Antwoord op vragen van het lid Eppink over het Wierdense Veld
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2021D44148, datum: 2021-11-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20212022-734).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ooit ChristenUnie kamerlid)
Onderdeel van zaak 2021Z18624:
- Gericht aan: C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Indiener: D.J. Eppink, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2021-2022 | Aanhangsel van de Handelingen |
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden |
734
Vragen van het lid Eppink (JA21) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het Wierdense Veld (ingezonden 27 oktober 2021).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 17 november 2021).
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Slagveld om het Wierdende Veld (2) – Beleid kapittelt wetenschap» en de conclusie dat «geen van de scenario’s van de betrokken onderzoekers zouden leiden tot het behalen van de beoogde natuurdoelen»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u ermee bekend dat een betrokken onderzoeker van dit natuurbeleid aangaf dat er «ingrijpendere maatregelen nodig zouden zijn om de beoogde doelen te halen»?2
Antwoord 2
De in het artikel opgenomen uitspraak was mij eerder niet bekend. Omdat de onderzoeker deze uitspraak – volgens het artikel – alleen anoniem wilde doen, is het voor mij ook niet mogelijk om na te gaan wat er precies heeft plaatsgevonden.
Vraag 3
Bent u ermee bekend dat LTO Noord de niet behaalbare doelen heeft aangekaart bij de provincie Overijssel en extra geld gevraagd heeft voor aanvullend onderzoek, maar dat er tot dusver geen besluit is genomen?
Antwoord 3
In de bestuurlijke adviescommissie van de gebiedsuitwerking Wierdense Veld heeft LTO Noord de tussentijdse resultaten van de uitwerking van het inrichtingsplan aan de orde gesteld. Deze lieten zien dat voor het realiseren van de instandhoudingsdoelen een grotere bufferzone nodig was dan voorzien in de Natura 2000-Gebiedsanalyse, dat aanvullende interne maatregelen nodig waren en dat mogelijk op korte termijn de drinkwaterproductie verminderd zou moeten worden.
Naar aanleiding hiervan heeft de provincie Overijssel toen besloten een pas op de plaats te maken, de verhouding tussen de opgaven voor hoogveenherstel en drinkwaterproductie nader te verkennen en hiervoor oplossingsrichtingen te verkennen.
Vraag 4
Kunt u een reactie geven op de geschetste situatie in vraag 1 tot en met 3?
Antwoord 4
Hoe het in het verleden ook precies is gelopen, vastgesteld kan worden dat de provincie de genoemde verkenning heeft afgerond en besloten heeft het gebiedsproces te hervatten. Tevens is het maatregelenpakket door provinciale staten goedgekeurd, waaruit bleek dat er vertrouwen is in de effectiviteit van de maatregelen. Onlangs zijn ook al interne maatregelen in het gebied getroffen. Ik ga ervan uit dat ook in de toekomst – in overleg met de bij het gebiedsproces betrokken partners – de benodigde maatregelen zullen worden getroffen.
Vraag 5
Bent u bekend met het rapport «Plan van Aanpak planuitwerking PAS/N2000 Wierdense Veld»?3
Antwoord 5
Ja.
Vraag 6
Bent u ermee bekend dat het adviesbureau Tauw – dat dit rapport heeft opgesteld – tevens een prominente rol heeft in het onderzoek zelf?
Antwoord 6
Ja. De provincie Overijssel heeft LTO Noord opdracht gegeven de maatregelen van de Natura 2000-gebiedsanalyse uit te werken in een inrichtingsplan. LTO Noord heeft voor de uitvoering hiervan expertise van Tauw ingezet.
Vraag 7
Kunt u een reactie geven over waarom een adviesbureau niet alleen een adviserende maar ook een prominente, onderzoekende rol heeft in het plan van aanpak?
Antwoord 7
Onderzoek en advies liggen in elkaars verlengde. En aangezien de benodigde gebiedsspecifieke expertise niet breed beschikbaar is, lag het voor de hand om hetzelfde bureau voor beide aspecten in te zetten.
Vraag 8
Bent u bekend met het rapport «Ecologische beoordeling Wierdense Veld», waarin gesproken wordt van enkele tientallen hectaren? Waarom staan op de habitatkaart in AERIUS dan enkele honderden hectaren ingetekend als «herstellend hoogveen»?4
Antwoord 8
De habitatkartering laat zien dat er in totaal 383 ha Herstellende hoogvenen (H7120) aanwezig is in het Wierdense Veld. Dit betreft álle onderdelen van dit breed gedefinieerde habitattype. De op pagina 5 van de Ecologische beoordeling genoemde tientallen hectaren betreffen slechts een onderdeel van de ambitie voor kwaliteitsverbetering van Herstellende hoogvenen, namelijk het vervangen van veenmosarme door veenmosrijke begroeiingen.
Vraag 9
Hoe beoordeelt u de «enkele tientallen hectares» in dit ecologische rapport en de honderden gekarteerde hectares in AERIUS?
Antwoord 9
De tientallen hectares uit het rapport betreffen slechts een klein deel van het totale oppervlak van het habitattype, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 8.
Vraag 10
Bent u bekend met het rapport «Vooronderzoek Wierdense Veld»?5
Antwoord 10
Ja.
Vraag 11
Bent u van mening dat de conclusie correct is dat het Wierdense Veld gekarteerd staat als «herstellend hoogveen» in AERIUS terwijl het in het jaar 1800 heideveld betrof?
Antwoord 11
In het genoemde rapport staat op pagina 75: «De vegetatie in het huidige natuurreservaat Wierdense Veld bestond rond 1800 uit heidevelden en hoogvenen.» Het is onduidelijk waar de auteurs deze conclusie op baseren; er staat namelijk in dat rapport geen kaart uit 1800 met dit onderscheid en de uitspraak vloeit ook niet voort uit de informatie die in het hoofdstuk wordt besproken. Op pagina 6 van het rapport staat echter wel een kaart van eind 17e eeuw met voor het Wierdense Veld en de wijde omgeving de aanduiding «Moerige Veenen», wat duidt op een hoogveenlandschap.
Tot de vegetatietypen die behoren tot hoogveenlandschappen behoren ook bepaalde vormen van dophei- en struikheibegroeiingen: «heidevelden» kunnen dus zowel onderdeel zijn van hoogveenlandschappen als van zandlandschappen. Alleen in het laatste geval is sprake van andere habitattypen, zoals Vochtige heiden en Droge heiden. Voor de conclusie of vegetatietypen die kwalificeren voor Herstellende hoogvenen (H7120) daadwerkelijk tot dat habitattype behoren, is het dus noodzakelijk om na te gaan of ter plekke in het verleden een hoogveenlandschap voorkwam. Dat kan op een direct wijze worden vastgesteld op basis van de aanwezigheid van een veenbodem, maar die veenbodem kan inmiddels afgegraven zijn waardoor niet op voorhand kan worden geconcludeerd dat er van een hoogveenlandschap sprake is. In dat laatste geval moeten oude kaarten worden geïnterpreteerd. Dat is gedaan in het rapport «Kartering van de habitattypen Actief en Herstellend hoogveen in Nederland» (Jansen e.a., 2013). Op pagina 76 staat over het Wierdense Veld: «De huidige gebiedsbegrenzing ligt volledig binnen het voormalige hoogveenlandschap». Ook volgens hoofdstuk 20 in het standaardwerk «Hoogvenen» (Jansen & Grootjans, 2019) was het hele Wierdense Veld onderdeel van een uitgestrekt hoogveenlandschap; de dichtstbijzijnde zandgronden lagen ruim buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied.
Dat betekent dat het terecht is dat in AERIUS het gehele oppervlak met kwalificerende vegetatietypen in het Wierdense Veld is aangeduid als Herstellende hoogvenen.
Vraag 12
Kunt u exact aangeven welk deel van het Wierdense veld in 1800 heideveld betrof en waar de veenputten – daar waar op kleine schaal turf is gewonnen – zich exact bevinden?
Antwoord 12
Het is op grond van de rond 1800 gemaakte kaarten niet mogelijk om onderscheid te maken tussen onaangetaste hoogveenbegroeiingen met dop- of struikhei («heidevelden») enerzijds en veenputten anderzijds. Op de veldkaart die is gemaakt voor de militaire kaart van rond 1850 staan echter in het zuidwestelijke deel al wel veenputten ingetekend; de rest van het gebied is ingetekend als onontgonnen, moerassig hoogveen, waarbij geen onderscheid is gemaakt tussen het al dan niet begroeid zijn met heidesoorten. Voor de bepaling van het habitattype is het onderscheid is de genoemde onderdelen niet relevant, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 11.
Vraag 13
Bent u bereid elke vraag apart te beantwoorden?
Antwoord 13
Ja.
Stichting Agrifacts, september 2021, «Slag om het Wierdense Veld (2)» (https://stichtingagrifacts.nl/wp-content/uploads/2021/09/Beleidsmakers-kapittelen-wetenschap.pdf)↩︎
Stichting Agrifacts, september 2021, «Slag om het Wierdense Veld (2)» (https://stichtingagrifacts.nl/wp-content/uploads/2021/09/Beleidsmakers-kapittelen-wetenschap.pdf)↩︎
Tauw (in opdracht van LTO Noord / Landschap Overijssel), 20 december 2017, «Plan van Aanpak planuitwerking PAS/N2000 Wierdense Veld»↩︎
Kennisteam Wierdense Veld, 17 juli 2019, «Ecologische beoordeling Wierdense Veld»↩︎
Onderzoekcentrum B-ware, Stichting Bargerveen, Wageningen Universiteit, NITG-TNO & Radboud Universiteit Nijmegen (in opdracht van Landschap Overijssel), 2005, «Vooronderzoek Wierdense Veld. Eindrapportage mei 2005»↩︎