Stimuleren van hernieuwbare waterstof in de jaarverplichting energie vervoer voor de periode 2023 en 2024
Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Brief regering
Nummer: 2021D37735, datum: 2021-10-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32813-868).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: D. Yesilgöz-Zegerius, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (VVD)
- Doorrekening kosten hernieuwbare waterstof bij inzet raffinage
- HUF toets belonen waterstof in het raffinageproces
Onderdeel van kamerstukdossier 32813 -868 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid.
Onderdeel van zaak 2021Z17588:
- Indiener: D. Yesilgöz-Zegerius, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
- Volgcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2021-10-26 16:10: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-10-26 16:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2021-11-17 13:30: Klimaat en energie (Commissiedebat), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2021-12-02 13:15: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-04-13 17:00: Waterstof (Commissiedebat), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2021-2022 |
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 868 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 oktober 2021
De opschaling van hernieuwbare waterstof is voor zowel het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat als het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat van groot belang. Echter, de afzetmarkt van hernieuwbare waterstof is op korte termijn niet toereikend om grote investeringen los te krijgen. Er is sprake van een kip-ei-probleem op het gebied van vraag én aanbod. Deze patstelling vormt een risico voor onze klimaatdoelen waar hernieuwbare waterstof een rol in speelt. Mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat informeer ik u over een voorstel om deze patstelling te doorbreken en op korte termijn de opschaling van hernieuwbare waterstof te versnellen.
Voorstel voor openstellen jaarverplichting voor waterstof
Gezamenlijk is een voorstel uitgewerkt om in 2023 en 2024 de jaarverplichting Energie voor Vervoer open te stellen voor het gebruik van hernieuwbare waterstof voor de productie van brandstoffen. Deze jaarverplichting zorgt ervoor dat de leveringen van brandstofleveranciers aan de Nederlandse markt voor een groeiend aandeel hernieuwbaar zijn. Hierbij zijn de adviezen van toezichthouder NEa (de Nederlandse Emissieautoriteit) met oog op de handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid, en fraudebestendigheid van de jaarverplichting als leidraad genomen (de zogeheten HUF-toets, zie bijlage 1)1. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat stuurt op een maximale hoeveelheid waterstof onder de raffinageroute van 2 PJ in 2023 en 4 PJ in 2024.
Hiermee verwachten we vóór 2025 projecten met een totale omvang van circa 400 MW te helpen realiseren. Daarmee zetten we een enorme stap in de realisatie van de kabinetsambities van 500 MW elektrolyse in 2025. Ook voorkomen we met het inzetten van een bestaand instrument als de jaarverplichting dat belangrijke investeringen in waterstofproductie naar andere landen verschuiven die de inzet van hernieuwbare waterstof voor productie van brandstoffen ondersteunen.
Gezien de impact op de markt voor hernieuwbare brandstoffen en hernieuwbare elektriciteit in vervoer is het advies van de toezichthouder NEa overgenomen om deze tijdelijke maatregelen te treffen binnen de jaarverplichting. De jaarverplichting zal voor 2023 en 2024 worden opgehoogd zodat de investeringszekerheid van onder andere leveranciers van geavanceerde biobrandstoffen en hernieuwbare elektriciteit behouden wordt. We zien dat de ophoging van de jaarverplichting zorgt voor hogere kosten aan de pomp (zie bijlage 2)2.
Gezien de bijzondere omstandigheden op de energiemarkt heeft het kabinet bij hoge uitzondering besloten om binnen de beschikbare SDE++ middelen het budget voor geavanceerde en hernieuwbare brandstoffen met maximaal € 210 miljoen te verhogen om te voorkomen dat dit voorstel leidt tot meerkosten aan de pomp. Deze verhoging komt bovenop de afspraken uit de miljoenennota. De extra SDE++ zorgt ervoor dat de geavanceerde biobrandstoffen goedkoper op de markt gebracht kunnen worden met als gevolg dat de prijs aan de pomp niet zal stijgen.
Onderzochte routes en toekomstig beleid
De Europese Commissie heeft ambitieuze waterstofplannen aangekondigd die naar verwachting richting 2030 een serieuze afzetmarkt voor hernieuwbare waterstof creëren, onder andere door bindende doelen voor gebruik van hernieuwbare waterstof in verschillende sectoren. Het is onze verwachting dat na implementatie van deze nieuwe voorstellen de productie van hernieuwbare waterstof in de toekomst rendabel wordt. Ik zal hierbij verantwoordelijkheid nemen om te borgen dat de opschaling van hernieuwbare waterstof in Nederland na 2024 niet stokt.
Om niet te wachten op dit Europese beleid en om dus in Nederland nu al stappen te zetten, is het tijdelijk opnemen van hernieuwbare waterstof voor productie van brandstoffen onder de jaarverplichting de meest passende oplossing gebleken. Andere instrumenten bleken niet toereikend op korte termijn. Conform de motie van de leden Bontenbal en Grinwis (Kamerstuk 32 813, nr. 748) is onderzocht of hernieuwbare waterstof in de raffinage voor de productie van fossiele brandstoffen mee kan tellen onder de jaarverplichting van brandstofleveranciers van wegvervoer.
Er zijn drie routes onderzocht voor de ondersteuning van waterstof: SDE++, directe subsidies en de jaarverplichting. Ondersteuning via de SDE++ en directe subsidies blijken op dit moment ineffectief vanwege de lange doorlooptijd. Deze komen te laat voor de investeringsbeslissingen die nu genomen moeten worden om nog voor 2025 aan de kabinetsambities waterstof bij te dragen. Door het gebruik van de jaarverplichting wordt op korte termijn een afzetmarkt gecreëerd. Bij gebrek aan effectieve alternatieven kiezen we nu tijdelijk voor een suboptimale, doch effectieve optie: de jaarverplichting.
Verdere proces
Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de voortgang van het traject. Medio 2022 ontvangt u de gewijzigde versie van het Besluit energie vervoer voor de kalenderjaren 2023–2024 ten aanzien van de openstelling van de raffinageroute. De nadere uitwerking van deze inzet van hernieuwbare waterstof onder de jaarverplichting landt in een wijziging van de Regeling energie vervoer. Daarbij zullen we de adviezen van de NEa met oog op de uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en fraudebestendigheid van de jaarverplichting meenemen (zie bijlage). De inwerkingtreding is voorzien voor 1 januari 2023.
Het is niet mogelijk om het voorstel nog in het nu voorliggende concept-Besluit energie vervoer te verwerken. De voorliggende wijzigingen van het Besluit energie vervoer moeten namelijk per 1 januari 2022 in werking treden. Het Besluit energie vervoer is onderdeel van de omzetting van de EU-richtlijn voor hernieuwbare energie (REDII), waarbij ook de afspraken uit het Klimaatakkoord meegenomen zijn voor wegvervoer en binnenvaart. Het meenemen van dit nieuwe voorstel in het lopende traject vormt een te groot risico voor de tijdige inwerkingtreding van dit pakket.
Daarnaast is het op dit moment nog onduidelijk of marktpartijen daadwerkelijk investeringsbeslissingen nemen op basis van het voorstel. Daarom hebben we besloten om pas voor de zomer van 2022 op basis van de genomen beslissingen de precieze omvang van de raffinageroute in 2023 en 2024 te bepalen en daarmee de precieze ophoging van de jaarverplichting en het SDE++ budget voor geavanceerde en hernieuwbare brandstoffen. Voor het ophogen van de jaarverplichting zal het Besluit energie vervoer specifiek en alleen op dit punt worden gewijzigd.
mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
D. Yeşilgöz-Zegerius