[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Opvolging toezegging aan het lid Van der Lee, gedaan tijdens het Tweeminutendebat Raad Buitenlandse Zaken van 17 juni 2021, over sanctiecapaciteit binnen de Rijksoverheid

Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Brief regering

Nummer: 2021D43835, datum: 2021-11-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-02-2419).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 02-2419 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken .

Onderdeel van zaak 2021Z20550:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2021-2022

21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 2419 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 november 2021

In deze Kamerbrief wil ik graag een toezegging nakomen die aan het lid Van der Lee (GroenLinks) is gedaan tijdens het Tweeminutendebat Raad Buitenlandse Zaken van 17 juni 2021 (Handelingen II 2020/21, nr. 90, item 9). Het betreft de toezegging om voor de BZ-begrotingsbehandeling terug te komen op de sanctiecapaciteit binnen de rijksoverheid.

Binnen het externe beleid zijn sancties een essentieel instrument. In dat kader blijft Nederland zich in EU- en VN-verband inspannen voor effectief sanctiebeleid in reactie op schendingen van het internationaal recht en/of ernstige mensenrechtenschendingen. Sancties zijn gericht op het bewerkstelligen van gedragsverandering in het beleid of de activiteit van het land van bestemming, een deel van het land, de regering, entiteiten of individuen, overeenkomstig de doelstellingen zoals door de Raad geformuleerd. Daarmee zijn sancties in de kern tijdelijk van aard en werken zij preventief. Nederland levert in de EU aan veel nieuwe sanctievoorstellen een aanzienlijke bijdrage. Het werk hiervoor wordt voor het overgrote gedeelte door enkele medewerkers bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken gedaan. Hiervoor is geen reguliere capaciteit aanwezig maar moet veelal ad hoc een beroep worden gedaan op de directies waar landenbeleid wordt gemaakt. Waar nodig, met name bij financiële en sectorale economische sancties, gebeurt dit in afstemming met het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en andere departementen. De beperkte capaciteit leidt ertoe dat Nederland op dit moment niet altijd een proactieve rol kan vervullen bij het voordragen van sanctievoorstellen. Dit terwijl er met het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de EU juist meer behoefte is ontstaan aan sanctiecapaciteit binnen de EU.

Om de komende jaren de actieve rol van Nederland in de EU op sanctieterrein te kunnen behouden zal ingezet worden op een meer structurele samenwerking op dit vlak met departementen, uitvoeringsorganisaties en opsporingsdiensten. Hiervoor zal door het Ministerie van Buitenlandse Zaken een interdepartementale sanctiewerkgroep worden opgezet. In deze werkgroep kunnen sanctievoorstellen vooraf getoetst worden en ideeën voor sanctie-inzet opgehaald worden. Tevens is het nodig om ten behoeve van het onderzoekswerk voor sanctievoorstellen, zoals bijvoorbeeld voor het EU-mensenrechtensanctieregime, de sanctiecapaciteit bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken te versterken. Een eerste, zeer grove inschatting van kosten hiervoor is 1 miljoen EUR structureel per jaar, voor een aantal FTE’s en de aanschaf en onderhoud van hardware. Onderzocht wordt nog of dit nadere regelgeving vergt. Voor het versterken van de sanctiecapaciteit bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken bestaat momenteel geen structurele financiële dekking in de begroting, hetgeen noodzakelijk is voor het vergroten van de personele capaciteit. Het verwachte effect van een eenmalige bijdrage is zeer beperkt, aangezien het vergaren en bestendigen van kennis en vaardigheden op dit terrein binnen de organisatie hiermee niet mogelijk is en het structurele onderhoud van eventuele hardware daarmee niet wordt afgedekt.

Hiermee kan ook invulling worden gegeven aan de motie van het lid Sjoerdsma (Kamerstuk 32 735, nr. 328), waarin wordt gevraagd het mogelijk te maken voor nabestaanden en slachtoffers van mensenrechtenschendingen en mensenrechtenorganisaties om de namen van mensenrechtenschenders aan te dragen bij de regering.

Nederland zet zich in dit verband al geruime tijd actief in voor een proces op EU-niveau, inclusief een centraal contactpunt en intensivering van de dialoog over werking van het EU-mensenrechtensanctieregime, maar vindt in de eerste discussies hierover beperkt gehoor. Parallel aan de inspanningen voor een EU-proces, zal Nederland zelf het initiatief nemen tot actievere outreach naar nabestaanden en slachtoffers van mensenrechtenschendingen en mensenrechtenorganisaties, bijvoorbeeld door de organisatie van rondetafelbijeenkomsten. Hoewel ook nu al suggesties worden ontvangen en beoordeeld, zal het aantal als gevolg van deze outreach naar verwachting toenemen en om extra onderzoekscapaciteit vragen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

De outreach zal zich richten op een goed begrip van de werking van het sanctieregime (bewijslast, criteria) bij mensenrechtenorganisaties, nabestaanden en slachtoffers van mensenrechtenschendingen, zodat zij hun suggesties gericht kunnen onderbouwen. Tevens zal aandacht worden gevestigd op de zorgvuldigheid die in het proces om te komen tot sanctievoorstellen moet worden betracht. Voor de effectiviteit van het sanctieregime is vertrouwelijkheid van groot belang. Zodra naar buiten komt dat wordt overwogen beperkende maatregelen op te leggen aan een persoon of entiteit, zou deze bijvoorbeeld in de gelegenheid komen om financiële tegoeden weg te sluizen. Om deze reden zal het niet mogelijk zijn inzicht te geven of Nederland een ontvangen suggestie voor besluitvorming zal voorleggen in de Raad van Ministers. Het is in dit verband van belang te benadrukken dat Nederland op nationale titel betrokkenen weliswaar actief kan informeren over de mogelijkheid namen aan te dragen, maar dat voor listing onder het EU-mensenrechtensanctieregime 27 lidstaten akkoord moeten gaan.

Een grotere rol van de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO), de Europese Commissie en ook andere EU-lidstaten blijft essentieel voor het versterken van het EU-sanctiebeleid. Nederland blijft daarom aandringen op een grotere rol van EDEO en de Europese Commissie en zal daar zelf aan blijven bijdragen met onder andere strategische detacheringen. Zo is er een medewerker van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gedetacheerd bij de sanctieunit van EDEO.

De Minister van Buitenlandse Zaken,
H.P.M. Knapen