Lijst van vragen en antwoorden over de notitie inzake de B-component van de uitkering van de Koning en de door de commissie verzochte beslisnota’s (notitie inzake de B-component van de uitkering van de Koning (Kamerstuk 35925-I-6)
Vaststelling van de begrotingsstaat van de Koning (I) voor het jaar 2022
Lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2021D38168, datum: 2021-10-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35925-I-10).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M. (Martin) Bosma, Tweede Kamerlid (PVV)
- Mede ondertekenaar: A.C.W. de Vos, griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 35925 I-10 Vaststelling van de begrotingsstaat van de Koning (I) voor het jaar 2022.
Onderdeel van zaak 2021Z17742:
- Indiener: M. Rutte, minister-president
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2021-10-26 16:10: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-11-04 11:30: Procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken (videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2022-03-10 15:04: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2021-2022 |
35 925 I Vaststelling van de begrotingsstaat van de Koning (I) voor het jaar 2022
Nr. 10 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 14 oktober 2021
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister-President, Minister van Algemene Zaken over de brief van 7 oktober inzake de B-component van de uitkering van de Koning en de door de commissie verzochte beslisnota’s (notitie inzake de B-component van de uitkering van de Koning (Kamerstuk 35 925-I, nr. 6).
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken heeft deze vragen beantwoord bij brief van 12 oktober 2021. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Bosma
De griffier van de commissie,
De Vos
Vragen en antwoorden
Vraag 1
Met welke ministeries is overlegd over de uitvoering van de motie van de leden Sneller en Kuiken (Kamerstuk 35 470 I, nr. 8) alvorens de brief over de uitvoering van de motie is verzonden? Bijvoorbeeld met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gezien hun verantwoordelijkheid voor de Grondwet? Zo nee, waarom niet? Is het gebruikelijk om bij het niet uitvoeren van aangenomen Kamermoties geen interdepartementale afstemming te hebben? Kunt u hier andere voorbeelden van geven?
Vraag 2
Is het gebruikelijk bij het niet uitvoeren van aangenomen moties dit zonder agendering in de ministerraad te besluiten? Kunt u hier andere voorbeelden van geven? Hoe verhoudt dit zich tot wat in het reglement van orde voor de ministerraad staat over het agenderen van zaken in de ministerraad, dat dit namelijk dient te gebeuren om «bekendheid [te] geven aan beleidsvoornemens in welke vorm dan ook, die van invloed kunnen zijn op de positie van het kabinet»?
Vraag 3
Waarom is niet in de ministerraad besproken waarom de motie-Sneller/Kuiken niet wordt uitgevoerd, terwijl dit wel gebruikelijk is?
Vraag 4
Binnen welke raden en onderraden is besloten de motie-Sneller/Kuiken niet uit te voeren?
Antwoord vraag 1, 2, 3 en 4
Er is niet besloten deze motie niet uit te voeren. Bij het uitvoeren van deze motie is gebleken dat, ondanks mijn voornemen om deze zo ruimhartig mogelijk uit te voeren, ook de grenzen van de Grondwet nadrukkelijk in zicht zijn gekomen. Vervolgens heb ik gezocht om, teneinde zo veel mogelijk recht te doen aan de strekking van de motie, binnen de grenzen van artikel 41 van de Grondwet, meer inzichtelijk weer te geven op welke wijze de B-component wordt bestemd en de controle op de uitgaven binnen de Dienst van het Koninklijk Huis (DKH) wordt gewaarborgd. Er heeft verder geen interdepartementale afstemming plaatsgevonden en er is geen agendering in de ministerraad geweest.
Vraag 5
Zijn er nog andere documenten op uw ministerie of elders aanwezig over de uitvoering van de motie van de leden Sneller en Kuiken? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer verstrekken?
Antwoord
Alle relevante overwegingen hebben een plaats gekregen in de brief inclusief de verwijzing naar de voorlichtingen over het koningschap van de Raad van State van 2010 en 2016. Deze documenten zijn reeds openbaar. Voorts dien ik rekening te houden met de eenheid van de Kroon en de onschendbaarheid van de Koning, zoals verwoord in de beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s, waardoor dergelijke informatie niet verstrekt kan worden.
Vraag 6
Welke informatie over de mogelijkheid om de motie-Sneller/Kuiken uit te voeren had u tot aan de toezegging van 7 oktober 2020, waarin u aangaf deze motie uit te voeren, tot uw beschikking?
Antwoord
Ik had de beschikking over alle openbare informatie.
Vraag 7
Welke nieuwe informatie heeft u verkregen over de mogelijkheid om de motie van de leden Sneller en Kuiken (niet) uit te voeren sinds uw toezegging op 7 oktober 2020 om de motie uit te voeren?
Antwoord
De brief geeft een overzicht van de informatie die in het kader van het uitvoeren van de motie is verzameld. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1 tot en met 4.
Vraag 8
Wanneer wist u dat volgens u de motie van de leden Sneller en Kuiken niet kon worden uitgevoerd?
Vraag 9
Waarom is er niet eerder gecommuniceerd over het feit dat de motie van de leden Sneller en Kuiken niet kon worden uitgevoerd?
Antwoord vraag 8 en 9
Zoals uiteen gezet in het antwoord op vraag 1 tot en met 4 heb ik bij de uitvoering van de motie getracht zo veel mogelijk recht te doen aan de strekking van de motie. De uitkomst van dat proces en alle afwegingen daarbij heb ik verwoord in de brief van 5 oktober 2021.
Vraag 10
Met welke personen, organen en anderen actoren is gesproken over hoe de motie van de leden Sneller en Kuiken wel of niet kon worden uitgevoerd?
Antwoord
Er heeft geen interdepartementale afstemming plaatsgevonden en er is geen agendering in de ministerraad geweest. Voorts dien ik rekening te houden met de eenheid van de Kroon en de onschendbaarheid van de Koning, zoals verwoord in de beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s, waardoor dergelijke informatie niet verstrekt kan worden.
Vraag 11
Klopt het dat de uitgaven voor het koningschap uitgaven zijn voor een overheidsdienst? Zo ja, klopt het dan ook dat hier in het algemeen het uitgangspunt is dat er ministeriële verantwoordelijkheid is voor deze uitgaven? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Nee, de uitgaven voor het Koningschap betreffen geen uitgaven voor een overheidsdienst. Deze uitgaven vallen onder de ministeriele verantwoordelijkheid. De mogelijkheid om hierover inlichtingen te verstrekken is echter beperkt, omdat deze vallen binnen artikel 10 en 41 van de Grondwet. De uitgaven voor begrotingsartikel 1 betreffen uitgaven voor de grondwettelijke uitkeringen aan de leden van het Koninklijk Huis. In artikel 1 van de Wfskh staat beschreven welke leden van het Koninklijk Huis een grondwettelijke uitkering ontvangen. De uitgaven voor begrotingsartikel 2 betreffen de functionele uitgaven die de Dienst van het Koninklijk Huis namens de Koning op declaratiebasis indient bij de Minister-President. Begrotingsartikel 3 betreffen de doorbelaste uitgaven van andere begrotingen, deze uitgaven worden primair geraamd en verantwoord op de begroting van het desbetreffende ministerie en worden vervolgens doorbelast naar de begroting van de Koning. De uitgaven die zijn opgenomen in de extracomptabele bijlage van de begroting zijn eveneens opgenomen op een departementale begroting.
Vraag 12
Waarom zouden de uitgaven van de B-component niet onder de ministeriële verantwoordelijkheid vallen?
Antwoord
Deze uitgaven vallen onder de ministeriele verantwoordelijkheid. De mogelijkheid om hierover inlichtingen te verstrekken is echter beperkt, omdat deze vallen binnen artikel 10 en 41 van de Grondwet, zoals ook verwoord in de voorlichting van de Raad van State uit 2010 en 2016.
Vraag 13
Waarom wordt er niet voor gekozen alle uitgaven voor het koningschap gewoon op een begroting op te nemen, inclusief een normaal begrotingskader en de gebruikelijke begrotingscontrole, en het systeem van wettelijke uitkering te schrappen?
Antwoord
Naar aanleiding van het rapport Stuurgroep herziening stelsel kosten Koninklijk Huis (Zalm) uit 2009 is een nieuwe opzet van de begroting van de Koning tot stand gekomen. Eén van de uitgangspunten uit dit rapport betreft de analoge behandeling van de uitgaven voor het koningschap binnen de totale rijksbegroting. Deze zienswijze impliceert dat begroting I in comptabel opzicht eenzelfde benadering krijgt als de andere begrotingen binnen de rijksbegroting. Daarmee worden ook de voorschriften inzake de controle en verantwoording gelijk getrokken aan die van de andere begrotingen. Op de begroting van de Koning zijn de comptabele regelingen van toepassing, waaronder de begrotingsregels.
Begrotingsartikel 1, de grondwettelijke uitkeringen aan leden van het Koninklijk Huis, betreft een uitzondering. De grondwettelijke uitkeringen kunnen alleen via wijziging van de Wfskh worden aangepast.
Vraag 14
Welk openbaar, publiek belang is er mee gediend geen adequaat inzicht te verschaffen in de omvang en de inhoud van de uitgaven van de Koning?
Vraag 15
Welke kosten van het levensonderhoud van de Koning worden uit de A-component vergoed, en welke uit de B-component?
Antwoord vraag 14 en 15
De mogelijkheid om inlichtingen te verstrekken over de grondwettelijke uitkeringen en de functionele uitgaven is echter beperkt, omdat deze vallen binnen artikel 10 en 41 van de Grondwet, zoals ook verwoord in de voorlichting van de Raad van State uit 2010 en 2016. Drager en ambt zijn zozeer met elkaar verweven dat een scherpe scheiding tussen de persoonlijke uitgaven in de particuliere sfeer en de functionele kosten ten behoeve van het koningschap niet te maken is. De Koning is altijd en overal Koning. En anders dan voor andere publieke ambtsdragers valt het Koningschap iemand toe van geboorte, en is de koninklijke functie levenslang verbonden aan een persoon. De besteding van de uitkering op grond van de B-component valt binnen de persoonlijke levenssfeer. De Koning maakt hierbinnen zelfstandige afwegingen ten aanzien van uitgaven van zeer uiteenlopende aard.
Vraag 16
Kan een overzicht gegeven worden van de momenten waarop ambtelijk en bestuurlijk gesproken is over de aangenomen motie van de leden Sneller en Kuiken over de B-component?
Antwoord
Een dergelijk overzicht kan ik, zoals verwoord in de beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s, met het oog op de eenheid van de kroon en de onschendbaarheid van de Koning, niet geven
Vraag 17
Kunnen de onderliggende stukken die keuzes bevatten over het al dan niet uitvoeren van de motie van de leden Sneller en Kuiken over de B-component aan de Kamer worden toegestuurd? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Zie het antwoord vraag 1 tot en met 4 en het antwoord vraag 5.
Vraag 18
Is het bij het Ministerie van Algemene Zaken gebruikelijk dat beslisnota's geen beleidskeuzes bevatten?
Vraag 19
Waarom is niet het standaard format voor beslisnota's gebruikt bij de brief over het al dan niet uitvoeren van de motie van de leden Sneller en Kuiken over de B-component?
Antwoord vraag 18 en 19
Nee, het is niet gebruikelijk dat bij het Ministerie van Algemene Zaken in beslisnota’s geen beleidskeuzes worden opgenomen. In dit geval hebben alle relevante overwegingen een plaats gekregen in de brief waardoor er geen aanleiding was om een dergelijke beslisnota op te stellen.
Vraag 20
Waarom heeft het bijna een jaar geduurd alvorens de Kamer een inhoudelijke reactie op de aangenomen motie van de leden Sneller en Kuiken heeft ontvangen?
Antwoord
Bij het uitvoeren van deze motie is gebleken dat, ondanks mijn voornemen om deze zo ruimhartig mogelijk uit te voeren, de grenzen van de Grondwet nadrukkelijk in zicht zijn gekomen. Vervolgens heb ik gezocht om, teneinde zo veel mogelijk recht te doen aan de strekking van de motie, binnen de grenzen van artikel 41 van de Grondwet, meer inzichtelijk weer te geven op welke wijze de B-component wordt bestemd en de controle op de uitgaven binnen de Dienst van het Koninklijk Huis (DKH) wordt gewaarborgd. De uitkomst van dat proces en alle afwegingen daarbij heb ik verwoord in de brief van 5 oktober jl.
Vraag 21
Kan nader worden toegelicht waarom mede gelet op de voorgeschiedenis van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (wfskh) voor het kabinet geen aanleiding is tot een evaluatie van de A-component, zoals toegelicht staat in de Kamerbrief van 5 oktober jl. over de uitvoering van de motie van de leden Sneller en Kuiken? Op welke voorgeschiedenis wordt hier gedoeld?
Antwoord
Tijdens de vorige begrotingsbehandeling heb ik aangegeven dat er geen objectieve maatstaven zijn om de hoogte van de A-component te evalueren. Ik heb toegezegd dat nogmaals te wegen. Mijn inzicht hierin is ongewijzigd gebleven.
Vraag 22
Waarom ontbreekt de informatie en toelichting over de beslispunten, het advies en de mogelijke alternatieven in de beslisnota?
Vraag 23
Waarom ontbreekt de informatie en toelichting over juridische of financiële adviezen, of randvoorwaarden in de beslisnota?
Vraag 24
Waarom ontbreekt de informatie en toelichting over de afstemming (intern, interdepartementaal en met veldpartijen) in de beslisnota?
Vraag 25
Waarom ontbreekt elke vorm van toelichting of motivering die heeft geleid tot de keuze om de aangenomen motie van de leden Sneller en Kuiken niet uit te voeren in de beslisnota?
Vraag 26
Hoe past (het ontbreken van) enige informatie van deze beslisnota in een meer open overheid, zoals door het kabinet wordt nagestreefd met het openbaar maken van beslisnota’s?
Antwoord vraag 22 tot en met 26
Het is niet gebruikelijk dat bij het Ministerie van Algemene Zaken in beslisnota’s geen beleidskeuzes en dergelijke worden opgenomen. In dit geval hebben alle relevante overwegingen een plaats gekregen in de brief waardoor er geen aanleiding was om een dergelijke beslisnota op te stellen.
Vraag 27
Waarin wijken de personele en materiële uitgaven, die samenhangen met de koninklijke functie vallende onder de B-component, af van de declarabele kosten voor de uitoefening van het koningschap, die buiten de B-component vallen?
Vraag 28
Waar ligt de grens tussen de uitgaven die vallen onder de B-component, en de uitgaven die vallen onder declarabele kosten? Kunt u dit zo precies mogelijk toelichten?
Antwoord vraag 27 en 28
De declarabele kosten zijn de kosten, welke duidelijk inherent zijn aan de specifieke uitoefening van de Koninklijke functie. Deze uitgaven worden door de Dienst van het Koninklijk Huis namens de Koning gedeclareerd bij de Minister-President. Bij de uitgaven in de B-component (niet declarabele functionele kosten) is sprake van een sterke verwevenheid tussen het privédomein en de functionele uitoefening van het Koningschap. De personele uitgaven die vallen onder de B-component hebben met name betrekking op de hofhouding en een aantal andere personeelsleden die hun instructie rechtstreeks van de uitkeringsgerechtigde leden ontvangen. De overige personeelsleden die werkzaam zijn bij de Dienst van het Koninklijk Huis vallen onder de declarabele kosten.
Vraag 29
Welke voorbeelden kunt u noemen van kostensoorten die typisch onder de B-component vallen en duidelijk niet onder de declarabele kosten?
Vraag 30
Kunt u concreter toelichten wat er precies valt onder «een veelheid van uitgaven van zeer uiteenlopende aard» wat betreft de materiele uitgaven, zoals beschreven in de Kamerbrief van 5 oktober jl. over de uitvoering van de motie van de leden Sneller en Kuiken?
Antwoord vraag 29 en 30
Ik kan geen concrete voorbeelden noemen van uitgaven danwel kostensoorten, omdat deze vallen binnen artikel 10 en 41 van de Grondwet, zoals ook verwoord in de voorlichting van de Raad van State uit 2010 en 2016.
Vraag 31
Is het gebruikelijk zonder specifiek juridisch advies een aangenomen Kamermotie op juridische gronden niet uit te voeren? Zo ja, kunt u daar voorbeelden van geven?
Antwoord
Er is niet besloten deze motie niet uit te voeren. Alle afwegingen bij de uitvoering van de motie heb ik verwoord in de brief van 5 oktober jl.
Vraag 32
Kunt u zo specifiek mogelijk toelichten waarom artikel 10, dan wel artikel 41 van de Grondwet, in de weg zouden staan voor meer parlementaire betrokkenheid en specifiek meer informatievoorziening aan het parlement als het gaat om de uitgaven van de Koning, zoals beschreven in de Kamerbrief van 5 oktober jl. over de uitvoering van de motie van de leden Sneller en Kuiken?
Antwoord
De mogelijkheid om inlichtingen te verstrekken over de grondwettelijke uitkeringen en de functionele uitgaven is beperkt, omdat deze vallen binnen artikel 10 en 41 van de Grondwet. Zoals ook verwoord in de voorlichting van de Raad van State uit 2010 en 2016. Zie verder het antwoord op vraag 14 en 15.
Vraag 33
Klopt het dat in het algemeen representatieve activiteiten van de Koning zelden een privékarakter (zullen) hebben? Zo niet, in welk geval is hier dan wel sprake van?
Antwoord
Het onderscheid tussen de activiteiten met een privékarakter en die met een functioneel karakter is niet strikt te maken, omdat de Koning als persoon en de Koning als drager van het ambt nauw verweven zijn.
Vraag 34
Waarom wordt er in de Kamerbrief van 5 oktober jl. over de motie van de leden Sneller en Kuiken gesproken over een «externe controle», terwijl van de organen die deze controle uitvoeren, namelijk de directie Financieel Economische Zaken van het Ministerie van Algemene Zaken, de Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer, alleen de Algemene Rekenkamer daadwerkelijk extern is? Wat is er extern aan controles die grotendeels door overheidsdiensten worden uitgevoerd?
Antwoord
De Dienst van het Koninklijk Huis (DKH) betreft geen overheidsorganisatie en is geen onderdeel van het Ministerie van Algemene Zaken. Als gevolg van de positie van DKH buiten het Rijk controleren de ADR en AR niet zelf bij DKH. De ADR controleert AZ, als verantwoordelijk departement voor de begroting van de Koning. De ADR en de AR kunnen wel een review uitvoeren op de werkzaamheden van de externe accountant van de Dienst van het Koninklijk Huis.