Verslag van een schriftelijk overleg over het terugvorderen en kwijtschelden van WIA-voorschotten (Kamerstuk 32716-44)
Evaluatie Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2021D42004, datum: 2021-11-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32716-45).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: W.P.H.J. Peters, Tweede Kamerlid (Ooit CDA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: E.E. van den Broek, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 32716 -45 Evaluatie Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Onderdeel van zaak 2021Z19624:
- Indiener: A.D. Wiersma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2021-11-09 15:40: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-11-16 16:30: Procedures en brieven commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (digitaal) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-12-07 12:30: Arbeidsongeschiktheid (Commissiedebat), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-12-08 16:44: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2021-2022 |
32 716 Evaluatie Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)
Nr. 45 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 8 november 2021
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 30 augustus 2021 inzake het terugvorderen en kwijtschelden van WIA-voorschotten (Kamerstuk 32 716, nr. 44).
De vragen en opmerkingen zijn op 30 september 2021 aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 5 november 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Peters
De adjunct-griffier van de commissie,
Van den Broek
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de Minister over het terugvorderen en kwijtschelden van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)-voorschotten. Zij zijn al langer bezorgd over de achterstanden in de WIA-claimbeoordelingen van Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de oorzaken daarvan. Deze leden vinden het goed om te zien dat de Minister – naast een kortetermijnoplossing – ook kijkt hoe voorkomen kan worden dat dergelijke situaties in de toekomst opnieuw ontstaan. Werknemers die wegens arbeidsongeschiktheid aanspraak maken op sociale zekerheid moeten ervan op aan kunnen dat hun rechten en plichten begrijpelijk zijn en worden uitgevoerd conform wet- en regelgeving.
De leden van de VVD-fractie constateren dat zowel werkgevers als werknemers de gevolgen ondervinden van onjuiste of vertraagde uitvoering. Naast de financiële gevolgen, waarvoor nu een regeling is getroffen, hebben mensen gedurende de voorschotperiode geen dienstverlening van UWV ontvangen. Deze leden ondersteunen de Minister in zijn stelling dat, zeker wanneer de voorschotperiode een langere duur kent (en iemand niet arbeidsongeschikt in de zin van de WIA wordt geacht), kostbare tijd om te re-integreren verloren gaat. De Minister laat weten dat UWV onderzoekt of en hoe het deze mensen alsnog op vrijwillige basis maatwerk kan leveren, door alvast te starten met de re-integratiedienstverlening in afwachting van de claimbeoordeling. Deze leden vragen of het aanbieden van dergelijk maatwerk ook in de toekomst aangeboden wordt aan werknemers die in afwachting zijn van hun claimbeoordeling. En op welke manier wordt beoordeeld of dat aanbod succesvol is, kan de Minister daarvan aangeven hoe hij daarnaar kijkt?
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister of hij een overzicht kan geven van de verschillen tussen de publieke voorziening, UWV, en de eigenrisicodragers en private uitvoerders als het gaat om de verwerking van WIA-claims, de vertraging in de beoordeling en de mate van dienstverlening als het gaat om re-integratie en voorschotten. En kan de Minister hierbij aangeven hoe hij de vertraagde claimbeoordelingen van UWV en de kwijtschelding van de voorschotten beoordeelt in vergelijking met de particuliere uitvoerders? Hoe groot is het risico dat door de vertragingen bij UWV rechtsongelijkheid ontstaat tussen werkgevers én werknemers die publiek dan wel privaat verzekerd zijn? En wat doet de Minister om rechtsgelijkheid te borgen en het speelveld voor de dienstverleners gelijk te houden?
De leden van de VVD-fractie hebben geconstateerd dat de Minister aangeeft een aantal vervolgstappen te nemen om de ongewenste situatie van schulden, ontstaan door de oplopende doorlooptijden van WIA-claimbeoordelingen, te voorkomen. Daarbij wenst hij een principiële discussie over de mate van hardvochtig beleid of wetgeving en hoe hiermee moet worden omgegaan. Welke knelpunten heeft de Minister voor ogen in deze specifieke casus? En wat is de stand van zaken met betrekking tot de door de Minister aangekondigde maatregelen om de oorzaken (capaciteit, mismatch tussen vraag- en aanbod van sociaal-medische beoordelingen) die ten grondslag liggen aan het achterblijven van WIA-claimbeoordelingen, te verhelpen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van de kamerbrief over het terugvorderen en kwijtschelden van WIA-voorschotten. Zij zijn verheugd dat UWV heeft besloten om de voorschotten die niet verrekend kunnen worden, kwijt te schelden. Zij hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie vragen of is overwogen om het recht op de WIA te laten bestaan tot het moment van de claimbeoordeling. Deze leden vragen wat de voor- en nadelen daarvan kunnen zijn en of dat een meer eerlijke situatie op kan leveren tussen mensen met Werkloosheidswet (WW)-recht en zonder. Deze leden vragen daarnaast of het kwijtschelden van de voorschotten van invloed zou kunnen zijn op het recht op toeslagen en wat er zou gebeuren als het recht op de WIA dus tot de claimbeoordeling zou bestaan.
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister uiteen zou willen zetten welke voortrajecten vooraf kunnen gaan aan de WIA-claimbeoordeling, zoals een loondoorbetalingsperiode bij ziekte of een ziektewetuitkering. Deze leden vragen of de Minister zicht heeft op het aandeel mensen dat bij de claimbeoordeling blijkt geen recht te hebben op een WIA-uitkering, of dat verschilt tussen mensen die eerst een ziektewetuitkering hebben gehad en of dat verschillend is bij wel of niet eigen risicodragers. Deze leden vragen of de Minister bereid is om wel bij te gaan houden wanneer een voorschot wordt teruggevorderd omdat de betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht, ook als de terugvordering volledig kan worden verrekend met een WW-uitkering.
De leden van de D66-fractie vragen wat de huidige stand is van het inlopen bij de achterstanden van de claimbeoordeling. Deze leden vragen of de duur van de regeling ook aangeeft dat de Minister niet verwacht dat voor 2023 aan de termijn van acht weken kan worden voldaan. Tot slot vragen deze leden of met voorgestelde regeling wordt voldaan aan de wens van UWV in de Stand van de Uitvoering Sociale Zekerheid.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie maken graag van de gelegenheid gebruik een inbreng te leveren naar aanleiding van het agendastuk voor het schriftelijk overleg «Het terugvorderen en kwijtschelden van WIA-voorschotten (Kamerstuk 32 716, nr. 44)».
De leden van de CDA-fractie lezen dat sinds eind 2019 het aantal en de duur van voorschotten als gevolg van een mismatch tussen vraag en aanbod van sociaal-medische beoordelingen, aanpassingen in de prioritering en kantoorsluitingen door coronamaatregelen fors is toegenomen. Ligt de oorzaak hier alleen bij de coronamaatregelen of zijn er ook nog andere oorzaken gelet op feit dat eind 2019 en begin 2020 nog geen coronamaatregelen van kracht waren?
Voorts lezen de leden van de CDA-fractie dat de al langer bestaande mismatch tussen vraag en aanbod van de sociaal-medische beoordelingen, de combinatie van de mismatch en de afspraak die UWV en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in 2019 hebben gemaakt om een trendbreuk te realiseren, ertoe heeft geleid dat UWV andere keuzes heeft gemaakt over de inzet van capaciteit. Valt hiermee de verdubbeling van het aantal voorschotten in 2019 ten opzichte van 2018 te verklaren?
De leden van de CDA-fractie delen de mening van de Minister en UWV dat het onwenselijk is dat mensen te maken hebben met een niet tijdige claimbeoordeling. Dat een combinatie van factoren ervoor zorgt dat UWV wil afzien van het invorderen van verstrekte voorschotten of uitkeringen kunnen deze leden goed begrijpen. Hoewel UWV daartoe gemachtigd is, kan dit alleen in zeer beperkte gevallen. Kan aangegeven worden hoe groot deze groep is? Onder welke voorwaarden worden voorschotten teruggevorderd?
De leden van de CDA-fractie constateren dat met deze mogelijkheden in de WIA mogelijk slechts een handvol mensen is geholpen, terwijl het probleem bij veel meer mensen tot (zeer) vervelende situaties kan leiden. Deze leden vinden het dan ook gerechtvaardigd dat UWV heeft besloten om voor de gehele groep een oplossing te zoeken. Kan aangeven worden wanneer deze oplossing voorhanden is en hoe de betrokken mensen hierover worden geïnformeerd?
De leden van de CDA-fractie lezen dat er een tijdelijke kwijtschelding bij specifieke groepen komt. De kwijtscheldingsmaatregel zal tijdelijk worden toegepast tot en met 31 december 2022. De verwachting van de Minister is dat per die datum zodanige maatregelen zullen zijn genomen dat het aantal en de duur van voorschotten weer een normale omvang heeft. Wanneer wordt kenbaar gemaakt of deze maatregelen voldoende zijn en/of de kwijtscheldingsmaatregel mogelijk verlengd kan/moet worden?
De leden van de CDA-fractie lezen dat naast de financiële gevolgen mensen ook gedurende de voorschotperiode geen dienstverlening van UWV hebben ontvangen. Zeker als de voorschotperiode een langere duur heeft en iemand niet arbeidsongeschikt in de zin van de WIA wordt geacht, kan daardoor kostbare tijd om de betrokkene te re-integreren verloren zijn gegaan. UWV onderzoekt de mogelijkheid om voor deze mensen alsnog op vrijwillige basis maatwerk te kunnen leveren, door daar waar een voorschot zich voordoet, alvast te starten met de re-integratiedienstverlening in afwachting van de claimbeoordeling. Om hoeveel personen gaat het hierbij die hiervoor in aanmerking komen? Wanneer gaat dit starten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van brief met Kamerstuk 32 716, nr. 44 betreffende «Het terugvorderen en kwijtschelden van WIA-voorschotten» en hebben hierover vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie vinden het terecht dat de voorschotten voor de betreffende groep WIA-aanvragers wordt kwijtgescholden. Zij zijn immers buiten hun fout om door de lange wachttijden in problemen gekomen. Positief in deze is dat UWV dit zelf naar voren heeft gebracht. Deze leden willen graag meer weten over de maatwerkplaats. Wanneer worden zaken daar behandeld? Hoe wordt besloten welke zaak daar al dan niet wordt behandeld? Kunnen UWV-klanten daar zelf een beroep op doen? Hoeveel zaken zijn bekeken en wanneer is deze maatwerkplaats opgericht?
De leden van de SP-fractie hebben al op verschillende plekken gezien dat fouten van UWV verstrekkende gevolgen hebben in het leven van mensen, zoals huisuitzettingen, schulden, depressies en familieruzies. Deze menselijke drama’s komen naar voren in de Groningse Ondersteuningsteam Noord (OTN) zaak, maar ook bij mensen die zich melden bij de SP. Deze leden vinden het in zijn algemeenheid niet acceptabel dat mensen zo gedupeerd worden door fouten van UWV, of zaken die buiten hun invloedssfeer liggen, zoals in het voorliggende geval de lange wachttijden. Deze leden willen graag het juridisch kader exact uiteengezet krijgen waarbinnen UWV moet werken als het gaat om mensen die gedupeerd raken door fouten van UWV of lange wachttijden. En hoe is dit juridisch kader voor gemeenten bij de Participatiewet? Hoe verhouden deze twee zich tot elkaar? Wanneer mag UWV of de gemeente mensen compenseren voor gemaakte fouten, of lange wachttijden en wanneer niet? Wanneer zijn zij verplicht om terug te vorderen, ook als de fout bij hun ligt? Is er wetgeving die afzien van terugvordering of compensatie in de weg staat bij fouten van UWV of de gemeente? En is er wetgeving waar mensen die gedupeerd raken door fouten van UWV of de gemeente, zich op kunnen beroepen?
De leden van de SP-fractie willen graag weten wat het UWV-beleid is aangaande alle mensen die door fouten van UWV financieel gedupeerd raken. Het gaat dus niet om de beperkte in de brief genoemde groep maar om alle mensen die in de problemen raken door onterechte betalingen, onterechte terugvorderingen, onterecht weigeren van betalingen en te lange wachttijden. Heeft het kabinet zicht op de grootte van de groep mensen die door fouten van UWV in de knel komt? Welk deel van de klachten en welk deel van de bezwaarprocedures betrof fouten van UWV?
Tot slot willen de leden van de SP-fractie graag weten wat er gaat gebeuren als de duur van de voorschotten op 31 december 2022 niet tot normale proporties is geslonken. Wordt de Kamer dan op de hoogte gesteld? Wat is volgens het kabinet een normale duur van voorschotbetalingen en wat niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie
De leden van PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie hebben met waardering kennisgenomen van het besluit om in bepaalde gevallen terugvorderingen kwijt te schelden. Zij willen hun complimenten geven aan UWV voor het aankaarten van dit probleem en het bedenken van een oplossing. Deze leden hebben naar aanleiding van de brief en de antwoorden op de schriftelijke vragen nog wel enkele aanvullende vragen.
De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie lezen dat een WIA-voorschot niet automatisch of verplicht wordt verstrekt, maar dat mensen dit zelf moeten aanvragen. Wat is de reden om mensen niet automatisch een voorschot te geven? Is het mogelijk om dit in bepaalde gevallen wel te doen? Klopt het dat niet bekend is hoe vaak er wel of niet een voorschot wordt aangevraagd? Is de Minister bereid dit beter in beeld te brengen, en daarbij ook te achterhalen waarom mensen afzien van het aanvragen van een voorschot, en wat de gevolgen hiervan zijn voor deze mensen? De leden van de GroenLinks-fractie hebben al eerder gevraagd naar het aantal keren dat UWV in het verleden gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om in bepaalde gevallen af te zien van terugvordering. Is deze informatie inmiddels beschikbaar?
De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie constateren dat de regelingen in de sociale zekerheid voor veel mensen erg ingewikkeld zijn en dat het vaak niet duidelijk is waar mensen terecht kunnen. Hierdoor kunnen mensen onnodig in financiële problemen komen. Deze leden hebben in dat kader enkele vragen over de huidige werkwijze. Deze leden lezen dat het ministerie en UWV in gesprek zijn met de Belastingdienst over de fiscale aspecten. Kan de Minister nader toelichten wat hierbij de knelpunten en dilemma’s zijn? In antwoord op de gestelde schriftelijke vragen schrijft de Minister dat mensen zelf hun onterecht afgedragen loonheffing terug kunnen vorderen van de Belastingdienst, door dit als negatief inkomen op te geven. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt geheel bij de betrokkene zelf. Is er een manier om dit voor mensen makkelijker te maken en/of ze hierbij te helpen? Voorts lezen deze leden dat UWV een persbericht zal verspreiden om duidelijk te maken wat de rechten zijn van mensen. Worden de mensen bij wie een terugvordering wordt kwijtgescholden ook individueel geïnformeerd (bijvoorbeeld per brief)? Ook vragen deze leden zich af of het voor UWV mogelijk is om een nog warmere overdracht te doen naar het Werkbedrijf, als blijkt dat er geen recht is op een WIA-uitkering. Zo nee, wat zijn de belemmeringen? Hoe warm is de overdracht tussen UWV en gemeenten in het geval van een bijstandsaanvraag? Wat zijn daar mogelijke verbeteringen?
De leden van PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie vragen zich af of de Minister zich ervan bewust is dat er al in 2008 zorgen waren over de voorschotten voor mensen die geen recht hebben op een WW-uitkering en de bijstand niet met terugwerkende kracht kunnen aanvragen.1 Wat is er sindsdien gebeurd om deze groep te monitoren? Is bekend hoe vaak gemeenten in dergelijke gevallen toch bijstand met terugwerkende kracht hebben toegekend?
Tot slot waarderen de leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie het voornemen van UWV om het beleid rondom verstrekking van voorschotten aan te passen, maar vragen zij zich af wat er wordt bedoeld met «meer aandacht voor de hoogte en duur van het voorschot»?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over het terugvorderen en kwijtschelden van WIA-voorschotten. Zij hebben daarover nog enkele vragen.
Duiding ontstane situatie
De leden van de SGP-fractie hebben begrip voor de gekozen oplossing, vanuit het oogpunt van de menselijke maat. Echter, voorkomen is uiteraard beter dan genezen. Daarom zijn deze leden vooral ook geïnteresseerd in de vraag hoe dit in het vervolg voorkomen gaat worden. Kan de Minister, daarnaast, aangeven hoe het risico op bevoordeling van mensen, terwijl dat niet strikt noodzakelijk is en zij hier geen recht op hebben, wordt beperkt?
Tijdelijke kwijtschelding bij specifieke groepen
De leden van de SGP-fractie constateren dat de kwijtscheldingsmaatregel bij specifieke groepen tijdelijk zal worden toegepast tot en met 31 december 2022. Eind 2022 is nog wel ver weg, terwijl het hier een urgent probleem betreft. Deze leden vragen zich daarom af hoe de Minister is gekomen tot deze datum. Welke mogelijkheden ziet de Minister om eerder al te komen met maatregelen om het aantal en de duur van de voorschotten te normaliseren? Deze leden zouden het goed vinden als de Kamer over de voortgang hiervan met enige regelmaat wordt geïnformeerd. Kan de Minister dit toezeggen?
Vervolgstappen
De leden van de SGP-fractie lezen in de brief dat door de beoogde komst van de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen de mismatch zal doen toenemen. Kan de Minister concreet aangeven welke toename verwacht wordt als gevolg van de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering?
Financiële gevolgen voor werkgevers
De leden van de SGP-fractie vinden het onwenselijk dat werkgevers indirect op moeten draaien voor de capaciteitstekorten bij UWV. Het is een goede zaak dat de lasten die verband houden met het kwijtschelden niet ten laste komen van de individuele werkgevers. Toch heeft dit mogelijk wel invloed op de Werkhervattingskas (Whk)-premie. Door middel van compensatie zou dit ondervangen kunnen worden, maar in het verleden zijn dergelijke compensatieacties niet altijd succesvol gebleken. Hierdoor zou disbalans kunnen ontstaan tussen het publieke bestel en private bestel. Hoe kijkt de Minister hier tegenaan, en hoe zorgt de Minister ervoor dat ook hierin sprake is van een balans tussen het publieke bestel en private bestel?
Ontwikkeling vaststelling sector premie Ziektewet
De leden van de SGP-fractie maken zich zorgen over de balans in het hybride socialezekerheidsstelsel. Zo wordt nu zelden tot nooit de individuele premiecomponent berekend voor terugkerende eigen risicodragers met een aanzienlijke schadelast, maar de halve sectorale premie. Dit leidt tot onevenwichtigheid in het stelsel, terwijl UWV dit volgens artikel 2.17 Besluit Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) wel zou moeten doen. Hoe kijkt de Minister aan tegen het feit dat de terugkeerpremie zelden of nooit conform de wet wordt vastgesteld? Is de Minister het met deze leden eens dat ook dit onderdeel van de wet naar letter en geest uitgevoerd dient te worden? Hoe voorkomt de Minister dat werkgevers met een hoge schadelast voor de Ziektewet zullen terugkeren naar het publieke bestel, waardoor de druk op UWV nog verder zal toenemen? En hoe gaat de Minister de oneigenlijke prikkels in de keuze voor publieke of private uitvoering verder minimaliseren? Graag vernemen we een uitvoerige reactie op dit punt.
II Antwoord/reactie van de Minister
Ik dank de leden van de verschillende fracties voor de inbreng op de brief over het terugvorderen en kwijtschelden van WIA-voorschotten. Hieronder reageer ik op de verschillende gestelde vragen.
Reactie op de inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen of het aanbieden van maatwerk op vrijwillige basis in de re-integratiedienstverlening in afwachting van de claimbeoordeling, ook in de toekomst wordt aangeboden. Daarnaast vragen ze op welke wijze beoordeeld wordt of dat aanbod succesvol is.
UWV is bezig om te verkennen of in de toekomst standaard dergelijk maatwerk aangeboden kan worden aan werknemers die in afwachting zijn van hun claimbeoordeling. De verwachting is dat de uitkomst van het onderzoek hoe de re-integratiedienstverlening het effectiefst kan worden vormgegeven uiterlijk in het eerste kwartaal van 2022 beschikbaar is. Op dat moment kan ook worden vastgesteld wanneer het aanbod succesvol is.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister of hij een overzicht kan geven van de verschillen tussen de publieke voorziening, UWV, en de eigenrisicodragers en private uitvoerders als het gaat om de verwerking van WIA-claims, de vertraging in de beoordeling en de mate van dienstverlening als het gaat om re-integratie en voorschotten. De leden van de VVD-fractie vragen verder hoe ik de vertraagde claimbeoordelingen en de kwijtschelding van de voorschotten beoordeel in vergelijking met particuliere uitvoerders. Daarbij vragen ze tevens naar het risico dat de vertragingen leiden tot verschillen tussen publiek verzekerde werkgevers en eigenrisicodragende werkgevers en werknemers en wat eraan gedaan wordt om de rechtsgelijkheid te borgen en het speelveld voor dienstverleners gelijk te houden.
Werkgevers hebben voor de WGA de mogelijkheid om het eigenrisico te dragen; als een (ex-)werknemer arbeidsongeschikt raakt, zal de werkgever zelf de uitkeringslast dienen te voldoen. Daartegenover staat dat deze privaat verzekerde werkgever geen premie voor de Werkhervattingskas hoeft te betalen. Ongeacht of een werkgever het eigenrisico draagt dan wel een premie voor de Werkhervattingskas afdraagt, voert UWV de claimbeoordeling van de werknemer uit. Er is geen particuliere uitvoerder die beoordeelt of recht bestaat op een WIA-uitkering. Daardoor hebben publiek verzekerde werkgevers en eigenrisicodragende werkgevers met dezelfde problematiek te maken. Hierbij geldt dat ook de gekozen oplossing, namelijk het kwijtschelden van voorschotten, voor zowel werknemers van publiek verzekerde als van eigenrisicodragende werkgevers geldt. De re-integratiedienstverlening vanuit UWV is alleen gericht op werknemers van publiek verzekerde werkgevers. Eigenrisicodragende werkgevers dienen namelijk zelf voor re-integratie van de (ex-)werknemer zorg te dragen.
Om de rechtsgelijkheid te borgen worden zowel publiek verzekerde werkgevers en eigenrisicodragende werkgevers niet in hun individuele toerekening geconfronteerd met de kosten van het kwijtgescholden voorschot. Hierdoor wordt rechtsgelijkheid tussen deze groepen werkgevers behouden.
De leden van de VVD-fractie vragen welke knelpunten ik voor ogen heb in deze specifieke casus tegen de achtergrond van de door mij gewenste principiële discussie over de mate van hardvochtig beleid of wetgeving en hoe hiermee moet worden omgegaan.
Bij deze casus zie ik een aantal specifieke knelpunten.
Allereerst het gegeven dat de claimbeoordeling niet tijdig heeft plaatsgevonden, namelijk na de wachttijd voor de WIA, en dat dit niet aan de betrokkene te wijten valt. Ten tweede doordat de uitkomst van de claimbeoordeling niet altijd even goed valt te voorspellen door de betrokkene, die is afhankelijk van veel factoren. Ten derde heeft het terugvorderen in veel situaties forse (financiële) gevolgen en kan dit leiden tot schrijnende situaties. In het licht van de meer principiële discussie, toont deze casus aan dat een tekortkoming in de uitvoering, in dit geval bij UWV, al snel gevolgen heeft voor een grotere groep, met name op het moment dat er meerdere omstandigheden samenkomen die de gevolgen versterken. Deze knelpunten betrek ik bij de verdere beleidsvorming over deze principiële discussie.
De leden van de VVD-fractie hebben geconstateerd dat ik een aantal vervolgstappen wil nemen om de ongewenste situatie van schulden, ontstaan door de oplopende doorlooptijden van WIA-claimbeoordelingen, te voorkomen. Zij vragen wat de stand van zaken is met betrekking tot de door mij aangekondigde maatregelen om de oorzaken (capaciteit, mismatch tussen vraag- en aanbod van sociaal-medische beoordelingen) die ten grondslag liggen aan het achterblijven van WIA-claimbeoordelingen, te verhelpen.
Op 9 april 2021 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de toekomst van het sociaal-medisch beoordelen (Kamerstuk 26 448, nr. 645). In die brief is aangegeven dat er sprake is van een toenemende mismatch tussen vraag en aanbod van sociaal-medische beoordelingen. De vraag naar sociaal-medische dienstverlening zal in 2027 meer dan 25 procent hoger zijn dan het beschikbare aanbod. De achterstanden lopen richting de toekomst verder op, getuige ook het aantal verwachte te verstrekken voorschotten in 2022 (18.000). Dit is nadelig voor zowel mensen die afhankelijk zijn van de beoordeling en begeleiding van UWV als voor werkgevers waaraan de kosten middels premies worden doorberekend. Daarom is ook meer nodig dan reeds ingezette wijzigingen in de werkwijze van UWV. Aanpassingen die bijdragen aan de houdbaarheid van het stelsel zijn weliswaar aan een volgend kabinet maar hard nodig om deze achterstanden te beperken. Ik heb aangegeven de Tweede Kamer ieder half jaar via de Stand van de uitvoering sociale zekerheid op de hoogte te stellen van de voortgang van dit traject. Dat is op 2 juli jongstleden ook gebeurd (Kamerstuk 26 448, nr. 652). Op dit moment zijn er geen significante nieuwe inzichten. Met de Stand van de uitvoering van december aanstaande informeer ik uw Kamer opnieuw over de voortgang.
Reactie op de inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vragen of is overwogen om het WIA-recht te laten bestaan tot het moment van de claimbeoordeling, wat de voor- en nadelen hiervan kunnen zijn en of dat een meer eerlijke situatie op kan leveren tussen mensen met WW-rechten en zonder.
De leden van de D66-fractie lijken hiermee te duiden op een situatie waarbij vanaf het moment van afloop van de wachttijd voor de WIA, meestal na 104 weken ziekte, zonder claimbeoordeling een voorschot wordt verstrekt. Als bij de latere claimbeoordeling blijkt dat er toch geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan, wordt ervan uitgegaan dat (het recht op) de WIA-uitkering wel heeft bestaan in de periode tussen de afloop van de wachttijd en de uitgevoerde claimbeoordeling.
Het verschil tussen deze optie en de gekozen optie, namelijk het kwijtschelden van het voorschot, is meerledig.
Ten eerste, het toekennen van een uitkering in de periode tussen einde van de wachttijd en de claimbeoordeling levert neveneffecten op. WGA-uitkeringen worden aan publiek verzekerde werkgevers doorberekend in de Werkhervattingskas-premie en eigenrisicodragende werkgevers dragen het risico voor arbeidsongeschikte werknemers zelf. Indien er achteraf geen recht op een WGA-uitkering bestaat, zouden werkgevers door de toekenning wel geconfronteerd worden met de lasten daarvoor. Met UWV kies ik ervoor om de lasten van de voorschotten die UWV restitueert respectievelijk niet terugvordert, niet individueel toe te rekenen aan werkgevers. De late claimbeoordeling is immers ook niet aan hen te wijten.
Ten tweede biedt de huidige regelgeving geen mogelijkheid om – voor de claimbeoordeling – een WIA-uitkering toe te kennen. Gezien de urgentie van het probleem en het gegeven dat wijziging van wetgeving langere tijd in beslag neemt, is deze optie op voorhand afgevallen.
Hierdoor komt ook de vraag of dit een meer eerlijke situatie oplevert tussen mensen met WW-rechten en zonder, niet aan de orde.
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie of het kwijtschelden van de voorschotten van invloed zou kunnen zijn op het recht op toeslagen en wat er zou gebeuren als het recht op de WIA dus tot de claimbeoordeling zou bestaan.
Het kwijtschelden van verstrekte voorschotten kan in de volgende situatie effect hebben op het recht op toeslagen. Zoals ik reeds in de brief van 30 augustus jl. heb gemeld, zijn er betrokkenen geweest waarvan het voorschot – verstrekt op of na 1 januari 2020 – is teruggevorderd en die dit voorschot geheel dan wel gedeeltelijk hebben terugbetaald. Deze groep wordt gecompenseerd: het reeds afgeloste bedrag wordt weer aan betrokkene uitgekeerd. Dit bedrag wordt in aanmerking genomen bij het vaststellen van het recht op toeslagen (en bijvoorbeeld ook bij het vaststellen van het recht op een bijstandsuitkering).
In de situatie dat er geen terugvordering heeft plaatsgevonden, er niet reeds is terugbetaald en UWV niet overgaat tot het uitkeren van het terugbetaalde bedrag, is er geen effect op de toeslagen. Datzelfde geldt voor de situatie waarin het recht op een WIA-uitkering na het einde van de wachttijd tot de claimbeoordeling zou bestaan.
De leden van de D66-fractie vragen of ik uiteen zou willen zetten welke voortrajecten vooraf kunnen gaan aan de WIA-claimbeoordeling, zoals een loondoorbetalingsperiode bij ziekte of een ziektewetuitkering. Deze leden vragen verder of er zicht is op het aandeel mensen dat bij de claimbeoordeling blijkt geen recht te hebben op een WIA-uitkering, of dat verschilt tussen mensen die eerst een ziektewetuitkering hebben gehad en of dat verschillend is bij wel of niet eigen risicodragers.
Zoals de vraagsteller zelf al aangeeft kunnen werknemers, voorafgaand aan de WIA-claimbeoordeling inderdaad een loondoorbetalingsperiode bij de werkgever doorlopen of een ziektewetuitkering ontvangen. Uit het UWV jaarverslag 2020 kan worden afgeleid dat circa 32% van de WIA-beslissingen een afwijzing betreft. Het is niet bekend of er een verschil is tussen mensen die eerst een ziektewetuitkering hebben gehad of recht hadden op doorbetaling van het loon bij ziekte. Bij de claimbeoordeling per einde wachttijd is geen onderscheid zichtbaar tussen werknemers die werkzaam waren bij een publiek verzekerde werkgever of een eigenrisicodragende werkgever. In 2019 bijvoorbeeld kreeg van de ERD-groep 31,0% een afwijzing en van de publieke groep 32,1%.
De leden van de D66-fractie vragen of ik bereid ben om wel bij te gaan houden wanneer een voorschot wordt teruggevorderd omdat de betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht, ook als de terugvordering volledig kan worden verrekend met een WW-uitkering.
Het kwijtschelden van de WIA-voorschotten geldt in principe voor een ieder wiens WIA-voorschot te hoog is vastgesteld. Dat hoeft niet altijd te zijn omdat iemand achteraf geen WIA-recht bleek te hebben wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid. Dit kan ook zijn omdat iemand na een paar maanden voorschot recht zou hebben op een vervolguitkering, maar de hoogte van het voorschot daar niet op is aangepast. Het registreren van de reden van terugvordering gebeurt nu niet. Het maken van een dergelijk onderscheid brengt een systeemwijziging met zich mee. De toegevoegde waarde van het apart registeren zie ik op dit moment niet, afgewogen tegen de (schaarse) capaciteit die het kost om dit in de UWV-systemen bij te houden.
De leden van de D66-fractie vragen of de duur van de regeling ook aangeeft dat ik niet verwacht dat voor 2023 aan de termijn van acht weken kan worden voldaan.
Ik verwacht dat de nog steeds toenemende mismatch tussen beschikbare beoordelingscapaciteit en benodigde (her)beoordelingen ervoor zorgt dat er niet altijd een tijdige claimbeoordeling kan plaatsvinden. Daarom geldt deze regeling tot 2023. Dat betekent niet dat in alle gevallen de termijn van acht weken wordt overschreden, alleen het aantal gevallen dat die termijn wordt overschreden is tot 2023 hoger dan verwacht en wenselijk is. In de zomer van 2022 evalueer ik met UWV of de omvang en duur van de voorschotten weer zijn genormaliseerd. Dit is mede afhankelijk van het doorvoeren van maatregelen die bijdragen aan de houdbaarheid van het stelsel, zoals aangegeven in mijn brief over de toekomst van sociaal-medische beoordelingen.
Reactie op de inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vragen of de oorzaak van het toegenomen aantal voorschotten alleen bij de coronamaatregelen ligt of dat er ook nog andere oorzaken zijn gelet op feit dat eind 2019 en begin 2020 nog geen coronamaatregelen van kracht waren. De leden van de CDA-fractie vragen hierbij ook of de in de Kamerbrief beschreven oorzaken de verdubbeling van het aantal voorschotten in 2019 ten opzichte van 2018 kan verklaren.
Vanaf eind 2019 is het aantal WIA-claimbeoordelingen dat niet binnen de wettelijke termijn wordt uitgevoerd, toegenomen. Hiervoor zijn twee oorzaken aan te wijzen.
Ten eerste is dit het gevolg van de al langer bestaande mismatch tussen vraag en aanbod van de sociaal-medische beoordelingen. Hierdoor is de stijging van het aantal voorschotten in 2019 ten opzichte van 2018 ook te verklaren. De combinatie van de mismatch en de afspraak die UWV en SZW in 2019 hebben gemaakt om een trendbreuk te realiseren (namelijk het prioriteren in de taken die met de medische capaciteit moeten worden uitgevoerd), heeft ertoe geleid dat UWV andere keuzes heeft gemaakt over de inzet van capaciteit. Zo heeft UWV als taak om naast de WIA-claimbeoordelingen, ook herbeoordelingen, Eerstejaarsziektewetbeoordelingen en dienstverlening in de Ziektewet uit te voeren. Tussen deze verschillende taken is het zoeken naar een balans, die zowel recht doet aan de dienstverlening aan uitkeringsgerechtigden als aan het belang van een tijdige claimbeoordeling. Om ook andere taken te kunnen blijven uitvoeren, is tijdige beoordeling van de WIA-uitkering in sommige gevallen achtergebleven, waardoor het aantal en de duur van de voorschotten verder is opgelopen.
Ten tweede zijn de achterstanden in 2020 vergroot, doordat UWV-kantoren tijdelijk gesloten zijn geweest als gevolg van de maatregelen ten behoeve van de bestrijding van het coronavirus. UWV heeft een deel van de sociaal-medische beoordelingen moeten uitstellen totdat fysieke spreekuren weer mogelijk waren. Dit heeft ertoe geleid dat beoordelingen van mensen vertraging hebben opgelopen, waardoor er meer beoordelingen niet binnen de wettelijke termijn zijn verricht.
De leden van de CDA-fractie geven aan dat ze goed kunnen begrijpen dat een combinatie van factoren ervoor zorgt dat UWV wil afzien van het invorderen van verstrekte voorschotten of uitkeringen. Hoewel UWV daartoe gemachtigd is, kan dit alleen in zeer beperkte gevallen. De leden vragen of aangegeven kan worden hoe groot deze groep is en onder welke voorwaarden voorschotten worden teruggevorderd.
UWV is verplicht om te veel betaalde uitkering terug te vorderen, tenzij er sprake is van dringende redenen. De bepaling waarin dit is geregeld staat niet alleen in de Wet WIA, maar in alle wetten die door UWV worden uitgevoerd. Van dringende redenen kan alleen sprake zijn als de financiële en/of sociale gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft onaanvaardbaar zijn. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. De omstandigheid dat een betalingsregeling kan worden getroffen maakt de financiële gevolgen van een terugvordering bijna altijd aanvaardbaar, nu daar rekening wordt gehouden met de beslagvrije voet. UWV heeft dus geen ruimte om de oorzaak van de terugvordering (bijvoorbeeld een fout van UWV) mee te wegen. Zie in dit verband bijvoorbeeld rechtsoverweging 4.2 van uitspraak ECLI:NL:CRVB:2015:3777.
Bovendien kan er volgens de wetsgeschiedenis alleen in uitzonderlijke situaties sprake zijn van een dringende reden om van terugvordering af te zien. Van algemene of categorale afwijkingen kan geen sprake zijn. Dat maakt de groep die profijt heeft van deze clausule per definitie zeer klein. Er zijn geen cijfers beschikbaar van de exacte grootte van de groep.
De leden van de CDA-fractie vinden het gerechtvaardigd dat UWV heeft besloten om voor de gehele groep een oplossing te zoeken, maar vragen wanneer deze oplossing voorhanden is en hoe betrokkenen hierover worden geïnformeerd.
Na het versturen van de Kamerbrief op 30 augustus jongstleden is UWV gestopt met het terugvorderen van verstrekte voorschotten. UWV rolt hierbij vervolgens de kwijtscheldingen uit en gaat zo nodig over tot restitutie.
Er is een persbericht uitgegaan om betrokkenen te informeren. Daarnaast worden de betrokkenen ook individueel geïnformeerd. Ze krijgen een brief van UWV met de beslissing. Ze worden ook telefonisch benaderd door het belteam van UWV met een toelichting.
De leden van de CDA-fractie vragen ten slotte wanneer kenbaar gemaakt wordt of de maatregelen voldoende zijn.
In de zomer van 2022 evalueer ik met UWV de omvang en duur van de op dat moment verstrekte en te verstrekken voorschotten. Ik informeer vervolgens uw Kamer over de uitkomst van deze evaluatie.
De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel mensen alsnog op vrijwillige basis maatwerk wordt aangeboden, om daar waar een voorschot zich voordoet, alvast te starten met de re-integratiedienstverlening in afwachting van de claimbeoordeling. Daarbij wordt tevens gevraagd wanneer dit maatwerk wordt aangeboden.
Ik verwijs naar de reactie op de soortgelijke vraag van de leden van de VVD-fractie. De doelgroep en de grootte daarvan is nog niet exact in beeld. De verwachting is dat de uitkomst van het onderzoek hoe de re-integratiedienstverlening het effectiefst kan worden vormgegeven uiterlijk in het eerste kwartaal van 2022 beschikbaar is. Op dat moment kan ook worden vastgesteld wanneer het aanbod succesvol is.
Reactie op de inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie willen graag meer weten over de maatwerkplaats. Zo vragen deze leden wanneer zaken daar worden behandeld, hoe wordt besloten welke zaak daar al dan niet wordt behandeld, of UWV-klanten daar zelf een beroep op kunnen doen, hoeveel zaken zijn bekeken en wanneer deze maatwerkplaats is opgericht.
De reeds bestaande maatwerkinitiatieven bij UWV zijn in november 2020 geformaliseerd onder de noemer «Maatwerkplaatsen UWV». De maatwerkplaatsen zijn onderdeel van een overheidsbrede beweging op maatwerk onder de noemer «Overheidsbrede maatwerkplaatsen». Dit netwerk is op enkele locaties gestart en breidt zich steeds verder uit. Maatwerkplaatsen bestaan voornamelijk uit praktijkprofessionals die met hun collegae zoeken naar mogelijkheden voor maatwerk. Er wordt gewerkt volgens de methode van praktijkgericht handelen, waarbij de praktijkprofessional met «professionele buikpijn» («dit kan niet de bedoeling zijn») wordt ondersteund om oplossingen te vinden en begeleiding te bieden bij het leren van elkaar om maatwerk te kunnen toepassen. Hierin wordt geleerd vanuit het individuele maatwerk, welke verbeteringen wenselijk zijn om daarmee te voorkomen dat elke keer hetzelfde vraagstukken opgelost moet worden (zoals het voorschotten vraagstuk). Een burger kan beroep doen op de maatwerkplaats waarmee de betrokken professionals ingezet worden om samen de oplossing te realiseren. UWV heeft inmiddels circa 350 individuele maatwerkvraagstukken behandeld/in behandeling. UWV heeft laatst aan de vaste Kamercommissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een werkbezoek aangeboden. Daar zal de maatwerkplaats nader worden toegelicht.
De leden van de SP-fractie vragen naar het juridisch kader waarbinnen UWV moet werken als het gaat om mensen die gedupeerd raken door fouten van UWV of lange wachttijden. Daarbij vragen deze leden ook naar het juridisch kader voor gemeenten in de Participatiewet en hoe deze zich tot elkaar verhouden. Ook vragen deze leden of UWV of de gemeente mensen compenseren voor gemaakte fouten, of lange wachttijden en wanneer niet. Daarbij wordt gevraagd wanneer UWV en gemeenten verplicht zijn om terug te vorderen, ook als de fout bij hen ligt en of er wetgeving die afzien van terugvordering of compensatie bij fouten van het bestuursorgaan, in de weg staat. Ten slotte wordt gevraag of er wetgeving is waar mensen die gedupeerd raken door fouten van UWV of de gemeente, zich op kunnen beroepen.
Er is geen (specifiek) juridisch kader waarbinnen UWV moet werken als het specifiek gaat om mensen die gedupeerd raken door fouten van UWV of lange wachttijden. Wel kan meer in algemene zin worden gewezen op de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waar in artikel 4:94a is bepaald dat indien de nadelige gevolgen van een invordering onevenredig zijn in verhouding tot de met de invordering te dienen doelen, een bestuursorgaan een geldschuld geheel of gedeeltelijk kan kwijtschelden. Deze bepaling is echter geclausuleerd. De bepaling vindt alleen toepassing als niet bij een wettelijk voorschrift anders is bepaald. In artikel 77 van de Wet WIA is zo’n specifieke regel gesteld voor terugvordering, waarin is opgenomen dat onterecht of onverschuldigd betaalde uitkering móet worden teruggevorderd door het UWV. De oorzaak van de onterechte of onverschuldigde betaling speelt daarbij geen rol. Slechts indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
De Participatiewet biedt in artikel 58, achtste lid, van die wet dezelfde verplichting om terug te vorderen en beperking om daarvan af te zien voor colleges. Dat betekent dat de algemene regel van artikel 4:94a Awb niet kan worden gebruikt, maar ook dat de regelgeving uit de Wet WIA en Participatiewet zich verzet tegen categoraal afzien van terugvordering. Van dringende redenen is immers volgens de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep maar in zeer weinig gevallen sprake. Een fout van het UWV wordt expliciet niet aangemerkt als dringende reden.
Om in dit specifieke geval van de WIA-voorschot-verstrekking toch van terugvordering af te kunnen zien, is buitenwettelijk begunstigend beleid opgesteld dat een mogelijkheid voor UWV biedt om in bepaalde gevallen van terugvordering af te zien voor een afgebakende groep binnen een afgebakend kader.
Als een betrokkene als gevolg van een beslissing van een bestuursorgaan schade heeft geleden, kan diegene een verzoek om schadevergoeding indienen bij het betreffende bestuursorgaan. Daarnaast is het bestuursorgaan verplicht wettelijke rente te vergoeden als een betaling te laat wordt gedaan, bijvoorbeeld omdat een beoordeling te laat plaatsvindt of als het bestuursorgaan een eerder afgegeven beslissing corrigeert (herroeping of na bezwaar).
Voor de gevallen waarin een wijziging van de omstandigheden of (nieuw) gebleken feiten en omstandigheden aanleiding geven tot herziening of intrekking van een besluit tot bijstandsverlening omdat er onjuiste informatie was verstrekt, dan vormt artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de Pw de grondslag voor terugvordering van de ten onrechte of te hoog verstrekte bijstand. Als er geen herziening of intrekking van het toekenningsbesluit heeft plaatsgevonden, maar niettemin (meer) bijstand is verleend als gevolg van een administratieve vergissing door het college, dan is het college bevoegd om het bedrag terug te vorderen (ECLI:NL:CRVB:2019:1165). Omdat terugvordering in deze gevallen niet verplicht is, omvat deze bevoegdheid óók de bevoegdheid om af te zien van verdere terugvordering, dus om het restant kwijt te schelden (ECLI:NL:CRVB:2021:1147).
Er kan ook schadevergoeding worden toegekend wanneer de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Daarbij geldt dat voor een procedure in drie instanties- in bezwaar, beroep en in hoger beroep, deze termijn in beginsel niet wordt overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. De behandeling van het bezwaar mag daarbij ten hoogste een half jaar duren. Verder is in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,– per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden (ECLI:NL:CRVB:2021:2340).
De leden van de SP-fractie willen graag weten wat het UWV-beleid is aangaande alle mensen die door fouten van UWV financieel gedupeerd raken. Het gaat dus niet om de beperkte in de brief genoemde groep maar om alle mensen die in de problemen raken door onterechte betalingen, onterechte terugvorderingen, onterecht weigeren van betalingen en te lange wachttijden. Heeft het kabinet zicht op de grootte van de groep mensen die door fouten van UWV in de knel komt? Welk deel van de klachten en welk deel van de bezwaarprocedures betrof fouten van UWV?
Een onterechte betaling en daaruit voortvloeiende terugvordering kan om diverse redenen ontstaan. Zowel door oorzaken gelegen bij het bestuursorgaan, in dit geval UWV, als door (bewust of onbewust) handelen van de uitkeringsgerechtigde zelf. Als wordt geconstateerd dat een uitkering onterecht is verstrekt of een te hoge uitkering is verstrekt, vindt een herziening plaats. UWV voert beleid op basis waarvan het een uitkering alleen met terugwerkende kracht herziet (of intrekt), als het de betrokkene redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat er teveel uitkering werd verstrekt. Dit beleid is vastgelegd in de artikelen 3 en 4 van de gepubliceerde Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006. UWV heeft ook richtlijnen op basis waarvan wordt bepaald of het iemand redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat er teveel uitkering werd verstrekt. Deze richtlijnen zijn (indirect) gepubliceerd, omdat de Centrale Raad van Beroep deze richtlijnen heeft opgenomen in hun gepubliceerde uitspraak. Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2008:BG3718.
In haar kwaliteitsbeleid streeft UWV naar goede dienstverlening het leveren van maatwerk, binnen de wettelijke grenzen en het herstellen van geconstateerde fouten. Er is beperkt informatie over de grootte van de groep mensen die door fouten van UWV in de knel komt. Wel kan ik aangeven dat er – bezien over alle taken die UWV uitvoert – er volgens het jaarverslag van UWV in 2020 6.588 klachten binnen zijn gekomen. Onbekend is hoeveel klachten gegrond zijn verklaard. Het aantal gegronde bezwaarzaken – wederom over alle taken die UWV uitvoert – is 25% van zo’n 84.000 afgehandelde zaken in 2020. Tegen zo’n 2,5% van alle besluiten die UWV neemt wordt bezwaar gemaakt.
De leden van de SP-fractie willen graag weten wat er gebeurd als de duur van de voorschotten op 31 december 2022 niet tot normale proporties is geslonken en of de Kamer daarvan op de hoogte wordt gesteld. Tevens vragen deze leden wat volgens het kabinet een normale duur is van voorschotbetalingen en wat niet.
In de zomer van 2022 evalueer ik met het UWV de omvang en duur van de op dat moment verstrekte en te verstrekken voorschotten. De uitkomst van deze evaluatie zal ik delen met uw Kamer.
De gewenste situatie is dat dat UWV, bij een tijdige WIA-aanvraag, voor het einde van de wachttijd van 104 weken de claimbeoordeling heeft verricht. In die situatie is een voorschot niet nodig, omdat op de datum einde wachttijd duidelijkheid is over het recht op WIA-uitkering en deze ofwel kan worden verstrekt, ofwel de verzekerde een WW- of bijstandsuitkering kan aanvragen.
Uiteraard kan niet worden gegarandeerd dat die termijn altijd in alle gevallen gehaald wordt. In die gevallen streven we er naar de voorschotperiode zo kort mogelijk te houden, zodat een verzekerde zo snel mogelijk duidelijkheid krijgt over diens rechten.
Reactie op de inbreng van de leden van de Pvda- en GroenLinks-fracties
De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie lezen dat een WIA-voorschot niet automatisch of verplicht wordt verstrekt, vragen de reden hiervan en of het mogelijk is om in bepaalde gevallen wel automatisch toe te kennen. Hierbij vragen ze of bekend is hoe vaak wel of niet een voorschot wordt aangevraagd. Verder vragen deze leden of ik bereid ben beter in beeld te brengen hoe vaak wel of niet een voorschot wordt aangevraagd, en daarbij ook te achterhalen waarom mensen afzien van het aanvragen van een voorschot, en wat de gevolgen hiervan zijn voor deze mensen?
UWV wijst verzekerden op de mogelijkheid van voorschot en van terugbetaling als geen recht op uitkering bestaat. De afweging naar diens financiële situatie en of een voorschot nodig is, is altijd aan de verzekerde. Mocht iemand die geen voorschot heeft aangevraagd na verloop van tijd toch financiële problemen ondervinden, dan kan die alsnog een voorschot aanvragen.
UWV neemt contact op met de betrokkene wanneer duidelijk is dat de WIA-claimbeoordeling niet tijdig kan plaatsvinden en bespreekt de mogelijkheid van het toekennen van een voorschot. Het voorschot wordt in principe altijd toegekend, maar de keuze is aan de verzekerde zelf. De gevolgen van verstrekking van een voorschot kunnen – bijvoorbeeld als achteraf geen recht op WIA bestaat – groot zijn als het verstrekte voorschotbedrag moet worden terugbetaald. De verzekerde moet zelf de afweging kunnen maken of die dat financiële risico wil nemen. Dit geldt voor alle uitkeringen. Hoe vaak er wordt afgezien van een voorschot wordt niet door UWV geregistreerd. Het aantal toegekende voorschotten is wel bekend en aan uw Kamer gedeeld bij brief van 30 augustus jl.
Waarom betrokkenen naar aanleiding van het contact afzien van een voorschot is afhankelijk van individuele omstandigheden. Soms is de financiële noodzaak niet daar om een voorschot te willen ontvangen. Daar waar nog sprake is van een dienstverband kan het zijn dat de werkgever er de voorkeur aan geeft het loon door te betalen en eventueel te verrekenen met UWV zodra de claimbeoordeling heeft plaatsgevonden.
De toegevoegde waarde van het registreren wanneer en waarom iemand geen gebruik wil maken van een voorschot zie ik op dit moment niet, nu deze afweging aan de verzekerde is.
De leden van de GroenLinks-fractie geven aan al eerder te hebben gevraagd naar het aantal keren dat UWV in het verleden gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om in bepaalde gevallen af te zien van terugvordering en vragen of deze informatie inmiddels beschikbaar is.
Het is niet bekend in hoeveel gevallen UWV gebruik gemaakt heeft van de wettelijke mogelijkheid om af te zien van terugvordering, maar er kan alleen in een geval van een dringende reden worden afgezien van terugvordering. Er zijn maar weinig gevallen die voldoen aan de dringende reden. Hoe vaak UWV gebruik maakt van buitenwettelijk begunstigend beleid, wordt niet bijgehouden.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie lezen dat het ministerie en UWV in gesprek zijn met de Belastingdienst over de fiscale aspecten en vragen mij nader toe te lichten wat hierbij de knelpunten en dilemma’s zijn, mede gezien de ingewikkeldheid van regelingen in de sociale zekerheid voor veel mensen. Daarnaast vragen de leden of het mogelijk is om het voor mensen makkelijker te maken of te helpen indien onterecht afgedragen loonheffing terug kan worden gevorderd bij de Belastingdienst.
Zoals ik in antwoord op vragen van de leden van de D66-fractie heb aangegeven zijn er betrokkenen geweest waarvan het voorschot – verstrekt op of na 1 januari 2020 – is teruggevorderd en die dit voorschot geheel dan wel gedeeltelijk hebben terugbetaald. Deze groep wordt gecompenseerd: het reeds afgeloste bedrag wordt weer aan betrokkene uitgekeerd. Dit bedrag wordt in aanmerking genomen voor de loonheffingen en inkomstenbelasting. De gewenste uitkomst van het kwijtschelden c.q. restitueren van het WIA-voorschot is ervoor zorgen dat betrokkene er – te vergelijken met de situatie dat betrokkene wel recht zou hebben op een WIA-uitkering – niet op achteruit gaat, maar ook niet op vooruit. Dat brengt met zich mee dat – indien in 2021 een voorschot is teruggevorderd en terugbetaald en in 2022 restitutie plaatsvindt – er in 2021 minder belasting hoeft te worden betaald en in 2022 meer. Hetzelfde gaat op voor de toeslagen.
Onterecht of te veel afgedragen loonheffing kan via «negatief loon» worden teruggevraagd bij de eerstvolgende aangifte inkomstenbelasting.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties lezen dat UWV een persbericht zal verspreiden om duidelijk te maken wat de rechten zijn van mensen en vragen of de mensen bij wie een terugvordering wordt kwijtgescholden ook individueel geïnformeerd (bijvoorbeeld per brief) worden. Ook vragen deze leden zich af of het voor UWV mogelijk is om een nog warmere overdracht te doen naar het Werkbedrijf, als blijkt dat er geen recht is op een WIA-uitkering. Als dat niet het geval is, wordt gevraagd naar de belemmeringen. Verder vragen deze leden naar de overdracht tussen UWV en gemeenten en de mogelijke verbeteringen.
Uiteraard worden deze mensen ook individueel geïnformeerd. Ze krijgen een brief van UWV met de beslissing. Ze worden ook telefonisch benaderd door het belteam van UWV met een toelichting.
UWV heeft de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in de kwaliteit van de overdracht naar het Werkbedrijf, ongeacht of er wel of geen recht is op een WIA-uitkering. Een onderdeel daarvan is de persoonlijke overdracht van de directie SMZ naar Werkbedrijf. Dit gebeurt op een aantal locaties, UWV onderzoekt of dit verder uitgebreid kan worden.
Op dit moment worden betrokkenen bij een afwijzing voor de WIA ook gewezen op het mogelijke recht op WW-uitkering, die de betrokkene zelf moet aanvragen. Het Werkbedrijf krijgt alvast een signaal dat er een afwijzing WIA is (35-min). Zodra er een toekenning WW is, komt de klant bij Werkbedrijf op de lijn voor de dienstverlening en kan Werkbedrijf zien dat het om een 35-minner gaat (met de mogelijkheid tot AG-dienstverlening en inkoop).
In het geval wanneer iemand vanuit de WW-dienstverlening de maximale uitkeringsduur bereikt, is het uitgangspunt dat UWV de betrokkene warm overdraagt aan gemeenten. Voor werkzoekenden met een WW-uitkering die het einde van hun WW-recht bereiken, is er een webinar (Max WW) beschikbaar. Ook kan in deze periode (al dan niet in samenwerking met de gemeente) een informatiebijeenkomst worden gehouden.
Daarnaast zijn er in samenwerking met verschillende arbeidsmarktregio’s diverse «kruispunten» aangemerkt waar gemeenten en UWV samenwerkingsafspraken kunnen maken over de aan te bieden dienstverlening. Er is een toolkit gemaakt met voorbeelden hoe in deze regio’s kan worden samengewerkt om deze werkzoekenden zo goed mogelijk te ondersteunen.
Het lastige in de overdracht is dat er binnen de arbeidsmarktregio’s verschillende gemeenten zijn die ieder hun eigen werkwijze kunnen hebben. Daarom wordt niet centraal voorgeschreven hoe een overdracht precies moet worden ingericht, zodat dit voor de betrokkene samen en in overleg met de gemeente kan gebeuren. Zo ontstaat betere dienstverlening, passend bij de betrokkene. Denk bijvoorbeeld aan voorlichtingen die gezamenlijk worden gegeven en driegesprekken met betrokkene, gemeente en UWV.
De leden van PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie vragen zich af of ik mij ervan bewust ben dat er al in 2008 zorgen waren over de voorschotten voor mensen die geen recht hebben op een WW-uitkering en de bijstand niet met terugwerkende kracht kunnen aanvragen. Daarbij vragen ze wat er sindsdien is gebeurd om deze groep te monitoren en of bekend is hoe vaak gemeenten in dergelijke gevallen toch bijstand met terugwerkende kracht hebben toegekend.
De beschreven en al langer bestaande zorgen over de invloed van voorschotten op bijstandsuitkeringen zijn bij mij en mijn rechtsvoorgangers bekend.
Een WIA-voorschot kan worden aangemerkt als een passende en toereikende voorziening wanneer de hoogte van het voorschot overeenkomt met of hoger is dan het bedrag aan bijstand waar iemand gelet op zijn omstandigheden recht op zou hebben.
Door het bepalen achteraf dat iemand geen recht heeft op een WIA-uitkering vervalt de rechtsgrond voor de verstrekking van het voorschot. Omdat het verstrekte voorschot bovendien wordt teruggevorderd is er met terugwerkende kracht in feite geen voorliggende voorziening geweest die bijstandsverlening in de weg zou hoeven te staan. Het is echter aan de gemeente om afhankelijk van de omstandigheden te beoordelen of en vanaf welk moment er recht op bijstand bestaat. Ingeval de gemeente naar het oordeel van betrokkenen tot een ander oordeel had moeten komen, kan bezwaar- en beroep worden ingesteld.
Naar inmiddels vaste rechtspraak wordt door gemeenten in beginsel geen bijstand verleend voorafgaand aan een periode waarop de melding heeft plaatsgevonden of, in voorkomende gevallen, de bijstandsaanvraag is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen en geen beletselen voor bijstandsverlening bestaan. Van beletselen voor bijstandsverlening kan in het bijzonder sprake zijn als een passende en toereikende voorziening voorhanden is en/of indien vaststaat dat betrokkene anderszins over voldoende middelen heeft beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien zonder dat daar aantoonbare en verifieerbare schulden tegenover staan.
In antwoord op de in 2008 gestelde vragen is dan ook aangegeven dat wet- en regelgeving voldoende mogelijkheden biedt om in dergelijke gevallen een oplossing te vinden. Monitoring vindt dan ook niet plaats. Er is niet bekend in hoeveel situaties om deze reden bijstand met terugwerkende kracht wordt verstrekt. Verlening van bijstand op grond van de Participatiewet is een bevoegdheid én verantwoordelijkheid van gemeenten. Tot slot waarderen de leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie het voornemen van UWV om het beleid rondom verstrekking van voorschotten aan te passen, maar vragen zij zich af wat er wordt bedoeld met «meer aandacht voor de hoogte en duur van het voorschot».
Tot nu toe verstrekte UWV het voorschot naar de hoogte van de WGA-loongerelateerde uitkering waar de verzekerde mogelijk recht op zou hebben. In situaties waarin geen recht op WIA-uitkering en WW-uitkering bestaat, kan dat veel hoger zijn dan de bijstandsuitkering waar de betrokkene dan op terug valt, met als gevolg dat iemand niet kan terugbetalen. Door beter naar de hoogte van andere rechten waarop teruggevallen kan worden te kijken, kunnen schrijnende financiële situatie worden voorkomen.
Voor de duur van een voorschot kan eveneens worden gekeken naar de terugvalmogelijkheden. Als iemand langdurige WW-rechten heeft opgebouwd, kan – vanuit financieel oogpunt geredeneerd – deze betrokkene langer op een voorschot terugvallen dan iemand die aangewezen is op een bijstandsuitkering. Deze laatste betrokkene zou dan meer belang hebben om eerder duidelijkheid over WIA-rechten en daarmee een claimbeoordeling te krijgen en daarom met voorrang beoordeeld worden.
Reactie op de inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben begrip voor de gekozen oplossing, vanuit het oogpunt van de menselijke maat. Zij vragen hoe dit in het vervolg voorkomen gaat worden en daarnaast hoe het risico op bevoordeling van mensen, terwijl dat niet strikt noodzakelijk is en zij hier geen recht op hebben, wordt beperkt.
De oplossing om te voorkomen dat deze problematiek vaker speelt, is meerledig, zie ook mijn reactie op vragen van de leden van de VVD- en CDA-fracties. In de brief van 30 augustus jl. ben ik ingegaan op de toekomst van het sociaal-medische beoordelen en heb ik ook vermeld dat UWV nieuwe werkwijzen gaat hanteren. Daarnaast is – zie mijn reactie op vragen van de VVD-fractie – meer nodig. Aanpassingen die bijdragen aan de houdbaarheid van het stelsel zijn aan een volgend kabinet. Door die maatregelen tezamen kan worden voorkomen dat mensen die geen recht op een WIA-uitkering, wel daartoe een voorschot krijgen.
De leden van de SGP-fractie vragen zich af hoe ik ben gekomen tot de datum van 31 december 2022, als datum voor de afbouw van de maatregel. Zij vragen of er mogelijkheden zijn om eerder al te komen met maatregelen om het aantal en de duur van de voorschotten te normaliseren? Verder vragen deze leden zouden het goed vinden als de Kamer over de voortgang hiervan met enige regelmaat wordt geïnformeerd en of dat kan worden toegezegd.
De datum van 31 december 2022 is in nauw overleg met UWV tot stand gekomen. Per die datum verwacht ik dat het aantal en de duur van de voorschotten is genormaliseerd bij voortzetting van het huidige beleid. Indien blijkt dat het aantal en de duur van de voorschotten al eerder is genormaliseerd, zal ik reeds eerder tot afbouw van deze maatregel overgaan. Ik zal uw Kamer over de voortgang van dit traject (blijven) informeren.
De leden vragen of concreet kan worden aangegeven aangeven welke toename van de mismatch verwacht wordt als gevolg van de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering?
De toename van de mismatch is onder andere afhankelijk van de gekozen vormgeving (kring van verzekerden, potentieel overgangsrecht, etc) en de periode waarnaar gekeken wordt. De verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering zal immers een ingroeiende regeling zijn. Dit maakt dat een schatting met meer dan de normale onzekerheid is omgeven. Met Gupta Strategists ben ik bezig om inzicht te verkrijgen in eventuele beleidswijzigingen die de mismatch raken. De huidige inschatting is dat een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering zorgt – afhankelijk van de vormgeving – voor een extra mismatch van 5 tot 18 procent, bovenop het basispad van een tekort van 26 procent.
De leden van de SGP-fractie geven aan het onwenselijk te vinden dat werkgevers indirect op moeten draaien voor de capaciteitstekorten bij UWV. Het is een goede zaak dat de lasten die verband houden met het kwijtschelden niet ten laste komen van de individuele werkgevers. Deze leden stellen dat dit mogelijk wel invloed heeft op de premie voor de Werkhervattingskas. Door middel van compensatie zou dit ondervangen kunnen worden, maar in het verleden zijn dergelijke compensatieacties niet altijd succesvol gebleken. Hierdoor zou disbalans kunnen ontstaan tussen het publieke bestel en private bestel. Deze leden vragen hoe ik hier tegenaan kijk en hoe ervoor gezorgd wordt dat ook hierin sprake is van een balans tussen het publieke bestel en private bestel?
Ik herken het beeld niet dat er een disbalans zou kunnen ontstaan tussen werkgevers die publiek verzekerd zijn en eigenrisicodragende werkgevers. Voor allebei geldt dat het kwijtschelden van het voorschot niet individueel moeten worden toegerekend aan de desbetreffende werkgever. Dat betekent dat voor individuele grote en middelgrote werkgevers het voorschot uit de individuele opslag op de Whk-premie wordt gehaald. Voor eigenrisicodragers geldt dat zij worden gecompenseerd of – als zij het voorschot terugvorderen van hun (ex-)werknemers – dat hun (ex-)werknemers daarvoor door UWV worden gecompenseerd.
De leden van de SGP-fractie geven aan zich zorgen te maken over de balans in het hybride socialezekerheidsstelsel. Zij vragen hoe er wordt aangekeken tegen het feit dat de terugkeerpremie zelfden of nooit conform de wet wordt vastgesteld. Verder vragen zij of ik het eens ben dat ook dit onderdeel naar de letter en geest van de wet moet worden uitgevoerd en hoe er wordt voorkomen dat werkgevers met een hoge schadelast voor de Ziektewet zullen terugkeren naar het publieke bestel, waardoor de druk op UWV nog verder zal toenemen. Daarbij vragen ze hoe de oneigenlijke prikkels in de keuze voor publieke of private uitvoering verder door mij wordt geminimaliseerd.
UWV stelt wel de terugkeerpremie volgens de vigerende regelgeving vast. Artikel 2.17a van het Besluit Wfsv schrijft voor hoe UWV de terugkeerpremie moet berekenen: om de terugkeerpremie voor middelgrote en grote werkgevers te berekenen moet allereerst bezien worden of de individuele premiecomponent berekend kan worden op basis van de schadelast van de werkgever. Dit kan als de werkgever recent nog publiek verzekerd is geweest en er in het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de premie wordt berekend nog publieke2 ZW-lasten waren. Als de berekende premie voor de individuele component hoger is dan de halve sectorale premie, moet de individuele component worden gehanteerd. Als de individuele component lager uitkomt dan de halve sectorale premie, moet de halve sectorale premie worden gehanteerd totdat de premie kan worden vastgesteld op basis van individuele schadelast van de werkgever. Het komt in de praktijk echter zelden voor dat een individuele premiecomponent kan worden berekend én dat die premie hoger is dan de halve sectorale premie.
U vraagt mij wat ik doe om oneigenlijke prikkels in de keuze voor publieke en private uitvoering verder te minimaliseren. In mijn brief van 9 april jl. (Kamerstuk 25 544, nr. 1045; zie ook mijn brief van 17 september jl. over de laatste stand van zaken met betrekking tot de verhoging van de terugkeerpremie (Kamerstuk 28 544, nr. 1076)) heb ik aangeven dat ik een verdere verbetering van de regelgeving nodig vind om het doel van een zo gelijk mogelijk speelveld op de hybride ZW-markt te bereiken. Ik kondigde aan een aanpassing van het Besluit Wfsv in voorbereiding te nemen, om de terugkeerpremie te verhogen naar de volledige sectorale premie in plaats van de thans geldende halve sectorale premie. De halve sectorale premie is namelijk onvoldoende om de staartlasten te financieren van werkgevers die na een periode van publieke verzekering kiezen voor het eigenrisicodragerschap. Het collectief van publiek verzekerde werkgevers draagt daardoor het restant van deze lasten. Dit vind ik onwenselijk, omdat een werkgever die steeds wisselt tussen het eigenrisicodragerschap en de publieke verzekering zo onvoldoende premie betaalt om zijn ZW-lasten te dekken. De verhoging van de terugkeerpremie treedt in werking met ingang van 1 januari 2024. Daarnaast blijf ik constant met UWV, sociale partners en stakeholders in gesprek over de balans op de hybride markt.
Aanhangsel Handelingen II 2007/08, nr. 1142 (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20072008-1142.html),↩︎
Anders dan bij de premieberekening voor de WGA wordt de premieberekening voor de ZW alleen gebaseerd op ZW-lasten die zijn ontstaan tijdens publieke verzekering. De premieberekening voor de WGA wordt gebaseerd op de WGA-lasten die zijn ontstaan tijdens de publieke verzekering én tijdens eigenrisicodragerschap (Stb. 2016, 223).↩︎