Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over voortgang nationaal actieplan voor meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek (Kamerstuk 29338-250)
Wetenschapsbudget
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2021D36893, datum: 2021-10-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2021D36893).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2021Z13519:
- Indiener: I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2021-09-08 12:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-09-09 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2021-10-05 14:00: Voortgang nationaal actieplan voor meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2021-11-25 10:15: Procedurevergadering (hybride) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2021-12-09 14:29: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
2021D36893 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 9 juli 2021 inzake Voortgang nationaal actieplan voor meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek (Kamerstuk 29 338, nr. 250).
De fungerend voorzitter van de commissie,
Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie,
Bosnjakovic
Inhoud | blz. | ||
I | Vragen en opmerkingen uit de fracties | 2 | |
• | Inbreng van de leden van de VVD-fractie | 2 | |
• | Inbreng van de leden van de D66-fractie | 3 | |
• | Inbreng van de leden van de PVV-fractie | 5 | |
• | Inbreng van de leden van de CDA-fractie | 5 | |
• | Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie | 6 | |
• | Inbreng van de leden van de SGP-fractie | 7 | |
• | Inbreng van de leden van de DENK-fractie | 8 | |
II | Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | 8 |
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de «voortgang nationaal actieplan voor meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek» en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Vereniging Hogescholen momenteel werkt aan een positiebepaling ten aanzien van het actieplan en dat deze dit najaar verwacht wordt. Is hier al meer over bekend, zo vragen de leden.
De leden van de VVD-fractie refereren aan eerder gestelde schriftelijke vragen door de VVD-fractie en antwoorden1 naar aanleiding van «de voortgang nationaal actieplan voor meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek». Hierin lezen de leden dat als onderdeel van het Horizon Europe programma iedere deelnemer, zoals onderzoeksorganisaties en hoger onderwijsinstellingen, moet beschikken over een GEP2 als verplicht criterium bij een onderzoeksaanvraag. Uit de antwoorden op onze schriftelijke vragen blijkt dat de Europese Commissie dit gendergelijkheidsplan niet inhoudelijk beoordeelt. Wel stelt de Europese Commissie vier verplichte gestelde elementen, als «publiek document», «budget», «data» en «trainingen». Waarop is de handreiking van de adviescommissie over het gendergelijkheidsplan dan precies gebaseerd? Welke landen binnen de Europese Unie maken ook gebruik van een handreiking van een nationale adviescommissie? Waarom kiest de adviescommissie ervoor om te spreken over een zogenaamde «intersectionele aanpak»? Wat is daar de aanleiding toe? Waarom is «een intersectionele aanpak noodzakelijk voor het stellen van een GEP», terwijl de Europese Commissie die helemaal niet vraagt, zo vragen de leden.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister waarom ze er niet voor heeft gekozen om de minimale eisen van de Europese Commissie voor een GEP te bundelen en deze te verspreiden onder de verschillende stakeholders. De leden vragen of de Minister de mening deelt dat het op deze wijze meteen duidelijk is aan welke eisen een GEP moet voldoen en daarbij de verduidelijking dat de Europese Commissie dit plan inhoudelijk helemaal niet beoordeelt. Tevens vragen zij of de Minister de mening deelt dat op deze wijze de stakeholders hun kostbare tijd kunnen investeren in hun onderzoeksaanvraag, in plaats van het uitvoeren van een handreiking van een adviescommissie die niet gebaseerd is op de minimale eisen vanuit de Europese Commissie. Daarnaast lezen de leden uit de antwoorden op de schriftelijke vragen dat er drie categorieën te onderscheiden zijn in de handreiking van de adviescommissie, namelijk verplichte elementen, aanbevelingen van de Europese Commissie en suggesties van de nationale adviescommissie. De verschillen worden «duidelijk» door middel van een asterisk of dubbele asterisk. Was het niet overzichtelijker geweest om enkel een handreiking te verspreiden met de minimale eisen, zo vragen de leden.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de Minister in de reactie op de motie van het lid Bisschop3, die de regering verzoekt af te zien van beleidsinzet op het stimuleren van diversiteitsofficieren in het hoger onderwijs, aan geeft dat het kabinet geen rol speelt in het stimuleren van diversiteitsofficieren of vergelijkbare functies. Het is aan de instellingen zelf om te bepalen of en hoe ze deze functie vormgeven. Dit antwoord lijkt niet in lijn met de zeer actieve houding die de regering inneemt met betrekking tot het GEP. De leden vragen daarom waar de regering vindt dat haar verantwoordelijkheid ten aanzien van diversiteitsbeleid op door haar gefinancierde onderwijs-en onderzoeksinstellingen ophoudt, en waar die begint, met de stelselverantwoordelijkheid van de Minister in het achterhoofd, zo vragen de leden. Hoe verhoudt zich het nationaal actieplan voor meer diversiteit en inclusie binnen deze stelselverantwoordelijkheid? Ook achten de leden het wenselijk dat de Kamer inzicht heeft in de besteding van gemeenschapsgeld aan diversiteitsbeleid in het hoger onderwijs, zij vragen daarom dat zoveel mogelijk inzichtelijk te maken.
De leden van de VVD-fractie merken op dat in reactie op de motie van het lid Rog c.s.4 die de regering verzoekt om diversiteit van de onderzoeksgroep niet mee te laten wegen als kwaliteitsaspect bij de beoordeling van onderzoeksvoorstellen, uitgezonderd programma’s die expliciet gericht zijn op specifieke doelgroepen, de regering antwoordt dat dit aan de NWO5 is. De leden vragen waar de regering vindt dat haar verantwoordelijkheid ten aanzien van diversiteitsbeleid door het onder haar verantwoordelijkheid vallende NWO ophoudt, en waar die begint, met de stelselverantwoordelijkheid van de Minister in het achterhoofd.
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of de Minister de mening deelt dat kwaliteit voorop moet staan bij het toewijzen van onderzoeksbudgetten en dat het goed is om talentvolle vrouwen, net als talentvolle mannen, te ondersteunen en aan te moedigen om succesvolle onderzoeksaanvragen in te dienen binnen de Europese innovatie- en onderzoeksprogramma’s. Zo ja, op welke manier ondersteunt de Minister aanvragers bij het doen van onderzoeksaanvragen die gebaseerd zijn op kwalitatief goed onderzoek of innovatie en niet op de manier waarop een aanvrager bezig is met «intersectionaliteit»? Kan de Minister hier een aantal expliciete voorbeelden van geven, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief inzake de voortgang van het nationaal actieplan voor meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek. Diversiteit en inclusie zijn in het onderwijs en onderzoek essentieel om elk talent tot diens recht te laten komen en kennisontwikkeling te verbreden en te versnellen. Deze leden wensen de Minister enkele vragen te stellen.
Voortgang van de uitvoering van het actieplan en vervolgstappen
De leden van de D66-fractie vragen de Minister te verhelderen welke organisaties bij de totstandkoming van het actieplan betrokken zijn geweest en welke organisaties het actieplan ondertekend hebben. Wat is het gevoelen van de betrokken organisaties ten aanzien van de moties die waren ontraden en desalniettemin door een meerderheid in de Kamer zijn aangenomen, zo vragen zij.
De leden van de D66-fractie constateren dat de hogescholen destijds nog niet hadden aangesloten bij het actieplan. Zij gaven aan toen nog geen positie te hebben bepaald. Deze leden vragen de Minister of zij reeds bekend is met de positie van de hogescholen of wanneer deze positiebepaling verwacht wordt. Deze leden vragen voorts naar de betrokkenheid van de studentenorganisaties. In hoeverre zijn zij destijds betrokken geweest bij de totstandkoming van het actieplan? Is het ook mogelijk dat het actieplan door de ondertekening van de hogescholen en studentenorganisaties aangevuld wordt, zo vragen de leden.
Eerste ambitie gerealiseerd – handreiking gendergelijkheidsplannen
De leden van de D66-fractie verwelkomen de handreiking van de adviescommissie voor de ontwikkeling van een gendergelijkheidsplan door onderzoeksinstellingen. De plannen zijn niet alleen van belang om toegang tot de Europese onderzoeksbudgetten te houden. De plannen zijn ook nodig om elk talent te benutten. Deze leden vragen de Minister of de handreiking ook ingaat op gendergerelateerde wangedrag en intimidatie, zoals het rapport «Harassment in Dutch academia» van het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren uiteen heeft gezet. Tevens vragen deze leden of de handreiking ook een basis biedt voor meer publieke organisaties zoals ministeries.
Moties
De leden van de D66-fractie constateren dat de invulling, uitrol en instelling van een nationaal kenniscentrum op verzoek van de Kamer voorlopig gestaakt is. Zij vragen de Minister wat het beoogd doel van het kenniscentrum is, welke maatschappelijke partijen gevraagd zouden worden en bereid zijn om mee te denken en wat de eerste stap zou zijn om tot een nationaal kenniscentrum te komen.
De leden van de D66-fractie lezen dat in Europese programma’s onder Horizon Europe standaardpraktijk is om de diversiteit van onderzoeksgroepen te betrekken in de beoordeling van onderzoeksvoorstellen. Zij vragen op welke wijze het criterium geformuleerd is en beoordeeld wordt. Tevens vragen zij of het de Minister bekend is of in andere landen bij het accreditatiestelsel of de wetenschapsfinanciering ook diversiteit als criterium wordt meegenomen.
Overig
De leden van de D66-fractie vragen de Minister naar de voortgang van het initiatief «Erkennen en waarderen». Het streven om elk talent tot bloei te laten komen, hangt immers samen met het erkennen dat wetenschappers op meer manieren maatschappelijk kunnen bijdragen dan zo impactvol publiceren in academische tijdschriften. Hoe vordert het initiatief? Tegen welke knelpunten lopen de initiatiefnemers aan en op welke wijze zou de rijksoverheid de initiatiefnemers eventueel kunnen ondersteunen, zo vragen de leden.
De leden van de D66-fractie vragen ten slotte naar uitvoering van de motie van de leden Van Meenen en Paternotte6 over de invoering van de ombudspersonen op de Nederlandse hogescholen en universiteiten. Een inclusieve leer- en werkomgeving komt alleen tot stand als er ook sprake is van een sociaal veilige omgeving.
Inbreng van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie vragen op basis van welke wetenschappelijke inzichten en/of wetenschappelijke onderzoeken het nationaal actieplan voor meer diversiteit en inclusie gebaseerd is.
De leden van de PVV-fractie verzoeken voorts een niet-limitatieve lijst te ontvangen van de betreffende wetenschappelijke onderzoeken.
De leden van de PVV-fractie vragen wat exact de verwevenheid binnen intersectionaliteit is van gender, sociale klasse, seksuele oriëntatie en functiebeperking.
De leden van de PVV-fractie vragen hoe het door de Minister gehanteerde assenstelsel met betrekking tot intersectionaliteit geduid moet worden binnen de kaders van rechtvaardigheid als begrip dat ten grondslag ligt aan onze rechtsstaat, ten opzichte van het begrip sociale rechtvaardigheid zoals dat gehanteerd wordt binnen de kritische rassentheorie en waardoor zijn de verschillen te verklaren.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de voortgang met betrekking tot het nationaal actieplan voor meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek. Zij zijn teleurgesteld dat alleen via de beantwoording van de vragen van de D66-fractie bij het schriftelijk overleg7 van november 2020 duidelijk moest worden dat er een verplichting komt voor instellingen om een institutionele genderplan te hebben willen ze in aanmerking komen voor financiering uit Horizon Europe in plaats van dat de Kamer hier goed over was geïnformeerd. Tevens hebben zij nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan aangeven waarom er enkel sprake is van een intersectionele aanpak binnen de «categorie gender». Wat is de reden dat bijvoorbeeld culturele achtergrond, sociale klasse en functiebeperking niet meewegen om te werken aan diversiteit? Wat is haar inzet geweest rondom de verplichting van het gendergelijkheidsplan als verplichting voor Horizon Europe, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de verplichting tot dataverzameling over geslacht of gender zoals beschreven staat in de handreiking voor het opstellen van een gendergelijkheidsplan (hierna: handreiking) zich verhoudt ten opzichte van de motie van het lid Wiersma c.s.8 over geen cijfers over etnische achtergrond of migratieachtergrond van studenten en medewerkers bijhouden. Wat verstaat de Minister onder de verplichting tot dataverzameling over gender, er vanuit gaande dat een registratie over geslacht gaat over man/vrouw, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan aangeven wat «voldoende middelen» voor het uitvoeren van een gendergelijkheidsplan betekent, zoals verwoord staat in de handreiking. Hoeveel procent van de begroting vindt ze zelf een goed uitgangspunt en wat zijn de vereisten hieromtrent om in aanmerking te komen voor financiering uit Horizon Europe, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie vinden dat motie van het lid Rog c.s.9 niet is afgedaan conform de strekking van de motie. Zij ontvangen graag inzicht op welke wijze zij wel kunnen sturen op het beleid van NWO. Tevens vragen zij wat er bedoeld wordt met de zin «NWO onderzoekt manieren waarop deze meerwaarde van diversiteit daadwerkelijk benut kan worden ten behoeve van de kwaliteit van de wetenschap». Gaat dit net zoals verplichtingen van Horizon over een intersectionele aanpak binnen de «categorie gender»? Of gaat dit over een bredere definitie waarin het bijvoorbeeld ook gaat over culturele achtergrond, sociale klasse, functiebeperking of andere manieren van denken, zo vragen zij.
De leden van de CDA-fractie merken met betrekking tot de motie van de leden Rog en Van der Molen10 over het vragen naar het opleidingsniveau van de ouders op, dat zij graag vernemen welke bezwaren er zouden kunnen zijn rondom privacy als bij de inschrijving een vraag voorgelegd wordt over het opleidingsniveau van hun ouders. Tevens vernemen deze leden graag op welke termijn de Kamer hierover geïnformeerd wordt. Kunnen zij een reactie verwachten voor de begrotingsbehandeling, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met bijzondere belangstelling kennisgenomen van de voortgang van het nationaal actieplan voor meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek. Deze leden constateren net als de Minister dat verschillende wetenschappelijke onderzoeken aantonen dat diversiteit en inclusie de wetenschap verrijken en de kwaliteit van onderwijs en onderzoek vergroten. Derhalve hebben voornoemde leden enkele vragen over de voortgang van het actieplan.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben eerder vragen gesteld over het ontbreken van hogescholen en mbo’s in het actieplan. Voornoemde leden lezen in de brief van de Minister dat de Vereniging Hogescholen momenteel met de hogescholen werken aan een positiebepaling ten aanzien van het actieplan. Deze leden zijn benieuwd hoe de ervaringen van studenten hierbij worden meegenomen. Kan de Minister uiteenzetting hoe studenten die op welke manier dan ook ervaring hebben met uitsluiting in dit stadium medezeggenschap hebben over de positiebepaling van de hogescholen, zo vragen de leden.
Voorts lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat ook in het mbo gewerkt wordt aan meer diversiteit en inclusie, waarbij de Minister verwijst naar bestaande initiatieven. Op welke aanvullende manieren wordt, naar aanleiding van het actieplan, in het mbo gewerkt aan diversiteit en inclusie? Graag ontvangen deze leden een reactie.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn positief over het besluit van de Europese Commissie om vanaf 2022 een intersectionele gendergelijkheidsplan verplicht te stellen voor financiering vanuit Horizon Europe, het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie. Deze leden hebben hierover enkele vragen. Monitort de Minister de voortgang van onderwijsinstellingen wat betreft het opstellen van een gendergelijkheidsplan? Ontvangt de Minister signalen van onderwijsinstellingen die voor 2022 een dergelijke gendergelijkheidsplan niet kunnen voorleggen? Zo ja, hoe kan de Minister deze instelling stimuleren om toch te voldoen aan de eisen voor financiering vanuit Horizon Europe, zo vragen de leden.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de handreiking dat balans tussen werk en privéleven een van de aanbevolen aandachtpunten is die de Europese Commissie benoemt.11 De leden constateren dat de werkdruk in het hoger onderwijs de afgelopen jaren fors is toegenomen en dat bijna twee derde van het hogeronderwijspersoneel een hoge of zeer hoge werkdruk ervaart.12 Is de Minister het met de leden eens dat op dit moment geen sprake is van goede balans tussen werk en privé? Zo nee, waarom niet? Is de Minister het met de leden eens dat hoger-onderwijsinstellingen op dit moment onvoldoende financiële middelen hebben om te komen tot een goede balans tussen werk en privé? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister uiteenzetten hoe zij instellingen wil stimuleren om een betere balans tussen werk en privé mogelijk te maken? Is zij hiertoe bereid de onderwijsinstellingen financieel te ondersteunen, zo vragen de leden.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat het instellen van een handreiking om te voldoen aan een gendergelijkheidsplan een mooie stap is op weg naar meer gelijkheid voor Nederlandse onderzoekers. Echter, er is op veel meer vlakken ongelijkheid binnen zowel het onderwijs als de wetenschap. Is de Minister voornemens een dergelijke handreiking ook op te stellen voor andere vlakken dan gender, zo vragen de leden.
Ten slotte hebben de leden van de GroenLinks-fractie enkele vragen over diversiteit wat betreft de instroom van studenten bij opleidingen. De leden constateren dat er bijvoorbeeld weinig vrouwen een technische opleiding volgen, terwijl mannelijke studenten ondervertegenwoordigd zijn in de zorgopleidingen. Hoe kijkt de Minister hiertegen aan? Is zij voornemens om bij bepaalde studies te werken aan een meer diverse en inclusievere instroom? Zo ja, op welke manier kan zij dit doen? Hoe monitort de Minister de diversiteit onder studentenpopulatie en opleidingen op dit moment, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voortgangsbrief over diversiteit en inclusie.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Minister zich kan voorstellen dat ook NWO de diversiteit van de onderzoeksgroep gaat meewegen in de beoordelingscriteria. Zij verwijst daarbij naar onderzoek dat aangeeft dat ondervertegenwoordigde groepen de wetenschap kunnen verrijken. Deze leden vragen of de Minister onderkent dat dergelijke onderzoeken nog niet de conclusie rechtvaardigen dat het toepassen van beoordelingscriteria om deze groepen in positie te brengen ook positief uitpakken. Kan de Minister bevestigen dat dergelijke criteria nooit als absolute voorwaarden gaan gelden? Hoe wordt voorkomen dat onderzoeksgroepen in de knel komen omdat zij met alle goede wil op dit punt onmogelijk aan de criteria kunnen voldoen, zo vragen de leden.
De leden van de SGP-fractie vragen een nadere toelichting op de algemene stelling dat diversiteit de kwaliteit van het onderwijs vergroot. Volgens deze leden is deze stelling veel te kort door de bocht en kan het wel degelijk zo zijn dat voldoende doordacht diversiteitsbeleid, zeker als dat op de golven van hypes meegaat, tot schade aan de kwaliteit kan leiden. Waarom mist deze kritische houding tot op heden in de beleidsstukken? Het lijkt erop alsof elke inspanning op voorhand het toejuichen waard is, ongeacht het resultaat.
Inbreng van de leden van de DENK-fractie
De leden van de DENK-fractie hebben met bijzondere belangstelling kennisgenomen van de voortgang van het nationaal actieplan voor meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek. Deze leden constateren dat verschillende wetenschappelijke onderzoeken aantonen dat diversiteit en inclusie de wetenschap verrijken en de kwaliteit van onderwijs en onderzoek vergroten. Derhalve hebben voornoemde leden enkele vragen over de voortgang van het actieplan.
De leden van de DENK-fractie merken op dat de Minister in de onderhavige brief verwijst naar de motie van het lid Wiersma c.s.13. Deze motie verzoekt de regering om binnen het actieplan geen cijfers bij te houden met betrekking tot de etnische of migratieachtergrond van studenten en medewerkers. Ook verzoekt deze motie de regering het adviestraject van het Rathenau Instituut met betrekking tot het verzamelen van dit soort data te staken. De Minister geeft aan dat zij de registratie van individuele persoonskenmerken niet wenselijk acht. De leden vragen hoe de Minister zonder deze gegevens kansenongelijkheid en diversiteit kan bijhouden.
De leden van de DENK-fractie merken op dat de Minister, wat betreft een kenniscentrum, tevens aan gaf dat inbreng van het veld en een gedegen verkenning door de adviescommissie noodzakelijk is. De Minister gaf aan dat dit traject voorlopig nog niet zal starten omdat andere zaken binnen het actieplan prioriteit hebben. De leden vragen waarom dit kenniscentrum geen prioriteit heeft.
De leden van de DENK-fractie vragen de Minister hoe diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek zich in de afgelopen tien jaar heeft ontwikkeld.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3788.↩︎
GEP: Gender Equality Plan.↩︎
Kamerstuk 29 338, nr. 233.↩︎
Kamerstuk 29 338, nr. 235.↩︎
NWO: Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek.↩︎
Kamerstuk 29 240, nr. 114.↩︎
Kamerstuk 29 338, nr. 226.↩︎
Kamerstuk 29 338, nr. 230.↩︎
Kamerstuk 29 338, nr. 235.↩︎
Kamerstuk 29 338, nr. 236.↩︎
Bijlage bij Kamerstuk 29 338, nr. 250.↩︎
VSNU, «ICTU werkdrukonderzoek: Medewerkers universiteiten ervaren (zeer) veel werkdruk», https://www.vsnu.nl/2020-werkdruk-ictu.html.↩︎
Kamerstuk 29 338, nr. 230.↩︎