidheidstoets voor welke leerroute iemand in aanmerking komt. Voor degenen die de Z-route gaan volgen, kan de gemeente op basis van maatwerk bepalen met welke combinatie van praktijkonderwijs en inburgering de jongvolwassene tot een tijdige afronding van het traject kan komen. Voor zover jongvolwassenen uit het praktijkonderwijs de B1-route volgen, geldt dat er binnen de B1-route de mogelijkheid is tot afschaling naar A2-niveau, indien aanzienlijke inspanningen zijn geleverd.5

De leden van de D66-fractie hebben daarnaast vernomen dat een aantal onderwijsinstellingen in Groningen en Drenthe stopt met het aanbieden van inburgeringscursussen, omdat dit te duur zou zijn. De te hoge kosten zouden met name komen door de nieuwe Wet inburgering. Gemeenten moeten namelijk zelf inburgeringscursussen inkopen, waar dit voorheen de taak was van de inburgeraar zelf. Klopt het dat scholen niet genoeg budget krijgen om dit te realiseren?

In het nieuwe stelsel zijn het inderdaad de gemeenten die verantwoordelijk zijn voor voldoende aanbod van alle drie de leerroutes. Eerder hebben de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik zorgen en signalen van diverse partijen ontvangen over te krappe budgetten voor de onderwijsroute. Omdat de signalen hierover uiteenliepen, was het van belang eerst een feitelijk en scherp beeld te krijgen. Hiertoe heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid alle betrokken partijen voorgesteld een onderzoeksbureau te laten onderzoeken waar de problematiek rondom de onderwijsroute zit en hoe het verschil tussen de bekostiging en de door de partijen gestelde daadwerkelijke kosten kan worden verklaard.6

De resultaten van het onderzoek zijn op 17 september jl. door het onderzoeksbureau opgeleverd. Het rapport wordt zowel intern door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als extern met de betrokken partijen besproken. Uw Kamer wordt door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hierover geïnformeerd, naar verwachting in de loop van oktober. Gelet op de interne en externe beraadslaging kan op dit moment nog niet vooruitgelopen worden op conclusies en mogelijke vervolgstappen.

Vind de regering het wenselijk dat scholen moeten stoppen met het aanbieden van inburgeringscursussen?

De signalen dat een aantal bekostigde onderwijsinstellingen stopt met het aanbieden van inburgeringscursussen zijn bekend. Bekostigde onderwijsinstellingen doen dit als private activiteit náást hun wettelijke taak. Hoewel het stopzetten van inburgeringscursussen door bekostigde onderwijsinstellingen een ongewenste ontwikkeling is, kunnen ook andere partijen op de private markt zich op aanbod in één of meer van de nieuwe leerroutes gaan toeleggen. De totstandkoming van landelijk dekkend aanbod zal worden gemonitord door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ook is deze ontwikkeling door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid meegenomen in het hiervoor genoemde onderzoek naar de kosten van de onderwijsroute.

Welke gevolgen heeft dit voor inburgeraars in Groningen en Drenthe, zo vragen de leden.

Inburgeringscursussen vallen binnen het private domein. Iedere cursusinstelling kan derhalve zelfstandig de afweging maken om al dan niet inburgeringsonderwijs aan te bieden. Met de nieuwe regierol van gemeenten is het aan hen om inburgeringscursussen in te kopen bij deze partijen en aan te bieden aan inburgeringsplichtige asielmigranten. In het kader van de monitoring van de totstandkoming van landelijk aanbod, zullen ook de ontwikkelingen in Groningen en Drenthe door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden gevolgd. Zo nodig zal in overleg met alle betrokken partijen worden bezien welke stappen nodig zijn om de totstandkoming van dit aanbod een extra stimulans te geven.

De leden van de fractie van D66 hebben opgemerkt dat regelmatig onduidelijkheid bestaat over de verschillende inburgeringsroutes en de plichten die inburgeraars hebben. Zij vragen of een stroomschema kan worden verstrekt van de verschillende inburgeringstrajecten en de bijbehorende rechten en plichten die inburgeraars hebben, waarbij duidelijk inzicht wordt gegeven in de wijze waarop de onderwijsroute, de zelfredzaamheidsroute en de B1-route zich tot elkaar verhouden en van elkaar verschillen.

De gemeente stelt vast wat de meest geschikte leerroute voor een inburgeringsplichtige is. Aangezien de drie leerroutes elkaar dus niet volgtijdelijk opvolgen maar los van elkaar staan, kan ik het door u gewenste overzicht het beste geven in tabelvorm:

B1-route Gericht op leren Nt21 op minimaal niveau B1 en KNM2. Liefst duaal traject (leren en participeren). Inburgeringsexamen: KNM en Nt2 met onderdelen Lezen, Luisteren, Schrijven en Spreken op minimaal niveau B1 (wel mogelijkheid tot afschaling naar A2) Ja Ja
Onderwijsroute

Taalschakeltraject, gericht op leren Nt2 op minimaal niveau B1 en KNM.

Bestaat verder uit basisvakken, maatwerkvakken, vaardigheden voor opleidings- en beroepskeuze en leervaardigheden ter voorbereiding op instroom in mbo, hbo, wo.

Examens KNM en Nt2 met onderdelen Lezen, Luisteren, Schrijven en Spreken op minimaal niveau B1 Ja Nee
Z-route Gericht op leren Nt2 (streven: niveau A1), KNM, zelfredzaamheid, activering en participatie. Geen examens, maar verplichte urennorm Ja Ja

1 Nederlands als tweede taal.

2 Kennis van de Nederlandse maatschappij.

2. Aanleiding

De leden van de fractie van D66 lezen dat een taalschakelprogramma, mede vanwege mogelijke rechtsongelijkheid met andere vo-leerlingen7, geen eigenstandig toelatingsrecht geeft tot vervolgonderwijs, maar dat wel wordt verwacht dat de inhoudelijke invulling van de taalschakeltrajecten tezamen met de eventueel opgedane werk- en onderwijservaring in het land van herkomst voldoende zullen zijn om toegang tot het vervolgonderwijs mogelijk te maken. Deze leden vragen op welke wijze dit kenbaar wordt gemaakt onder de personen die een taalschakeltraject volgen en op welke manier zij enige zekerheid kunnen hebben over hun mogelijkheden om in aanmerking te komen voor het volgen van vervolgonderwijs.

De gemeente licht de inburgeringsplichtige goed in over de mogelijkheden van de onderwijsroute. Als de deelnemer een taalschakeltraject volgt en zich in het kader van de vaardigheden voor opleidings- en beroepskeuze op concrete vervolgopleidingen oriënteert, is het vervolgens aan de taalschakelinstelling om de haalbaarheid daarvan met de deelnemer te bespreken. Naast de capaciteiten van de deelnemer zal die haalbaarheid tevens afhangen van de (eventuele extra) toelatingseisen die de vervolgopleiding stelt in relatie tot wat haalbaar is binnen het taalschakeltraject. Ook hier geldt dat het maken van afspraken tussen de taalschakel- en ontvangende onderwijsinstellingen de kans op soepele doorstroom vergroot. Verder verwijs ik voor de afspraken met de ontvangende onderwijsinstellingen naar mijn reactie op de vraag van de VVD-fractie (onder «toelating tot een vervolgopleiding»), en voor de aanvullende toelatingstoetsen naar mijn antwoord op de vraag van de GroenLinks-fractie (onder «toelatingstoetsen»).

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

2.1 Taalschakeldiploma geeft geen toelatingsrecht tot vervolgopleiding

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre taalschakelinstellingen lokaal/landelijk taalschakeltrajecten aanbieden.

Het is aan de taalschakelinstellingen om te bepalen binnen welk gebied (lokaal, regionaal of landelijk) zij hun taalschakeltrajecten willen en kunnen aanbieden. De ontwikkelingen rondom het aanbod van taalschakeltrajecten hangen (onder andere) samen met het onderzoek naar de kosten van de onderwijsroute dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft laten uitvoeren. Voor het onderzoek wordt verder verwezen naar het antwoord op de vraag hierover van de D66-fractie.

Wat betekent het advies voor taalschakelinstellingen om afspraken te maken met mbo- en ho-instellingen over de toelating van geslaagde taalschakeldeelnemers? Gaat dit om individuele afspraken of om afspraken met de koepels? Is dit haalbaar vanwege de hoeveelheid instellingen en opleidingen? Zijn de mbo- en ho-instellingen hier volgens de Minister toe bereid, zo vragen de leden.

Ik heb op voorhand vanuit het veld geen signalen ontvangen dat het maken van afspraken niet haalbaar is. Ik verwacht wel dat de haalbaarheid mede bepalend zal zijn voor de inhoud van de afspraken. Dit kan per situatie verschillen. Zo kunnen de afspraken per deelnemer worden gemaakt, per cluster van opleidingen, per ontvangende onderwijsinstelling, met een aantal taalschakelinstellingen en ontvangende onderwijsinstellingen in de regio tezamen, et cetera. Het belangrijkste is dat de afspraken ervoor zorgen dat de taalschakelinstelling weet welke vakken en vakinhouden moeten worden aangeboden aan de deelnemer om tot een bepaalde vervolgopleiding te kunnen worden toegelaten. Dat doel kan op verschillende manieren worden bereikt en als landelijke (raamwerk)afspraken met de koepels daaraan bijdragen, is dat zeker een optie.

Voor de verdere beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn reactie op de vraag over toelating tot een vervolgopleiding van de VVD-fractie (onder «toelating tot een vervolgopleiding»).

2.4 Samenvattend: complexiteit regels rondom taalschakeltraject

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de taken van examencommissies van taalschakelinstellingen te vergelijken zijn met de taken van een examencommissie van een mbo- en ho-instelling. In hoeverre zitten er ook mensen vanuit het mbo en ho in zo’n examencommissie om de overgang van een taalschakeltraject naar een vervolgopleiding gemakkelijker te maken, zo vragen de leden van de voornoemde fractie.

De eisen aan de examencommissie van een taalschakelinstelling zijn hetzelfde als die voor examencommissies van mbo-instellingen en vastgelegd in artikel 7.4.5 van de WEB.8 De eisen aan de examencommissies zijn eveneens vergelijkbaar met de eisen aan de examencommissie van ho-instellingen, vastgelegd in artikel 7.12a van de WHW. Verder ben ik nog bezig met een ministeriële regeling met daarin standaarden voor de examenkwaliteit van taalschakeltrajecten, vergelijkbaar met de standaarden voor de examenkwaliteit van beroepsopleidingen.9

Het is niet vereist dat de examencommissie van een taalschakelinstelling een lid heeft dat afkomstig is uit het mbo of ho. De taalschakelinstelling kan hier wel zelf voor kiezen en op die manier invulling geven aan de vereiste examenkwaliteit en deskundigheid van de examencommissie. Ook kan de taalschakelinstelling ervoor kiezen om deskundigen afkomstig uit het mbo of ho te betrekken bij het stelsel van kwaliteitszorg, verplicht op grond van artikel 1.3.6 van de WEB.10

4.1.5 Vaardigheden voor opleidings- en beroepskeuze

De leden van de CDA-fractie vragen tot slot in hoeverre vervolgopleidingen in het mbo en ho worden betrokken bij de voorbereiding van de beoogde student op Nederlandse vervolgopleiding.

Het veld is ten eerste betrokken geweest bij de totstandkoming van de eindtermen voor de taalschakeltrajecten. De eindtermen zijn namelijk gebaseerd op het adviesrapport van een hiertoe ingestelde adviescommissie met daarin onder andere experts uit het veld.11 Omdat het onmogelijk is voor een deelnemer om in een beperkte tijd het complete vo-programma te doorlopen, heeft de commissie de meest noodzakelijke vakinhouden geïnventariseerd. Daarnaast zijn binnen de betreffende vakinhouden die eindtermen geselecteerd, waarvan de ontvangende vervolgopleidingen het erover eens zijn dat ze absoluut noodzakelijk zijn voor een succesvolle door- en uitstroom in de vervolgopleiding. De eindtermen kunnen in de toekomst worden gewijzigd indien dat op basis van signalen uit het veld nodig blijkt.

Ten tweede worden taalschakelinstellingen opgeroepen afspraken te maken met de ontvangende onderwijsinstellingen voor een goede doorstroom naar de vervolgopleidingen. Op die manier kunnen de ontvangende onderwijsinstellingen invloed op de voorbereiding van deelnemers op de vervolgopleidingen uitoefenen en bijvoorbeeld aangeven welke vakken en vakinhouden nodig zijn. Zie hierover verder mijn reactie op de vraag over toelating tot een vervolgopleiding van de VVD-fractie (onder «toelating tot een vervolgopleiding»).

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de nota van toelichting dat taalschakelinstellingen wordt aangeraden om afspraken te maken met mbo en ho-instellingen over de toelating van geslaagde taalschakeldeelnemers. Kan de Minister toelichten hoe die afspraken vormgegeven zouden moeten worden? Gaat het hier om jaarlijkse afspraken? Gaat het om afspraken per inburgeraar of per vervolgopleiding?

Het kan gaan om jaarlijkse afspraken, afspraken per inburgeraar of afspraken per vervolgopleiding, maar de taalschakel- en de ontvangende onderwijsinstellingen kunnen ook voor andersoortige afspraken kiezen. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik verder naar mijn reactie op de vraag over toelating tot een vervolgopleiding van de VVD-fractie (onder «toelating tot een vervolgopleiding») en op de vraag over de betekenis van het advies om afspraken te maken van de CDA-fractie (onder «2.1 Taalschakeldiploma geeft geen toelatingsrecht tot vervolgopleiding»).

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe wordt voorkomen dat er geen landelijk of regionaal dekkend aanbod is van taalschakelinstellingen die afspraken hebben met mbo en ho-onderwijsinstellingen?

Ik zal eerst ingaan op het aanbod van taalschakelinstellingen in het algemeen. In het nieuwe inburgeringsstelsel zijn gemeenten voor inburgeringsplichtige asielmigranten verantwoordelijk voor het aanbod van de onderwijsroute. De totstandkoming van een dekkend aanbod voor de onderwijsroute zal door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden gemonitord. Er is nog geen compleet beeld hiervan. De totstandkoming van een dekkend aanbod van taalschakeltrajecten hangt bovendien samen met de discussie rondom de beschikbare budgetten voor de onderwijsroute. Het onderzoek naar de kosten van de onderwijsroute is 17 september jl. afgerond. Voor dit onderzoek wordt verder verwezen naar het antwoord op de vraag hierover van de D66-fractie.

Voor zover u vraagt naar een dekkend aanbod van taalschakelinstellingen die afspraken met ontvangende onderwijsinstellingen hebben gemaakt in het bijzonder, geldt het volgende. Het maken van de afspraken over doorstroom laat ik aan het veld zelf. Dit kan in theorie inderdaad betekenen dat er in sommige gevallen geen afspraken over doorstroom tot stand komen. Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op uw volgende vragen.

Kan het voorkomen dat bepaalde beoogde vervolgopleidingen niet beschikbaar zijn voor inburgeraars, omdat daar geen afspraken mee zijn gemaakt?

Allereerst acht ik het niet waarschijnlijk dat taalschakelinstellingen geen afspraken met de ontvangende onderwijsinstellingen maken en/of daar niet op zijn minst contact mee zullen hebben. Voor elke deelnemer zal een taalschakelinstelling namelijk moeten inventariseren welke maatwerkvakken, keuzevakken en eventuele optionele eindtermen en extra onderdelen nodig zijn voor de beoogde vervolgopleiding. Dit behoort met andere woorden tot de kern van de werkzaamheden van de taalschakelinstelling. Ook kunnen gemeenten het maken van afspraken tussen taalschakel- en ontvangende onderwijsinstellingen stimuleren, bijvoorbeeld door hierover afspraken te maken tijdens het inkoopproces.

Indien er door de taalschakelinstelling geen afspraken met de ontvangende onderwijsinstelling zijn gemaakt of geen contact met de ontvangende onderwijsinstelling is opgenomen, betekent dat niet automatisch dat de door de deelnemer beoogde vervolgopleiding niet beschikbaar is. Een deelnemer die voor het taalschakeltraject is geslaagd, kan zich gewoon voor de vervolgopleiding aanmelden. De ontvangende onderwijsinstelling kan vervolgens een toelatingsonderzoek12 doen en de deelnemer bij blijk van geschiktheid toelaten. Het taalschakeldiploma kan hiervoor reeds voldoende zijn, maar de ontvangende onderwijsinstelling kan bijvoorbeeld ook besluiten nog een toelatingstest te doen.

Welke rol speelt de regering in het aanmoedigen van afspraken tussen de taalschakelinstellingen en de mbo en ho-instellingen? De leden vragen of de Minister voornemens is dit te monitoren en, indien dit niet het geval is, waarom dat niet zo is.

De regering moedigt de taalschakel- en ontvangende onderwijsinstellingen aan om deze afspraken te maken. Hier zal ik tijdens het verdere implementatietraject bij de onderwijskoepels aandacht voor blijven vragen.

In het nieuwe inburgeringsstelsel wordt ernaar gestreefd een adaptief stelsel te creëren waarin monitoring en evaluatie worden ingezet als instrument om «evidence based» beleidsvoering te versterken en zo nodig ook tussentijds aanpassingen in het stelsel te kunnen doorvoeren. In dit kader zullen verschillende punten met betrekking tot de onderwijsroute gemonitord worden, waaronder monitoring van de doorstroom van taalschakeltrajecten (de onderwijsroute) naar regulier mbo, hbo en wo. Dit geeft een indicatie van in hoeverre inburgeraars via deze route ook daadwerkelijk met een vervolgopleiding starten. Daarnaast zullen de aantallen afgeronde taalschakeltrajecten worden gemonitord, evenals het uitstroomniveau en de duur van het totale traject. Signalen die voortkomen uit de monitoring en evaluatie worden – indien hiertoe aanleiding bestaat – onderzocht.

Toelatingstoetsen

Kan het voorkomen dat een inburgeraar een diploma heeft gehaald bij een taalschakelinstelling om vervolgens niet toegelaten te worden door de onderwijsinstelling van de beoogde vervolgopleiding, ondanks eerdere afspraken om dit wel te doen? Zo ja, wie is op dat moment verantwoordelijk voor de voortgang van de onderwijsroute van de inburgeraar? Mogen onderwijsinstellingen aanvullende toelatingstoetsen afnemen, naast het diploma van een taalschakelinstelling, of kan de inburgeraar er altijd van uitgaan dat dit diploma voldoende is, zo vragen de leden.

Het kan in theorie inderdaad voorkomen dat een deelnemer niet wordt toegelaten tot de beoogde vervolgopleiding, ondanks eerdere afspraken om dat wel te doen. Maar in de situatie dat de afspraak is gemaakt om de deelnemer toe te laten, lijkt dat me niet waarschijnlijk.

Indien de deelnemer niet wordt toegelaten tot de vervolgopleiding, zijn er verschillende opties. De deelnemer kan met de ontvangende onderwijsinstelling verkennen wat hij/zij moet doen om alsnog te kunnen worden toegelaten. Ook kan de deelnemer met de taalschakelinstelling verkennen of er nog andere onderwijsinstellingen in de buurt zijn die de deelnemer wel willen toelaten. Ook kan de deelnemer (juridisch) opkomen tegen de weigering. Er is echter geen begeleiding van de gemeente meer op grond van de Wet inburgering 2021. Zodra de inburgeringsplichtige naast het taalschakeltraject het participatieverklaringstraject heeft afgerond, heeft deze namelijk voldaan aan de inburgeringsplicht. Doorstroom naar een vervolgopleiding is geen eis om aan de inburgeringsplicht te voldoen. Wel kan de deelnemer mogelijk door de gemeente worden begeleid op grond van de Participatiewet.

Onderwijsinstellingen mogen tot slot inderdaad aanvullende toelatingstoetsen afnemen. Hoewel ik verwacht dat de inhoudelijke invulling van de taalschakeltrajecten tezamen met de eventueel opgedane werk- en onderwijservaring in het land van herkomst in beginsel voldoende zullen zijn om toegang tot het vervolgonderwijs mogelijk te maken, geeft een taalschakeldiploma geen toelatingsrecht tot vervolgonderwijs.13 De ontvangende onderwijsinstelling kan daarom besluiten om studenten pas na een toelatingsonderzoek toe te laten.14 Onderdeel van het toelatingsonderzoek kan het doen van een toelatingstoets zijn. Dit is waarom ik de taalschakelinstellingen oproep om afspraken met de ontvangende onderwijsinstellingen te maken, zodat de taalschakelinstellingen en (daarmee) de deelnemers hiervan op de hoogte zijn en zich hierop kunnen voorbereiden.

Ten slotte hebben de leden van de GroenLinks-fractie nog enkele algemene vragen over de onderwijsroute in de nieuwe Wet inburgering. Deze leden maken zich grote zorgen over de dreigende mislukking van de onderwijsroute. Aanbieders van de onderwijsroute hebben aangegeven dat het budget dat het kabinet beschikbaar stelt voor deze route niet dekkend is en zij schrijven zich daarom niet in op de aanbestedingen. Hierdoor is vooralsnog geen sprake van een landelijk dekkend aanbod voor de onderwijsroute. Vormt dit gegeven volgens de Minister geen belemmering voor de afspraken die taalschakelinstellingen kunnen maken met onderwijsinstellingen? Heeft de regering zicht op wat het effect van dit ontoereikende budget is op potentiële taalschakelinstellingen? Kan de Minister aangeven hoe het staat met het onderzoek om dit in kaart te brengen? Wanneer kan de Kamer de resultaten van dit onderzoek verwachten en hoe zien volgens de regering de vervolgstappen en het tijdpad eruit?

De zorgen en signalen omtrent te krappe budgetten voor de onderwijsroute zijn door diverse partijen eerder gedeeld. Omdat de signalen hierover uiteenliepen, was het van belang eerst een feitelijk en scherp beeld te krijgen. Hiertoe heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid alle betrokken partijen voorgesteld een onderzoeksbureau te laten onderzoeken waar de problematiek rondom de onderwijsroute zit en wat de kosten van de onderwijsroute zijn. Zie voor de verdere beantwoording van uw vragen mijn reactie op de vraag van de D66-fractie over de bekostiging van de onderwijsroute onder «I. Algemeen».


  1. Vo: voortgezet onderwijs.↩︎

  2. Stcrt. 2021, nr. 25700.↩︎

  3. Kamerstuk 32 824, nr. 300.↩︎

  4. Bijvoorbeeld het volgen van extra onderdelen of het gebruik van specifieke toetsen.↩︎

  5. Artikel 5.5, eerste lid, van het Besluit inburgering 2021.↩︎

  6. Verslag van commissiedebat, Kamerstuk 32 824, nr. 343 blz. 60.↩︎

  7. Vo: voortgezet onderwijs.↩︎

  8. Dit artikel is van toepassing op instellingen die taalschakeltrajecten aanbieden op grond van artikel 1.4a.1, eerste lid, van de WEB.↩︎

  9. Alleen de eis dat één lid afkomstig moet zijn uit de beroepspraktijk (art. 7.4.5, achtste lid, WEB), ben ik voornemens uit te zonderen voor taalschakelinstellingen. Hiervoor is een wetsvoorstel in internetconsultatie geweest (https://www.internetconsultatie.nl/verzamelwet). De Raad van State heeft reeds advies uitgebracht en indiening bij de Tweede Kamer is aanstaande.↩︎

  10. Dit artikel is van toepassing op instellingen die taalschakeltrajecten aanbieden op grond van artikel 1.4a.1, eerste lid, van de WEB.↩︎

  11. Het adviesrapport van de Commissie eindtermen is te vinden op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/07/02/adviesrapport-eindtermen-taalschakeltaject-onderwijsroute. De regeling met de vastgestelde eindtermen is reeds gepubliceerd, Stcrt. 2021, nr. 25700.↩︎

  12. In het ho ook wel «colloquium doctum» genoemd. Zie hierover artikel 8.2.1, zesde lid, van de WEB en artikel 7.29 van de WHW.↩︎

  13. Kamerstuk 35 483, nr. 3, paragraaf 2.7.1.2.↩︎

  14. In het hoger onderwijs ook wel «colloquium doctum» genoemd. Zie hierover artikel 8.2.1, zesde lid, van de WEB en artikel 7.29 van de WHW.↩︎