Verslag
Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2022)
Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader)
Nummer: 2021D37295, datum: 2021-10-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35927-7).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën (VVD)
- Mede ondertekenaar: W.A. Lips, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 35927 -7 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2022).
Onderdeel van zaak 2021Z16036:
- Indiener: W.B. Hoekstra, minister van Financiën
- Medeindiener: J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën
- Medeindiener: A.C. van Huffelen, staatssecretaris van Financiën
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2021-09-28 15:10: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-09-29 15:00: Pakket Belastingplan 2022 (Hybride) (Technische briefing), vaste commissie voor Financiën
- 2021-09-30 14:00: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
- 2021-10-06 14:00: Pakket Belastingplan 2022 (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Financiën
- 2021-10-13 10:00: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
- 2021-10-25 11:00: Pakket Belastingplan 2022 (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Financiën
- 2021-11-01 11:00: Pakket Belastingplan 2022 (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Financiën
- 2021-11-03 10:00: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
- 2021-11-09 16:00: Pakket Belastingplan 2022 (35927 t/m 35 932) Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel (35 933) en de Wijziging van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen en de Wet inkomstenbelasting 2001 tot intrekking van de Baangerelateerde Investeringskorting (35 873) (1e termijn Kamer) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2021-11-10 14:30: Pakket Belastingplan 2022 (35927 t/m 35932) Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel (35933) en de Wijziging van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen en de Wet inkomstenbelasting 2001 tot intrekking van de Baangerelateerde Investeringskorting (35873) (voortzetting) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2021-11-11 15:10: Aanvang middagvergadering: STEMMINGEN (over het Pakket Belastingplan 2022, de Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel (35 933), de Wijziging van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen en de Wet inkomstenbelasting 2001 tot intrekking van de Baangerelateerde Investeringskorting (35 873) en over moties ingediend bij het tweeminutendebat Mestbeleid) (Stemmingen), TK
- 2021-11-17 16:15: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2021-2022 |
35 927 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2022)
Nr. 7 VERSLAG
Vastgesteld 7 oktober 2021
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid
De fungerend voorzitter van de commissie,
Tielen
Adjunct-griffier van de commissie,
Lips
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het Belastingplan 2022 en hebben een aantal opmerkingen en vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het Belastingplan 2022 en vragen op welke wijze invulling is gegeven aan het vaak gedeelde voornemen om het belastingstelsel te vereenvoudigen.
Deze leden vragen voorts waarom in de sleuteltabel geen tariefsleutel voor het box 2-tarief is opgenomen. Tevens vragen deze leden welke flankerende maatregelen zouden moeten worden genomen in het box 2-domein om de opbrengst van een tariefsverhoging effectief te maken.
De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze rekening is gehouden met de indicatoren van brede welvaart bij het opstellen van de Belastingplanmaatregelen. Deze leden vragen tevens op welke manier de motie Van Weyenberg1 invulling heeft gekregen bij de vormgeving van dit Belastingplanpakket en overig fiscaal beleid van het afgelopen jaar. Deze leden vragen of de aanpassing van de arbeidskorting een doelmatige aanpassing is, aangezien ook veel andere groepen dan alleen alleenverdieners daarvan profiteren. Deze leden vragen welke alternatieve knoppen zijn overwogen en waarom niet is gebruik gemaakt van bijvoorbeeld de uitbetaalbaarheid van de algemene heffingskorting om invulling te geven aan de wens om het verschil in belastingdruk voor een- en tweeverdieners te verkleinen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het Belastingplan 2022. Gezien de beperkingen die het demissionaire kabinet zichzelf heeft opgelegd is het pakket relatief beperkt, maar bevat het volgens deze leden toch een paar belangrijke aanpassingen. Deze leden hebben daarover enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Belastingplan 2022. Deze leden constateren dat de regering op het moment van schrijven van het Belastingplan 2022 demissionair is. Daarbij past een beleidsarm Belastingplan. Niettemin stellen deze leden vast dat het een omvangrijk pakket is, waarin duidelijke keuzes worden gemaakt.
Wat betreft de leden van de PvdA-fractie zijn dit niet de juiste keuzes. Er heerst een wooncrisis in Nederland. Maatregelen die helpen deze te beteugelen kunnen niet wachten. Daar horen in de visie van deze leden bij uitstek ook fiscale maatregelen bij. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering niet ervoor heeft gekozen om de verhuurderheffing significant te verminderen of per saldo af te schaffen in plaats van een beperkte verlaging. Voorts vragen deze leden waarom de regering er niet voor heeft gekozen om beleggers en speculanten eerlijk te belasten, zoals met een Prins Bernhardbelasting.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de strijd tegen belastingparadijzen langzaam op gang komt. Deze leden constateren dat de conditionele dividendbelasting op dividenden naar belastingparadijzen pas over enkele jaren ingaat. Waarom heeft de regering er niet voor gekozen deze dividendbelasting met ingang van 2022 van kracht te laten zijn? Deze leden constateren voorts dat deze heffing niets doet tegen ontvangsten uit belastingparadijzen. Het kan dus nog altijd aantrekkelijk zijn voor Nederlanders om via belastingparadijzen elders te investeren. Dit gebeurt op grote schaal door vermogenden en mensen in de financiële sector. Heeft de regering overwogen de deelnemingsvrijstelling af te schaffen voor belangen in entiteiten in belastingparadijzen en voorts een separaat, hoger tarief toe te passen op dividenden en vermogenswinsten uit dergelijke vennootschappen?
De leden van de PvdA-fractie waarderen het beleid dat wel is ingezet: bronbelastingen en verscherpte maatregelen tegen belastingontwijking zullen naar de mening van deze leden ongetwijfeld effect hebben. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering onderzoekt hoe de trustsector kan worden afgeschaft. De Minister van Financiën opperde dit na meermaals moties van deze strekking van de leden van de PvdA-fractie te hebben ontraden. Betekent dit een koerswijziging en welk tijdpad ziet de regering hiertoe?
De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat er weinig wordt gedaan op het gebied van koopkracht. Ondanks het krachtige herstel van de economie is de koopkrachtontwikkeling neutraal. Waarom koos de regering er aanvankelijk voor wel lastenverlichting aan het bedrijfsleven te bieden, maar niet aan huishoudens? Wat betekent de aangenomen motie Hermans2 voor de koopkrachtontwikkeling? Onderkent de regering dat gedurende de regeerperiode lagere inkomens en gepensioneerden in koopkracht zijn achtergebleven ten opzichte van werkenden met een hoger inkomen?
De leden van de PvdA-fractie vragen of dit bewust beleid was en zo ja, waarom de regering hiervoor heeft gekozen. Is de regering bereid alsnog een substantieel bedrag uit te trekken voor koopkrachtverbetering van werkenden met een lager inkomen en niet-werkenden om zo het in vier jaar opgebouwde verschil te verkleinen?
Waarom heeft de regering er voorts niet voor gekozen het minimumloon te verhogen, terwijl dit een breed gedragen wens is uit de Kamer en de samenleving?
De leden van de PvdA-fractie menen dat voor veel huishoudens de energierekening deze winter sterk zal oplopen. Dit heeft de maken met hoge gasprijzen. Deze leden vragen of de regering bereid is via de energiebelasting een forse bijdrage te leveren aan het beheersbaar houden van de energierekening. De leden van de PvdA-fractie wijzen in het bijzonder op mensen die in slecht geïsoleerde huurwoningen wonen en die zelf geen mogelijkheden hebben om hun situatie te verbeteren.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het Belastingplan 2022. Deze leden hebben hierover enkele vragen.
De leden van de GroenLinksfractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben daarbij nog enkele vragen. Bovendien hebben deze leden nog een aantal vragen over het belastingbeleid in de brede zin.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Belastingplan 2022. Deze leden onderstrepen in algemene zin de ambitie van de regering om met een aantal concrete maatregelen de koopkrachtontwikkeling gelijkmatiger te verdelen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Belastingplan 2022. Zij hebben daarover enkele vragen.
Het lid Omtzigt dankt de regering voor de wetsvoorstellen in het kader van het Belastingplan 2022. Het is in zijn visie goed dat het Belastingplan een stuk minder beleid bevat dan andere jaren. Dat is goed voor de Belastingdienst maar ook goed voor de samenleving.
De uitvoeringstoetsen laten wel een fors aantal rode vlaggen zien en dat baart zorgen bij de Belastingdienst. Is de regering bereid om per rode vlag aan te geven welke zaken gedaan worden om te ze te mitigeren?
Opzet algemeen deel
Inkomensbeleid
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten welke onderzoeken, informatie of resultaten zijn gebruikt voor het bepalen van de genomen maatregelen (zoals bijvoorbeeld het langzamer afbouwen van de arbeidskorting) voor het gelijkmatiger verdelen van de koopkrachtontwikkeling over verschillende groepen. En of hier bepaalde factoren zoals nasleep van de coronacrisis en de inflatie zijn meegenomen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de lastenontwikkeling voor burgers en bedrijven volgend uit dit belastingplan kan toelichten.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de totale lastenmutatie volgend uit dit belastingplan voor het bedrijfsleven kan schetsen en met hoeveel de lasten voor het bedrijfsleven per saldo dalen of stijgen vanwege dit pakket.
Deze leden vragen of de regering kan toelichten welke mogelijke gedragseffecten de regering ziet met betrekking tot maatregelen die zien op aanpassingen van de tarieven in de inkomstenbelasting, de verlaging van de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het minder snel afbouwen van de arbeidskorting.
De leden van de VVD-fractie vragen tot slot of de regering een toelichting kan geven of de veranderingen in de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) effect hebben op het structurele arbeidsaanbod.
De leden van de D66-fractie vragen de regering naar het algemene koopkrachtbeeld voor verschillende inkomensgroepen. Tevens vragen deze leden naar overzicht van belastingdrukverdeling over vermogens van huishoudens met oplopende omvang, waarbij net als bij de inkomensplaatjes rekening wordt gehouden met verschillende type huishoudens en verschillende type vermogenssamenstellingen.
De leden van de PVV-fractie wijzen erop dat volgens het Centraal Planbureau de koopkracht in 2021 slechts beperkt stijgt en in 2022 vooralsnog niet, terwijl de economie onverminderd doorgroeit.3 Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven welke opties zijn verkend om een groter gedeelte van de economische groei aan te wenden voor koopkrachtverbetering van burgers, wat de budgettaire aspecten waren van die maatregelen en waarom de regering niet heeft gekozen voor extra koopkracht verbeterende maatregelen?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering een aantal maatregelen neemt in het kader van inkomensbeleid, onder andere om ervoor te zorgen dat de koopkrachtontwikkeling gelijkmatiger wordt verdeeld. Zo wordt de arbeidskorting langzamer afgebouwd om het verschil tussen eenverdieners en tweeverdieners kleiner te maken.
Nu vragen de leden van de CDA-fractie de regering wat de regering in de afgelopen periode nog meer heeft gedaan om de hoge marginale druk voor eenverdieners ten opzichte van alleenstaanden en tweeverdieners te verlagen. Kan de regering hierop een toelichting geven? Kan de regering een overzicht geven van de marginale druk voor alleenstaanden, alleenverdieners en tweeverdieners in voorbeeld huishoudsamenstellingen met twee kinderen voor 2021 en 2022?
Het valt deze leden op dat er nagenoeg niets veranderd voor spaarders in box 3. Kan de regering aangeven waarom hierin geen wijzigingen plaatsvinden en nog steeds de onterechte situatie blijft bestaan dat spaarders over een forfaitair rendement afrekenen, terwijl de rente in sommige gevallen negatief is? Deze leden vragen of de regering hier geen urgentie tot aanpassing ziet.
De leden van de CDA-fractie willen nu graag zo snel mogelijk doorpakken op het doorvoeren van de heffing op werkelijk rendement waar dat haalbaar blijkt, namelijk op betaal- en spaarrekeningen. Daar zit naar de mening van deze leden het meest urgente probleem. Is de regering het met deze leden eens dat dit snel op te lossen zou moeten zijn, getuige de diverse onderzoeken die hebben aangetoond dat dit goed uitvoerbaar is en bijdraagt aan rechtvaardiger beleid?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering er dit jaar voor kiest zeer beperkt inkomensbeleid te voeren. Als motivering stelt de regering daarbij dat met de steunpakketten burgers worden ondersteund in hun inkomen. De leden van de PvdA-fractie steunen op hoofdlijnen de steunpakketten en achten de kans groot dat zonder de steunpakketten de economische schade aanzienlijk groter was geweest. Kan de regering echter uiteenzetten hoeveel van de steunpakketten is gegaan naar inkomensondersteuning aan burgers? Welk deel is gegaan naar ondersteuning voor bedrijven? Acht de regering het redelijk wel lastenverlichting voor het bedrijfsleven voor te stellen, maar koopkrachtverbetering voor huishoudens tegelijkertijd uit te sluiten?
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering wat per saldo de koopkrachteffecten zijn voor gezinnen van het verlagen van de IACK en de maatregelen uit de Wet betaald ouderschapsverlof. Wat betekenen deze maatregelen per saldo voor de werkgelegenheid?
Deze leden vragen voorts welk doel de regering had met de introductie van de «vlaktaks»? Is de regering van mening dat het stelsel eenvoudiger is geworden? Onderkent de regering dat de regering de afbouw van heffingskortingen gebruikt om de marginale druk te beïnvloeden en de lastendruk van verschillende groepen te beïnvloeden? Was het stelsel met duidelijke progressieve tarieven niet juist transparanter?
De leden van de SP-fractie vragen de regering of de verlaging van de IACK enkel wordt doorgevoerd om het wetsvoorstel Wet betaald ouderschapsverlof te dekken. Deze leden vragen of dit ook wordt gedaan om de belastingdruk tussen een- een tweeverdieners gelijker te trekken en in hoeverre dit het geval is door de voorgestelde maatregel. Kan de regering nog eens aangeven welke mogelijkheden er zijn om de belastingdruk van een- en tweeverdieners gelijker te maken?
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat koopkrachtberekeningen en -plaatjes geen rekening houden met het niet-gebruik van toeslagen. Deze leden vragen de regering daarom in te gaan op welke verbeteringen er mogelijk zijn om zowel koopkrachtberekeningen te verbeteren als in het tegengaan van het niet-gebruik van toeslagen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat er enkele maatregelen zijn genomen om de koopkracht van eenverdieners te verhogen en om de belastingkloof tussen een- en tweeverdieners te verkleinen. Toch resteert na deze maatregelen een even grote kloof als in het voorgaande jaar en daalt de koopkracht van eenverdieners volgens de Macro Economische Verkenning van het Centraal Planbureau met 0,2 procent. Opnieuw gaan eenverdieners er volgend jaar het meest op achteruit. Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om aanvullende maatregelen te nemen om de koopkracht van eenverdieners te verbeteren en de belastingkloof tussen een- en tweeverdieners te verkleinen?
Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie of de regering het met deze leden eens is dat de belastingkloof tussen een- en tweeverdieners geen recht doet aan de draagkracht van eenverdienersgezinnen. Hoe heeft de regering bij het inkomensbeleid in dit Belastingplan rekening gehouden met de draagkracht van de verschillende huishoudensgroepen?
De leden van de SGP-fractie vragen tot slot wat de werkgelegenheidseffecten zijn van de verlaging van de Inkomensafhankelijke Combinatiekorting.
Het lid Omtzigt constateert dat de stijging van de energieprijzen fors is. Kan de regering in samenwerking met het NIBUD voor drie of vier voorbeeldhuishoudens aangeven hoe hoog de energierekening is in 2020, 2021 en 2022 en daarbij ook zeker een huurder met laag inkomen meenemen die in een woning woont met energielabel E/F? Kan de regering de uitgewerkte voorbeelden aan de Kamer doen toekomen samen met een appreciatie tot hoeveel energiearmoede dit leidt in 2022 en of de regering nog bereid is aanvullende maatregelen te nemen.
Aanpassing cap in de bijtelling voor emissievrije personenauto’s
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering bij de voorgestelde aanpassing op dit punt de situatie dat autoprijzen potentieel harder kunnen stijgen of dalen dan voorzien heeft overwogen. En of hierbij een evaluatie zal plaatsvinden of met deze aanpassing daadwerkelijk de aankoop van goedkopere emissievrije automodellen uit de lagere marktsegmenten wordt gestimuleerd. Welke data/parameters zullen worden gehanteerd ter beoordeling hiervan? Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie of de regering kan toelichten waarop de verlaging in twee stappen en de bedragen van deze verlaging (van 35.000 euro naar 30.000 euro) zijn gebaseerd?
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een brede appreciatie kan geven op het Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO)-rapport «Schoon wagenpark vraagt om méér naast «stekkersubsidie»». Milieu en klimaat zijn in de ogen van deze leden gebaat bij doelgerichtere autobelastingen voor het gehele wagenpark. Kan de regering ingaan op de bevindingen/conclusies ervan? Hoe kijkt de regering naar de import- en exportstromen van gebruikte auto’s en de invloed daarvan op de effectiviteit/doelmatigheid van de autobelastingen?
De leden van de PVV-fractie lezen in het Belastingplan 2022 dat de regering stelt dat de klimaatopgave urgent is. Kan de regering aangeven aan deze leden wat onder urgentie verstaan dient te worden en waaruit die urgentie blijkt? Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven wat de direct merkbare gevolgen zouden zijn voor het globale en Nederlandse klimaat indien emissievrije auto’s niet fiscaal gestimuleerd zouden worden? Welke concrete en meetbare effecten vloeien voort uit de fiscale stimulering van auto’s voor het klimaat? Kan de regering die winst uitdrukken in euro’s?
Hoeveel levert elke geïnvesteerde euro in fiscale stimulering van emissievrije auto’s de schatkist op en hoe wordt die winst aangewend?
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven hoeveel van de fiscaal via de bijtelling gestimuleerde auto’s behouden blijven voor de Nederlandse tweedehands markt en worden verkocht aan Nederlandse particulieren? Hoeveel van de fiscaal via de bijtelling gestimuleerde auto’s worden geëxporteerd? Kan de regering naast aantallen tevens de daarmee gemoeide bedragen weergeven?
De leden van de CDA-fractie lezen dat in de periode 2022–2025 77.000 emissievrije auto’s meer verkocht zullen worden dan de bandbreedte van 15.000 per jaar, zoals volgens het in het Klimaatakkoord vastgelegde pad. Kan de regering toelichten in hoeverre dit een gevolg is van het Europese bronbeleid of van het stimulerende Nederlandse beleid? Hoeveel emissievrije auto’s zouden er naar de verwachting van de regering zijn verkocht als er alleen Europees bronbeleid was? In hoeverre zou naar de verwachting van de regering het aantal emissievrije autoverkopen in de desbetreffende periode teruglopen als niet 600 miljoen euro extra zou worden geïnvesteerd? Wat is de onzekerheidsfactor rondom de cijfers op basis waarvan deze aanpassingen worden gedaan en in hoeverre is er door de jaren bijstelling mogelijk?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de verlaagde cap in de bijtelling ertoe zal leiden dat er meer emissievrije auto’s in het goedkopere marktsegment zullen worden verkocht. Dit zou ook een positief effect hebben op de tweedehands markt. Kan de regering een inschatting maken na hoeveel jaar deze emissievrije auto’s gemiddeld op de tweedehands markt zullen verschijnen? Zijn er naar verwachting van de regering de komende jaren voldoende emissievrije auto’s in het lagere segment beschikbaar om de verwachte vraag aan te kunnen?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering tot slot waarom ervoor is gekozen om het verlies aan fossiele belastinginkomsten op te tellen bij de stimuleringskosten van elektrisch vervoer, terwijl dit bij andere energietransities niet op die manier wordt gedaan.
De leden van de PvdA-fractie achten het bewijs groot dat de adoptie van elektrisch rijden sneller gaat dan aanvankelijk gedacht. Dit is in hun ogen zeer goed nieuws. Deelt de regering de mening van deze leden dat dit een andere visie op autobelastingen vraagt dan de door de actualiteit ingehaalde huidige systematiek? In hoeverre liggen indirecte subsidies via lagere bijtellingstarieven nog voor de hand en kan niet beter worden gekozen voor directe subsidie met vaste bedragen zodat dure zware auto’s niet meer worden gesubsidieerd dan echt zuinige lichtere auto’s? Welke maatregelen kunnen nog worden getroffen om de laadinfrastructuur te versterken? De leden van de PvdA-fractie vragen voorts hoe ervoor gezorgd kan worden dat elektrische auto’s meer beschikbaar komen op de tweedehandsmarkt en zo min mogelijk worden geëxporteerd.
De leden van de SP-fractie achten het wenselijk dat er meer ruimte komt voor particuliere automobilisten en tegelijkertijd de focus minder komt te liggen bij de zakelijke rijders. Bovendien blijven de leden van de SP-fractie erop wijzen dat de aanschaf van nieuwe emissievrije voertuigen en de daartoe ingerichte subsidieregelingen nog steeds voor veel inkomensgroepen niet toegankelijk zijn, ook niet na de voorgestelde verlaging van de catalogusprijs naar 30.000 euro per voertuig voor de geldende korting op de bijtelling. Juist de verkoop van tweedehands elektrische voertuigen zou daarom wat de leden van de SP-fractie betreft gestimuleerd moeten worden, zeker nu er steeds meer relatief betaalbare voertuigen uit de tweede generatie emissievrije voertuigen op de markt komen. Deelt de regering deze mening en zo ja, hoe kan dit worden vormgegeven bij de verdere invulling van de hoogte van de subsidiebedragen? Voorts vragen deze leden aan de regering om te reageren op de bevindingen van onderzoeksinstituut TNO dat vaststelde dat nog steeds veel gesubsidieerde leaseauto’s verdwijnen naar de buitenlandse markt waardoor het geïnvesteerde belastinggeld maar voor de helft effectief wordt besteed.
De leden van de SP-fractie vragen de regering voorts of het klopt dat wordt verwacht dat de additionele 600 miljoen euro 0,5 Mton CO2-winst oplevert in de periode 2022–2025 en 1,3 Mton in de periode 2022–2030. De leden vragen de regering inzicht te geven in de CO2-winst die andere maatregelen zouden kunnen opleveren. Welke CO2-winst is er bijvoorbeeld wanneer de 600 miljoen euro wordt aangewend om sociale huurwoningen te isoleren of wanneer de 600 miljoen euro wordt aangewend om zonnepanelen op daken te leggen?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering nader kan toelichten hoeveel de milieueffecten van deze maatregelen bijdragen aan de klimaatdoelen.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat met deze maatregel uitvoering wordt gegeven aan een onderdeel van het fiscale stimuleringspakket van het Klimaatakkoord voor emissievrije auto’s. Deze leden zien deze extra investering als een mooi onderdeel van het substantiële bedrag aan klimaatuitgaven. Tegelijkertijd is de uitbreiding van deze subsidiepot nog niet genoeg. Ook de precieze bijdrage aan het behalen van de klimaatdoelen blijft onduidelijk. Kan de regering daarom nog eens uitweiden over de vraag hoe(veel) deze stappen op het gebied van autofiscaliteit bijdragen aan het behalen van klimaatdoelen, ook na 2025? In hoeverre dringen deze maatregelen uitstoot nog verder terug? Hoe worden de klimaatdoelen behaald als de regering in de paragraaf CO2-effect ook vermeldt dat verkoop van emissievrije auto’s harder gaat ten opzichte van de verwachtingen bij de inwerkingtreding van de maatregel. Is dat alleen in het goedkope segment zo? Hoe verhouden deze maatregelen zich tot een mogelijke derving als het gaat om opbrengsten van de belasting op motorvoertuigen? Dit roept naar de mening van deze leden immers vragen op over de houdbaarheid van belastinggrondslagen in tijden van grote transitievraagstukken. Ook vragen deze leden de regering of de regering kan specificeren waar de extra opbrengsten als gevolg van deze maatregel precies terecht zullen komen en om wat voor subsidiepot voor emissievrije auto’s dit gaat.
De leden van de fractie van de ChristenUnie benadrukken in het licht van de op dit punt voorgestelde maatregel het belang van (een snelle invoering van) kilometerbeprijzing. Er is langer een trend dat gesubsidieerde, schone auto’s naar het buitenland verdwijnen en de vieze buitenlandse auto’s gretig aftrek vinden op de Nederlandse markt. Hoe zet de regering erop in om deze trend te keren? Wat is er tussentijds mogelijk en wordt er in dit opzicht bijvoorbeeld ook gekeken naar de praktijk in België? Deelt de regering de analyse dat een vorm van rekeningrijden kan bijdragen aan verdere emissievermindering en hier snel werk van gemaakt zal moeten worden? Is deze impuls voor schone tweedehandsauto’s voldoende? Tot slot benadrukken deze leden het belang van de doelstelling om in lijn met het Klimaatakkoord vanaf 2030 alleen zero-emissiepersonenvoertuigen in de showroom toe te staan.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de budgettaire kosten, welke uitstijgen boven de verwachte kosten ten tijde van het Klimaatakkoord voorzien, 572 miljoen euro bedragen. Tot welk bedrag daalt dit door de aanscherping van de cap in de bijtelling? Tevens lezen deze leden dat de opbrengst van de aanscherping van de cap in de bijtelling wordt gebruikt om de hogere budgettaire kosten van 572 miljoen euro te dekken. Klopt het dat door de aanscherping het bedrag van 572 miljoen euro vermoedelijk zal dalen waardoor de aanscherping eigenlijk meer oplevert dan nodig is?
Wat zijn de effecten van de verlaging van de cap in de bijtelling op de klimaatambitie? Kan de regering per afzonderlijke maatregel in paragraaf 4 van de memorie van toelichting aangeven wat het milieueffect (CO2-effect) is?
Het lid Omtzigt vraagt de regering hoeveel een ton bespaarde CO2-uitstoot kost bij deze regeling en of het niet veel gepaster is om deze 600 miljoen euro extra subsidie naar elektrische auto’s niet uit te geven. Immers de rijksten kregen heel veel subsidie op Tesla via de 0 procent bijtelling. De middenklasse krijgt nu wat minder subsidie op wat meer betaalbare elektrische auto’s en de mensen met een laag inkomen en krijgen straks helemaal geen subsidie wanneer elektrische auto’s betaalbaar geworden zijn.
Verder verzoekt het lid Omtzigt de regering om een vergelijking tussen de kosten die iemand maakt en de impliciete vergoeding die iemand krijgt voor reiskosten woon/werkverkeer. Dit lid illustreert dit met de volgende voorbeelden:
1. Een leaserijder met een elektrische auto van 50.000 euro (registratie in 2019) en rijdt 20.000 zakelijke kilometers en 10.000 privékilometers.
2. Een leaserijder met een dieselauto van 50.000 euro (registratie in 2019) en rijdt 20.000 zakelijke kilometers en 10.000 privékilometers.
3. Een werknemer die kilometervergoeding krijgt voor 20.000 zakelijke kilometers, bijvoorbeeld een wijkverpleegkundige op het platteland.
4. Een werknemer die dagelijks 20 kilometer naar het werk rijdt voor een baan op minimumloonniveau die geen enkele kilometervergoeding krijgt. Deze werknemers werkt op onregelmatige tijden en kan geen gebruik maken van het openbaar vervoer.
Het lid Omtzigt verzoekt de regering vervolgens te reflecteren op de eerlijkheid en de rechtvaardigheid van hoeveel elk van deze groepen zelf voor de kilometers betaalt en hoeveel er wordt vergoed.
Ook vraagt het lid Omtzigt een update van de berekeningen van twee jaar geleden over het verschil van de belastingdruk op een woningbouwcorporatie met sociale huurwoningen en een particuliere verhuurder. Kan de regering die verschaffen?
Verhogen steunpercentages in de Milieu -investeringsaftrek (MIA)
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering het beoogde resultaat met het verhogen van de steunpercentages in de milieu-investeringsaftrek zal evalueren en wanneer deze evaluatie plaats zal vinden.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts of de regering kan toelichten wat er gebeurt indien het budget voor deze milieu-investeringsaftrek besteed is voor het einde van een bepaald jaar?
De leden van de D66-fractie vragen wat de Europeesrechtelijke risico’s zijn die kleven aan het verhogen van de steunpercentages van de MIA. Deze leden vragen op welke wijze wordt gekozen welke bedrijfsmiddelen in aanmerking komen voor de Milieulijst. Deze leden vragen tevens of dit aangepaste beleid wordt geëvalueerd. Ook vragen deze leden welke verwachte milieueffecten het ophogen van de steunpercentages heeft.
De leden van de fractie van D66 lezen dat de meerkosten van milieu-investeringen over de gehele linie zijn gestegen en dat het daarom verstandig is om de steunpercentages te verhogen. Deze leden vragen wat daarmee precies wordt bedoeld, omdat inherent aan een aftrekpercentage is dat dit toch juist meegroeit met de prijs. Tevens vragen deze leden op basis van welke bevindingen wordt geconcludeerd dat het laagste tarief van de MIA niet effectief is.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan toelichten hoe is bepaald dat deze hogere steunpercentages zullen leiden tot betere circulaire en milieueffecten. Ook vragen deze leden de regering wat de budgettaire gevolgen zijn als meer gebruik zal worden gemaakt van de hogere MIA-aftrek dan het budget voor 2022 toestaat, omdat het hogere tarief kan gelden voor kostbare investeringen. Wordt met deze hogere aftrekpercentages ook bereikt dat circulaire economie investeringen die volgens de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) nu vooral door grotere bedrijven worden gedaan, ook meer zullen worden gedaan door kleinere bedrijven? Hoe wordt voorkomen dat niet alleen grote bedrijven worden gestimuleerd met de MIA, maar ook het midden- en kleinbedrijf als gevolg van kostbare bedrijfsmiddelen op de milieulijst?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering voorts waarom pas na inwerkingtreding van de maatregel een kennisgeving wordt gedaan bij de Europese Commissie voor Categorie I in de MIA die door de verhoging van de percentages buiten de netto ruimte onder de vrijstellingsverordening valt. Wat zijn de gevolgen als deze aanpassing voor die categorie niet geoorloofd zijn? Moet de MIA op investeringen gedaan onder die categorie per 1 januari 2022 dan worden teruggedraaid? In hoeverre is dat redelijk naar ondernemers? Wanneer verwacht de regering uitsluitsel van de Europese Commissie over deze categorie?
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering wat het totale budgettaire belang is van de MIA voor en na de voorgestelde aftrekpercentagewijzigingen. Hoeveel CO2 wordt bespaard met de voorgestelde maatregel? In hoeverre is dubbele subsidiering mogelijk en kan dit leiden tot een aftrek van meer dan 100 procent? Hoe komt het dat de meerkosten van milieu-investeringen zijn gestegen? Wordt hier gerekend met een bepaalde gasprijs, en zo ja, met welke gasprijs? In hoeverre kunnen bedrijven door middel van regelgeving gestimuleerd worden milieu-investeringen te doen?
De leden van de SP-fractie vragen de regering preciezer, in aanvulling op de technische briefing, toe te lichten hoe het kan dat het verhogen van de steunpercentages geen budgettaire consequenties heeft. Ook vragen zij de regering wat de gevolgen zijn wanneer het budget voor de MIA wordt overschreden. Deze leden lezen dat een overschrijding mogelijk leidt tot aanpassing van de Milieulijst, maar vragen de regering hierop nader in te gaan, onder meer op de timing, de wijze van besluitvorming en de afwegingen die hierbij worden gehanteerd.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben begrip voor de rationale achter de milieu-investeringsaftrek. Het is terecht dat er ingezet wordt op het rendabel maken van nu niet-rendabele investeringen door het verhogen van de steunpercentages. Deze leden vragen de regering hoe deze verhoging van de steunpercentages zich verhoudt tot de gestelde klimaatdoelen. Is de voorgestelde verhoging voldoende of is een verdere verhoging uiteindelijk noodzakelijk?
Deze leden vragen de regering om te specificeren hoe het kan dat deze maatregel budgetneutraal blijft. Hoe kan het dat het verhogen van steunpercentages niet tot meer kosten leidt? Heeft de maatregel wel zin als de dekking als het ware bestaat uit het herindelen van de Milieulijst waardoor het aantal mogelijke investeringen afneemt? Kan de regering in het licht hiervan reflecteren op de precieze toegevoegde waarde? Tot slot vragen deze leden waarom de regering ervoor heeft gekozen om niet óók iets te doen aan de steunpercentages in de Energie-investeringsaftrek.
De leden van de Groep Van Haga vragen de regering hoe het kan dat het milieu-investeringsaftreksbudget neutraal is als de percentages het komende jaar stijgen, wat zorgt voor een hogere belastingaftrek voor ondernemers en dus minder belastinginkomsten voor de Staat.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de drie steunpercentages worden opgehoogd. Worden de bedrijfsmiddelen waarvoor nu een percentage van 13,5 procent geldt op de Milieulijst allemaal geplaatst in de categorie «27 procent»? Geldt hetzelfde voor de bedrijfsmiddelen waar nu een percentage van 27 procent voor geldt: vallen die bedrijfsmiddelen volgend jaar in de categorie »36 procent»?
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de budgettaire effecten van deze maatregel. Uit de memorie van toelichting blijkt dat ondernemers financieel profijt hebben van de ophoging van de steunpercentages. Tegelijk blijkt uit de ramingstoelichting dat de budgettaire effecten nihil zijn. Hoe zijn deze twee verschijnselen met elkaar te rijmen? Waar komt het financieel profijt voor ondernemers vandaan?
Vrijstelling voor Subsidie vaste lasten en Subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering op de hoogte is of goedkeuring is verkregen of aangevraagd bij de Europese Commissie voor deze vrijstelling van subsidie vaste lasten en subsidie financiering vaste lasten startende midden- en kleinbedrijf (MKB)-ondernemingen voor de periode vanaf 1 oktober 2021?
Kan de regering aan de PVV-fractie aangeven wat de negatieve gevolgen zijn voor MKB-ondernemingen in het onverhoopte geval dat de subsidieregelingen volgens de Europese Commissie kwalificeren als staatsteun? Hoe voorkomt de regering dat MKB-ondernemingen lijden onder eventuele kwalificaties van de Europese Commissie?
De leden van de CDA-fractie lezen dat voordat de definitieve regeling kan worden ingevoerd goedkeuring moet worden verkregen van de Europese Commissie. Deze leden vragen de regering of de maatregel reeds is voorgelegd voor de periode na het eerste kwartaal van 2021 en wanneer naar verwachting goedkeuring zal worden verkregen. Ook vragen deze leden de regering wat precies wordt verstaan onder startende MKB-ondernemingen waarvoor de vrijstelling zal gelden, ook na de coronacrisis. Graag ontvangen deze leden hierop een extra toelichting van de regering.
De leden van de PvdA-fractie achten het wenselijk dat COVID-steun wordt vrijgesteld nu deze maatregelen compensatie vormen voor het wegvallen van inkomen en niet gezien kunnen worden als winst. Deze leden vragen wanneer de Europese Commissie naar verwachting een besluit zal nemen en of de regering verwacht dat dit besluit positief zal zijn.
Uitzondering fiscaal partnerbegrip voor toepassing inkomensafhankelijke combinatiekorting
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten wanneer de groep binnenlandse belastingplichtigen, waarvoor het online voorlopige aangifteformulier 2022 niet kan worden aangepast, geïnformeerd zullen worden. Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie op welke wijze de afbakening van deze groep volledig en juist gebeurt. Verder vragen de leden van de VVD-fractie of de regering kan toelichten welke verdere maatregelen zijn getroffen om kwalificatieproblemen bij deze aanpassing te voorkomen.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts of de regering kan toelichten wanneer de buitenlands belastingplichtigen, van wie de automatische toekenning van een voorlopige aanslag voor het kalenderjaar 2022 wordt stopgezet, worden geïnformeerd.
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie op welke wijze de regering de controle op partnerschap na deze aanpassing zal uitvoeren. Hoe zal verder onbedoeld gebruik of misbruik van de toepassing van inkomensafhankelijke combinatiekorting worden bestreden of voorkomen?
Tot slot vragen deze leden of de regering uitgebreider kan ingaan op de uitvoeringstoets en in kan gaan op de vraag hoe dit zich verhoudt met de uitvoering door de Belastingdienst van fiscale maatregelen in het geheel.
De leden van de D66-fractie vragen of de veronderstelling klopt dat wanneer buitenlands belastingplichtigen gebruik zouden kunnen maken van een vrije toerekening van bepaalde inkomensbestanddelen op die manier over bepaald inkomen helemaal geen belasting zou worden betaald in Nederland. Deze leden vragen of het klopt dat de Belastingdienst hier al eerder over aan de bel had getrokken. Deze leden vragen tevens waarom niet eerder iets met deze signalen van de Belastingdienst is gedaan. Deze leden vragen voorts op welke wijze opvolging wordt gegeven aan signalen vanuit de Belastingdienst, hoe deze signalen omhoog komen en of deze signalen op gestructureerde wijze een plek krijgen in het besluitvormingsproces van de regering.
De leden van de D66-fractie vragen wat het gemiddelde bedrag is dat de groep buitenlands belastingplichtigen is die via een voorlopige aanslag geen automatische toekenning krijgen van een bedrag over 2022 en wat min of meer de bandbreedte daarvan is. Deze leden vragen waar de verscherpte controle op ziet: de volledige populatie die IACK claimt of een specifieke groep die daar binnen valt.
De leden van de CDA-fractie vinden het goed dat de situaties dat buitenlands belastingplichtigen onheus aanspraak konden maken op de IACK wordt aangepast. Deze leden lezen dat de voorgestelde vormgeving 6.400 belastingplichtigen zal raken, waarvan slechts enkele honderden binnenlands belastingplichtigen zijn. Hoe groot is naar verwachting de groep mensen binnen deze groep die nog wel recht hebben op de IACK? Hoe kan deze groep alsnog de IACK krijgen? Moeten zij de IACK actief aanvragen en worden zulke aanvragen dan actief gecontroleerd? Waar haalt de Belastingdienst in die gevallen haar controle-informatie vandaan?
De leden van de CDA-fractie zien in de uitvoeringstoets dat de voorgestelde regeling moeilijk handhaafbaar en niet-fraudebestendig is en als gevolg daarvan twee rode vlaggen bevat. Zijn er oplossingen te bedenken om dit te verbeteren? Hoe kan bijvoorbeeld de controleerbaarheid van de correctheid van gegevens worden verhoogd? Vallen zulke situaties niet onder de automatische uitwisseling van belastinggegevens onder betreffende bilaterale verdragen? Deze leden lezen vervolgens dat aan het voorstel geen structurele kosten of inzet van fulltime-equivalent (fte) kleven. Hoe kan dit, gezien de verscherpte controle die de Belastingdienst van plan is uit te voeren?
De leden van de PvdA-fractie vragen of en op welke wijze de desbetreffende ouders op de hoogte zijn gesteld van deze maatregel. Het wegvallen van IACK kan grote inkomenseffecten hebben. Hoewel de redenen begrijpelijk zijn, achten de leden van de PvdA-fractie enige voorbereidingstijd redelijk. De vraag is ook wat verscherpte controle in dezen betekent, zal in de handhaving meedenkend en soepel worden gehandeld?
De leden van de SP-fractie hebben er begrip voor dat de ongelijke situatie voor binnenlands en buitenlands belastingplichtigen ten aanzien van de IACK wordt opgelost en dat buitenlands belastingplichtigen niet langer recht hebben op deze korting wanneer een binnenlands belastingplichtige in verder dezelfde situatie daar ook geen recht op zou hebben. Evenwel vragen de leden van de SP-fractie de regering om bij het stopzetten en eventueel terugvorderen van teveel ontvangen belastingvoordeel de menselijke maat te hanteren en niet opnieuw schrijnende situaties te creëren zoals in het toeslagenschandaal. Deze leden vragen de regering om toe te lichten hoe wordt voorkomen dat met de voorgestelde werkwijze mensen in de knel komen.
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat er een uitzondering wordt gemaakt wordt op het fiscaal partnerbegrip als het gaat om de IACK. Deze leden vragen de regering waar de geraamde opbrengsten van 12 miljoen euro precies terecht zullen komen. Komt dit ten goede aan het Economische Monetaire Unie (EMU)-saldo?
Voorts constateren de leden van de ChristenUnie-fractie dat het Register Belastingadviseurs (RB) kritisch is op deze «reparatie» binnen de IACK. Deze leden wijzen op het volgende citaat: «Bovendien is de regeling volgens de Uitvoeringstoets niet goed handhaafbaar vanwege het gebrek aan informatie over de aanwezigheid van een in het buitenland woonachtige partner en kinderen op het woonadres van de belastingplichtige en diens inkomenspositie. Het RB vraagt zich af of de IACK onder andere met het oog hierop maar ook vanwege de inkomensverschillen tussen huishoudens met een- en tweeverdieners niet beter kan worden afgeschaft en opgaan in de arbeidskorting? De regeling wordt hierdoor aanzienlijk eenvoudiger.» Deze leden vragen de regering om een reactie op deze kritiek.
Verhoging leeftijdsgrens status kind van vergunninghouder
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten hoe groot het risico is op misbruik van de verhoging van de leeftijdsgrens en hoe de regering dit zal bestrijden en voorkomen.
De leden van de VVD-fractie willen voorts weten hoeveel asielzoekers zonder status er wonen in een sociale huurwoning. Deze leden willen van de regering weten waarom deze groep asielzoekers in een sociale huurwoning wonen en waarom zij niet in een asielzoekerscentrum zitten. De leden van de VVD-fractie constateren dat mensen in een sociale huurwoning huurtoeslag krijgen. Deze leden willen weten of asielzoekers zonder status daarom ook huurtoeslag krijgen. En moet de huurtoeslag teruggestort worden indien de status niet wordt verleend?
De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen omtrent de mogelijke uitbreiding van de huurtoeslag. De leden van de VVD-fractie willen weten hoeveel huurtoeslag er per jaar gaat naar asielzoekers zonder status in de jaren 2018, 2019, 2020 en 2021. Deze leden willen ook weten hoeveel asielzoekers zonder status huurtoeslag krijgen indien de uitbreiding van de huurtoeslag doorgang vindt. Deze leden willen ook weten of deze uitbreiding kan worden stopgezet.
De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen aan de regering omtrent de uitvoering door de Belastingdienst. Deze leden vragen de regering in hoeverre de Belangdienst qua uitvoering de uitbreiding van de huurtoeslag aan kan. Deze leden vragen zich ook af of asielzoekers zonder status in de systemen zitten van de Belastingdienst en of zij ook een Burgerservicenummer (BSN) krijgen.
De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen aan de regering omtrent toeslagen voor asielzoekers zonder status. Deze leden willen weten wat voor toeslagen deze doelgroep krijgt, behalve huurtoeslag. Deze leden willen weten wat voor gevolgen de mogelijke uitbreiding van de huurtoeslag heeft op de kinderbijslag en zorgtoeslag.
De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen aan de regering omtrent gemeenten en woningcorporaties. Deze leden willen weten of er nu een extra taakstelling komt voor gemeenten voor asielzoekers zonder status. De leden van de VVD-fractie willen weten wat de regering gaat doen aan het tekort aan sociale huurwoningen en de lange wachtlijsten. Deze leden willen ook weten wat de regering gaat doen met de aanzuigende werking van asielzoekers naar Nederland als ze weten dat ze zonder status een sociale huurwoning krijgen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een evaluatie op de planning heeft staan over de uitvoering en doeltreffendheid van deze voorwaarde. En of hierbij wordt geëvalueerd hoe groot de groep is waarbij de nodige gegevens niet (meer) aanwezig zijn in de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen, bijvoorbeeld als gevolg van de Archiefwet, waarbij de burger aannemelijk moet kunnen maken dat in de periode vóór de huurgrensoverschrijding reeds recht bestond op huurtoeslag.
De leden van de D66-fractie vragen hoe het staat met het toegezegde onderzoek in samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken over hoe zou moeten worden omgegaan met huurtoeslag bij overlijden.
De leden van de PVV-fractie hebben over dit onderdeel enkele vragen aan de regering.
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven hoe vaak het recht op huurtoeslag is vervallen omdat ouders geen verblijfsvergunning hebben aangevraagd voor een geboren kind?
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven hoe vaak de huurtoeslag is door blijven lopen ondanks dat er geen verblijfsvergunning was aangevraagd of toegekend?
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven hoeveel en waarom kinderen tot 18 jaar geen verblijfstitel hebben en kan de regering hierbij onderscheid maken tussen de leeftijden 0 t/m 1 jaar, 2 t/m 5 jaar, 6 t/m 10 jaar, 11 t/m 15 jaar en 16 t/m 18 jaar?
De leden van de CDA-fractie vinden het goed dat een wijziging wordt ingevoerd binnen de huurtoeslag om schrijnende gevallen te voorkomen. Wel vragen deze leden hoe onder deze regeling wordt omgegaan met situaties waarin de woning bijvoorbeeld tussentijds zodanig is verbeterd dat de waarde ervan in zoverre gestegen is dat de betreffende woning nooit meer onder de huurgrens zou vallen, met het risico op scheefwonen. Hoe kijkt de regering daar tegenaan? Geldt de aanpassing ook met terugwerkende kracht als mensen die bijvoorbeeld al twee jaar geen recht meer hebben op huurtoeslag omdat de waarde van de woning is gestegen tot boven de huurgrens, terwijl zij nog wel aan de inkomenseis voldoen? Krijgen zij dan de huurtoeslag over die jaren met terugwerkende kracht, of weer opnieuw? Of zal er naar verwachting nauwelijks sprake zijn van zulke gevallen, omdat deze mensen al hebben moeten verhuizen? Kan de regering tot slot aangeven op welk moment de huurtoeslag in de nieuwe situatie wel eindigt?
De leden van de SP-fractie willen graag van de regering weten welke schrijnende situaties er zoal zijn ontstaan en om hoeveel gevallen het gaat. Kan de regering enkele voorbeelden geven? Is de regering verder voornemens om de voorgestelde wijziging duidelijk te communiceren naar degenen die hiervoor in aanmerking komen? Zo ja, op welke wijze is de regering dat van plan?
De leden van de PvdA-fractie achten deze maatregel goed om te voorkomen dat gezinnen van statushouders huurtoeslag verliezen bij de geboorte van een kind en danken de regering hiervoor. De leden constateren wel dat de vragen van de leden Kuiken en Nijboer al op 17 juni 2019 zijn gesteld en vragen waarom het zo lang heeft geduurd een oplossing te vinden. Geldt de nieuwe leeftijdsgrens ook indien kinderen overkomen uit een ander land? Voorts vragen deze leden hoe wordt omgegaan met reeds gedupeerde gezinnen, kan deze maatregel met terugwerkende kracht ingevoerd worden, of is het mogelijk maatwerk te bieden in dezen?
Het lid Omtzigt heeft met instemming kennisgenomen van dit onderdeel van het wetsvoorstel.
Dit lid merkt op dat er ook problemen zijn met mensen van 18 jaar of ouder die door een eigen administratieve fout of een administratieve fout van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) tijdelijk hier niet legaal verblijven. Is voor deze groep voorzien in een oplossing?
Verlengen geldigheidsduur gebruikelijkloonregeling innovatieve start-ups met een jaar
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten welke toetsen worden gehanteerd voor de beoordeling of voldaan is aan de verbetering van de liquiditeitspositie van deze start-ups en het effect op de hoogte van het loon bij de doelgroep als gevolg van deze regeling. Welk effect op de hoogte van loon bij deze doelgroep wordt precies beoogd?
Met betrekking tot de horizonbepaling vragen de leden van de VVD-fractie of de regering kan toelichten wanneer deze uiterlijk zal worden gepubliceerd in verband met de deadlines van 01-02-2022 of 01-01-2023, zodat start-ups rekening kunnen houden met de uitkomst hiervan.
De leden van de D66-fractie vragen hoe een innovatieve start-up wordt gedefinieerd. Deze leden vragen tevens naar het budgettair beslag van dit onderdeel van het wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om toe te lichten waarom de evaluatie nog niet heeft plaatsgevonden. Is de evaluatie al wel begonnen? Zijn er signalen op basis waarvan deze regeling als effectief kan worden beoordeeld, ondanks dat bij de budgettaire gevolgen staat dat nauwelijks van de regeling gebruik wordt gemaakt en de budgettaire gevolg 0 euro zijn? Waarom wordt er volgens de regering nauwelijks gebruik gemaakt van de regeling? Wat gebeurt er met de gereserveerde middelen van 29 miljoen euro?
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering eveneens waarom de evaluatie nog niet is afgerond.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom een directeur-grootaandeelhouder van een innovatieve start-up kan doen alsof hij het minimumloon verdient. Is er onderzocht in hoeverre dit afwijkt van de werkelijkheid? Hoeveel jaar is dit mogelijk? Wat zijn de criteria om te voldoen aan een innovatieve start-up?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering voorts om de Kamer te informeren over de resultaten van de evaluatie van de gebruikelijkloonregeling.
Gerichte vrijstelling thuiswerkkosten
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten hoe de afname van kosten van de gerichte vrijstelling voor reiskostenvergoedingen van 257 miljoen euro zich verhoudt met de kosten van de nieuwe gerichte vrijstelling thuiswerkkosten van 221 miljoen euro, waarbij in de ramingstoelichtingen wordt genoemd dat de afname van de kosten voor reiskostenvergoedingen in wordt gezet voor de bekostiging van de gerichte vrijstelling voor thuiswerkkosten. Waar wordt de rest van de afname van de gerichte vrijstelling voor reiskostenvergoedingen voor gebruikt?
Met betrekking tot inflatie of bepaalde kosten die hoger uitvallen, vragen de leden van de VVD-fractie of de regering dit tevens meeneemt bij de berekening van de gerichte vrijstelling van thuiswerkkosten?
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie of de regering een evaluatie zal houden om te beoordelen of deze maatregel doeltreffend is en in het geval de situatie van het thuiswerken in Nederland zal veranderen door omstandigheden. Kan de regering een gedetailleerde uitsplitsing geven van de opbouw van 2 euro per dag? Wordt daarbij voldoende rekening gehouden met fors stijgende energiekosten? Wordt de 2 euro jaarlijks geïndexeerd? Zijn gegevens beschikbaar over de positieve effecten van deze maatregelen op het voorkomen van bijvoorbeeld files?
De leden van de D66-fractie onderstrepen het belang van de modernisering van de werkkostenregeling, waardoor fiscale belemmeringen voor thuiswerkvergoedingen zoveel mogelijk worden weggenomen. Deze leden vragen in hoeverre werkgevers zijn geconsulteerd bij het vaststellen van de hoogte van de thuiswerkvergoeding van maximaal 2,- euro per dag. Klopt het dat dit om een gemiddelde gaat en dat die thuiswerkvergoeding voor sommige werknemers niet voldoende is? De leden van de D66-fractie vragen tevens hoe het staat met de toezegging om verder aan de slag te gaan met aanpassen van verdragen waardoor grenswerkers minder worden geconfronteerd met fiscaalrechtelijke gevolgen bij thuiswerken. De leden van de D66-fractie constateren dat de regeling voor thuiswerkvergoedingen vrij complex is. Deze leden vragen welke alternatieven zijn overwogen. Tevens vragen deze leden of deze regeling is geconsulteerd bij werkgeversorganisaties.
De leden van de PVV-fractie achten de voorgestelde maatregel administratief bewerkelijk voor bedrijven en zijn van mening dat de huidige wetgeving omtrent de werkkostenregeling complexer wordt en daarnaast relatief grote handhaving en personeelskosten met zich meebrengt voor de Belastingdienst. Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven welke alternatieven er onderzocht zijn die feitelijk het zelfde doel dienen doch minder bewerkelijk (en kostbaar) zijn voor zowel het bedrijfsleven als de Belastingdienst?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering constateert dat veel werknemers ook in de toekomst nog thuis zullen blijven werken. Kan de regering aangeven op welke data dat is gebaseerd? Voorts lezen deze leden dat de vergoeding voor thuiswerken volgens het NIBUD op maximaal 2 euro per dag wordt ingeschat. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of in deze inschatting rekening wordt gehouden met koude winters waarin veel gestookt zal moeten worden, stijgende energieprijzen en andere variabelen die jaarlijks kunnen verschillen. Mochten de kosten in werkelijkheid veel hoger uitkomen dan de inschatting van het NIBUD, bestaan er dan ook tussentijdse mogelijkheden de vrijstelling aan te passen?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering verder wat het voor gevolgen heeft voor de administratieve druk dat de 128-dagen regeling voor zowel de reiskostenregeling als de werkkostenregeling pro rata zullen worden toegepast. In hoeverre verhoogt dit de complexiteit van de financiële administratie van werkgevers? Wat betekent dit voor de uitvoering en handhaafbaarheid door de Belastingdienst? Wat zijn de verwachtingen van de regering ten aanzien van de administratieve lasten voor werkgevers als hun werknemers flexibele werkweken hebben? In hoeverre verhoogt dit de complexiteit? De thuiswerkvergoeding mag immers niet samenvallen met de belastingvrije reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer. En ook niet met het gebruik van de openbaar vervoer (ov)-kaart van het bedrijf, de auto van de zaak of de leasefiets om op thuiswerkdagen toch even naar kantoor te gaan. Graag ontvangen deze leden een aanvullende toelichting van de regering. Ook vragen deze leden de regering in te gaan op het voorstel van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) ten aanzien van de 128-dagen regeling.
De leden van de PvdA-fractie steunen de introductie van de gerichte vrijstelling voor thuiswerkkosten. Deze leden vragen wat leidend is, de afspraken over thuiswerken of het daadwerkelijke thuiswerken? Wat gebeurt er indien iemand volgens afspraken op kantoor werkt, maar feitelijk thuis? Hoe wordt de 128-dagenregeling gecontroleerd, dient er sprake te zijn van een administratie?
De leden van de SP-fractie vragen over de situatie dat mensen een dagdeel thuiswerken en een dagdeel naar kantoor komen of hierover overleg is geweest met werknemers- en werkgevers(organisaties). Zijn er bezwaren geuit tegen het feit dat op een dag niet zowel de thuiswerkvergoeding als de reiskostenvergoeding woon-werkverkeer van toepassing kunnen zijn?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben begrip voor de intentie het thuiswerken goed te faciliteren. Deze leden stellen vast dat de regering het nodig acht dit ook fiscaal te stimuleren door hier een vergoeding aan te koppelen die samenhangt met de reiskostenvergoeding. Hoewel dit als een sympathieke geste klinkt hebben deze leden enige zorgen over nut en uitvoering. Kan de regering nader ingaan op de vraag hoe de extra uitvoeringstechnische complexiteit van deze fiscale regeling zich verhoudt tot de noodzaak van het verder fiscaal stimuleren van thuiswerken? Gegeven de ontwikkelingen van de laatste maanden lijkt bovendien de thuiswerknorm steeds minder rigide te worden hetgeen de noodzaak mogelijk nog verder ondermijnt. Schat de regering in dat deze fiscale faciliteiten ook na de coronapandemie noodzakelijk blijven? Is het een afweging geweest om hierom een horizonbepaling voor specifieke maatregel op te nemen? Is er daarnaast sprake van een periodieke evaluatie van de uitvoering en invoering van de maatregel? Heeft de regering ook overwogen om de toename van het thuiswerken aan te grijpen om het belastingstelsel eenvoudiger te maken door regelingen te schrappen in ruil voor een lagere inkomstenbelasting? Deze leden vragen de regering tot slot om een overzicht met het geraamde budgettaire beslag voor de komende jaren tot 2025.
De leden van de Groep Van Haga vragen de regering in hoeverre de registratie van het aantal dagen dat een werknemer thuis werkt leidt tot een verhoging van de administratiedruk voor grote ondernemers met veel werknemers in dienst.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering de budgettaire effecten van de vrijstelling nader kan toelichten. In de ramingstoelichting wordt aangegeven dat de kosten van de nieuwe vrijstelling 221 miljoen euro bedragen. De kosten van de «oude vrijstelling» dalen met 257 miljoen euro. Toch wordt het totale effect van deze maatregel geschat op 221 miljoen euro. Waarom wordt daarin geen rekening gehouden met de genoemde opbrengst, waardoor er feitelijk een totale opbrengst van 36 miljoen euro resteert?
Het lid Omtzigt vraagt de regering hoe de voetnoot op bladzijde 26 van de memorie van toelichting moet worden gelezen. Hierin wordt vermeldt dat «De vrijstelling heeft ook een doorwerking in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting. Als een gerichte vrijstelling van toepassing is, kunnen de kosten ook onder de aftrekbeperking gemengde kosten vallen (voedsel, drank en genotsmiddelen) in de winstsfeer.» Moet dit lid hieruit concluderen dat een thuiswerkvergoeding in de winstsfeer mogelijk beperkt aftrekbaar is (en dus «duurder is» voor een werkgever), en een reiskostenvergoeding volledig aftrekbaar? Als er gekozen moet/kan worden tussen de ene vergoeding en de andere, dan zal een inhoudingsplichtige in de profitsector dit anders afwegen dan een inhoudingsplichtige in de non-profit-sector.
Kan de regering bevestigen aan het lid Omtzigt dat een gericht vrijgestelde thuiswerkvergoeding onder de reikwijdte valt van de aftrekbeperking gemengde kosten in de winstsfeer (artikel 3.15 Wet op de inkomstenbelasting 2001 (IB) 2001)? Zo ja, betreft dit de gehele thuiswerkvergoeding of uitsluitend de gedeelten die zien op «voedsel, drank en genotmiddelen»? Indien antwoord op de tweede vraag ja is, wordt voor de toedeling uit de 2 euro per dag dan aangesloten bij de NIBUD-normen?
Klopt het dat de afweging tussen het verstrekken van een thuiswerkvergoeding of een reiskostenvergoeding, vanwege de beperkte aftrek in de winstsfeer, voor een werkgever in de profitsector (vennootschapsbelasting (Vpb)-plicht) anders uitpakt dan een werkgever in de non-profit sector (geen Vpb-plicht)?
Kan de regering bevestigen dat de voorgestelde regeling inzake thuiswerkvergoeding alleen al vanwege de extra complexiteit die bovenstaande vragen blootleggen, heroverwogen dient te worden?
Kan de regering bevestigen dat vanwege het voorts voorgestelde systeem van 128 dagen, de complexiteit van de regeling zodanig is dat dit voorstel negatief scoort qua reductie administratieve lasten en qua doenvermogen? Welke maatregelen gaat de regering nemen om ervoor te zorgen dat de Belastingdienst voldoende geëquipeerd is voor de nieuwe controletaak, zijnde het vanwege deze nieuwe regeling ook moeten kijken naar de bestemming van een reis door de werknemer (woon-werkverkeer naar een/de vaste werkplek versus «overig zakelijk verkeer»)? Klopt het dat zaken als «de rayon-arresten» en 20-dagenregelingen met dito complexiteit nu weer gaan herleven?
Welke maatregelen gaat de regering nemen om ervoor te zorgen dat misbruik niet zal plaatsvinden?
Tijdelijke verruiming vrije ruimte (COVID-19)
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een opsomming van alle vrijstellingen en nultarieven binnen de werkkostenregeling kan verstrekken.
De leden van de D66-fractie vragen hoeveel werkgevers gebruik hebben gemaakt van de extra vrije ruimte in de werkkostenregeling die is geboden tijdens de coronacrisis. Tevens vragen deze leden of bekend is waar die vrije ruimte aan is besteed.
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven in hoeverre de tijdelijke verhoging van de vrije ruimte in de werkkostenregeling daadwerkelijk is benut?
Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven wat de budgettaire aspecten zijn van een permanente verhoging van de vrije ruimte? Zijn die gelijk aan de budgettaire aspecten van 2021?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Kamer in 2024 zal worden geïnformeerd over de in verband met de overschrijding van de vrije ruimte aangegeven eindheffing over de jaren 2015 tot en met 2022, waaruit dan ook het effect naar voren zal komen van de tijdelijke verruiming in 2020 en 2021. Waarom wordt pas in 2024 gerapporteerd over de situatie van 2015 – 2022? Is er niet eerder gekeken naar het gebruik van de vrije ruimte om mogelijk beleid hierop aan te passen? Verwacht de regering dat een tijdelijke verruiming van de vrije ruimte structureel benodigd zal zijn als gevolg van de constatering dat in de toekomst meer zal worden thuisgewerkt?
De leden van de PvdA-fractie vragen wat een overschrijding van de vrije ruimte in 2015 van doen heeft met de verruiming van de vrije ruimte in het kader van COVID-19
Temporele beperking verrekening voorheffingen met de Vennootschapsbelasting (Sofina)
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een overzicht kan geven van hoeveel bedrijven gebruik maken van de verrekening van voorheffingen met de vennootschapsbelasting voordat de temporele beperking wordt ingevoerd. Kan de regering een overzicht geven om hoeveel deze verrekening van voorheffingen dit gaat in de afgelopen vijf jaar?
De leden van de D66-fractie vragen of de Europeesrechtelijke bezwaren van de dividendbelasting nu allemaal zijn opgelost of dat er nog steeds Europeesrechtelijke risico’s bestaan. Tevens vragen deze leden wat de Europeesrechtelijke houdbaarheid is van de Kansspelbelasting.
Tevens vragen deze leden waarom de Kansspelbelasting een voorheffing is en wat de reden is dat de Kansspelbelasting kan worden verrekend met de vennootschapsbelasting.
De leden van de D66-fractie vragen hoeveel duurzaam verlieslatende bedrijven er zijn in Nederland en wat het bestaansrecht is van deze bedrijven. Deze leden vragen ook welke rechtsgevolgen het hebben van slechts één beschikking voor de positie van de Belastingdienst heeft. Deze leden vragen voorts hoe het werken met één beschikking uitwerkt als iemand in bezwaar en beroep gaat en hoe dit verschilt van het werken met meerdere beschikkingen. De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat de dividendbelasting ook mag worden verrekend met de voorlopige aanslag van dat jaar. Deze leden vragen of is overwogen om ook de verrekening in tijd te beperken. Deze leden vragen verder wat het budgettair effect zou zijn als de verrekening zou worden beperkt tot maximaal acht jaar voortwentelen.
De leden van de CDA-fractie zien in de uitvoeringstoets bij de Sofina-maatregel een rode vlag voor wat betreft complexiteit en een groot risico op procesverstoringen. In dat kader lezen deze leden dat de Sofina-aanpassing serieuze gevolgen heeft voor de informatievoorzienings (IV)-capaciteit van de Belastingdienst en leidt tot verdringing van modernisering en vernieuwing van het IV-portfolio. Dat lijkt deze leden een zeer ongewenst effect. Ten koste van welke aanpassingen in de IV-capaciteit gaat invoering van deze maatregel? Deze leden zien dat complexiteit een rode vlag krijgt als gevolg van de voorheffingsbeschikkingen horend bij de maatregel. Daarnaast leidt de maatregel tot een handmatige beoordeling van de toerekening van de voorheffingen in geval van voeging en ontvoeging in een fiscale eenheid. Kan de regering nader toelichten waarom voor deze maatregel is gekozen, gezien de vergaande effecten? Kan de regering ook aangeven of andere oplossingen zijn overwogen die minder negatieve effecten hebben? Waar vloeit de herprioritering op de IV-portfolio in uit? Worden andere voorstellen naar achter geschoven? Indien dit EU-voorstellen betreft, wordt dan wel rekening gehouden met de daaraan verbonden deadlines voor implementatie? Kan de regering meer in de breedte aangeven waarom bij voorstellen met een rode vlag tot uitvoering wordt geadviseerd ondanks een brede wens van de Kamer tot vereenvoudig van ons fiscale stelsel? Wat is het beoordelingskader van de regering waarbij zij voorstellen met rode vlaggen wel of niet uitvoerbaar acht? Wat is nog acceptabel en wat niet?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering voorts in te gaan op de opmerking van de NOB dat een dergelijke regeling helemaal niet nodig is, omdat we reeds de per-elementleer hebben. Deze leden vernemen graag of een voorstel dat de complexiteit zodanig verhoogt hiermee voorkomen kan worden. Is het mogelijk deze situatie aan de Europese Commissie voor te leggen, zodat bekeken kan worden of dit inderdaad een mogelijkheid is?
De leden van de SP-fractie vragen de regering de noodzaak te onderbouwen voor het kunnen voort wentelen van niet-verrekende voorheffingen. Waarom wordt ervoor gekozen om de voortwenteling in principe oneindig te laten zijn? Wat doet dit met de complexiteit? In hoeverre is (eindeloos) voort wentelen van niet-verrekende voorheffingen en/of verliezen gebruikelijk in het belastingstelsel? En in hoeverre is dit internationaal gezien gebruikelijk? Kunnen particuliere belastingplichtigen ook eindeloos niet benutte aftrekposten voort wentelen?
Vrijstelling van overdrachtsbelasting bij terugkoop woning met verkoopregulerend beding
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de uitwerking van de voorwaarde kan toelichten dat een natuurlijk persoon onder het verkoopregulerend beding verplicht is om de koperskorting geheel of gedeeltelijk terug te betalen of verplicht is om de waardeontwikkeling te delen.
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie of de regering zal evalueren of met deze vrijstelling de beoogde bevordering van het eigenwoningbezit voor starters en mensen met een lager inkomen wordt behaald.
De leden van de D66-fractie vragen de regering of de vrijstelling van toepassing is ongeacht of deze wordt verkocht aan starters. Deze leden vragen voorts of er, anders dan een vervreemding onder voorwaarden, nog andere verkoopvormen onder verkoopregulerend beding kunnen vallen waardoor met deze uitzondering kan worden gestructureerd. Kunnen bijvoorbeeld natuurlijke personen met een verkoopregulerend beding ook gebruik maken van deze constructie, bijvoorbeeld ouders en hun kind? De leden van de D66-fractie vragen verder of zij in de juiste veronderstelling verkeren dat in sommige situaties de terugkoper een financieel voordeel heeft ten opzichte van de situatie vóór de Wet differentiatie overdrachtsbelasting. De leden van de D66-fractie vragen daarnaast hoeveel woningen er met producten met verkoop onder voorwaarden (VoV) worden aan- en verkocht per jaar. De leden van de D66-fractie vragen de regering waarom ervoor is gekozen de aanvullende voorwaarden voor de VoV-vrijstelling op te nemen in het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer in plaats van de wet. Ook vragen deze leden waarom is gekozen om aan te sluiten bij de waarde in economisch verkeer in plaats van de WOZ-waarde van de woning met verkoopregulerend beding als tweede aanvullende cumulatieve voorwaarde. Deze leden vragen de regering waarom met de waarde in het economisch verkeer zonder verkoopregulerend beding rekening gehouden, terwijl de verkoopprijs van de VoV-woning mede bepalend is voor het bepalen van de hoogte van de overdrachtsbelasting die de koper betaalt aan de entiteit die het pand heeft teruggekocht.
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de onwenselijke praktische situatie wordt aangepakt dat woningcorporaties die op basis van een verkoopregulerend beding een woning terug zouden kopen, daar 8 procent overdrachtsbelasting over zouden moeten afdragen. De financiële positie van woningcorporaties zou er daarmee erg op achteruit gaan en aanzetten tot het niet verkopen van woningen aan starters. Deze leden zijn wel benieuwd hoe de regering de waarschuwingen in de beslisnota beziet dat een vrijstelling in plaats van toepassing van het lage tweeprocentstarief voor opvolgende particuliere kopers fiscale gevolgen kan hebben, omdat de doorkoopfaciliteit niet toepasbaar is (en een doorstromer dan twee procent overdrachtsbelasting over de gehele waarde van de woning betaalt, in plaats van slechts over de waardestijging in de tussenliggende periode) en dat ten opzichte van de situatie vóór januari 2021 de woningcorporaties via deze opties een extra voordeel krijgen als zij de teruggekochte woning met verkoopregulerend beding niet doorverkopen, maar bijvoorbeeld verhuren. Dit laatste risico zou volgens de memorie van toelichting juist van toepassing zijn als géén vrijstelling zou gelden. Dat lijkt deze leden een tegengestelde conclusie. Kan de regering hier een aanvullende toelichting op geven en aangeven hoe zij deze schijnbare tegenstelling beoordeelt?
De leden van de SP-fractie vragen de regering om een nadere toelichting op de vrijstelling van overdrachtsbelasting bij terugkoop woning met verkoopregulerend beding. Kan de regering toelichten hoe vaak deze situatie voorkomt? Welk probleem wordt hiermee precies opgelost? Wat is een verkoopregulerend beding en wat houdt dit precies in? In welke situaties is er vaak sprake van «vervreemding onder voorwaarden»? Wie zijn aanbieders van verkoopregulerende bedingen? Wie ondervindt voordeel van deze maatregel?
De leden van de ChristenUnie-fractie ondersteunen de inzet om bepaalde onvolkomenheden binnen de overdrachtsbelasting op te lossen met voorgestelde maatregelen. Deze leden constateren met instemming dat er hiermee een vrijstelling wordt gecreëerd van overdrachtsbelasting bij terugkoop
woning met verkoopregulerend beding. Aangezien deze «reparatie» ogenschijnlijk samenhangt met de op 1 januari 2021 ingevoerde differentiatie van de overdrachtsbelasting vragen deze leden de regering of ook de voorgestelde vrijstelling met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2021 van kracht zal worden en wat de beweegreden is dit wel of niet te doen.
Verduidelijkingen en technische wijzigingen overdrachtsbelasting
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering bij het hoofdverblijfcriterium rekening houdt met mogelijkheden tot fraude of onbedoelde situaties bij de startersvrijstelling en hoe de regering hier toezicht op zal houden.
De leden van de D66-fractie vragen de regering of de aanvullingen op de anti-misbruikbepalingen van de Wet op belastingen van rechtsverkeer worden ingegeven door signalen vanuit de praktijk waaruit blijkt dat dit plaatsvindt. Begrijpen deze leden het juist dat één van de verduidelijkingen is dat ook verkrijging die de woningwaardegrens voor toepassing van de startersvrijstelling overschrijden onder toepassing komen van de anti-misbruikbepaling?
De leden van de D66-fractie vragen wat redenen kunnen zijn, los van belastingontwijking, om panden gesplitst te willen verkrijgen. De leden van de D66-fractie vragen of gesplitste verkrijgingen om zo overdrachtsbelasting te ontwijken reeds zijn waargenomen door de Belastingdienst in het afgelopen jaar. Deze leden vragen of de Belastingdienst al veel discussies heeft over het al dan niet voordoen van onvoorziene omstandigheden, waardoor men een beroep wil doen op het 0 procents- of het 2 procents-tarief.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering in te gaan op de opmerking van de NOB of het logischer zou zijn bij een verkrijging in delen, binnen 12 maanden het verlaagde tarief van twee procent toe te passen op de gehele verkrijging.
Aanpassen CO2-schijfgrenzen en de schijftarieven voor personenauto’s en de CO2-grens en tarief voor de dieseltoeslag voor personenauto’s
De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat er een degressieve werking uitgaat van de motorrijtuigenbelasting doordat het voor fabrikanten lastiger is om kleine auto’s te vergroenen waardoor mensen met een kleine beurs die kleinere auto’s kopen effectief meer belasting moeten betalen. De leden van de D66-fractie vragen of de regering kan reageren op het rapport van TNO waaruit blijkt dat de huidige vormgeving van autobelastingen ertoe leidt dat schonere tweedehandsauto’s worden verkocht aan het buitenland omdat deze te duur zijn voor de Nederlandse markt. Deze leden vragen de regering om de doelstelling om het wagenpark te vergroenen en de daarbij gehanteerde veronderstellingen en beleidsmaatregelen kort uiteen te zetten. De leden van de D66-fractie vragen op welke termijn voor de Belastingdienst betalen naar gebruik uitvoerbaar zou kunnen zijn.
De leden van de CDA-fractie lezen dat op grond van de raming de autonome vergroening 2,3 procent per jaar is. Wat is de bandbreedte van deze raming? In hoeverre zijn in deze raming de ontwikkeling en gevolgen van het Europese bronbeleid meegenomen? Wat zijn de gevolgen als de daadwerkelijke vergroening afwijkt, bijvoorbeeld doordat Europese regelgeving fabrikanten ertoe beweegt nog zuinigere auto’s te produceren, of voorkeuren van consumenten veranderen?
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering inzicht kan geven in de gevolgen van de aanpassing in de schrijfgrenzen voor de tien meest verkochte auto’s-fractie. Wat bedroeg de motorrijtuigenbelasting van deze auto’s in de afgelopen drie jaar?
De leden van de SGP-fractie constateren dat eenzelfde maatregel als op dit punt wordt voorgesteld vorig jaar ook is genomen. Kan de regering reflecteren op de doelmatigheid van de voorgestelde maatregel? Is de verwachte vergroening bereikt en was de voorgenomen aanpassing van de schrijfgrenzen en -tarieven noodzakelijk om de motorrijtuigenbelasting gelijk te houden?
Wat is de verwachte daling van de CO2-reductie van conventionele auto’s in 2022 en wat zou de budgettaire derving zijn als de schijfgrenzen en -tarieven niet aangepast zouden worden?
Uitbreiding overgangsrecht Postcoderoosregeling
De leden van de D66-fractie geven aan deze aanpassing te verwelkomen.
Aanpassen verlaagd tarief walstroom
Ten aanzien van walstroom zijn de leden van de CDA-fractie benieuwd of in EU-verband verder wordt gekeken naar het verplichten van walstroom.
Het lid Omtzigt verneemt graag van de regering om welk type installaties het bij deze vrijstelling gaat. Kan de regering gewoon een paar voorbeelden geven? Ook zou dit lid graag vernemen hoeveel de derving in energiebelasting was door de effectieve vrijstelling van walstroom van energiebelasting.
Budgettaire aspecten
De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd waarom er bij de uitbreiding van de verlaging van belasting voor walstroom naar andere installaties geen budgettaire gevolgen zijn, aangezien met deze maatregel het toepassingsbereik wordt vergroot. Kan de regering dit toelichten? Ook zijn deze leden benieuwd waarom de uitbreiding van de overgangsregeling van de postcoderoosregeling geen budgettaire gevolgen heeft.
Advies en consultatie
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of de regering integraal in kan gaan op de brieven met reacties (voor zover die er zijn) van VNO-NCW, MKB-Nederland, de NOB en de RB.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering integraal in te gaan op de vragen gesteld door de NOB in hun commentaar van 1 oktober 2021, voor zover deze leden daar bij de afzonderlijke delen van deze wet nog niet naar hebben gevraagd.
OVERIG
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering het gemiddelde effectieve vennootschapsbelastingtarief uitgedrukt als een percentage van de commerciële winst zouden kunnen weergeven voor de afgelopen tien jaar. Kan dit worden uitgesplitst naar midden- en kleinbedrijf nationaal, midden- en kleinbedrijf internationaal, grote ondernemingen nationaal en grote ondernemingen internationaal?
De leden van de VVD-fractie constateren dat recreatielocaties zoals arcadehallen niet onder het lage btw-tarief van negen procent vallen, terwijl dit wel geldt voor bijvoorbeeld bioscopen en attractieparken. Waarom is dit niet het geval? Hoe kijkt de regering daar tegen aan? Wat zijn eventueel budgettaire gevolgen wanneer dat wel het geval zou zijn?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben nog vragen over het belastingstelsel in brede zin.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen om een laatste stand van zaken omtrent onderzoeken op fiscaal gebied (naar aanleiding van de Commissie Ter Haar, deel 1). Wanneer worden de uitkomsten hiervan naar de Kamer gestuurd, bijvoorbeeld het onderzoek naar royalty’s en de structureel verlieslatende bedrijven?
Deze leden vragen de regering wat er gaat gebeuren met de overige maatregelen uit pakket A en B van de Commissie Ter Haar.
Hoeveel geld zou het opleveren als pakket A uit Commissie Ter Haar volledig wordt overgenomen per 1 januari 2022 (bovenop de eerder aangekondigde maatregelen)?
Hoeveel geld zou het opleveren als daarbovenop pakket B uit Commissie Ter Haar volledig wordt overgenomen per 1 januari 2022?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering om een beleidsoptie uit te werken (in een amendement) waarbij de inkoop van eigen aandelen ook wordt belast (in lijn met de doorrekening van onder andere de leden van de GroenLinks-, de PvdA- en de D66-fractie). Wat zijn de budgettaire gevolgen? Wat zijn de voor- en nadelen?