Verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op de motie van het lid Michon-Derkzen over aangeven hoe het Multidisciplinair Interventie Team zich verhoudt tot bestaande diensten (Kamerstuk 29911-327)
Bestrijding georganiseerde criminaliteit
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2021D44724, datum: 2021-11-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29911-340).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: E.M. Verouden, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 29911 -340 Bestrijding georganiseerde criminaliteit.
Onderdeel van zaak 2021Z21006:
- Indiener: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2021-11-24 13:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-12-01 14:30: Procedures en brieven (hybride) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2023-09-05 15:20: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2021-2022 |
29 911 Bestrijding georganiseerde criminaliteit
Nr. 340 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 23 november 2021
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief van 15 september 2021 over de reactie op de motie van het lid Michon-Derkzen over aangeven hoe het Multidisciplinair Interventie Team zich verhoudt tot bestaande diensten (Kamerstuk 29 911, nr. 327).
De vragen en opmerkingen zijn op 29 september 2021 aan de Minister van Justitie en Veiligheid voorgelegd. Bij brief van 19 november 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie,
Verouden
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
Inhoudsopgave | blz. | |
1. | Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie | 0 |
2. | Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie | 0 |
3. | Vragen en opmerkingen vanuit de PVV-fractie | 0 |
4. | Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie | 0 |
5. | Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie | 0 |
6. | Vragen en opmerkingen vanuit de PvdA-fractie | 0 |
7. | Vragen en opmerkingen vanuit de GroenLinks-fractie | 0 |
8. | Vragen en opmerkingen vanuit de ChristenUnie-fractie | 0 |
9. | Vragen en opmerkingen vanuit de SGP-fractie | 0 |
10. | Vragen en opmerkingen vanuit de BIJ1-fractie | 0 |
Inleidende reactie
Naar aanleiding van de door de leden van de verschillende fracties gemaakte inleidende opmerkingen en voordat ik hieronder op de door hen gestelde vragen inga, acht ik het wenselijk om een nadere toelichting te geven op het doel, de vormgeving van het multidisciplinair interventieteam (MIT) en het concept-instellingsbesluit. Daarbij wordt primair stilgestaan bij de huidige inrichting van het MIT. Ik sluit af met een vooruitblik op de toekomst van het MIT en in dat verband en het door mij aangekondigde wetstraject.1
Voor een effectieve aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit in Nederland is een integrale aanpak op lokaal, regionaal, nationaal en internationaal niveau noodzakelijk. Er zijn veel verschillende organisaties op al deze niveaus betrokken bij deze aanpak. Dit maakt dat het speelveld divers en complex is. Organisaties zoals de politie, de Koninklijke marechaussee (KMar), de Belastingdienst, de Douane, de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) maar ook gemeenten dragen binnen zijn of haar feitelijke en wettelijke context bij aan de bestrijding van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit op basis van eigen informatie of tezamen verkregen informatie uit verschillende juridische domeinen en verschillende bronnen zoals bestuurlijke rapportages, getuigenverklaringen, fiscale informatie of andere informatiebronnen. Nergens in Nederland is op nationaal niveau een multidisciplinair inzicht en overzicht van de informatie die binnen deze organisaties beschikbaar is. Ook is er geen nationaal overzicht en inzicht over de operationele activiteiten in de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Het MIT moet daar verandering in gaan brengen door multidisciplinair meer inzicht en overzicht te creëren en meer coördinatie op de operationele samenwerking waar mogelijk en uitvoering te geven aan gezamenlijke interventieprocessen, die multidisciplinair samengesteld worden met gelabelde, gebundelde capaciteit van de deelnemende operationele organisaties.2
Doel
Doel van het MIT is het blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen, die verweven zijn met of misbruik maken van legale structuren en de legale economie. Het MIT moet Nederland minder aantrekkelijk maken voor georganiseerde criminaliteit. Het MIT is daarbij onderdeel van een heel netwerk aan diensten en organisaties die zich ieder vanuit hun eigen rol richten op de aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit.
De nadruk bij het MIT ligt op blootleggen, verstoren en voorkomen. Blootleggen doordat de bij elkaar gebrachte informatie van zes diensten een vollediger informatiebeeld en meer inzicht in de georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Verstoren en voorkomen door deling van kennis en expertise, meer coördinatie en gerichtere inzet met extra capaciteit die in het kader van het MIT samenwerkingsverband beschikbaar is gesteld.
Het MIT focust zich op het stadium voordat criminaliteit zichtbaar wordt en moet voorkomen dat criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen ontstaan, door kunnen groeien of meer schade kunnen aanrichten. Het MIT kijkt naar die fenomenen en systemen vanuit de dreiging voor de rechtsstaat, die uitgaat van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit voor de democratische rechtsorde of de nationale veiligheid met als doel die uiteindelijk te frustreren en te stoppen. Daarbij kijkt het MIT specifiek naar de vraag «waar zitten de kwetsbaarheden en interventiekansen in zowel de criminele systemen als in onze eigen systemen?» Daartoe wordt:
– operationeel samengewerkt, en
– zullen gegevens worden gedeeld op basis van een convenant dat is gebaseerd op bestaande wettelijke mogelijkheden voor gegevensdeling en dat momenteel wordt opgesteld.
Door deling van informatie, kennis en expertise zal er meer inzicht, coördinatie en overzicht zijn, waardoor betere keuzes voor interventies gemaakt kunnen worden die meer effect hebben. Op basis van de analyses van het MIT kan door de samenwerkende partijen gerichte inzet van capaciteit plaatsvinden met het oog op de eigen interventies. In het MIT kan worden geadviseerd over welke interventies het meeste effect sorteren om die processen en structuren te verstoren of te doorbreken. Het MIT is daardoor nadrukkelijk een innovatieve aanvulling op de bestaande aanpak, succesvolle diensten en samenwerkingsverbanden.
Naast het kunnen delen van informatie van de samenwerkende organisaties (politie, openbaar ministerie, FIOD, Belastingdienst, Douane, KMar/Defensie) in het kader van de gezamenlijke verwerking van gegevens is het kunnen vergaren en analyseren van allerlei gegevens waar de overheid over beschikt essentieel om meer inzicht te verkrijgen in de kwetsbaarheden van de criminele systemen om deze gericht te verstoren alsook om onze samenleving weerbaarder te maken tegen dreiging vanuit criminele netwerken. Om dit laatste met de juiste waarborgen te kunnen regelen is wetgeving nodig. Hierop wordt hieronder onder het kopje «wettelijke regeling informatieverwerving en -vergaring» nader ingegaan.
Vormgeving MIT
Het MIT is juridisch gezien geen eigen entiteit of organisatie, maar een samenwerking tussen bovengenoemde partijen die zijn belast met opsporing of toezicht en handhaving. Het MIT is dan ook geen intelligence-, informatie- en/of opsporingsdienst. Daar waar in onderstaande beantwoording de zinsnede «het MIT» is opgenomen, wordt dan ook enkel bedoeld «het samenwerkingsverband MIT». Het zijn van een samenwerkingsverband is in zijn aard niet verenigbaar met het zijn van een onderdeel van een van de samenwerkende organisaties. Borging in een van de samenwerkende organisaties kan immers niet het beoogde resultaat van een multidisciplinaire samenwerking bewerkstelligen. Wel is het mogelijk dat een van de organisaties, in dit geval de politie, zorgdraagt voor de beheersmatige instandhouding van het samenwerkingsverband door zorg te dragen voor de facilitaire dienstverlening, huisvesting, inrichting, onderhoud en ontwikkeling van gemeenschappelijke ICT-voorzieningen ten behoeve van het MIT.3 Dit is naar analogie van de landelijke meldkamerorganisatie en de Kustwacht.
Het samenwerkingsverband bestaat uit teams van personeel vanuit de verschillende deelnemende operationele organisaties die samenwerken op basis van eigen bestaande wettelijke taken en bevoegdheden, onder verantwoordelijkheid van het eigen wettelijke gezag.
Door de deelnemende operationele organisaties wordt de functionele aansturing of de coördinatie van de aansturing via de lijn van de desbetreffende deelnemende organisatie belegd bij dij de directeur MIT (in het concept-instellingsbesluit nog aangeduid als «hoofd MIT»). In beide gevallen ziet hij erop toe dat het ter beschikking gestelde personeel zorgdraagt voor de ordentelijke uitvoering van de besluiten van het betrokken gezag. Door de deelnemende operationele organisaties wordt vrijgestelde capaciteit beschikbaar gesteld aan het samenwerkingsverband (in het MIT) of wordt er op verzoek capaciteit aan het MIT ter beschikking gesteld (voor het MIT). Voor de uitoefening van ieders eigen taken en bevoegdheden maakt het juridisch gezien geen verschil of personeel fysiek/feitelijk op de werkvloer van een kantoor van het MIT werkt of anderszins ter beschikking wordt gesteld.
Deze terbeschikkingstelling van personeel en overigens ook materieel is of wordt bekostigd met middelen of bijdragen die door de Minister van Justitie en Veiligheid ter beschikking zijn of worden gesteld (BOTOC-middelen).4 De structurele gelden voor het MIT worden gebruikt om de capaciteit van de samenwerkende organisaties te versterken; enerzijds met het oog op het ter beschikking stellen van capaciteit in en voor het MIT (organisatie-effecten) en anderzijds om effecten van het MIT op de samenwerkende organisaties op te vangen (keteneffecten). Met de extra gelden voor veiligheid vanuit de motie van het lid Hermans wordt daarnaast ook de bestaande capaciteit van de betrokken partners versterkt.5 Met deze gelden kan immers ook extern geworven worden om effecten van terbeschikkingstelling in het MIT te ondervangen.
De vorming van het MIT waarin zes verschillende organisaties op innovatieve wijze gaan samenwerken kost tijd en moet zorgvuldig gebeuren. Daardoor is bewust voor een meerjarige opbouw gekozen. De bouwfase van het MIT duurt naar verwachting tot en met eind 2022. Er wordt zorgvuldig gekeken naar manieren om ter versterking van de bouw van het MIT en om tot concrete resultaten te komen kleinschalig te starten met de operatie.
Governance
Het concept-instellingsbesluit zal de door de samenwerkende organisaties gewenste governance van de samenwerking «MIT» formaliseren. Naast het MIT zelf bestaat de governance uit de stuurgroep MIT, een directeur MIT, ondersteund door andere leden van een programmateam MIT, het strategisch kaderoverleg (SKO) en het multidisciplinair interventie overleg (MIO).
In de stuurgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van de samenwerkende organisaties op hoog ambtelijk niveau, wordt overlegd over de wijze waarop zij in termen van personeel en middelen invulling geven aan de samenwerking in het MIT. In deze stuurgroep vindt onder andere overleg plaats over de financiële besteding van de toegekende middelen, de ter beschikkingstelling van mensen en middelen en de inrichting van het samenwerkingsverband. De stuurgroep heeft geen beslissingsbevoegdheid over de feitelijke inzet en het optreden van personeel, dat is aan het bij of krachtens de wet geregelde gezag van elk van de deelnemende operationele organisaties. Omdat het MIT als samenwerkingsverband geen juridische entiteit is, zijn er geen jaarstukken van het samenwerkingsverband die formeel bindend zijn. Afzonderlijke begrotingen, jaarplannen en jaarverslagen van de betrokken ministeries en van de politie bevatten de verantwoording op hoofdlijnen. De jaarstukken die in de stuurgroep worden besproken worden derhalve – in juridische zin – niet vastgesteld.
Er is een directeur MIT die, bijgestaan door andere leden van een programmateam, verantwoordelijk is voor:
• het opstellen van de stukken die in de stuurgroep worden besproken
• het verzorgen van de facilitaire dienstverlening, huisvesting, inrichting, onderhoud en ontwikkeling van gemeenschappelijke ICT-voorzieningen ten behoeve van het MIT op grond van het mandaat van de korpschef;
• het zorgdragen voor de ordentelijke uitvoering van de besluiten van het gezag door het ter beschikking gestelde personeel van de deelnemende operationele organisaties.
De directeur MIT en de overige leden van het programmateam worden door de stuurgroep aangewezen op basis van consensus.
Het SKO is een overleggremium waarin door de gezagen en de deelnemende operationele organisaties wordt overlegd over de prioriteiten van de aan te pakken fenomenen door de deelnemende operationele organisaties in het MIT alsmede de beoogde effecten daarvan en het toezien op de voortgang van deze aanpak. Het is uiteindelijk aan de gezagen om (de hoofdlijnen van) de inzet van de ambtenaren van de deelnemende operationele organisaties te bepalen.
Het MIO is een overleggremium waarin tussen de gezagen en de deelnemende operationele organisaties wordt overlegd over (het borgen van) de samenhang tussen operationele activiteiten van de deelnemende operationele organisaties in het kader van de samenwerking in het MIT en de operationele activiteiten van de deelnemende operationele organisaties zelf.
De interventies die uitgevoerd worden in het MIT-verband worden door de deelnemende operationele organisaties zelf uitgevoerd. In het kader van het overleg van het MIO wordt – meestal op advies van het MIT- bepaald welke interventie op welk moment door welke dienst het beste kan worden uitgevoerd. Gezagen en diensten zijn beide vertegenwoordigd. Er is dus geen sprake van concurrentie tussen het MIT en de deelnemende diensten; het MIT kan immers niet zelfstandig opereren. Het gezag over de opsporingscapaciteit in MIT verband is bovendien hetzelfde als het gezag daarbuiten. Er is evenmin een hiërarchische verhouding; niet tussen de diensten en niet tussen de diensten in het MIT.
Schematisch weergegeven:
De toekomst: wettelijke regeling informatieverwerving en -verwerking
Zoals opgemerkt functioneert het MIT thans als een samenwerkingsverband, onder andere op het gebied van gegevensdeling en -verwerking. Daartoe is een concept-instellingsbesluit opgesteld en wordt een convenant voor gegevensdeling en het bijbehorende privacy protocol opgesteld. De gegevensverstrekking en -verwerking wordt begrensd door de bestaande wettelijke kaders; met het instellingsbesluit en het convenant kunnen immers geen nieuwe bevoegdheden tot verstrekking of verwerking worden geschapen. Dat betekent dat de mogelijkheden om gegevens te delen beperkt zijn.
Daarom wordt gewerkt aan een wettelijke regeling op grond waarvan alle voor de taken van het MIT noodzakelijke informatie en gegevens op een zorgvuldige manier gedeeld kunnen worden. Daarbij wordt voorzien in een zelfstandige taak op het gebied van de informatieverwerving en informatieverwerking. Op basis van de raadpleging en de verwerving van relevante gegevens wordt het mogelijk om proactief hoogwaardige systeemgerichte analyses en integrale informatiebeelden op te stellen over criminele systemen die een bedreiging (kunnen gaan) vormen voor de Nederlandse rechtsstaat. Deze analyses zien op het in kaart brengen van fenomenen over criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen.
Met deze aanpak moet de overheid beter dan nu in staat zijn het onderliggende systeemniveau van patronen en kwetsbaarheden in zowel de legale infrastructuur als van criminele organisaties bloot te leggen en relevante partijen, zowel de partners in het MIT als daarbuiten, daarover waar mogelijk te informeren. Zo kan er meer geacteerd worden op basis van dreigingen en niet-zichtbare criminaliteit. Op deze manier kan er op basis van de inzichten in de patronen voorspeld worden hoe criminele netwerken reageren en veranderen na het plegen van interventies. Dit zal het handelingsperspectief van de overheid in de strijd tegen de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit aanzienlijk verruimen en zal de speelruimte van criminelen verkleinen.
Deze wettelijke regeling wordt vormgegeven met inachtneming van de vereiste waarborgen, zoals deze onder meer volgen uit de Algemene verordening gegevensbescherming en het EVRM. Uiteraard zullen recente inzichten uit lopende wettelijke trajecten daar ook bij betrokken worden.
1. Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie maken zich grote zorgen over de ondermijnende (drugs)criminaliteit die een steeds grotere rol in onze samenleving speelt. Versterking van de aanpak van ondermijnende criminaliteit is dan ook broodnodig om drugscriminelen aan te pakken en crimineel geld af te pakken. Deze leden zijn dan ook verheugd dat het demissionair kabinet voor de begroting 2022 honderden miljoenen vrijmaakt om ondermijnende criminaliteit een halt toe te roepen.
Desalniettemin maken deze leden zich al geruime tijd zorgen over de inrichting van het Multidisciplinair Interventieteam (MIT) dat het antwoord van de Minister is op de motie van de leden Pieter Heerma en Dijkhoff (Kamerstuk 35 300, nr. 13) met het verzoek om een interventieteam waarin diverse diensten kunnen samenwerken en informatie kunnen delen, in te richten. Het is voor deze leden nog altijd niet duidelijk wat de positie is van het MIT ten opzichte van andere diensten en welke taak het MIT precies heeft en op basis van welke grondslagen. Daarbij speelt ook dat de opbouw van het MIT ten koste lijkt te gaan van bestaande en nu goed functionerende diensten, waarbij algemeen bekend is dat deze experts niet snel op te leiden zijn en daarom vooral sprake is van een verschuiving en (voorlopig) geen versterking van de mensen die werken in de aanpak van deze criminaliteit.
Deze leden hebben dan ook nog vele vragen bij het MIT om te kunnen beoordelen of en, zo ja, hoe het MIT van toegevoegde waarde kan zijn bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Zij gaan ervan uit dat tot deze beantwoording en een debat, dat daarna mogelijk moet worden gevoerd, geen onomkeerbare stappen worden gezet of contracten worden aangegaan, zoals reeds gecommuniceerd vanuit de vaste Kamercommissie voor Justitie en Veiligheid.
Algemeen
VVD vraag 1. De leden van de VVD-fractie lezen dat de doelstelling van het MIT het blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen, die verweven zijn met of misbruik maken van legale structuren en de legale economie, is. Het MIT richt zich daarbij specifiek op die vormen van de (inter)nationale georganiseerde, ondermijnende criminaliteit die een bedreiging vormen voor de democratische rechtsorde en de nationale veiligheid. Kan de Minister nog eens uitgebreid en met voorbeelden toelichten wat dit team precies gaat doen?
Antwoord 1
De samenwerkende organisaties in het MIT zijn erop gericht om Nederland minder aantrekkelijk en weerbaarder te maken tegen de dreiging die uitgaat van de internationale georganiseerde criminaliteit. Dit doen zij in het MIT door analyses te maken op basis van alle (deelbare) relevante informatie over criminele dreigingen, netwerken, bedrijfsprocessen; door geldstromen bloot te leggen, sleutelfiguren te identificeren en deze aan te pakken, crimineel vermogen af te pakken en barrières op te werpen tegen (verder) crimineel handelen. In het SKO overleggen de gezagen gezamenlijk over welke criminele fenomenen in MIT-verband worden aangepakt en welk effect daarmee moet worden bereikt. Deze interventies worden uitgevoerd door de medewerkers van de deelnemende operationele organisaties die hun bevoegdheden ieder vanuit hun eigen wettelijke taak inzetten.
Voorbeeld:
Er stroomt jaarlijks ongeveer € 16 miljard aan crimineel geld door Nederland, waarvan 9 miljard afkomstig is uit het buitenland, zo blijkt uit wetenschappelijk onderzoek. Een deel hiervan wordt geïnvesteerd in Nederlands vastgoed. Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat in Vancouver, Canada grote hoeveelheden buitenlands crimineel geld werden witgewassen in casino’s. Een deel van dit crimineel geld sloeg neer in lokaal vastgoed. Dit leidde tot een stijging van de huizenprijzen van gemiddeld 5%. Er is een verband geconstateerd tussen de vermenging van buitenlands crimineel vermogen en de stijging van huizenprijzen. Daarnaast leidt de vermenging van (buitenlands) crimineel vermogen in verschillende branches tot sterkere machtsposities van criminelen in de bovenwereld, wat een ondermijnend effect heeft. Ook heeft de coronacrisis laten zien dat een aantal branches kwetsbaarder is geworden voor investeringen met crimineel vermogen.
Ook in Nederland is sprake van dezelfde (buitenlandse) veiligheidsdreiging die mogelijk mede heeft bijgedragen tot de stijging van huizenprijzen en de uitbreiding van de criminele machtsposities in de bovenwereld door het in handen komen van vastgoed en bedrijven in bepaalde branches. Hetgeen een bedreiging vormt voor de integriteit en veiligheid van onze economie en samenleving.
Om in kaart te brengen op welke wijze crimineel geld neerslaat in vastgoed, brengt het MIT handelingen die legaal en op zichzelf staand niet veel zeggend zijn met elkaar in verband. Deze handelingen zijn te herkennen in verschillende databronnen die verdeeld aanwezig zijn bij verschillende (overheids)instanties, o.a. de Belastingdienst, de politie, OM, de Douane, de FIOD, het Kadaster en de KvK. In het geval van investeringen in vastgoed met crimineel verkregen vermogen kan dit bijvoorbeeld blijken uit vastgoedeigenaren met een (te) laag inkomen en/of geen hypotheek, criminele antecedenten, jonge eigenaren of recent opgerichte rechtspersonen die (snel/duur) vastgoed kopen of meldingen over ongebruikelijke transacties van een gerechtigde.
Door meerdere datalagen over elkaar heen te leggen kunnen eerder niet-waargenomen dwarsverbanden en patronen (bijvoorbeeld witwas modus operandi en tradebased money laundering binnen financiële systemen) worden herkend en kan worden begrepen van welke gelegenheidsstructuren gebruik wordt gemaakt. Bijvoorbeeld financiële constructies waarbij een offshore vennootschap de Ultimate Beneficial Owner (UBO) van een drugspand in een Nederlandse haven blijkt te zijn. Het MIT legt hiermee de kwetsbaarheden in de bovenwereld bloot door bijvoorbeeld faciliteerders te identificeren die vanuit hun poortwachtersrol bewust of onbewust criminelen bedienen. Hierdoor kan het MIT aan de relevante partijen interventies adviseren, barrières laten opwerpen en interveniëren.
Er is nog geen organisatie die deze dwarsverbanden in kaart brengt. Hierdoor blijven dit soort ondermijnende netwerken en het werkelijke ondermijningsprobleem grotendeels onzichtbaar. Het MIT wil kwetsbaarheden in onze eigen systemen en criminele systemen blootleggen en door middel van intelligence led en effectgestuurde interventies Nederland minder aantrekkelijk en weerbaarder maken tegen ondermijnende georganiseerde criminaliteit. Om dit doeltreffend te doen is doorgronding van de systemen noodzakelijk. Hiervoor is ook aanvullende wetgeving nodig, zoals verder in de beantwoording beargumenteerd.
VVD vraag 2. Is dit niet wat de Dienst Landelijke Recherche en de andere betrokken diensten van de Landelijke Eenheid, al dan niet samen met de regionale en districtelijke recherches van het Nationale Politiekorps, al jaren doen?
Antwoord 2
Het MIT is geen opsporingsdienst maar een samenwerkingsverband van zowel toezichts-, handhavings- als opsporingsorganisaties en daarin verschilt het met de politie. Het MIT kan door de samenwerking bepaalde analyses van fenomenen maken met meer gegevens dan alleen politiegegevens. Verschillende organisaties hebben verschillende taken en daarmee zicht op een deel van de criminele activiteiten en structuren die de Nederlandse rechtsstaat ondermijnen. Wat het MIT doet, is deze verschillende puzzelstukken bij elkaar brengen zodat er verdergaand inzicht komt in het totaal en de mogelijkheden om effectief in te grijpen. Dit kan zowel zien op de kwetsbaarheden van de criminele organisaties als van onze eigen economische, financiële en andere systemen. Het MIT is daardoor uitdrukkelijk een innovatieve aanvulling op de bestaande aanpak, succesvolle diensten en samenwerkingsverbanden, en dus geen vervanging daarvan.
VVD vraag 3. Zo nee, kan de Minister concreet beschrijven wat het verschil is, waar wel overlap zit, hoe met deze overlap in de toekomst zou moeten worden omgegaan, onder meer met betrekking tot bevoegdheidsverdeling?
Antwoord 3
De instelling van het samenwerkingsverband MIT brengt geen wijziging of uitbreiding aan in de bestaande bevoegdheden van de deelnemende operationele organisaties. Aan het MIT nemen de (bijzondere) opsporingsdiensten (politie, FIOD, KMar), de toezicht- en handhavingsorganisaties (Douane en Belastingdienst) en andere onderdelen van het Ministerie van Defensie deel. De medewerkers van de deelnemende operationele organisaties in het MIT plegen interventies op basis van de wettelijke bevoegdheden, onder hun eigen gezag.
De samenwerking van deze diensten binnen het MIT is erop gericht om vanuit één gezamenlijke informatiepositie en gecoördineerde aansturing van gebundelde en gelabelde slagkracht die interventies te plegen die het meest effect sorteren. Eventuele overlap met de operaties van deelnemende operationele organisaties wordt voorkomen doordat dezelfde vertegenwoordigers van de landelijke gezagen sturen op de operaties van het MIT in het SKO en afstemmen met de verantwoordelijken voor de operationele onderdelen binnen de deelnemende operationele organisaties in het MIO.
Naast het bovenstaande samenwerkingsverband (met daarin gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken als bedoeld in artikel 26 AVG), dat gericht is op de verwerking van gegevens (binnen de bestaande wettelijke kaders) en het plegen van interventies, wordt gewerkt aan de voorbereiding van noodzakelijke, aanvullende wetgeving die nieuwe bevoegdheden creëert op het gebied van het vergaren en verwerken van gegevens, zoals toegelicht in de inleidende reactie.
VVD vraag 4. De leden van de VVD-fractie zijn met de Minister van mening dat de politie en het Openbaar Ministerie (OM) effectief moeten samenwerken met de opsporingsdiensten om een vuist te maken tegen de ondermijnende criminaliteit. Om deze reden is op dit moment een aantal samenwerkingsverbanden operationeel: de Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s), het Landelijk Informatie- en Expertise Centrum (LIEC), Hit And Run Cargo team (HARC) en iCOV (infobox crimineel en Onverklaarbaar Vermogen). Kan de Minister uiteenzetten wat in deze verbanden op dit moment al gebeurt met betrekking tot het blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen?
Antwoord 4
RIEC/LIEC
De RIEC’s zijn regionaal ingebed en staan voor een bestuurlijke en geïntegreerde aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit. De Regionale stuurgroepen stellen hun eigen prioriteiten vast, rekening houdend met de landelijke thema’s maar passend binnen de in die regio urgente problemen.
Nederland is onderverdeeld in tien RIEC’s. Elke RIEC werkt binnen regionale grenzen, onder aansturing van een zelfstandige regionale stuurgroep. De RIEC’s vormen voor partners een informatieknooppunt voor casuïstiek. Het RIEC stelt integrale handhavingsadviezen op en stemt projectmatig bestuursrechtelijke, strafrechtelijke en fiscale interventies af met de (regionale) partners. Het LIEC ondersteunt de RIEC’s daarbij op verschillende vlakken zoals kennisontwikkeling, juridische ondersteuning, communicatie en ICT.
Voor wat betreft het RIEC/LIEC stelsel geldt dat gezamenlijk (o.a. gemeente, politie, OM, Belastingdienst) invulling wordt gegeven aan:
– een bestuurlijke en geïntegreerde aanpak van de georganiseerde criminaliteit door naast het strafrechtelijk laten vervolgen van individuele verdachten en het ontmantelen van criminele samenwerkingsverbanden ook bestuursrechtelijke interventies en fiscale handhaving aan te wenden om de georganiseerde criminaliteit te bestrijden;
– de identificering van gelegenheidsstructuren binnen die economische sectoren en publieke voorzieningen die vatbaar zijn voor beïnvloeding door de georganiseerde criminaliteit opdat, middels het treffen van maatregelen ter bescherming, wordt voorkomen dat criminelen of criminele organisaties bewust of onbewust worden gefaciliteerd door de overheid en daardoor de democratische rechtstaat wordt ondermijnd;
– de bestrijding van handhavingsknelpunten;
– de bevordering en ondersteuning van integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob).
HARC
Samenwerkingsverband (Douane, FIOD, politie, KMar en OM) gericht op de bestrijding van de in-, uit- en doorvoer van verdovende middelen in en rondom de havens en op luchthaven Schiphol.
iCOV
iCOV is een samenwerkingsverband dat op aanvraag rapportages samenstelt die aangesloten overheidspartners kunnen gebruiken om onverklaarbare of criminele vermogens in kaart te brengen, witwas- of fraudeconstructies bloot te leggen en het houden van (markt- en financieel) toezicht. iCOV is gericht op de versterking van handhaving en toezicht (onverklaarbaar vermogen) en de daarmee samenhangende strafbare feiten (zoals primair witwassen) door het opleveren van informatieproducten aan individuele deelnemers en is niet gericht op het met elkaar bepalen of uitvoeren van systemische interventies.
Zie voor een uiteenzetting voor wat het MIT hieraan toevoegt het antwoord op vraag 7.
VVD vraag 5. Op basis van welke grondslagen gebeurt dat?
Antwoord 5
Voor iedere samenwerkende organisatie geldt een eigen wettelijk regime van informatieverstrekking. Dat eigen wettelijk regime voorziet in een grondslag om informatie te verstrekken ten behoeve van een samenwerkingsverband. De deelnemers van sommige samenwerkingsverbanden maken afspraken over gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 26 Algemene verordening gegevensbescherming. In het bijzonder geldt dat de opsporingsdiensten ten aanzien van het RIEC een wettelijke verstrekkingsgrondslag hebben in artikel 18, eerste lid, van de Wet politiegegevens (Wpg) juncto artikel 4:3, zevende lid van het Besluit politiegegevens (Bpg). Voor andere samenwerkingsverbanden maken de opsporingsdiensten gebruik van de grondslag in artikelen 20 van de Wpg.
Het OM deelt informatie binnen de genoemde samenwerkingsverbanden op grond van artikel 39f van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
VVD vraag 6. Welke samenwerking vindt daartussen plaats? Welke afspraken over samenwerking zijn daartoe al gemaakt?
Antwoord 6
De informatiedeling binnen samenwerkingsverbanden is slechts toegestaan binnen specifieke bestaande wettelijke kaders en als daar een convenant en het bijbehorende privacy protocol toe is, zoals dat nu wordt opgesteld voor het MIT. Daarbij wordt niet afgeweken van uitgangspunten van de privacywetgeving (o.a. doelbinding).
RIEC/LIEC, iCOV en het FEC kennen allen deelnemende organisaties, die binnen het betreffende samenwerkingsverband op basis van hun eigen wet- en regelgeving informatie met een of meer van de andere deelnemende organisaties kunnen uitwisselen op persoonsniveau en op geselecteerde thema’s. De samenwerking in de Hit-and-Run Cargo teams (HARC) ziet op het geven van directe gezamenlijke opvolging aan signalen van drugssmokkel of andere illegale goederen via de mainports.
Op dit moment is de informatiedeling tussen samenwerkingsverbanden niet toegestaan vanwege fundamentele uitgangspunten van privacywetgeving (o.a. doelbinding).
VVD vraag 7. Waar schiet deze samenwerking volgens de Minister tekort?
Antwoord 7
Zoals ik in mijn brief van 11 mei jl. en in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Yesilgöz heb aangegeven, vormt het MIT een innovatieve aanvulling op de bestaande aanpak en succesvolle diensten en samenwerkingsverbanden.6
Voor de Toekomstagenda Ondermijning hebben de samenwerkende organisaties in 2017 een gemeenschappelijke analyse opgesteld over de aanpak.7 Uit die analyse bleek dat een integrale informatiepositie, coördinatie op en samenhang in gezamenlijk te ondernemen activiteiten absolute randvoorwaarden zijn voor een effectief samenwerkende overheid. De samenwerkingspartners concludeerden ook dat de huidige aanpak nog te versnipperd is en dat de integrale aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit op onderdelen dus verder moet worden verbeterd. Zoals ik heb geantwoord op de Kamervragen van het lid Yesilgöz is er nog onvoldoende zicht op nationaal niveau op de criminele geldstromen en de werking van het criminele verdienmodel en bedrijfsprocessen; van de productie, smokkel, transport, handel tot witgewassen criminele investeringen. Ook is de beschikbare capaciteit binnen de bestaande aanpak schaars en opereren organisaties, soms zelfs afdelingen en diensten, nog te weinig gecoördineerd. Tenslotte kan de internationale aanpak meer gestructureerd, integraal en systemisch worden, met inbegrip van publiek-private samenwerking.
Anders dan het LIEC en de RIEC, is voor de uitvoering van interventies, waaronder het verstoren, in het samenwerkingsverband MIT extra gelabelde capaciteit beschikbaar uit en bij de deelnemende operationele organisaties. Het vanuit de deelnemende operationele organisaties beschikbaar gestelde personeel kan gecoördineerde interventies uitvoeren in het MIT, onder verantwoordelijkheid van het gezag onderscheidenlijk de gezagen; de directeur MIT draagt zorg voor de ordentelijke uitvoering van de besluiten van het gezag door het ter beschikking gestelde personeel van de deelnemende operationele organisaties. Daarnaast ligt de focus van het MIT niet op individuele casuïstiek maar op inzicht in de (kwetsbaarheden van) de criminele netwerken, bedrijfsprocessen en fenomenen.
VVD vraag 8. Wat is daarvan de oorzaak?
Antwoord 8
De betrokken organisaties hebben eigen wettelijke regelingen voor taken, doelen, bevoegdheden en de bijbehorende verwerking van gegevens.8 Daarnaast hebben ze prestatieafspraken met hun gezagen en verantwoordelijke departementen. Daarbij staat in het ene geval het toezicht en de handhaving centraal en in het andere geval de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Hierdoor wordt de capaciteit versnipperd ingezet en wordt de informatiedeling tussen verschillende overheidsdiensten beperkt.
Het strafrecht is in essentie reactief. Opsporingsonderzoeken zijn veelal gericht op het verzamelen van strafrechtelijk bewijs tegen individuele personen van veelal reeds gepleegde strafbare feiten t.b.v. strafvervolging.
VVD vraag 9. En hoe is de Minister vervolgens tot de conclusie gekomen dat dit tekort het beste door het MIT, zoals voorgesteld, kan worden opgelost?
VVD vraag 12. Wat waren de belangrijkste argumenten voor het MIT, zoals voorgesteld?
Antwoord 9 en 12
Het MIT is een samenwerkingsverband van toezicht, handhaving en opsporingsorganisaties dat invulling geeft aan de door uw Kamer en de samenwerkende organisaties geformuleerde behoefte aan een aanvullende overheidsbrede aanpak op (inter-)nationaal niveau in de strijd tegen de georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Het MIT werkt op basis van een gemeenschappelijk inzicht, kennisniveau, gelabelde capaciteit en effectgerichte strategie waardoor – waar mogelijk – informatie uit zowel het opsporings-, het handhavings-, als het toezichtdomein bij elkaar wordt gebracht. Dit sluit aan op de beweging die in 2017 op basis van de gezamenlijke analyse voor de Toekomstagenda Ondermijning door de samenwerkingspartners is ingezet. Uit die analyse bleek dat een integrale informatiepositie, coördinatie op en samenhang in gezamenlijk te ondernemen activiteiten absolute randvoorwaarden zijn voor een effectief samenwerkende overheid.9 Bij het MIT wordt op één plek op landelijk niveau de informatie, kennis en expertise én interventiekracht van de zes deelnemende operationele organisaties onderscheidenlijk samenwerkende organisaties samengebracht, dus uit zowel het opsporings-, als het toezichts- en handhavingsdomein.
Alle deelnemende operationele organisaties in het MIT van politie tot en met Douane, zijn ieder voor zich en in verschillende vormen van samenwerkingsverbanden, succesvol. Op onderdelen moet de aanpak van criminele ondermijning echter verder verbeterd worden. Zo is er nog onvoldoende zicht op de criminele geldstromen en de werking van het criminele verdienmodel en bedrijfsprocessen; van de productie, smokkel, transport, handel tot witgewassen criminele investeringen.
Ook is de beschikbare capaciteit binnen de bestaande aanpak schaars en opereren organisaties, soms zelfs afdelingen en diensten, nog te weinig gecoördineerd. De betrokken organisaties hebben eigen taakvelden, doelen, bevoegdheden en prestatieafspraken met hun gezagen en verantwoordelijke departementen. Daarbij staat in het ene geval het toezicht en de handhaving centraal en in het andere geval de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Ten slotte kan de internationale aanpak meer gestructureerd, integraal en systemisch worden, met inbegrip van publiek-private samenwerking.
Ten aanzien van het in het antwoord op vraag 8 geconstateerde knelpunt voor informatieverwerking is een wettelijke regeling voorzien zoals bij vragen over het wetgevingstraject is toegelicht.
VVD vraag 10. Hoe verhoudt het MIT zich tot de inzet van gemeenten op ondermijnende criminaliteit?
Antwoord 10
De gemeenten en de lokale aanpak van criminaliteit richten zich primair op de persoonsgerichte en gebiedsgerichte aanpak in de betrokken gemeente. Dat is dus regionaal gebonden.
Het MIT is onderdeel van het Breed offensief tegen de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit (BOTOC) op landelijk en internationaal niveau Naast de versterking van de gemeenschappelijke informatiepositie en repressieve slagkracht wordt ook de preventieve aanpak versterkt met structureel geld. De persoons- en gebiedsgerichte aanpak op lokaal niveau is belangrijk voor het tijdig in beeld krijgen van de aanwas aan jonge criminelen en vervult daarmee een belangrijke signaalfunctie voor onderzoeken van de deelnemende operationele organisaties in het MIT.
Net als de deelnemende operationele organisaties staat het MIT, in verbinding met de bestaande aanpak op lokaal en regionaal niveau, onder meer via de landelijke fenomeentafels bij het Landelijke Informatie en Expertise Centrum (LIEC), de RIECs en de lokale driehoeken. Op deze wijze kunnen ook bestuurlijke interventies zoals toepassing van de Wet Bibob van toegevoegde waarde zijn op het te bereiken effect om ondermijnende criminaliteit terug te dringen. In meerdere MIT Labs is er afstemming en samenwerking met partners op lokaal en regionaal niveau. Daarnaast is mijn ministerie in gesprek met de Regioburgemeesters om ervoor te zorgen dat het MIT goed aansluit op bestaande lokale structuren.
VVD vraag 11. Hoe wordt voorkomen dat er conflicterende interventies ontstaan?
Antwoord 11
Het voorkomen van overlappende activiteiten is geborgd door middel van het MIO, waaraan de gezagen en de deelnemende operationele organisaties deelnemen. In het MIO wordt overlegd over het borgen van de samenhang tussen operationele activiteiten van de deelnemende operationele organisaties in het kader van de samenwerking in het MIT en de operationele activiteiten van de deelnemende operationele organisaties zelf.
VVD vraag 13. Welke kanttekeningen waren erbij te plaatsen?
Antwoord 13
De voorwaarden voor een multidisciplinair team om te kunnen slagen zijn ook uitgelegd in de Kamerbrief van 18 juni 2020 (Kamerstuk 29 911, nr. 281) inzake het MIT: cruciaal voor een succesvol MIT is een gelijkwaardige en open cultuur waarin door verschillende partijen onderling informatie wordt uitgewisseld en verwerkt binnen de bestaande wettelijke kaders. Deze gelijkwaardigheid, wil en mogelijkheid om informatie te delen en operationeel multidisciplinair samen te werken zijn randvoorwaardelijk voor het MIT.
Daarnaast is, naast het kunnen delen van informatie tussen de samenwerkende organisaties, het kunnen vergaren en analyseren van informatie essentieel om meer inzicht te verkrijgen in de kwetsbaarheden van de criminele systemen om deze gericht te verstoren alsook om onze samenleving weerbaarder te maken tegen dreiging vanuit criminele netwerken. Om dit laatste met de juiste waarborgen te kunnen regelen is wetgeving nodig. Zie daarover de inleidende reactie.
VVD vraag 14. Hebben er ook alternatieven op tafel gelegen voor de uitvoering van de motie van de leden Pieter Heerma en Dijkhoff (Kamerstuk 35 300, nr. 13)? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 14
Ik heb na de motie van de leden Pieter Heerma en Dijkhoff de leiding van het Openbaar Ministerie en de Korpsleiding uitgenodigd om de uitvoering van deze motie te bespreken. In overleg met de korpschef, de voorzitter van het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie en de leiding van de andere betrokken diensten is bewust gekozen om het MIT een aanvulling te laten zijn op bestaande diensten en aanpak, door te kiezen voor een nieuwe en andere opzet. Vervolgens zijn er kwartiermakers vanuit de samenwerkende organisaties ter beschikking gesteld met de opdracht om dit plan verder uit te werken, tezamen met de samenwerkende organisaties. Op basis van die uitwerking heeft het kabinet aan de samenwerkende organisaties structureel geld toegekend voor de samenwerking in het kader van het MIT.
VVD vraag 15. Gaat het MIT op eigen titel de samenwerking aan met buitenlandse inlichtingen- en opsporingsdiensten? Zo ja, waarom wordt het beginsel van een single point of contact verlaten en hoe wordt voorkomen dat er uiteenlopende, grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden ontstaan, met alle mogelijke communicatie- en coördinatieproblemen van dien?
Antwoord 15
Iedere deelnemende operationele organisatie behoudt zijn eigen single point of contact, zoals het LIRC voor de rechtshulpverzoeken en het Douane Landelijk Tactisch Centrum/Douane Informatiecentrum (DIC) voor de Douane en de Belastingdienst en Central Liaison Office (CLO) voor verzoeken om wederzijdse administratieve fiscale bijstand. In het MIT zal dus op dit moment gebruik worden gemaakt van die Point of Contacts. Op dit moment is weinig overzicht van het geheel aan internationale interventiemogelijkheden van de deelnemende operationele organisaties. In het MIT wordt gebruik gemaakt van de bestaande bevoegdheden en buitenlandse samenwerkingsrelaties van de deelnemende operationele organisaties. Op dit moment wordt met de deelnemende operationele organisaties nagedacht over een doorontwikkeling en afstemming van de internationale samenwerking en hoe het beste elkaars inzichten, informatie, data en strategische partners kunnen worden gedeeld.
VVD vraag 16. De leden van de VVD-fractie lezen in antwoorden op Kamervragen d.d. 15 september 202110 dat het MIT informatie bundelt om op basis daarvan een integrale analyse te maken en te adviseren over interventies. Deze leden vragen of het MIT nu een intelligence organisatie, een informatieorganisatie of een opsporingsorganisatie is.
Antwoord 16
Het samenwerkingsverband MIT, zoals geregeld in het concept-instellingsbesluit, is geen nieuwe intelligence-, informatie en/of opsporingsorganisatie, maar een multidisciplinair samenwerkingsverband op het gebied van gegevensverwerking en operationele activiteiten op landelijk niveau. Binnen de bestaande wettelijke kaders wordt informatie van de zes samenwerkende organisaties samengebracht om een vollediger informatiebeeld en meer inzicht in de georganiseerde ondermijnende criminaliteit te krijgen. Het MIT kijkt daarbij naar fenomenen en systemen met als doel die uiteindelijk te frustreren en te stoppen. Daarnaast worden in het kader van het samenwerkingsverband gezamenlijke, gecoördineerde interventies uitgevoerd, waarbij personeel van de deelnemende operationele organisaties op basis van hun eigen wettelijke taken en bevoegdheden optreedt.
VVD vraag 17. Het MIT lijkt op basis van het concept instellingsbesluit zowel een inlichtingen- als een operationele organisatie die interventies uitvoert. Hoe kan het MIT een operationele organisatie zijn en interventies plegen als tegelijk de bestaande gezagsrelaties van de deelnemende organisaties ongewijzigd blijven? Dit constaterende, willen deze leden weten of het klopt dat het MIT als zodanig niet verantwoordelijk is voor de interventies.
Antwoord 17
Het MIT is het samenwerkingsverband waarbinnen de samenwerkende organisaties samenwerken op het terrein van gezamenlijke gegevensanalyse en gecoördineerde interventies. Ambtenaren van de deelnemende operationele organisaties voeren na gezamenlijke afstemming in het MIT, via SKO en MIO die daartoe zijn ingericht, hun eigen wettelijke taken en bevoegdheden uit binnen hun eigen wettelijke kaders en onder het eigen gezag, zoals de officier van justitie als het de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde betreft en onder de Minister van Financiën waar het de bevoegdheden van de Douane betreft. Het MIT is derhalve geen eigenstandige organisatie met taken en bevoegdheden en als zodanig dus niet verantwoordelijk voor interventies. Interventies vinden plaats onder het desbetreffende gezag en onder de verantwoordelijkheid van de deelnemende operationele organisaties in het MIT. In het MIT zal de ter beschikking gestelde en vrijgestelde interventiecapaciteit vanuit een gemeenschappelijk informatiebeeld, gecoördineerd worden ingezet op het verstoren van criminele bedrijfsprocessen.
VVD vraag 18. De politie geeft aan dat het belangrijk is dat het MIT wordt geborgd binnen de deelnemende organisaties, zodat een samenhangend stelsel van opsporing en intelligence blijft. Deze leden vragen of het klopt dat met de gekozen inrichting van het MIT juist geen samenhangend stelsel van opsporing en intelligence ontstaat.
Antwoord 18
Juist met de komst van het MIT – dat een aanvulling vormt op de bestaande diensten en samenwerkingsverbanden – is en blijft er sprake van een samenhangend stelsel van intelligence en interventies (waaronder het uitvoeren van strafrechtelijke onderzoeken in het kader van de opsporing door de deelnemende opsporingsinstanties). Sterker nog: juist in het kader van de samenwerking bundelen de deelnemende operationele organisaties hun informatie, expertise en capaciteit in het MIT. Hierdoor is overheidsbreed sprake van meer samenhang tussen intelligence en interventies van de deelnemende operationele organisaties. In het MIT vindt, zodra het convenant en het bijbehorende privacy protocol in werking treden, binnen de bestaande wettelijke kaders de verwerking van gegevens van de deelnemende toezichts-, handhavings- en opsporingsdiensten gezamenlijk plaats. Ditzelfde geldt voor de prioritering van fenomenen door de gezagen en het coördineren en uitvoeren van interventies in het kader van de samenwerking in het MIT. Hierbij vindt altijd afstemming plaats met de operaties van de deelnemende operationele organisaties in het SKO en het MIO, waar de gezagen en de deelnemende operationele organisaties aan deelnemen.
VVD vraag 19. Kan de Minister toelichten op welke wijze het MIT inlichtingen zou moeten verwerven?
VVD vraag 20. Gebeurt dit (verwerven van lichtingen) door personeel van het MIT zelf?
VVD vraag 21. Of is er enkel sprake van het bundelen van inlichtingen van betrokken diensten naar analogie van het MIT?
Antwoord 19, 20 en 21
Het MIT verwerft op dit moment geen eigen inlichtingen, maar beoogt om op basis van toekomstige wet- en regelgeving informatie te verwerken die vanuit de samenwerkende organisaties gedeeld wordt, met inachtneming van de geldende wettelijke regimes. Tot die wet- en regelgeving er is, vindt de informatie die in het MIT gezamenlijk wordt verwerkt en geanalyseerd plaats op grond van de afspraken die de samenwerkende organisatie daarover hebben gemaakt in het nog vast te stellen convenant en het bijbehorende privacy protocol.
Het MIT kan beschikken over geoormerkte capaciteit die door de deelnemende operationele organisaties is vrijgesteld en volledig ter beschikking wordt gesteld aan het MIT. De medewerkers van de deelnemende operationele organisaties worden in het MIT op basis van hun bestaande wettelijke taken en bevoegdheden zowel ingezet voor de gezamenlijke verwerking en analyse van gegevens als voor de planning en coördinatie van het plegen van interventies en het daadwerkelijk deelnemen aan interventies.
VVD vraag 22. Hoe wordt de omvang van het team verdeeld over het verwerven van inlichtingen en het uitvoeren van opsporingsoperaties?
Antwoord 22
Van eigenstandige verwerving door het MIT is op het moment geen sprake, enkel van informatiedeling door de zes samenwerkende organisaties op basis van de bestaande wettelijke grondslagen en het door de samenwerkende organisaties nog vast te stellen convenant en het bijbehorende privacy protocol. De verdeling van de omvang van het MIT is sterk afhankelijk van de (op)bouw van het MIT en de aan te pakken fenomenen. De definitieve verdeling tussen verwerken van inlichtingen en interventies is nog niet vastgesteld.
Het MIT zal, al naar gelang het aan te pakken fenomeen, de deskundigheid en expertise nodig hebben die daarbij hoort. Daardoor zal de samenstelling van intelligence en interventie (waaronder opsporingsoperaties) wisselend zijn.
Een onderdeel van het werk in het kader van het samenwerkingsverband van het MIT kan zijn opsporing maar dat zal altijd in afstemming en samenspraak met de andere deelnemende operationele organisaties zijn.
VVD vraag 23. De leden van de VVD-fractie constateren dat er op dit moment 85 fte bij het MIT werkt. Deze leden vragen hoeveel van hen zijn afkomstig van de politie, in het bijzonder de DLR (Dienst Landelijke Recherche (DLR) respectievelijk de DLIO (Dienst Landelijke Informatieorganisatie).
Antwoord 23
De cijfers met betrekking tot de politiemedewerkers:
Data ware house | 7 | 10 | 17 |
Interventies | 5 | 0 | 5 |
Intelligence | 8 | 5 | 13 |
Bedrijfsvoering (overige) | 6 | 3 | 9 |
Totaal | 26 | 18 | 44 |
Er zijn dus in totaal 26 fte uit de politieorganisatie afkomstig. Daarnaast heeft de politie 18 fte extern geworven, deze zijn dus niet afkomstig uit de politieorganisatie maar van daarbuiten. Er zijn nu 4 fte van de DLIO geworven en 4 fte van de DLR. In totaal heeft DLIO 859 fte en de DLR heeft 1014 fte.
VVD vraag 24. Wat is hun opleidingsniveau?
Antwoord 24
Het opleidingsniveau binnen het MIT is hoofdzakelijk HBO- en WO niveau.
VVD vraag 25. Deze leden vragen voorts wat de taakopdracht van deze 85 fte is, nu er nog geen convenant gezamenlijke gegevensverwerking ligt.
Antwoord 25
De medewerkers die op dit moment werkzaam zijn in het MIT werken met name aan de bouw van de organisatie. Hierbij kan gedacht worden aan het verder ontwikkelen van het multidisciplinair datacentrum, het ontwikkelen, testen en toetsen van werkconcepten (bijvoorbeeld in de MIT-labs), en bedrijfsvoeringsaspecten als huisvesting, communicatie, beveiliging, etc.
VVD vraag 26. Zij vragen ook wat het beoogde resultaat van de MIT-labs op de zes fenomenen is, voor eind 2021.
Antwoord 26
In de MIT-Labs werken zes teams aan een nieuwe aanpak van hardnekkige problemen op het gebied van zware ondermijnende criminaliteit, op het snijvlak van onder- en bovenwereld en het aantasten van criminele verdienmodellen. De teams zijn inhoudelijk gericht op cruciale schakels en bedrijfsprocessen in het criminele systeem. Elk team richt zich in eerste instantie op het verkennen van het probleem en het opstellen van een voorlopige probleembeschrijving. Daarbij werken de teams fenomeen gericht en multidisciplinair opdat in de aanpak een duidelijke meerwaarde ontstaat ten opzichte van al bestaande aanpakken en activiteiten op dit onderwerp. In de huidige fase zijn alle teams bezig om zichzelf te verrijken met kennis, inzichten en begrip van lopende initiatieven toe te werken naar meer focus en een concrete doelstelling. Medio november gaan de teams verder in het kort cyclisch werken; van ontwerp, naar uitvoeringen, evalueren en aanpassen van de aanpak. Eind 2021 ligt er voor alle zes de teams een aanpak en zullen alle teams beginnen met de uitvoering daarvan.
VVD vraag 27. Kan de Minister het jaarplan MIT voor 2021 aan de Kamer doen toekomen?
Antwoord 27
In de bouwfase van het MIT (tot eind 2022) wordt gewerkt met een programmaplan. Het programmaplan wordt in aangepaste vorm aan uw Kamer toegestuurd. In het concept-instellingsbesluit staat dat er gewerkt zal worden met jaarplannen. Dat zal na inwerkingtreding van het instellingsbesluit gebeuren.
VVD vraag 28. De leden vragen wat, bij een structureel budget van 85 mln. per jaar, het maximumaantal fte werkzaam in het MIT is.
Antwoord 28
Vanaf 2023 zijn de middelen voor het MIT (85 mln.) structureel. Het aantal fte bij een structureel budget van 85 miljoen euro per jaar vanaf 2023 is geraamd op 437 fte direct voor het MIT. In de tabel hieronder vindt u de verdeling van het aantal fte per aan het MIT per samenwerkende organisatie. Het totale budget van 85 mln. gaat niet volledig op aan deze 437 fte. In het budget van 85 mln. wordt naast deze fte’s ook rekening gehouden met materiële kosten (bijvoorbeeld voor het datawarehouse MIT) en voor beheerskosten (bijvoorbeeld voor huisvesting, facilitaire voorzieningen, etc.). Daarnaast is in dit budget ruim 16 mln. gereserveerd om de kosten van de effecten van het MIT – bijvoorbeeld voor versterking van fte’s vanwege de werklast als gevolg van het MIT- op de (in het MIT samenwerkende) organisaties op te vangen.
Politie | 192 |
FIOD | 78 |
Douane | 51 |
OM | 49 |
KMar/Defensie | 34 |
Belastingdienst | 33 |
Totaal | 437 |
VVD vraag 29. Kan de Minister nader ingaan op de uitspraak dat middelen zijn vrijgemaakt voor bestaande diensten?
VVD vraag 30. Betekent dit dat bestaande diensten reeds zijn versterkt voor eigen taakuitoefening of is sprake van versterking van diensten die vervolgens deze mensen direct ter beschikking moeten stellen aan het MIT?
Antwoord 29 en 30
De in het MIT samenwerkende organisaties hebben structurele middelen ontvangen om fte’s aan te nemen en deze volledig ter beschikking te stellen aan het MIT. Daarnaast is er ook geld vrijgemaakt (structureel 16 mln.) voor het effect dat het MIT heeft op de bestaande organisaties. Dat betreft enerzijds het opvangen van fte´s die ingezet worden voor het MIT en anderzijds het effect dat het werk van het MIT zal hebben op de reguliere taakuitvoering van de bestaande organisaties.
VVD vraag 31. Kan de Minister getalsmatig aangeven welke versterking op dit moment in fte bij iedere individuele organisatie terecht is gekomen als gevolg van de MIT-gelden en tevens hoeveel fte deze organisaties ter beschikking moeten of hebben moeten stellen aan het MIT?
Antwoord 31
In onderstaande tabel is weergegeven hoeveel fte’s elke organisatie naar verwachting in 2021 volledig ter beschikking stelt aan het MIT en hoeveel fte zij heeft om de organisatie effecten op te vangen. Soms gaat het om een bestaande medewerker van een organisatie die zal worden ingezet ten bate van het MIT, maar soms gaat het ook om vacatures die door een externe wordt ingevuld. Hierin maakt het MIT geen onderscheid. Deze fte’s (MIT en organisatie effecten) zijn volledig gefinancierd uit de MIT-gelden.
Politie MIT | 50 | 108 |
Politie organisatie-effecten | 5,3 | – |
FIOD MIT | 51,6 | 51,6 |
FIOD organisatie-effecten | – | – |
Douane MIT | 9 | 8 |
Douane organisatie-effecten | 26 | 22 |
OM MIT | 29,8 | 29,9 |
OM organisatie-effecten | 8 | 13,4 |
KMar/Defensie MIT | 30 | 24 |
KMar/Defensie organisatie-effecten | 46 | 46 |
Belastingdienst MIT | 24 | 28 |
Belastingdienst organisatie-effecten | – | – |
Totaal | 279,7 | 330,9 |
VVD vraag 32. En kan de Minister tevens aangeven hoeveel is besteed aan overheadkosten?
Antwoord 32
Het MIT hanteert de term «beheerskosten». Overheadkosten maken deel uit van de beheerskosten. In deze kosten wordt rekening gehouden met o.a. huisvesting, facilitaire voorzieningen, opleiding, het programmateam MIT en overig beheer. Het totaal aan beheerskosten, gerealiseerd t/m augustus 2021, bedraagt 2,7 miljoen euro. Het totale budget voor de beheerskosten in 2021 is geraamd op 3,9 mln.
VVD vraag 33. De leden van de VVD-fractie vragen bij wie het gezag van het MIT ligt. Als dat de stuurgroep is; hoe vindt besluitvorming plaats, in consensus?
VVD vraag 34. Waarom is het gezag van het MIT niet eenduidig belegd bij het OM?
Antwoord 33 en 34
Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie ligt het gezag bij degene die de beslissingsbevoegdheid heeft over de inzet en het optreden van een ambtenaar van een deelnemende operationele organisatie, wat bij of krachtens de wet is geregeld en niet in het concept-instellingsbesluit. De bestaande wettelijke gezagsverhoudingen gelden ook voor de samenwerking in een samenwerkingsverband. Voor de politie, de KMar (en andere onderdelen van de krijgsmacht die bijstand verlenen) en de FIOD is het gezag wat betreft de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde belegd bij de officier van justitie (artikelen 12 en 14, tweede en vierde lid, van de Politiewet 2012 onderscheidenlijk artikel 3 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten). De Belastingdienst en de Douane staan onder het gezag van de Minister van Financiën (artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003). Dit gezag ziet op de ministeriële verantwoordelijkheid en heeft geen invloed op de bevoegdheid van de inspecteur. De inspecteur staat in principe niet onder gezag, omdat aan de inspecteur specifieke wettelijke bevoegdheden zijn toegekend. Niettemin kan de Staatssecretaris van Financiën in individuele gevallen of in het algemeen instructies geven ter zake van de uitoefening van de bevoegdheid van de inspecteur (artikel 10:22 van de Algemene wet bestuursrecht).
Noch in het MIT, noch in de stuurgroep vindt derhalve geen besluitvorming plaats over de inzet en het optreden van ambtenaren van deelnemende operationele organisaties.
VVD vraag 35. Wie bepaalt bij welke deelnemende organisatie het zwaartepunt van de interventie ligt?
VVD vraag 36. Als de interventie door meerdere deelnemende organisaties wordt uitgevoerd, bij wie ligt dan het gezag van een dergelijke interventie?
Antwoord 35 en 36
Het wettelijk gezag van elk van de deelnemende operationele organisaties bepaalt de inzet van de desbetreffende ambtenaren van die organisaties. Afhankelijk van de aard van de interventie kan de bevoegdheid om te beslissen over de inzet bij één of meerdere gezagen liggen. In het laatste geval is afstemming tussen de gezagen nodig. In het MIO wordt tussen de gezagen en de deelnemende operationele organisaties onder meer gesproken over de samenhang tussen operationele activiteiten van de deelnemende operationele organisaties in het kader van de samenwerking in het MIT. Daarbij wordt gekeken wat voor soort interventie het grootste (duurzaam) effect creëert en op basis daarvan wordt bepaald welke partij welke interventie pleegt.
VVD vraag 37. Is de Minister bekend met het inspectierapport «De aanpak van ondermijning» over de RIEC’s/LIEC’s (Inspectie J&V, februari 2017)?
Antwoord 37
Ja
VVD vraag 38. Voornoemde leden vragen de Minister om, indachtig aanbeveling zes en zeven, te reflecteren op de spanning van de inzet van een samenwerkingsverband en de inzet van de individuele deelnemende partners.
Antwoord 38
Die spanning is nooit volledig op te lossen, maar de door de Inspectie Justitie en Veiligheid geconstateerde punten hebben bij de opzet van het MIT zeker een rol gespeeld. Enerzijds door in te zetten op sterke multidisciplinaire sturing die ten aanzien van het MIT plaatsvindt in SKO en MIO. Anderzijds door ten behoeve van de samenwerking in het MIT de betrokken deelnemende diensten gericht te versterken zodat de gemaakte keuzes ook opgevolgd kunnen worden door specifiek daarvoor ter beschikking gestelde capaciteit. Ten aanzien van de RIEC’s hebben de aanbevelingen de afgelopen vijf jaar geleid tot het meer in gezamenlijkheid bepalen van de doelstellingen van het samenwerkingsverband. Het jaarplan 2021 van RIEC Den Haag is hier een mooi voorbeeld van. Bij de RIEC’s vinden interventies, of het nu gaat om bestuurlijke, strafrechtelijke of fiscale interventies, plaats op basis van inhoudelijke afwegingen. De partner met het meest geschiktste instrument met het grootste effect in de belemmering van de criminele industrie is leidend in de integrale aanpak.
VVD vraag 39. Deze leden vragen tevens of het resultaat van het MIT doorberekend is voor de keten (volgens het Prognosemodel Justitiële Ketens).
Antwoord 39
Het kabinet heeft in de voorjaarsnota 2020 structureel 8 miljoen voor de keteneffecten van het MIT ter beschikking gesteld.
De analyses van het MIT kunnen leiden tot interventies door andere organisaties dan enkel die in de justitiële keten. Deze kunnen zowel strafrechtelijke opsporing als vervolging of bestuursrechtelijk toezicht of handhaving van aard zijn; de activiteiten van het MIT zullen juist aanvullend zijn op strafrechtelijke zaken. Het MIT focust zich op het stadium voordat criminaliteit zichtbaar wordt en moet voorkomen dat criminele netwerken/bedrijfsprocessen en verdienmodellen ontstaan, door kunnen groeien of meer schade kunnen aanrichten.
Het MIT kijkt naar fenomenen en systemen vanuit de dreiging die uitgaat van georganiseerde criminaliteit voor onze nationale veiligheid met als doel die uiteindelijk te frustreren en te stoppen. Daarbij kijkt het MIT specifiek naar de vraag «waar zitten de kwetsbaarheden en interventiekansen in het zowel de criminele systemen als in onze eigen systemen?»
VVD vraag 40. Hoeveel werk komt er door het MIT op de deelnemende organisaties af en hebben ze hiervoor voldoende capaciteit?
Antwoord 40
De structurele MIT gelden worden gebruikt om de capaciteit van samenwerkende organisaties te versterken. Deze capaciteit ziet enerzijds op het volledig ter beschikking stellen van capaciteit in en voor het MIT en anderzijds op capaciteit om de effecten van het MIT op de samenwerkende organisaties op te vangen.
VVD vraag 41. Klopt het dat het strategisch kaderoverleg in hoofdlijnen de inzet van het MIT bepaalt? Zo nee, hoe zit het dan?
Antwoord 41
Het SKO is een overleggremium waarin door de gezagen en de deelnemende operationele organisaties wordt overlegd over de prioriteiten van de aan te pakken fenomenen door de deelnemende operationele organisaties in het MIT en de beoogde effecten daarvan en het toezien op de voortgang van deze aanpak. Het is uiteindelijk aan de gezagen om de hoofdlijnen van de geoormerkte en waar nodig andere inzet van de ambtenaren van de deelnemende operationele organisaties te bepalen.
VVD vraag 42. Klopt het dat het hoofd MIT verantwoordelijk is voor de dagelijkse uitvoering van het MIT en daarmee ook hoofdverantwoordelijk is voor de operationele sturing? Zo nee, hoe zit het dan?
VVD vraag 43. Het hoofd MIT heeft beschikking over personeel van deelnemende operationele organisaties die elk hun eigen bevoegdheden kennen. Voert dit personeel zijn taken uit onder het gezag van zijn eigen organisatie of onder het hoofd MIT?
Antwoord 42 en 43
Door de deelnemende operationele organisaties wordt personeel ter beschikking gesteld dat hun eigen wettelijke taken en bevoegdheden uitoefent in het kader van het samenwerkingsverband MIT, onder verantwoordelijkheid van hun eigen desbetreffende wettelijke gezag (bijvoorbeeld de officier van justitie). Het personeel blijft daarbij in dienst van de uitzendende organisatie. De ter beschikkingstelling geschiedt op basis van een operationele overeenkomst tussen de directeur MIT en de deelnemende operationele organisaties. Daarbij schrijft het concept-instellingsbesluit voor dat de werkgever (in het concept-instellingsbesluit aangeduid als «bevoegd gezag», ter onderscheiding van «het gezag») aan iedere ter beschikking gestelde ambtenaar een schriftelijke instructie afgeeft, waarin is aangegeven dat de directeur MIT zorgdraagt voor de ordentelijke uitvoering van de besluiten van het betrokken gezag door het ter beschikking gestelde personeel. Dit model sluit aan bij de wijze waarop personeel ten behoeve van de Kustwacht ter beschikking wordt gesteld.
VVD vraag 44. Bepaalt het hoofd MIT bij operationele activiteiten zelfstandig de inzet van aan hem ter beschikking gesteld personeel of wordt dit in het Multi Interventie Overleg (MIO) bepaald?
VVD vraag 45. Indien dit niet in het MIO wordt bepaald, wat wordt dan wel in het MIO bepaald?
Antwoord 44 en 45
Inzet van (ter beschikking gesteld) personeel van de deelnemende operationele organisaties bij operationele activiteiten is altijd aan het gezag, niet de directeur MIT. Zoals hierboven uiteengezet, draagt de directeur MIT zorg voor de ordentelijke uitvoering van de besluiten van dit gezag door het ter beschikking gestelde personeel.
Het MIO dient ervoor om overlap en interferenties te voorkomen en om – in onderling overleg – te bepalen welke interventies het meest bijdragen aan het realiseren van het door het SKO bepaalde beoogde effect.
VVD vraag 46. Wat betekent het dat het hoofd MIT integraal moet kunnen sturen, terwijl de bestaande verantwoordelijkheden en structuren formeel intact blijven?
VVD vraag 47. Welke zeggenschap hebben de personen bij wie de verantwoordelijkheden formeel belegd zijn over de inzet van hun personeel in het MIT?
Antwoord 46 en 47
De directeur MIT kijkt primair naar het beoogde effect van de interventies van de deelnemende operationele organisaties. Daartoe wordt hij door de deelnemende organisaties in de positie gesteld zorg te dragen voor de ordentelijke uitvoering van de besluiten van het betrokken gezag door het ter beschikking gestelde personeel. De formele verantwoordelijkheid en daarmee zeggenschap van de overheidswerkgever (bevoegd gezag) en de verhouding met het gezag blijft gedurende de terbeschikkingstelling van ambtenaren onveranderd.
VVD vraag 48. Op welke manier vindt besluitvorming plaats in respectievelijk het Strategisch Kader overleg (SKO) en MIO?
Antwoord 48
In het SKO en het MIO vindt afstemming, geen (formele) besluitvorming plaats. Het SKO en MIO zijn overleggremia. De uiteindelijke besluitvorming over de inzet van personeel is aan de desbetreffende gezag.
VVD vraag 49. De leden vragen voorts of het SKO en het MIO reeds bestonden. Of zijn deze overleggremia ten behoeve van het MIT ingericht?
Antwoord 49
Voor het MIT zijn een specifiek SKO en MIO ingericht. Het MIO dient ervoor om overlap en interferenties te voorkomen en om – in onderling overleg – te bepalen welke interventies het meest bijdragen aan het realiseren van het door het SKO bepaalde beoogd effect.
VVD vraag 50. Zij vragen verder waarom de leden van de stuurgroep vanuit de ministeries op de persoon ingevuld zijn en waarom dit niet het geval is bij de afvaardiging van politie c.q. van het College van procureurs-generaal?
Antwoord 50
Voor de politie en het College van procureurs-generaal is ervoor gekozen dat de korpschef onderscheidenlijk het College van procureurs-generaal de functionaris aanwijst die deelneemt aan de stuurgroep. Daarmee wordt door middel van het concept-instellingsbesluit niet getreden in de wijze waarop binnen de korpsleiding en het College van procureurs-generaal portefeuilles worden verdeeld.
VVD vraag 51. Zijn de leden van de stuurgroep gelijkwaardig?
VVD vraag 52. Hoe wordt de gelijkwaardigheid geborgd?
Antwoord 51 en 52
De leden van de stuurgroep nemen deel als vertegenwoordigers van de samenwerkende organisaties en zijn gelijkwaardig ten opzichte van elkaar. Voor wat betreft de onderwerpen waarover door de stuurgroep besluitvorming dient plaats te vinden, schrijft het concept-instellingsbesluit voor dat sprake dit bij consensus dient te geschieden.
VVD vraag 53. Waarom bestaat het programmateam MIT niet uit alle deelnemende organisaties?
VVD vraag 54. Wie bepaalt welke organisaties niet deelnemen aan het programmateam?
Antwoord 53 en 54
Er is voor gekozen om het programmateam te laten bestaan uit de directeur MIT en ten hoogste vier andere leden. De stuurgroep waarin alle organisaties zijn vertegenwoordigd, wijst de leden van het programmateam aan (artikel 4, tweede lid, onder d, van het concept-instellingsbesluit).
VVD vraag 55. De leden van de VVD-fractie vragen de Minister toe te lichten wat het MIT aan meerwaarde kan leveren als het binnen de bestaande wettelijke kaders moet opereren.
Antwoord 55
De nadruk bij het MIT ligt op blootleggen, verstoren en voorkomen. De bij elkaar gebrachte informatie van zes diensten geeft een vollediger informatiebeeld en meer inzicht in de georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Het MIT focust zich op het stadium voordat criminaliteit zichtbaar wordt en moet voorkomen dat criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen ontstaan, door kunnen groeien of meer schade kunnen aanrichten. Het MIT kijkt naar die fenomenen en systemen vanuit de dreiging die uitgaat van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit voor onze nationale veiligheid met als doel die uiteindelijk te frustreren en te stoppen. Daarbij kijkt het MIT specifiek naar de vraag «waar zitten de kwetsbaarheden en interventiekansen in het zowel de criminele systemen als in onze eigen systemen?» De meerwaarde van het MIT is ten eerste gelegen in de multidisciplinaire samenwerking op basis van gegevensdeling met als doel het in beeld brengen en blootleggen van de verbinding tussen onderwereld en bovenwereld. De focus ligt daarbij met name op de wijze waarop het criminele vermogen zijn weg vindt naar de Nederlandse bovenwereld en de ondermijnende effecten daarvan op de democratische rechtsorde en de samenleving.
Daarnaast heeft het MIT meerwaarde omdat aan het samenwerkingsverband door de deelnemende operationele organisaties vrijgestelde capaciteit ter beschikking wordt gesteld om de gezagen in staat te stellen, onderling afgestemd en met het oog op het te bereiken effect, te bezien welke interventie op welk moment het meest wenselijk is. De vrijgestelde capaciteit van de politie, de KMar en de FIOD, de Belastingdienst, de Douane en het OM werkt voortdurend fysiek bij elkaar in het samenwerkingsverband «onder één dak», dat bestond nog niet in Nederland. De capaciteit van de deelnemende operationele organisaties is en wordt hiervoor structureel uitgebreid. Daardoor zijn de gecoördineerde interventies in MIT-verband niet afhankelijk van de beschikbaarheid van die capaciteit binnen de deelnemende operationele organisaties voor de reguliere taakuitvoering. Dat is cruciaal voor deze gezamenlijke aanpak.
VVD vraag 56. Welke knelpunten voorziet de Minister in de grondslagen voor de door hem gewenste aanpak en
VVD vraag 57. Welke wetgeving is de Minister voornemens te maken om het MIT van meer bevoegdheden te voorzien?
Antwoord 56 en 57
Het MIT krijgt geen eigen operationele bevoegdheden. De door het MIT gemaakte analyses worden door de betrokken organisaties (politie, Douane, Belastingdienst, FIOD, OM en het Ministerie van Defensie/KMar) gebruikt om te bezien of het aangewezen is een operationele interventie te plegen. Hiertoe worden het SKO en MIO benut. Die operationele interventies worden gepleegd door de deelnemende operationele organisaties op basis van hun eigen wettelijke bevoegdheden, onder hun eigen gezag.
In de huidige situatie functioneert het MIT als een samenwerkingsverband, onder andere op het gebied van gegevensdeling en -verwerking. Daartoe is een (concept)-instellingsbesluit opgesteld en wordt een convenant voor gegevensdeling en het bijbehorende privacy protocol opgesteld. De gegevensverstrekking en -verwerking wordt begrensd door de bestaande wettelijke kaders; met het instellingsbesluit en het convenant kunnen immers geen nieuwe bevoegdheden tot verstrekking of verwerking worden geschapen. Dat betekent dat de mogelijkheden om gegevens te delen beperkt zijn. Daarom wordt gewerkt aan een wettelijke regeling, zoals toegelicht in de inleidende reactie.
VVD vraag 58. Als het MIT organisatorisch onder wordt gebracht bij de politie, geeft de Politiewet dan de mogelijkheden om informatie te delen binnen het MIT door de betrokken partijen? Zo nee, op welke wijze wordt dit wel geregeld?
Antwoord 58
Het concept-instellingsbesluit regelt een samenwerkingsverband, waarbij de politie zorgdraagt voor de ondersteuning op alle bedrijfsvoering onderdelen (de facilitaire dienstverlening, huisvesting, inrichting, onderhoud en ontwikkeling van gemeenschappelijke ICT-voorzieningen ten behoeve van het MIT).
De Politiewet 2012 regelt niet de gegevensverwerking door de politie, maar regelt het politiebestel en de taak van de politie en zegt dus niets over hoe met gegevens moet worden omgegaan. De politie verwerkt de op basis van haar taken en bevoegdheden verkregen gegevens (grotendeels) binnen het regime van de Wpg. Die wet biedt de mogelijkheid voor de politie om politiegegevens te verstrekken aan de in de Wpg en het Bpg genoemde ontvangers, zoals aan de deelnemers van een samenwerkingsverband.
Als het MIT volledig zou worden ondergebracht bij de politie, is geen sprake van een samenwerkingsverband en kan binnen de huidige wettelijke kaders de verwerking van persoonsgegevens uitsluitend betrekking hebben op de politietaak, bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 2012, en daarmee in principe onder de Wpg vallen. Gegevensverstrekking door FIOD en Kmar valt ook onder de Wpg, maar de gegevensverstrekking door de Douane en de Belastingdienst niet. Die gegevensverstrekking aan de politie zou dan uit de op die organisaties van toepassing zijnde wetgeving gestoeld moeten worden, hetgeen niet voor alle situaties het geval is.
VVD vraag 59. Kan de Minister daarbij ook ingaan op het datawarehouse waarover door het hoofd MIT gesproken werd bij het rondetafelgesprek d.d. 16 september jl.?
VVD vraag 64. Is er een nieuw informatievoorziening systeem voorzien voor het MIT?
Antwoord 59 en 64
Het MIT heeft een Multidisciplinair Data Centre / datawarehouse ontwikkeld, met inachtneming van de bestaande wetgeving, dat state of the art is en voldoet aan zowel juridische als technologische waarborgen waar zowel het MIT als de andere partijen in het werkveld gebruik van kunnen maken. Hiervoor had het MIT kunnen kiezen om een geheel eigen systeem op te zetten. Hier is bewust niet voor gekozen. Voor de bouw van het datawarehouse heeft het MIT gekeken naar wat er binnen de politie beschikbaar was, daarop aangesloten en verder uitgebouwd. Er is gekozen om de meest innovatieve IV voorzieningen die in de operatien al zijn bewezen te versterken. Het datawarehouse is de hardware waarop de gegevens van samenwerkende organisaties kunnen worden opgeslagen, verwerkt en gedeeld in het MIT-samenwerkingsverband. Daarnaast kunnen andere partijen deze hardware gebruiken (zonder de data uit het MIT) als ICT applicatie. De FIOD maakt hier bijvoorbeeld al gebruik van. Dit past bij de opdracht aan het MIT om innovatief te zijn en wat er met MIT-geld ontwikkeld wordt ter beschikking te stellen aan het werkveld.
VVD vraag 60. Wanneer is hiermee gestart (datawarehouse)?
Antwoord 60
De bouw is medio 2020 gestart, hierbij is aangesloten bij wat door de politie reeds ontwikkeld was.
VVD vraag 61. Uit welke bronnen zijn de data afkomstig die hier worden gebundeld?
VVD vraag 62. Onder wiens gezag gebeurt dit en op basis van welke grondslag(en)? Zo ja, hoe ziet dit eruit? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 61 en 62
Nadat het convenant en het bijbehorende privacy protocol is vastgesteld kunnen op basis daarvan gegevens volgens de wettelijke kaders van de samenwerkende organisaties uitgewisseld worden in het MIT. De bronnen die voor verstrekking in aanmerking komen, zijn de bronbestanden van de samenwerkende organisaties.
Zolang er nog geen convenant en privacy protocol is afgesloten tussen de samenwerkende organisaties gebeurt de informatieverstrekking onder verantwoordelijkheid van de organisatie waarvan de data afkomstig is, op basis van de op de betreffende organisatie van toepassing zijnde wetgeving.
VVD vraag 63. Klopt het dat bij het iCOV al een fundament voor het datawarehouse, de structuur en de data, voorhanden is? Waarom wordt dit niet benut?
Antwoord 63
Bij de ontwikkeling van het MIT is en wordt nadrukkelijk gekeken naar andere samenwerkingsverbanden voor wat betreft organisatie, proces en techniek.
iCOV beschikt niet over het door het MIT te gebruiken datawarehouse maar werkt met dataverstrekking op basis van een concrete aanvraag van producten en levering op basis van aanvraag van bij het samenwerkingsverband aangesloten organisaties. In antwoord op vraag 59 en 64 is uiteengezet dat voor de ontwikkeling van het datawarehouse is aangesloten bij wat door de politie reeds ontwikkeld was.
2. Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken op de agenda, evenals van de position papers en de inbreng van experts tijdens het rondetafelgesprek MIT op 16 september 2021. De zorgen over het MIT, die deels werden bevestigd bij het rondetafelgesprek, zijn daarmee echter niet (geheel) weggenomen. Over deze zorgen hebben deze leden nog de volgende vragen.
D66 vraag 65. De leden van de D66-fractie constateren dat er nog onduidelijkheid en onenigheid bestaat over de beoogde organisatiestructuur van het MIT. Kan de Minister toelichten waarom hij niet kiest voor de borging van het MIT binnen de deelnemende organisaties?
Antwoord 65
Het MIT kan geen onderdeel zijn of worden van een van de samenwerkende organisaties, aangezien een samenwerkingsverband tussen de samenwerkende organisatie uit zijn aard geen onderdeel kan zijn van een van de samenwerkende organisaties. Borging in een van de samenwerkende organisaties kan niet het beoogde resultaat van een multidisciplinaire samenwerking bewerkstelligen.
D66 vraag 66. Hoe duidt de Minister het betoog van de politie, dat daar wel toe oproept?11
Antwoord 66
Er is gezamenlijk overeenstemming – ook met de korpsleiding – dat het MIT op een manier wordt vormgegeven die past bij een multidisciplinair samenwerkingsverband, en dat het MIT facilitair wordt beheerd door de politie naar analogie van het model van de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS).
D66 vraag 67. Kan de Minister schematisch weergeven hoe de aansturing van het MIT (wanneer volledig operationeel) eruit moet komen te zien, waarbij in ieder geval het SKO, het MIO en de deelnemende partijen worden weergegeven, en toelichten hoe deze organen zich tot elkaar verhouden?
Antwoord 67
Ik verwijs naar het schematisch overzicht en de toelichting in de inleidende reactie.
D66 vraag 68. Welke (landelijke) samenwerkingsverbanden bestaan er reeds waarin twee of meer van de diensten die het MIT zouden moeten vormen op dit moment samenwerken?
Antwoord 68
Er bestaan vele samenwerkingsverbanden waarin twee of meer van de deelnemende toezicht, handhaving (douane en belastingdienst) of opsporingsorganisaties (politie, KMar, FIOD) reeds samenwerken. Zonder uitputtend te willen zijn kunt u denken aan:
Regionale samenwerkingsverbanden gericht op het delen van informatie voor de aanpak van complexe casuïstiek:
– Zorg- en veiligheidshuizen (ZVH)
– Het Landelijk informatie en expertise Centrum en de regionale Informatie en Expertise Centra (LIEC/RIEC)
Landelijke samenwerkingsverbanden gericht op het delen van informatie voor de aanpak van complexe problematiek
– Informatiebox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (iCOV)
– Het Financieel Expertise Centrum (FEC)
– Cyber intel/info Cel (CIIC)
– Contra terrorisme Infobox (CT infobox)
– Electronic Crimes Task Force (ECTF)
– Expertise Centrum Mensenhandel Mensensmokkel (EMM)
Samenwerkingsverbanden gericht op handhaving of opsporing op specifieke locaties, fenomenen, thema’s:
– De Kustwacht Nederland
– Het combi-team FIOD/politie
– Het Combiteam Havens
– Hit-and-run cargoteams (HARC’s)
– Het recherchesamenwerkingsteam (RST)
– Electronic Crimes Task Force (ECTF)
– Expertise Centrum Mensenhandel Mensensmokkel (EMM)
Samenwerkingsverbanden gericht op internationale informatie-uitwisseling
– Interpol
– Europol
– Frontex
– Maritime Analysis and Operation Centre Narcotics (MAOC-N)
D66 vraag 69. In hoeverre zou met het uitbreiden van één van deze samenwerkingsverbanden ook het doel van het MIT («het blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen, die verweven zijn met of misbruik maken van legale structuren en de legale economie») bereikt kunnen worden?
Antwoord 69
Met het MIT geeft het kabinet invulling aan de door de samenwerkende organisaties en uw Kamer geformuleerde wens voor een landelijk werkend multidisciplinair interventieteam, voor de (inter)nationale aanpak van ondermijnende criminaliteit. Dit is uitgewerkt op de manier zoals vastgelegd in het concept-instellingsbesluit, aangezien dit het best passend is bij de doelstelling van het MIT. Er bestaan succesvolle samenwerkingsverbanden, deze hebben echter een andere opdracht dan het MIT en bestaan niet uit alle samenwerkende organisaties van het MIT die 24/7 op een werkvloer samenwerken zoals het MIT beoogt. Het unieke aan het MIT is daarnaast dat het samenwerkingsverband beschikt over ter beschikking gestelde capaciteit, o.a. voor het plegen van interventies.
D66 vraag 70. Hoe zou het MIT zich gaan verhouden tot deze bestaande samenwerkingsverbanden?
Antwoord 70
Het MIT is uitdrukkelijk bedoeld als aanvulling op de bestaande aanpak, samenwerkingsverbanden en diensten. Door de samenvoeging van informatie op (inter)nationaal niveau in het MIT kunnen criminele dreigingen, netwerken en bedrijfsmodellen worden blootgelegd en effectgerichter worden aangepakt door de deelnemende operationele organisaties en haar partners.
Door de gemeenschappelijke sturing kunnen de landelijke gezagen de gelabelde multidisciplinaire interventiecapaciteit die door deelnemende operationele organisaties beschikbaar is gesteld, langduriger en gerichter inzetten op die vormen van criminaliteit die de grootste bedreiging vormen voor de nationale veiligheid en democratische rechtsorde. Dit doet het MIT in aanvulling op en in samenwerking met de bestaande diensten en samenwerkingsverbanden.
D66 vraag 71.Kan de Minister voor elk van de vier vereisten voor een integrale wijze van samenwerken en regie die prof. dr. John Goedee omschrijft, separaat toelichten op welke manier het MIT daaraan voldoet?12
Antwoord 71
Werken vanuit een gezamenlijk overeengekomen resultaat.
• Bij het ontwerp van het MIT staat effectsturing centraal, dat door de multidisciplinaire besluitvormers gezamenlijk is en wordt overeengekomen. Bij de doorvertaling binnen het MIT staat het effect eveneens steeds centraal bij het operationaliseren.
• Dit krijgt vorm in een nader uit te werken multidisciplinair besluitvormingsstructuur waarin een gezamenlijk bepaald en te bereiken effect centraal staat.
Zorgen voor alignment en heldere procesrollen op verschillende niveaus
De taken en sturingsmodellen zijn voor het MIT door de organisaties samen ontwikkeld. Een zogenoemd multi operationeel proces staat daarin centraal. Dit wordt het Multi Operation Proces genoemd. Daarin is helder beschreven wie binnen de (multidisciplinaire) werkprocessen in het MIT wat op welk moment doet/moet doen, voor alle niveaus (operationeel, tactisch en strategisch).
Komen tot een gezamenlijk referentiemodel (kwaliteitskader)
• Het referentiemodel van het MIT vinden we terug in het multi operations proces als onderdeel van het primaire proces. Daarnaast wordt er een duidelijk juridisch kader in de vorm van een convenant en het bijbehorende privacy protocol opgesteld. Daarin wordt ook toezicht door de samenwerkende organisaties op de verwerking van de informatie geregeld. Op basis van vooraf bepaalde indicatoren gerelateerd aan het bepaalde effect kan vooraf, tijdens en na de operatie getoetst worden of het optreden effectief heeft plaatsgevonden.
• Het MIT gaat effect gestuurd werken, waarbij toetsing van de effectiviteit van het handelen van het MIT voortdurend plaats zal vinden. Tijdens de bouw van het MIT wordt toegewerkt naar een (of meerdere) methodieken waarmee de mate waarin het MIT bijdraagt aan het verwezenlijken van de doelstellingen van het MIT zo rijk mogelijk inzichtelijk wordt gemaakt en daarover verantwoording kan worden afgelegd, bijvoorbeeld met kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren.
Technologie en data inzetten ondersteunend aan het gezamenlijk resultaat en primair proces
• Technologie en data worden ingezet om het primair proces en de besluitvorming te ondersteunen. Het te behalen effect op de ondermijnende criminaliteit staat daarin steeds centraal. Het MIT maakt gebruik van state of the art technieken en innovaties op basis van het datawarehouse.
D66 vraag 72. Kan de Minister ingaan op de zorg dat voor buitenlandse veiligheidsdiensten met de invoering van het MIT niet meer duidelijk zou zijn wie hun aanspreekpunt is in Nederland en met wij zij informatie en gegevens kunnen delen?
Antwoord 72
Iedere deelnemende operationele organisatie behoudt zijn eigen single point of contact, zoals het LIRC voor de rechtshulpverzoeken en het Douane Landelijk Tactisch Centrum/Douane Informatiecentrum (DIC) voor de Douane en de Belastingdienst en Central Liaison Office (CLO) voor verzoeken om wederzijdse administratieve fiscale bijstand. Op dit moment is weinig overzicht van het geheel aan internationale interventiemogelijkheden van de deelnemende operationele organisaties. In het MIT wordt gebruik gemaakt van de bestaande bevoegdheden en buitenlandse samenwerkingsrelaties van de deelnemende operationele organisaties. Op dit moment wordt met deze organisaties nagedacht over een doorontwikkeling en afstemming van de internationale samenwerking en hoe het beste elkaars inzichten, informatie, data en strategische partners kunnen worden gedeeld.
D66 vraag 73. De leden van de D66-fractie merken tevens op dat er nog steeds grote zorgen bestaan over druk op de capaciteit van de deelnemende organisaties als gevolg van «leegloop» richting het MIT. Wat doet de Minister om dat scenario te voorkomen?
Antwoord 73
Op dit moment werken 85 fte in het MIT en wordt zowel operationeel samengewerkt als gebouwd aan het MIT. Deze medewerkers zijn zowel van buiten (1/3 deel) als uit de samenwerkende organisaties afkomstig. Het is voorzien dat in 2023 het MIT zal bestaan uit circa 400 medewerkers. Deze komen voor een deel uit de samenwerkende organisaties maar ook voor een substantieel deel uit externe werving.
Het gaat met name over specialisten op het gebied van intelligence, financiële en (inter)nationale opsporing, toezicht en handhaving. Er is bewust gekozen voor een gefaseerde meerjarige opbouw. Voor alle diensten geldt dat zij daarbij het geld gekregen hebben om ontstane vacatures 1-op-1 weer in te vullen. Er zijn bij een aantal diensten ook mogelijkheden om al nieuwe medewerkers te werven voordat medewerkers richting het MIT gaan (bijvoorbeeld door middel van voorfinanciering zodat organisaties al kunnen werven voordat de medewerker richting het MIT gaat). Over het openstellen van vacatures vindt op alle niveaus afstemming plaats.
Het is ook de bedoeling dat ter beschikking gesteld personeel dat in het MIT gaat werken na verloop van tijd feitelijk weer «terugkeert» naar andere werkzaamheden binnen de eigen organisatie. Op die manier wordt kennis- en capaciteit in de loop van tijd in- en uitwisselbaar. De samenwerkende organisaties hebben daar baat bij zodra desbetreffende medewerkers «terugkeren» naar de eigen organisatie. Dat versterkt de structurele samenwerking.
Politie | 174 | 18 | 192 |
FIOD | 67 | 11 | 78 |
Douane | 14 | 37 | 51 |
OM | 5 | 44 | 49 |
KMar/Defensie | 19 | 15 | 34 |
Belastingdienst | 3 | 30 | 33 |
Totaal | 282 | 155 | 437 |
D66 vraag 74. Waar dienen toekomstige medewerkers geworven te worden, voor zover die niet moeten komen van de diensten die deel uitmaken van het MIT?
Antwoord 74
Dit omvat in potentie een breed palet (niet uitputtend):
• onderzoekers en (ex-)studenten vanuit de wetenschap, waarbij te denken valt aan antropologen, criminologen, sociologen, psychologen, bestuurskundigen, ICT-deskundigen;
• deskundigen uit het bedrijfsleven, waar onder grote multinationals en het bankwezen;
• mensen uit de veiligheidssector;
• mensen uit non-profit: non profit organisaties (ngo’s), hulpverleningsorganisaties;
• young professionals (studenten, rijkstrainees) en senior professionals (kennis en expertise overdragen voor pensioen);
• overige deskundigen met kennis en expertise op terreinen van samenleving, talen, cultuur, gedrag, recht, techniek, multidisciplinaire en/of publiek-private samenwerking en (organisatie)veranderingen.
D66 vraag 75. De aan het woord zijnde leden merken op dat nog steeds onvoldoende concreet is gemaakt wat het MIT gaat doen en wat het daarmee wil bereiken. Kan de Minister voorbeelden geven van de dagelijkse werkzaamheden waar het MIT zich (wanneer volledig operationeel) mee bezig zal houden, waarbij in ieder geval onderscheid wordt gemaakt tussen activiteiten op het gebied van gezamenlijke gegevensverwerking en operationele activiteiten?
Antwoord 75
Het MIT is volledig operationeel wanneer het convenant en het privacy protocol – opgesteld door de samenwerkende organisaties – van kracht is en de bouw van het MIT is afgerond (2022). De volle potentie van het MIT kan pas worden waargemaakt, wanneer het een passend wettelijk kader heeft.
Het MIT werkt effect gestuurd en levert in de fase van het convenant en het privacy protocol intelligenceproducten op, die binnen de kaders van het convenant en privacy protocol verwerkt kunnen worden door de samenwerkende organisaties op basis van hun eigen wettelijke taak en bevoegdheden. Hierbij moet worden gedacht aan gegevens van samenwerkende organisaties en waar mogelijk de combinaties tussen deze individuele gegevens en zo mogelijk verrijkt met andere bronnen. Het MIT onderscheidt drie fases in het primaire proces. Voor iedere fase is informatie en data op verschillende niveaus nodig (van abstract naar eventuele concrete subjecten) en levert het MIT in iedere fase intelligence producten voor het samenwerkingsverband en besluitvormingsproces op:
a. Systeemexploratie:
Het MIT onderzoekt dreigingen en brengt in kaart wat de (mogelijke) ontwrichtende elementen in Nederland zijn en geeft richting wat betreft de kwetsbaarheden en vatbaarheden in relatie tot de ondermijning en georganiseerde criminaliteit in Nederland. Bijvoorbeeld de dreiging van investeringen met crimineel verkregen vermogen in vastgoed in Nederland. Hierdoor vermengt crimineel geld in de bovenwereld en wordt de machtspositie van criminele versterkt.
b. Fenomeenanalyse: het met behulp van kwalitatieve en/of kwantitatieve onderzoeksmethodes bieden van inzicht in de aard en omvang van een fenomeen in de beeldvormingsfase en systeemanalyse.
Hieronder wordt verstaan:
• het gezamenlijk analyseren van de noodzakelijke gegevens over de systemen en fenomenen, zodat relaties, bedrijfsprocessen, verdienmodellen, goederenstromen en geldstromen in kaart kunnen worden gebracht door systeemexploratie;
• het gezamenlijk opbouwen van een dynamische basis intelligence positie op het geselecteerde systeem en het vervolgens blootleggen van onderliggende fenomenen die relevant voor de taak en rol van het MIT door systeemanalyse en/of fenomeenanalyse;
• gezamenlijk verwerken van de resultaten van de analyses ten behoeve van het plannen, voorbereiden, coördineren, uitvoeren, monitoren en effect meten van interventies door de deelnemers om beoogde effecten te bereiken binnen de geprioriteerde fenomenen.
In het onderzoeken van systemen creëert het MIT inzicht en overzicht in bijvoorbeeld vastgoedeigenaren met een (te) laag inkomen en/of geen hypotheek, criminele antecedenten, jonge eigenaren of recent opgerichte rechtspersonen die (snel/duur) vastgoed kopen of meldingen over ongebruikelijke transacties van een gerechtigde. Hierdoor kunnen bijvoorbeeld financiële constructies waarbij een offshore vennootschap de Ultimate Beneficial Owner (UBO) van een drugspand in een Nederlandse haven blijkt te zijn of ontoereikend toezicht op verlaten boorplatforms) blootgelegd worden. Het MIT legt hiermee de kwetsbaarheden in de bovenwereld bloot door bijvoorbeeld faciliteerders te identificeren die vanuit hun poortwachtersrol bewust of onbewust criminelen bedienen. Van dit systeem kan bijvoorbeeld een crime-script worden opgesteld, in aanvulling op de bestaande crime-scripts, wat de diverse fases van het criminele bedrijfsproces in kaart brengt, en kunnen interventies worden ontworpen.
c. Ontwerpen en uitvoeren van interventies
Het uitvoeren van interventies vindt in afstemming met de deelnemende operationele organisaties in het MIO plaats. Voor deze interventies wordt een actueel multidisciplinair intelligencebeeld opgebouwd ter ondersteuning van het plegen van interventies door een of meerdere deelnemende operationele organisatie tegen (rechts)personen cq. subjecten.
De algemene meerwaarde van het MIT ligt besloten in de samenwerking, gezamenlijke (effect)sturing op de intelligence en de gedeelde intelligence voor de samenwerkende organisaties. Met de toegewijde interventiecapaciteit kunnen ook daadwerkelijk gecoördineerde en afgestemde acties op de intelligence worden verricht. Het MIT heeft en krijgt geen eigen operationele bevoegdheden.
D66 vraag 76. Welke concrete resultaten dient het MIT te bereiken?
Antwoord 76
Doel van het MIT is het blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen, die verweven zijn met of misbruik maken van legale structuren en de legale economie. De nadruk bij het MIT ligt op blootleggen, verstoren en voorkomen. Het MIT moet Nederland minder aantrekkelijk maken voor georganiseerde criminaliteit.
De keuze voor de fenomenen waarop het MIT acteert evenals de concrete te behalen effecten worden bepaald in het SKO. Het MIT ontwikkelt daartoe, in samenwerking met onder andere samenwerkende organisaties en wetenschap, een methodiek om dat effectgestuurd werken te ondersteunen, met daarin (natuurlijk) ook vormen van effectmeting om daarmee inzichtelijk te maken wat de (maatschappelijke) effecten van de interventies zijn. Deze methodiek zal stoelen op zowel kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren. Het MIT gaat effectgestuurd werken, waarbij toetsing van de effectiviteit van het handelen van het MIT voortdurend plaats zal vinden. Tijdens de bouw van het MIT wordt toegewerkt naar een of meerdere methodieken waarmee de mate waarin het MIT bijdraagt aan het verwezenlijken van de doelstellingen zo rijk mogelijk inzichtelijk wordt gemaakt en daarover verantwoording kan worden afgelegd, bijvoorbeeld met kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren.
D66 vraag 77. Kan de Minister daarbij een tijdpad schetsen waarbinnen deze resultaten behaald dienen te worden?
Antwoord 77
De bouwfase van het MIT loopt tot en met eind 2022. Vanaf juni 2021 werken in de MIT-Labs zes teams aan een nieuwe aanpak van hardnekkige problemen op het gebied van zware ondermijnende criminaliteit, op het snijvlak van onder- en bovenwereld en het aantasten van criminele verdienmodellen. De teams zijn inhoudelijk gericht op cruciale schakels en bedrijfsprocessen in het criminele systeem. Eind 2021 ligt er voor alle zes de teams een aanpak en zullen alle teams beginnen met de uitvoering daarvan. In overleg met het SKO, in MIT samenwerkende organisaties en anderen wordt zorgvuldig gekeken naar manieren om ter versterking van de bouw van het MIT en om tot concrete resultaten te komen kleinschalig te starten met de operatie. Dit zal mogelijk al tot resultaten leiden, maar vooralsnog ga ik ervan uit dat vanaf 2023, na de bouwfase, de resultaten van het MIT gericht op het verstoren/bestrijden van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit zichtbaar worden.
D66 vraag 78. Tot slot bestaat er bij de leden van de D66-fractie onduidelijkheid over het benodigde en beoogde wettelijk kader van het MIT. Deelt de Minister de analyse van prof. dr. Marianne Hirsch Ballin dat het «noodzakelijk [is] een nieuwe normeringsstructuur in te richten met elementen uit het strafprocesrecht, het bestuursrechtelijke handhavingsrecht en het privacyrecht»?13 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat hij dat bewerkstelligen?
Antwoord 78
In de huidige situatie functioneert het MIT als een samenwerkingsverband, onder andere op het gebied van gegevensdeling en -verwerking. Daartoe is een concept-instellingsbesluit opgesteld en wordt een convenant voor gegevensdeling en het bijbehorende privacy protocol opgesteld. De gegevensverstrekking en -verwerking wordt begrensd door de bestaande wettelijke kaders; met het instellingsbesluit en het convenant kunnen immers geen nieuwe bevoegdheden tot verstrekking of verwerking worden geschapen. Dat betekent dat de mogelijkheden om gegevens te delen beperkt zijn. Daarom er wordt gewerkt aan een wettelijke regeling zoals toegelicht in de inleidende reactie.
D66 vraag 79. Kan hij daarbij ophelderen waarom hij in zijn brief van 15 september 2021 aan de Kamer schreef dat wetgeving nodig is en wordt voorbereid (Kamerstuk 29 911, nr. 327), terwijl hij op 6 juli 2021 de Kamer had medegedeeld dat het MIT «op basis van een convenant binnen de bestaande wet- en regelgeving» informatie en gegevens zal verwerken (Kamerstuk 29 911, nr. 319)?
Antwoord 79
De zinsnede uit de brief van 6 juli 2021 beschrijft de huidige situatie, waarin het MIT fungeert als samenwerkingsverband op het gebied van informatiedeling en -verwerking, binnen de bestaande wettelijke mogelijkheden. Dit moet worden onderscheiden van de toekomstige situatie, zoals beschreven in de brief van 11 mei jl. en nader toegelicht in de brief van 15 september. Daartoe wordt door mijn ministerie in samenwerking met de andere betrokken departementen gewerkt aan wetgeving waarmee de noodzakelijke wettelijke grondslag wordt gecreëerd voor de beoogde taak van het MIT op het gebied van informatievergaring en -verwerking.
3. Vragen en opmerkingen vanuit de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brieven die zijn geagendeerd voor het schriftelijk overleg Multidisciplinair Interventieteam. Naar aanleiding van de geagendeerde brieven van de Minister hebben deze leden nog de volgende vragen. Deze luiden als volgt.
Nadere toelichting n.a.v. het commissiedebat (Kamerstuk 33 173, nr. 20 Criminaliteit en Ondermijning van over het Multidisciplinair Interventieteam (Kamerstuk 29 911, nr. 319)
PVV vraag 81. De Minister schrijft in deze brief onder meer het volgende: «Het MIT functioneert als samenwerkingsverband op het gebied van gezamenlijke gegevensverwerking»; «Doel hiervan is het delen van informatie, kennis en expertise, coördinatie en overzicht om tot betere keuzes voor interventies te komen met meer effect en het (laten) plegen van effectieve operationele interventies; «Informatiedeling en gegevensverwerking binnen het MIT zal plaatsvinden op basis van een convenant binnen de bestaande wet- en regelgeving».
Erkent de Minister dat er al geruime tijd sprake is van (zeer) succesvolle samenwerkingsverbanden tussen de organisaties die zullen participeren in het MIT? Zo ja, waarom dan een nieuw samenwerkingsverband en niet het versterken van de organisaties zelf, onder andere door het verstrekken van (meer) financiële middelen die vervolgens zelf verdergaan in/met de bestaande samenwerkingsverbanden?
Antwoord 81
Met het MIT geeft het kabinet invulling aan de door de samenwerkende organisaties en uw Kamer geformuleerde wens voor een landelijk werkend multidisciplinair interventieteam, voor de (inter)nationale aanpak van ondermijnende criminaliteit. Dit is uitgewerkt op de manier zoals vastgelegd in het concept-instellingsbesluit, aangezien dit het best passend is bij de doelstelling van het MIT. Er bestaan succesvolle samenwerkingsverbanden, deze hebben echter een andere opdracht dan het MIT en bestaan niet uit alle samenwerkende organisaties van het MIT die 24/7 op een werkvloer samenwerken zoals het MIT beoogt. Het unieke aan het MIT is daarnaast dat het samenwerkingsverband beschikt over ter beschikking gestelde capaciteit, o.a. voor het plegen van interventies.
Overigens heeft dit kabinet naast de gelden die voor de samenwerking in het MIT beschikbaar zijn gesteld aan de samenwerkende organisaties ook geïnvesteerd in de politie, iCOV, het LIEC en de RIEC’s ter versterking van de bestaande brede aanpak van ondermijning.
Met het MIT geef ik invulling aan de door uw Kamer en de samenwerkende organisaties geformuleerde behoefte aan een effectgerichte overheidsbrede aanpak op (inter-)nationaal niveau in de strijd tegen de georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Deze specifieke werkwijze is vermeld in het concept-instellingsbesluit.
PVV vraag 82. En is de Minister bekend met een zeer succesvol samenwerkingsverband dat in Nederland bestaat, namelijk het iCOV, dat sinds 2013 is opgebouwd en waaraan de 13 grote relevante organisaties (Belastingdienst, FIU, politie e.a.) met 50 man deelnemen en dat volledig is gericht op het bestrijden van witwassen en ondermijning in financiële zin?
Antwoord 82
Ja, ik ben bekend met de samenwerking in het kader van de infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (iCOV).
PVV vraag 83. Waarom naast iCOV een MIT voor die twee taken?
Antwoord 83
Het MIT heeft een veel bredere taakomschrijving dan het iCOV. iCOV is een samenwerkingsverband dat gericht is op de versterking van handhaving en toezicht (onverklaarbaar vermogen) en de daarmee samenhangende strafbare feiten (zoals witwassen) door het – op aanvraag – opleveren van standaard informatieproducten aan individuele deelnemers en is niet gericht op het met elkaar bepalen of uitvoeren van interventies.
Doel van het MIT is het blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen, die verweven zijn met of misbruik maken van legale structuren en de legale economie. Het MIT is daarbij onderdeel van een heel netwerk aan diensten en organisaties die zich ieder vanuit hun eigen rol richten op de integrale aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. De bij elkaar gebrachte informatie van zes diensten geeft een vollediger informatiebeeld en meer inzicht in de georganiseerde ondermijnende criminaliteit.
De nadruk bij het MIT ligt op blootleggen, verstoren en voorkomen. Het MIT moet Nederland minder aantrekkelijk maken voor georganiseerde criminaliteit. Het MIT focust zich op het stadium voordat criminaliteit zichtbaar wordt en moet voorkomen dat criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen ontstaan, door kunnen groeien of meer schade kunnen aanrichten. Het MIT kijkt naar die fenomenen en systemen vanuit de dreiging die uitgaat van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit voor onze nationale veiligheid met als doel die uiteindelijk te frustreren en te stoppen. Daarbij kijkt het MIT specifiek naar de vraag «waar zitten de kwetsbaarheden en interventiekansen in zowel de criminele systemen als in onze eigen systemen?» Daarnaast beschikt het MIT over volledig ter beschikking gestelde capaciteit van de deelnemende operationele organisaties. Dit personeel kan op basis van hun eigen wettelijke taken en bevoegdheden onder meer interventies plegen.
PVV vraag 84. Als de Minister van mening is dat het MIT meerwaarde levert vanwege de interventietaken van dat MIT, is de Minister het met deze leden eens dat op dat gebied regelrechte conflicten dreigen of zullen ontstaan met de recherches bij de politie, en niet alleen bij de gevestigde recherches, maar bij alle politiemensen die bij tijd en wijle aan opsporing doen?
Antwoord 84
Het MIT krijgt geen eigen operationele bevoegdheden. Zoals eerder vermeld vindt een eventuele operationele interventie plaats door de betrokken organisaties op basis van eigen bestaande wettelijke taken en bevoegdheden, onder verantwoordelijkheid van het desbetreffende wettelijke gezag. Het voorkomen van overlappende activiteiten is geborgd door middel van het MIO, waaraan de gezagen en de deelnemende operationele organisaties deelnemen. In het MIO wordt overlegd over het borgen van de samenhang tussen operationele activiteiten van de deelnemende operationele organisaties in het kader van de samenwerking in het MIT en de operationele activiteiten van de deelnemende operationele organisaties zelf.
PVV vraag 85. Als slechts sprake zou zijn van een samenwerkingsverband, waarom wordt dan gesproken over een «team» en een «entiteit», welke beide verder gaan dan een samenwerkingsverband?
Antwoord 85
Het MIT is in juridische zin momenteel een samenwerkingsverband. De governance van het MIT wordt geregeld in het concept-instellingsbesluit en de informatieverwerking vindt plaats op basis van een door de samenwerkende organisaties nog vast te stellen convenant en het bijbehorende privacy protocol. De benaming «team» drukt gelijkwaardigheid uit maar is geen juridische term. Deze benaming is gekozen omdat gelijkwaardigheid een van de belangrijkste uitgangspunten voor de samenwerking tussen samenwerkende organisaties in het MIT is. Binnen het samenwerkingsverband is sprake van teams, waarin door personeel vanuit de verschillende deelnemende operationele organisaties wordt samengewerkt op basis van eigen bestaande wettelijke taken en bevoegdheden, ter uitvoering van de opdrachten van het gezag of de gezagen.
PVV vraag 86. Is de Minister het met de leden van de PVV-fractie eens dat een «team» van 400 man, met een aparte plaats in de LE (Landelijke Eenheid), onder eigen directie, op een aparte locatie helemaal geen team is, maar een dienst?
Antwoord 86
Het MIT kan geen onderdeel zijn of worden van de politie en dus ook niet van de Landelijke eenheid, aangezien een samenwerkingsverband tussen de samenwerkende organisatie uit zijn aard geen onderdeel kan zijn van een van de samenwerkende organisaties. Borging in een van de samenwerkende organisaties kan niet het beoogde resultaat van een multidisciplinaire samenwerking bewerkstelligen.
PVV vraag 87. De combinatie van het zijn van een dienst (en geen team) met de interventiecapaciteit/-taken bevestigt toch ook dat het niet zomaar om een samenwerkingsorgaan gaat?
Antwoord 87
Zoals in de inleidende reactie is uiteengezet, is het MIT een samenwerkingsverband waarbinnen ter beschikking gesteld personeel op basis van hun eigen wettelijke taken en bevoegdheden optreedt. Het MIT is dan ook geen opsporingsdienst. Wanneer interventies in het MIT gewenst zijn, wordt hierover afgestemd en overlegd in het MIO.
PVV vraag 88. Als sprake is van een dienst, is de Minister dan niet bang voor verwarring en conflicten die fataal zullen eindigen bij de rechter?
Antwoord 88
Het samenwerkingsverband MIT is uitdrukkelijk geen opsporings- of politiedienst. Personeel dat door de deelnemende operationele organisaties ter beschikking wordt gesteld, behoudt de eigen wettelijke taken en bevoegdheden en treedt op onder verantwoordelijkheid van het bestaande gezag. Ik voorzie dan ook op het terrein van taken en bevoegdheden geen verwarring en conflicten die fataal eindigen bij de (straf)rechter. Het voorkomen van overlappende activiteiten is geborgd door middel van het MIO, waaraan de wettelijke gezagen en de deelnemende operationele organisaties deelnemen. In het MIO wordt gesproken over het borgen van de samenhang tussen operationele activiteiten van de deelnemende operationele organisaties in het kader van de samenwerking in het MIT en de operationele activiteiten van de deelnemende operationele organisaties zelf.
PVV vraag 89. Vaststaat dat de bestaande samenwerkingsverbanden last hebben van wettelijke/juridische barrières die onderlinge gegevensuitwisseling onmogelijk maken. Het MIT moet opereren onder bestaande wet- en regelgeving. Erkent de Minister dat het MIT dan tegen hetzelfde probleem aanloopt als de organisaties die in het MIT dienen samen te werken?
PVV vraag 90. Zo ja, waarom geen adequate wet-/regelgeving opstellen in plaats van een entiteit die tegen hetzelfde probleem aanloopt?
Antwoord 89 en 90
Het MIT functioneert thans als een samenwerkingsverband, onder andere op het gebied van gegevensdeling en -verwerking. Daartoe is een concept-instellingsbesluit opgesteld en wordt een convenant voor gegevensdeling en het bijbehorende privacy protocol opgesteld. De gegevensverstrekking en -verwerking wordt begrensd door de bestaande wettelijke kaders; met het instellingsbesluit en het convenant kunnen immers geen nieuwe bevoegdheden tot verstrekking of verwerking worden geschapen. Dat betekent dat de mogelijkheden om gegevens te delen beperkt zijn. Daarom wordt gewerkt aan een wettelijke regeling zoals toegelicht in de inleidende reactie.
PVV vraag 91. Is het dan ook niet zo dat het MIT, zelfs in de huidige fase, juridisch gezien helemaal niets mag? Zo ja, moet er dan niet stante pede een informatie- en interventieverbod gelden dan wel een regeling die ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens?
Antwoord 91
Dat is zeker niet het geval. Zodra er een convenant en een bijbehorende privacy protocol is, kunnen de samenwerkende organisaties op basis van onderstaande grondslagen gegevens aan elkaar verstrekken in het kader van de doelstelling van het MIT. Voor de politie, KMar en FIOD geldt dat er gegevens met een samenwerkingsverband kunnen worden gedeeld op basis van een zogenaamd artikel 20 van de Wpg- besluit. Ten aanzien van het RIEC is er een wettelijke verstrekkingsgrondslag in artikel 18, eerste lid, van de Wet politiegegevens (Wpg) juncto artikel 4:3, zevende lid van het Besluit politiegegevens (Bpg). Als het gaat om het Openbaar Ministerie kan informatie gedeeld worden middels artikel 39f van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. De Belastingdienst kan op basis van huidige wettelijke regels fiscale data delen ten behoeve van integrale samenwerking. Het convenant en het privacy protocol zijn nodig om te voldoen aan de verplichting die voortvloeit uit artikel 26 AVG. Tussen de FIOD, de Kmar, politie en het Openbaar Ministerie kunnen op basis van de Wpg worden gedeeld. Gegevens van de belastingdienst kunnen door de officier van justitie worden gevorderd.
Daarnaast kunnen kennis, kunde en expertise worden gedeeld door de samenwerkende organisaties.
PVV vraag 92. De leden van de PVV-fractie lezen in bovenvermelde brief van de Minister van 6 juli 2021 (Kamerstuk 29 911, nr. 319) dat het MIT functioneert als samenwerkingsverband op het gebied van gezamenlijke gegevensverwerking met als doel het delen van informatie, kennis en expertise, coördinatie en overzicht. In onderhavige brief is het doel van het MIT (ook): «het blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren en verdienmodellen.» Waarom wordt de indruk gewekt dat het MIT ook actief participeert in het opsporingsproces door te stellen dat het ook criminele structuren en verdienmodellen «verstoort»?
PVV vraag 93. Is de Minister het met de leden van de PVV-fractie eens dat dit is een woordenspel is, gezien het mandaat van het MIT en wat feitelijk gebeurt/gaat gebeuren?
Antwoord 92 en 93
Voor de uitvoering van interventies, waaronder het verstoren, in het samenwerkingsverband is extra gelabelde capaciteit beschikbaar uit de deelnemende operationele organisaties. Het beschikbaar gestelde personeel vanuit de deelnemende operationele organisaties kan op grond van eigen taken en bevoegdheden gecoördineerde interventies uitvoeren onder verantwoordelijkheid van het gezag onderscheidenlijk de gezagen.
PVV vraag 94. Waar baseert de Minister deze stelling op: «het MIT kent een structurele uitbreiding van de capaciteit van alle deelnemende organisaties»?
Antwoord 94
De structurele MIT gelden worden gebruikt om de capaciteit van samenwerkende organisaties te versterken. Deze capaciteit ziet enerzijds op het volledig ter beschikking stellen van capaciteit in en voor het MIT en anderzijds op capaciteit om de effecten van het MIT op de samenwerkende organisaties op te vangen.
PVV vraag 95. Erkent de Minister dat er juist sprake is van «roofbouw» door rechercheurs op hun huidige werkplek weg te (laten) halen en binnen de reikwijdte van het MIT te brengen?
Antwoord 95
De capaciteit van de samenwerkende organisaties is structureel uitgebreid met onder andere de BOTOC-middelen. Het MIT komt dus bovenop de bestaande capaciteit van de betrokken diensten. Er is bewust gekozen voor een gefaseerde meerjarige opbouw. Voor alle diensten geldt dat zij daarbij het geld gekregen hebben om ontstane vacatures 1-op-1 weer in te vullen. Er zijn bij een aantal diensten ook mogelijkheden om al nieuwe medewerkers te werven voordat medewerkers richting het MIT gaan (bijvoorbeeld door middel van voorfinanciering zodat organisaties al kunnen werven voordat de collega richting het MIT gaat).
Voordat vacatures worden opengesteld, wordt dit met de deelnemende operationele organisaties op meerdere niveaus afgestemd. Voor een deelnemende operationele organisatie is het dus nimmer een verrassing als een vacature wordt geplaatst. De deelnemende operationele organisaties kunnen indien een medewerker van hun in het MIT ter beschikking wordt gesteld de ontstane vacature opvullen: daarvoor hebben zij immers middelen gekregen. Ook is het voor sommige dienstonderdelen mogelijk om al nieuwe medewerkers te werven voordat »bij hun werkzame medewerkers richting het MIT gaan (bijvoorbeeld door middel van voorfinanciering zodat organisaties al nieuwe medewerkers kunnen werven voordat een medewerker richting het MIT gaat).
De impact zal overigens beperkt zijn. Bij de politie – die de meeste mensen levert – gaat het om maximaal 192 medewerkers (inclusief bedrijfsvoering en gegevensverwerking), waarvan een deel extern zal worden geworven, die in drie jaar voor en in het MIT werken, op een totale capaciteit van ongeveer 14.000 politiemedewerkers die in de opsporing werkzaam zijn.
PVV vraag 96. De verenigde regioburgemeesters hebben de Minister schriftelijk laten weten moeite te hebben met het MIT en meegedeeld dat het MIT geen afbreuk mag doen aan de sterkte van de lokale/regionale reguliere politiesterkte. Waarom gaat de Minister hieraan voorbij?
Antwoord 96
Ik spreek regelmatig met de Regioburgermeesters: ook over het MIT. De Regioburgemeesters hebben aangegeven dat zij mee willen denken over de ontwikkeling van het MIT en de aansluiting op het lokaal bestuur. Hierover wordt gesproken met de Regioburgemeesters, ook dit punt wordt meegenomen.
PVV vraag 97. In de beslisnota staat op pagina 1 de volgende passage: «het SKO neemt het formele besluit over de door het MIT op te pakken fenomenen en stelt per fenomeen het beoogde effect vast, met specifiek de voorziene rol voor het MIT en de prioritering van de fenomenen. Het MIO waarborgt de integrale aanpak van fenomenen en vervult een ambassadeursrol voor het MIT richting de moederorganisaties. Dit gremium stuurt op de operaties in MIT-verband en op de samenhang daarvan met de operaties van de moederorganisaties.» Betekent dit dat vanuit/door (onderdelen van) het MIT wordt besloten welke zaken («fenomenen») worden opgepakt?
PVV vraag 98. Ofwel, gaat het MIT straks besluiten wat de politie wel en niet gaat doen door deze prioritering? Zo ja, dan is dat toch een structurele/fundamentele/onaanvaardbare/onrechtsstatelijke aantasting van de gezagsstructuren op politiegebied in dit land, aangezien de politie onder het gezag van het Openbaar Ministerie (opsporing) en de burgemeesters (handhaving openbare orde) opereert zoals bepaald in de Politiewet?
Antwoord 97 en 98
Het SKO is een overleggremium waarin door de gezagen en de deelnemende operationele organisaties wordt overlegd over de prioriteiten van de aan te pakken fenomenen door de deelnemende operationele organisaties in het kader van de samenwerking in het MIT en de beoogde effecten daarvan en het toezien op de voortgang van deze aanpak. Het is uiteindelijk aan de gezagen om (de hoofdlijnen van) de inzet van het personeel van de deelnemende operationele organisaties te bepalen. Met het in het concept-instellingsbesluit geregelde SKO wordt dan ook geen afbreuk gedaan op de wijze waarop in de Politiewet 2012 het gezag over de uitvoering van de politietaak is vastgelegd.
4. Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie
CDA vraag 99. De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het concept-instellingsbesluit MIT en de verdere uitleg over hoe het MIT zich verder gaat verhouden tot bestaande diensten. Deze leden constateren verder dat er in een informatief rondetafelgesprek over dit onderwerp breed het belang van een MIT werd benadrukt, maar dat een dergelijke verandering op zorgvuldige wijze moet worden uitgevoerd. De extra middelen die zijn toegezegd voor 2022 zullen tevens bijdragen aan het verder wegnemen van zorgen dat het MIT zorgt voor leegloop bij (opsporings)organisaties.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister naar het beoogde tijdpad voor de totstandkoming van het MIT. Zij begrijpen dat er enige haast geboden is wat betreft het oprichten van het MIT, omdat de georganiseerde misdaad ook niet stilzit.
Antwoord 99
De vorming van een nieuw team waarin 400 fte van zes verschillende organisaties op innovatieve wijze gaan samenwerken kost tijd en moet zorgvuldig gebeuren. Daardoor is bewust voor een meerjarige opbouw gekozen. De bouwfase van het MIT duurt naar verwachting tot en met eind 2022. Overigens zal in die bouwfase zorgvuldig gestart worden met de verkenning hoe multidisciplinair samen kan worden gewerkt. Dit is vooral gericht op het daadwerkelijk toetsen van uitgedachte werkprocessen. Zo zijn er al zes MIT-labs gestart die op basis van de Fieldlab-methodiek zich richten op een aantal fenomenen van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Er wordt zorgvuldig gekeken naar manieren om ter versterking van de bouw van het MIT en om tot concrete resultaten te komen kleinschalig te starten met de operatie. Dit zal mogelijk al tot resultaten leiden, maar vooralsnog ga ik ervan uit dat eerst vanaf 2023 de resultaten van het MIT gericht op het verstoren/bestrijden van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit zichtbaar worden.
CDA vraag 100. Wel vragen deze leden hoe de Minister tegemoet gaat komen aan zorgen en bezwaren vanuit organisaties als de politie, FIOD en het OM.
CDA vraag 101. Heeft de Minister van deze organisaties of andere organisaties die te maken hebben met de bestrijding van ondermijnende criminaliteit, te horen gekregen dat het MIT er niet moet komen? Zo ja, van welke organisaties?
Antwoord 100 en 101
Op alle niveaus vindt afstemming plaats, met dit jaar maandelijks de stuurgroep op hoog ambtelijk niveau. Hierin kunnen eventuele zorgen en bezwaren omtrent het MIT besproken worden. Ik heb vanuit de betrokken organisaties nooit direct vernomen dat er geen MIT moet komen. Sterker nog: de samenwerkende organisaties geven aan dat in de samenwerking meer bereikt kan worden dan wanneer enkel iedere organisatie apart versterkt zou worden.
CDA vraag 102. Voornoemde leden vragen naar concrete voorbeelden van de wijze waarop er nu al signaal-, fenomeen- of informatiegestuurd gewerkt wordt en waarmee er successen zijn geboekt, bijvoorbeeld in RIEC’s.
Antwoord 102
In het geval van de RIEC’s is vorig jaar aan circa 1.500 casussen gewerkt. Bovendien hebben de RIEC’s 34 nieuwe regionale ondermijningsbeelden opgesteld. Een aantal daarvan ziet op fenomenen en gelegenheidsstructuren, zoals synthetische drugs en Schiphol. Ook is de aanpak op basis van die ondermijningsbeelden van voorgaande jaren verbeterd, is op nieuwe fenomenen ingezet en is verdiepend onderzoek gedaan. Hierdoor konden onder andere gerichtere interventies plaatsvinden. In het jaarverslag RIEC/LIEC 2020, dat ik uw Kamer op 9 juli jl. (Kamerstuk 29 911, nr. 324) toestuurde, staat per RIEC weergegeven hoeveel interventieadviezen zijn opgeleverd naar aanleiding van RIEC-casussen.
CDA vraag 103. Kan daarbij worden aangegeven wat de meerwaarde kan zijn of had kunnen zijn van het MIT bij dergelijke werkzaamheden, zo vragen deze leden.
Antwoord 103
De meerwaarde van het MIT voor deze samenwerkingsverbanden ziet op analyses die verdergaande inzichten bieden die de partijen – al dan niet in een samenwerkingsverband – meer handelingsperspectief geven; juist omdat informatie vanuit zowel het opsporings-, toezicht- en handhavingsdomein (voor zover juridisch mogelijk) bijeen kan worden gebracht. De nadruk bij het MIT ligt op blootleggen, verstoren en voorkomen. De bij elkaar gebrachte informatie van zes diensten geeft een vollediger informatiebeeld en meer inzicht in de georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Daarnaast vindt meer coördinatie plaats vanuit het MIT en beschikt het MIT over volledig ter beschikking gestelde capaciteit van de deelnemende operationele organisaties. Dit personeel kan op basis van hun eigen wettelijke taken en bevoegdheden onder meer interventies plegen. Dat kan ook in samenwerking met regionale of internationale partners.
CDA vraag 104. De leden van de CDA-fractie vragen naar de grondslagen die gebruikt gaan worden voor het werk dat het MIT gaat doen.
Antwoord 104
De samenwerking in het MIT vindt plaats binnen de bestaande wettelijke kaders inzake taken en bevoegdheden, zowel op het terrein van operationele activiteiten als op het terrein van het verwerken van (persoons)gegevens. Ten behoeve van de gegevensverwerking wordt ook nog een convenant en privacy protocol afgesloten.
CDA vraag 105. Hoe beoordeelt de Minister analyses dat de beoogde activiteiten van het MIT aan verschillende juridische kaders raken, terwijl er tot nu toe geen kaders voor zijn ingericht?
CDA vraag 106. In hoeverre zullen er geheel nieuwe wettelijke grondslagen gecreëerd moeten worden om het MIT goed zijn werk te kunnen laten doen?
CDA vraag 108. In het bijzonder vragen de leden of de traditionele kaders van strafvordering, bestuurlijke controle en toezicht niet afdoende zullen zijn om als grondslag te dienen voor de werkzaamheden van het MIT.
Antwoord 105, 106 en 108
Het huidige MIT, zoals dat is beschreven in de brief van 6 juli 2021, functioneert onder meer als samenwerkingsverband op het gebied van gegevensdeling en -verwerking. Dat zal gaan gebeuren op basis van een concept-instellingsbesluit en, voor gegevensdeling, een convenant en een bijbehorende privacy protocol. Daaruit volgt dat gegevensverstrekking en -verwerking alleen mogelijk is als dat binnen de bestaande wettelijke kaders is toegestaan.
Deze bestaande kaders bieden geen afdoende grondslag voor de beoogde taak van het MIT: zelfstandige informatieverwerving en informatieverwerking. Op basis van de beoogde raadpleging tot, en de verwerving van, relevante gegevens wordt het mogelijk om proactief hoogwaardige systeemgerichte analyses en integrale informatiebeelden op te stellen over criminele systemen die een bedreiging (kunnen gaan) vormen voor de Nederlandse rechtsstaat. Deze analyses zien op het in kaart brengen van fenomenen over criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen. Deze beoogde taak is nieuw en aanvullend op de bestaande mogelijkheden, zodat daarvoor een afzonderlijke wettelijke grondslag noodzakelijk is. Aan deze wetgeving wordt gewerkt.
CDA vraag 107. Hoe ziet de Minister dit traject voor zich, zo vragen deze leden.
Antwoord 107
Op dit moment wordt wetgeving voorbereid waarin dit nieuwe normeringskader voor de bevoegdheden op het gebied van informatievergaring en – verwerking wordt uitgedacht en ontwikkeld. Het wetsvoorstel zal aan uw Kamer worden voorgelegd volgens de reguliere wetgevingsprocedure.
Tot die tijd is het MIT een samenwerkingsverband op basis van een convenant en een bijbehorende privacy protocol en een nog vast te stellen instellingsbesluit.
CDA vraag 109. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe hij gaat borgen dat het MIT niet werkzaamheden gaat verrichten die ook door andere organisaties worden verricht.
Antwoord 109
Het voorkomen van overlappende activiteiten is geregeld door middel van het MIO, waaraan de gezagen en de deelnemende operationele organisaties deelnemen. In het MIO wordt gesproken over het borgen van de samenhang tussen operationele activiteiten van de deelnemende operationele organisaties in het kader van de samenwerking in het MIT en de operationele activiteiten van de deelnemende operationele organisaties zelf.
CDA vraag 110. Ook vragen deze leden of kan worden uiteengezet hoe het MIT in internationaal verband gaat opereren en welke prioriteiten daar worden gesteld.
Antwoord 110
De doelstelling van het MIT is het blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen, die verweven zijn met of misbruik maken van legale structuren en de legale economie. Over de prioriteiten in het MIT worden overlegd in het SKO waarin de landelijke gezagen en de deelnemende operationele organisaties vertegenwoordigd zijn. In het MIO worden vervolgens deze prioriteiten naar operationele interventies vertaald die ook internationaal gericht kunnen zijn. In het MIT wordt op dit moment gewerkt aan de uitwerking van de prioriteiten op het gebied van internationale samenwerking.
Internationale activiteiten van het samenwerkingsverband MIT zullen altijd in afstemming met een of meerdere van de deelnemende operationele organisaties plaatsvinden. Hiervoor wordt nauw samengewerkt met de internationale afdelingen van deze organisaties. In het MIT wordt gebruik gemaakt van de bestaande bevoegdheden en buitenlandse samenwerkingsrelaties van de deelnemende operationele organisaties. Op dit moment wordt met de deelnemende operationele organisaties nagedacht over een doorontwikkeling en afstemming van de internationale samenwerking en hoe het beste elkaars inzichten, informatie, data en strategische partners kunnen worden gedeeld.
5. Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie
SP vraag 111. De leden van de SP-fractie constateren al geruime tijd, en zeker niet als enige, dat er in Nederland een groot probleem is met de georganiseerde criminaliteit. Dat heeft zulke ernstige vormen aangenomen dat het inderdaad een kwestie van de lange adem zal worden en langdurige en structurele inzet zal vergen om dit te bestrijden. De vraag of daarvoor een nieuw team, een Multidisciplinair Interventieteam, voor nodig is, houdt de gemoederen nogal bezig en dat is begrijpelijk. Daarom hebben deze leden daarover ook inhoudelijke vragen.
Maar allereerst de vraag, waarom is er zoveel gedoe en discussie over het MIT?
SP vraag 112. Is er voldoende draagvlak voor en is er goed overleg geweest met deskundigen en de werkvloer?
SP vraag 113. Hoe ziet de Minister dit?
Antwoord 111, 112, 113
De samenwerkende organisaties zijn vanaf het begin bij de planvorming betrokken, sterker nog: zij geven het MIT zelf vorm. Zo zijn de kwartiermakers vanuit de samenwerkende organisaties ter beschikking gesteld met de opdracht het plan voor het MIT uit te werken en is de operationele governance structuur door de samenwerkende organisaties en gezagen vormgegeven. Er is bij de samenwerkende organisaties voldoende draagvlak voor het MIT. De vakbonden die de werkvloer representeren zijn een voorstander van het MIT. Verandertrajecten en innovaties roepen altijd een zekere mate van onrust op, dat is bij de vorming van het MIT niet anders. Deskundigen waaronder wetenschappers worden betrokken bij de ontwikkeling van het MIT, o.a. in de MIT-labs.
SP vraag 114. De leden van de SP-fractie vragen de Minister allereerst nog eens heel concreet toe te lichten hoe nu het MIT hét belangrijkste antwoord is op het grote probleem van de georganiseerde criminaliteit.
Antwoord 114
Het MIT is een onderdeel van het breed offensief tegen georganiseerde criminaliteit. Het MIT focust zich op het stadium voordat criminaliteit zichtbaar wordt en moet voorkomen dat criminele netwerken/bedrijfsprocessen en verdienmodellen ontstaan, door kunnen groeien of meer schade kunnen aanrichten. Het MIT kijkt naar fenomenen en systemen vanuit de dreiging die uitgaat van georganiseerde criminaliteit voor onze nationale veiligheid met als doel die uiteindelijk te frustreren en te stoppen. Daarbij kijkt het MIT specifiek naar de vraag «waar zitten de kwetsbaarheden en interventiekansen in zowel de criminele systemen als in onze eigen systemen?». Op basis van de analyses van het MIT kunnen, al dan niet in MIT verband, gericht interventies worden gepleegd daartoe.
Daarnaast vormt het MIT een aanvulling omdat aan het samenwerkingsverband door de deelnemende operationele organisaties vrijgestelde capaciteit ter beschikking wordt gesteld om de gezagen daarover in staat te stellen, onderling afgestemd en met het oog op het te bereiken effect, te bezien welke interventie op welk moment het meest wenselijk is. De capaciteit van de deelnemende operationele organisaties is en wordt hiervoor structureel uitgebreid. Daardoor zijn de gecoördineerde interventies in MIT verband niet afhankelijk van de beschikbaarheid van die capaciteit binnen de deelnemende operationele organisaties voor de reguliere taakuitvoering. Dat is cruciaal voor deze gezamenlijke aanpak.
SP vraag 115. Is het niet zo dat sowieso de basis op orde moet worden gebracht, bijvoorbeeld voldoende mensen en middelen bij de politie en het OM, en veel meer aandacht voor het grote belang van preventie? Of is het én-én-én?
Antwoord 115
Het is én-én-én, bij de oprichting van het MIT hebben de samenwerkende organisaties tegen elkaar uitgesproken dat met samenwerking meer te bereiken is dan alleen de bestaande diensten te versterken. Het is echter een kwestie van lange adem en ook de rest van de keten en aanpak moeten versterkt worden. Vandaar dat ik de gehele aanpak van ondermijning nu verder versterkt heb.14 In mijn brief van 4 oktober jl. heb ik toegelicht waar ik nog meer in ga investeren: een weerbare samenleving en economie (waaronder de preventieve aanpak), versterking van de integrale handhaving en extra veiligheids- en weerbaarheidsmaatregelen. Daarnaast is er met de Hermans-gelden ook extra geld voor onder andere wijkagenten gekomen. Hiermee zijn natuurlijk niet alle problemen op het gebied van criminaliteitsbestrijding opgelost. Het zal nodig blijven om zicht te houden op de effectiviteit van de inzet op de brede aanpak van criminaliteit, met continu aandacht voor de randvoorwaarden in de basis van de partijen die zich bezighouden met de veiligheid en de rechtsstaat, van ICT tot specifieke kennis, kunde en capaciteit.
SP vraag 116. De aan het woord zijnde leden poneren zelf in ieder geval de stelling dat de oprichting van het MIT nooit alleen de oplossing kan zijn voor dit immense probleem. Omdát de basis niet op orde is, bij de politie en het OM zijn er te weinig mensen voor te veel belangrijke taken, dat staat vast. Een nieuw team gaat die problemen niet oplossen, daarmee is de basis nog steeds niet op orde en dat zal – los van de discussie over het MIT – ook aandacht nodig blijven hebben. Deze leden ontvangen graag een uitgebreide reactie daarop.
Antwoord 116
Er is de afgelopen jaren een goede start gemaakt met het versterken van de aanpak, maar ik heb steeds gezegd dat onze ambities verder reiken. Met het geld dat nu beschikbaar komt voor de aanpak ondermijning15, bereiken we de gewenste verbreding en verdieping in onze inzet tegen de ondermijnende criminaliteit. De extra middelen voor de aanpak van ondermijning geven extra armslag voor deze specifieke, zware opgave. Met de extra gelden voor veiligheid vanuit de motie-Hermans kunnen daarnaast de betrokken partners ook op een breder terrein versterkt worden. Maar daarmee zijn natuurlijk niet alle problemen op het gebied van criminaliteitsbestrijding opgelost. Naast de specifieke investering voor ondermijning en de extra investering in veiligheid is het nodig om zicht te houden op de effectiviteit van de inzet op de brede aanpak van criminaliteit, voor o.a. preventie, wijkagenten, recherche, officieren van justitie en rechters. Het is van belang dat er continu aandacht is voor de randvoorwaarden in de basis van de partijen die zich bezighouden met de veiligheid en de rechtsstaat, van ICT tot specifieke kennis, kunde en capaciteit. Dit is een vraagstuk waar een nieuw kabinet mee aan de slag zal moeten.
SP vraag 117. De leden van de SP-fractie zijn al heel erg lang van mening dat het belang van integrale samenwerking tussen verschillende (opsporings)diensten en instanties van groot belang is. De georganiseerde criminaliteit laat zich niet bestrijden door een ongeorganiseerde overheid. Ook hebben deze leden al heel vaak aandacht gevraagd voor het grote belang van de aanpak van misdaadgeld. De resultaten op dat vlak zijn vooralsnog bedroevend. Misdaad loont, nog steeds. Het belang van samenwerking en het volgen van geldstromen lijkt bij het MIT prominent aanwezig. Maar waarom zou samenwerking en een betere aanpak van misdaadgeld in een nieuw team wél lukken, waar dat vooralsnog nog onvoldoende succesvol was?
Antwoord 117
Voor een effectieve aanpak van complexe fenomenen zoals geldstromen tussen boven- en onderwereld is een multidisciplinaire focus, lange adem en breed interventiepalet noodzakelijk. Het MIT beoogt een uniek samenwerkingsverband in Nederland te zijn waarin de informatie, expertise, bevoegdheden van de deelnemende toezichts-, handhavings- en opsporingsorganisaties structureel zal worden gebundeld, interventiecapaciteit beschikbaar is, er gecoördineerd en door de landelijke gezagen worden aangestuurd.
In de huidige situatie functioneert het MIT als een samenwerkingsverband, onder andere op het gebied van gegevensdeling en -verwerking. Daartoe is een concept-instellingsbesluit opgesteld en wordt een convenant voor gegevensdeling en het bijbehorende privacy protocol opgesteld. De gegevensverstrekking en -verwerking wordt begrensd door de bestaande wettelijke kaders; met het instellingsbesluit en het convenant kunnen immers geen nieuwe bevoegdheden tot verstrekking of verwerking worden geschapen. Dat betekent dat de mogelijkheden om gegevens te delen beperkt zijn. Daarom er wordt gewerkt aan een wettelijke regeling, zoals toegelicht in de inleidende reactie.
SP vraag 118. De leden van de SP-fractie kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat de Minister de plannen voor het MIT naar buiten bracht op een moment dat het nog niet geheel en goed doordacht was. Het lijkt dat er sprake was van paniek, er moest iets (nieuws) naar buiten worden gebracht, zonder dat er op dat moment een goed doordacht en juridisch doortimmerd plan lag HOE dit dan het beste bij zou gaan dragen aan de bestrijding van ondermijnende criminaliteit. Klopt dit? Zo nee, hoe zit het volgens de Minister dan wel?
Antwoord 118
Ik heb na de motie van de leden Pieter Heerma en Dijkhoff de leiding van het Openbaar Ministerie en de Korpsleiding uitgenodigd om de uitvoering van deze motie te bespreken. In overleg met de korpschef, de voorzitter van het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie en de leiding van de andere betrokken diensten is bewust gekozen om het MIT een aanvulling te laten zijn op bestaande diensten en aanpak, door te kiezen voor een nieuwe en andere opzet. Vervolgens zijn er kwartiermakers vanuit de samenwerkende organisaties ter beschikking gesteld met de opdracht om dit plan verder uit te werken, tezamen met de samenwerkende organisaties. Op basis van die uitwerking heeft het kabinet aan de samenwerkende organisaties structureel geld toegekend voor de samenwerking in het kader van het MIT.
SP vraag 119. En klopt het dat dat goed doordachte en ook juridisch kloppende plan er eigenlijk nog steeds niet is?
Antwoord 119
In mijn brief van 11 mei (Kamerstuk 29 911, nr. 308) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de inrichting en doorontwikkeling van het MIT. Op korte termijn start het MIT als samenwerkingsverband op basis van een concept-instellingsbesluit en een convenant voor de gezamenlijke verwerking van gegevens en het bijbehorende privacy protocol, op basis van bestaande wettelijke kaders. Voor de lange termijn werkt mijn ministerie aan de voorbereiding van een wet die extra bevoegdheden regelt op het gebied van informatieverwerking en -vergaring. Zie voor een nadere toelichting de inleidende reactie.
SP vraag 120.Voornoemde leden vragen de Minister uitvoerig toe te lichten wat nu precies de juridische basis is waarmee het MIT zijn werkzaamheden uit zal gaan voeren. Ook ontvangen deze leden graag een nauwgezette reactie op de onderbouwde kritiek van mevrouw Hirsch Ballin bij het rondetafelgesprek over het MIT van 16 september jl. Op basis waarvan gaat het MIT straks gegevens verzamelen, verwerken en opslaan?
Antwoord 120
Het MIT is in de huidige situatie een samenwerkingsverband zonder eigen bevoegdheden. Het MIT kan – zonder eigenlijk wettelijke basis – niet zelf gegevens verzamelen, verwerken of opslaan. In het kader van de samenwerking van het MIT werken de ambtenaren van de deelnemende operationele organisaties op basis van de bestaande taken en bevoegdheden. Dat wil zeggen dat iedere deelnemende operationele organisatie op basis van de eigen taken en bevoegdheden informatie kan en mag verkrijgen en verzamelen. Indien deze vergaarde gegevens in het kader van de eigen taakstelling verkregen relevant zijn voor het doel van het MIT, kunnen de deelnemende operationele organisaties deze gegevens aan de andere organisaties van het MIT verstrekken ten behoeve van gezamenlijke gegevensverwerking, met in achtneming van de geldende wettelijke kaders. Op grond van artikel 26 van de Algemene verordening gegevensbescherming is er dan sprake van gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijkheid. Alle samenwerkende organisaties delen een verantwoordelijkheid voor die gezamenlijke gegevensverwerking. De afspraken hieromtrent zijn nader uitgewerkt in het convenant en het daarbij horende privacy protocol. Het convenant is nagenoeg gereed.
Voor de toekomstige situatie op basis van een nog vast te stellen wettelijke regeling, wordt verwezen naar de inleidende reactie.
SP vraag 121. Wie houdt daar toezicht op?
Antwoord 121
De functionarissen gegevensbescherming van de samenwerkende organisaties zien toe op de rechtmatigheid van de verwerking en verstrekking. Als het gaat om de gegevensverwerking binnen het samenwerkingsverband zal een coördinerend functionaris gegevensbescherming worden benoemd, wordt een rechtmatigheidsadviescommissie ingesteld bestaande uit privacy experts van de samenwerkende organisaties en uiteraard houdt de Autoriteit Persoonsgegevens toezicht op de verwerkingen.
SP vraag 122. Hoe kunnen mensen bezwaar maken tegen het gebruik van hun gegevens?
Antwoord 122
De AVG geeft iedere burger waarover persoonsgegevens worden verwerkt bepaalde rechten zodat hij invloed kan uitoefenen op de manier waarop zijn persoonsgegevens worden verwerkt. Een van die rechten is het recht op inzage in de persoonsgegevens. Dat recht houdt concreet in dat een persoon aan iedere organisatie – dus ook aan de samenwerkende organisaties in het MIT – kan vragen of er persoonsgegevens van hem worden verwerkt, en zo ja, om welke persoonsgegevens het gaat en waarom en op welke manier die persoonsgegevens worden verwerkt. Dit geldt ook voor persoonsgegevens die worden gedeeld door de samenwerkende organisaties. Andere rechten zijn: het recht op rectificatie en aanvulling, recht op beperking van de verwerking, recht op vergetelheid en ook het recht om bezwaar te maken tegen de verwerking die, afhankelijk van eventuele uitzonderingsgronden, uitgevoerd moeten worden.
SP vraag 123. Wat voor termijnen gelden er voor het bewaren van de gegevens door het MIT?
Antwoord 123
De gegevens zullen niet langer worden bewaard dan nodig is voor het doel van de verwerking. Deze termijnen worden nader uitgewerkt in het privacy protocol dat bij het convenant hoort. Hiervoor worden de uitgangspunten uit sectorale wetgeving als maatstaf genomen.
SP vraag 124. De leden van de SP-fractie constateren dat er ook veel discussie is, en ook al is geweest, over de positionering van het MIT. Moet dit nu worden opgericht en ondergebracht binnen de politie, onder de Landelijke Eenheid? En dan samengevoegd mét de Landelijke Recherche of juist naast de Landelijke Recherche bestaan?
SP vraag 125. En speelt de huidige onrust binnen de Landelijke Eenheid een rol in deze keuze? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
SP vraag 126. Of moet het MIT juist geheel buiten de politie worden gepositioneerd, omdat bijvoorbeeld de FIOD en de Koninklijke Marechaussee op basis van gelijkwaardigheid moeten gaan samenwerken?
Antwoord 124, 125, 126
Het MIT kan geen onderdeel zijn of worden van de politie en dus ook niet van de Landelijke Eenheid, aangezien een samenwerkingsverband tussen de samenwerkende organisatie uit zijn aard geen onderdeel kan zijn van een van de samenwerkende organisaties. Borging in een van de samenwerkende organisaties kan niet het beoogde resultaat van een multidisciplinaire samenwerking in de vorm van een samenwerkingsverband bewerkstelligen.
Rondom de ontwikkelingen binnen de LE, zoals het komende rapport van de Commissie Schneiders, is uw Kamer met regelmaat geïnformeerd. Ik houd u over deze ontwikkelingen separaat op de hoogte.
SP vraag 127. Welke opties zijn nu precies overwogen en waar is nu precies met welke argumenten voor gekozen?
Antwoord 127
Er zijn meerdere opties overwogen zowel voor positionering binnen als buiten de politieorganisatie. Het MIT kan geen onderdeel zijn of worden van een van de samenwerkende organisaties, aangezien een samenwerkingsverband tussen de samenwerkende organisatie uit zijn aard geen onderdeel kan zijn van een van deze organisaties. Er is gezamenlijk overeenstemming – ook met de korpsleiding – dat het MIT facilitair wordt beheerd door de politie naar analogie van de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS).
SP vraag 128. Op welke wijze gaat het MIT samenwerken met bijvoorbeeld banken, notarissen en de trustsector, om geldstromen op te sporen?
Antwoord 128
Afhankelijk van het aan te pakken fenomeen zal het MIT de samenwerking zoeken met de meest relevante partijen, waaronder inderdaad de genoemde actoren in aanvulling op al bestaande samenwerking met die partijen.
SP vraag 129. De leden van de SP-fractie vragen de Minister te reageren op de zorg dat de oprichting van het MIT tot concurrentie met de bestaande diensten zou kunnen leiden. De bonden hebben erop gewezen dat dit niet bevorderlijk is geweest voor de opbouw en ontwikkeling van het MIT. Kan de Minister hierop reageren?
SP vraag 130. Hoe wordt dit soort onwenselijke concurrentie voorkomen?
Antwoord 129 en 130
Er kan geen sprake zijn van concurrentie tussen het MIT en de deelnemende diensten; het MIT kan immers niet zelfstandig opereren. Het gezag over de opsporingscapaciteit in MIT verband is bovendien hetzelfde als het gezag daarbuiten. Er is evenmin een hiërarchische verhouding; niet tussen de diensten en niet tussen de diensten in het MIT.
Het voorkomen van interferentie en dubbeling is geborgd door middel van het MIO, waaraan de gezagsdragers en de deelnemende operationele organisaties deelnemen. In het MIO wordt gesproken over het borgen van de samenhang tussen operationele activiteiten van de deelnemende operationele organisaties in het kader van de samenwerking in het MIT en de operationele activiteiten van de deelnemende operationele organisaties zelf.
SP vraag 131. De leden van de SP-fractie vragen de Minister toe te lichten hoe voorkomen wordt dat om het MIT goed te laten functioneren professionele mensen uit andere diensten worden weggetrokken, waardoor deze diensten in de problemen dreigen te komen.
Antwoord 131
Op dit moment werken 85 fte in het MIT en wordt zowel operationeel samengewerkt als gebouwd aan het MIT. Deze medewerkers zijn zowel van buiten (1/3 deel) als uit de samenwerkende organisaties afkomstig. Het is voorzien dat in 2023 het MIT zal bestaan uit circa 400 medewerkers. Deze komen voor een deel uit de samenwerkende organisaties maar worden ook voor een substantieel deel extern geworven.
Het gaat met name over specialisten op het gebied van intelligence, financiële en (inter)nationale opsporing, toezicht en handhaving. Er is bewust gekozen voor een gefaseerde meerjarige opbouw. Voor alle diensten geldt dat zij daarbij het geld gekregen hebben om ontstane vacatures 1-op-1 weer in te vullen. Er zijn bij een aantal diensten ook mogelijkheden om al nieuwe medewerkers te werven voordat medewerkers richting het MIT gaan (bijvoorbeeld d.m.v. voorfinanciering zodat organisaties al kunnen werven voordat de collega richting het MIT gaat). Over het openstellen van vacatures vindt op alle niveaus afstemming plaats.
Het is ook de bedoeling dat ter beschikking gesteld personeel na verloop van tijd feitelijk weer «terugkeert» naar andere werkzaamheden binnen de eigen organisatie. Op die manier wordt kennis- en capaciteit in de loop van tijd in- en uitwisselbaar. De samenwerkende organisaties hebben daar baat bij zodra desbetreffende medewerkers «terugkeren» naar de eigen organisatie. Dat versterkt de structurele samenwerking. Bovendien vindt in het samenwerkingsverband dagelijks optimaal gebruik van kennis en kunde van medewerkers van de verschillende samenwerkende organisaties plaats.
SP vraag 132. De leden van de SP-fractie zijn bezorgd of de juiste mensen op de juiste plaats zitten om tot de beste resultaten en samenwerking te komen. Hoe wordt ervoor gezorgd dat gedoe wordt voorkomen en dat samen tot de beste resultaten wordt gekomen?
Antwoord 132
Door intensieve onderlinge afstemming op alle niveaus met de deelnemende operationele organisaties. Zie ook beantwoording inzake de vragen over werving en operationele aansturing.
SP vraag 133. De leden van de SP-fractie vragen de Minister welke resultaten het MIT al heeft behaald?
SP vraag 134. welke resultaten en opbrengsten naar verwachting door het MIT behaald zullen gaan worden.
Antwoord 133 en 134
Doel van het MIT is het blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen, die verweven zijn met of misbruik maken van legale structuren en de legale economie. De nadruk bij het MIT ligt op blootleggen, verstoren en voorkomen. Het MIT moet Nederland minder aantrekkelijk maken voor georganiseerde criminaliteit.
De keuze voor de fenomenen waarop het MIT acteert evenals de concrete te behalen effecten worden bepaald in het SKO. Het MIT ontwikkelt daartoe, in samenwerking met onder andere samenwerkende organisaties en wetenschap, een methodiek om dat effectgestuurd werken te ondersteunen, met daarin (natuurlijk) ook vormen van effectmeting om daarmee inzichtelijk te maken wat de (maatschappelijke) effecten van de interventies zijn. Deze methodiek zal stoelen op zowel kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren. Het MIT gaat effectgestuurd werken, waarbij toetsing van de effectiviteit van het handelen van het MIT voortdurend plaats zal vinden. Tijdens de bouw van het MIT wordt toegewerkt naar een of meerdere methodieken waarmee de mate waarin het MIT bijdraagt aan het verwezenlijken van de doelstellingen zo rijk mogelijk inzichtelijk wordt gemaakt en daarover verantwoording kan worden afgelegd, bijvoorbeeld met kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren.
Vanaf juni 2021 werken in de MIT-Labs zes teams aan een nieuwe aanpak van hardnekkige problemen op het gebied van zware ondermijnende criminaliteit, op het snijvlak van onder- en bovenwereld en het aantasten van criminele verdienmodellen. De teams zijn inhoudelijk gericht op cruciale schakels en bedrijfsprocessen in het criminele systeem. Eind 2021 ligt er voor alle zes de teams een aanpak en zullen alle teams beginnen met de uitvoering daarvan. In overleg met het SKO, in MIT samenwerkende organisaties en anderen wordt zorgvuldig gekeken naar manieren om ter versterking van de bouw van het MIT en om tot concrete resultaten te komen kleinschalig te starten met de operatie. Dit zal mogelijk al tot resultaten leiden, maar vooralsnog ga ik ervan uit dat vanaf 2023, na de bouwfase, de resultaten van het MIT gericht op het verstoren/bestrijden van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit zichtbaar worden. De bouwfase van het MIT loopt tot en met eind 2022.
SP vraag 135. Wat zijn nu precies de doelstellingen en ambities en hoe realistisch of ambitieus zijn die?
Antwoord 135
Doel van het MIT is, zoals in het antwoord hierboven toegelicht, het blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen, die verweven zijn met of misbruik maken van legale structuren en de legale economie. Het MIT is daarbij onderdeel van een heel netwerk aan diensten en organisaties die zich ieder vanuit hun eigen rol richten op de integrale aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. De ambitie van het MIT is om Nederland minder aantrekkelijk te maken voor georganiseerde ondermijnende criminaliteit.
Door deling van informatie, kennis en expertise zal er meer inzicht, coördinatie en overzicht zijn, waardoor betere keuzes voor interventies gemaakt kunnen worden die meer effect hebben. Op basis van analyses van het MIT kan door de samenwerkende partijen een breed scala aan interventies worden ingezet. In het MIT kan hierbij interventies worden geadviseerd of gecoördineerd die het meeste effect sorteren om die processen en structuren te verstoren en doorbreken. Voor de inzet in MIT-verband wordt door samenwerkende organisaties vrijgestelde capaciteit beschikbaar gesteld. Het MIT is daardoor uitdrukkelijk een innovatieve aanvulling op de bestaande aanpak, succesvolle diensten en samenwerkingsverbanden.
De vorming van een nieuw team waarin ongeveer 400 fte van zes verschillende organisaties op innovatieve wijze gaan samenwerken kost tijd en moet zorgvuldig gebeuren. Daardoor is bewust voor een meerjarige opbouw gekozen. De bouwfase van het MIT duurt naar verwachting tot en met eind 2022. Overigens zal in die bouwfase zorgvuldig gestart worden met de verkenning hoe multidisciplinair samen kan worden gewerkt. Dit is vooral gericht op het daadwerkelijk toetsen van uitgedachte werkprocessen. Zo zijn er al zes MIT-labs gestart die op basis van de Fieldlab-methodiek zich richten op een aantal fenomenen van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. In overleg met het SKO, in MIT samenwerkende organisaties en anderen wordt zorgvuldig gekeken naar manieren om ter versterking van de bouw van het MIT en om tot concrete resultaten te komen kleinschalig te starten met de operatie. Dit zal mogelijk al tot resultaten leiden, maar vooralsnog ga ik ervan uit dat eerst vanaf 2023 de resultaten van het MIT gericht op het verstoren/bestrijden van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit zichtbaar worden.
In de huidige situatie functioneert het MIT als een samenwerkingsverband, onder andere op het gebied van gegevensdeling en -verwerking. Daartoe is een concept-instellingsbesluit opgesteld en wordt een convenant voor gegevensdeling en het bijbehorende privacy protocol opgesteld. De gegevensverstrekking en -verwerking wordt begrensd door de bestaande wettelijke kaders; met het instellingsbesluit en het convenant kunnen immers geen nieuwe bevoegdheden tot verstrekking of verwerking worden geschapen. Dat betekent dat de mogelijkheden om gegevens te delen beperkt zijn. Daarom er wordt gewerkt aan een wettelijke regeling, zoals toegelicht in de inleidende reactie.
SP vraag 136. Tot slot vragen de leden van de SP-fractie te reageren op de stelling dat hoe groot en serieus het enorme probleem van de georganiseerde criminaliteit ook is, het invoeren van een nieuw team in een keer goed kan, mag en moet gebeuren. Dat kan niet overhaast en ondoordacht. Ook al zijn de uitgangspunten goed, er moet goed nagedacht worden wat nodig is, welke resultaten bereikt moeten worden, en hoe dat moet gaan gebeuren. Als die analyse niet staat als een huis, waarbij het werkveld zelf eensgezind is over de gekozen uitgangspunten en daaruit volgende voorstellen, dan is de kans dat het een succes wordt kleiner. Graag een reactie.
Antwoord 136
Ik heb na de motie van de leden Pieter Heerma en Dijkhoff de leiding van het Openbaar Ministerie en de Korpsleiding uitgenodigd om de uitvoering van deze motie te bespreken. In overleg met de korpschef, de voorzitter van het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie en de leiding van de andere betrokken diensten is bewust gekozen om het MIT een aanvulling te laten zijn op bestaande diensten en aanpak, door te kiezen voor een nieuwe en andere opzet. Vervolgens zijn er kwartiermakers vanuit de samenwerkende organisaties ter beschikking gesteld met de opdracht om dit plan verder uit te werken, tezamen met de samenwerkende organisaties. Op basis van die uitwerking heeft het kabinet aan de samenwerkende organisaties structureel geld toegekend voor de samenwerking in het kader van het MIT.
SP vraag 137. De leden van de SP-fractie vragen de Minister helemaal tot slot of het niet verstandig zou zijn om een deskundige commissie samen te stellen, zoals onder andere bepleit door dhr. Fijnaut, met vertegenwoordigers van het ministerie, het OM, de Nationale Politie, de gemeenten, de Belastingdienst en de Koninklijke Marechaussee die binnen drie maanden een actieprogramma moet schrijven om de meest ernstige vormen van de zware, georganiseerde misdaad in dit land aanzienlijk terug te dringen en moet voorstellen wat daar eigenlijk precies voor nodig zou zijn. Deze leden ontvangen graag een reactie op dit voorstel.
Antwoord 137
De heer Fijnaut heeft voorgesteld bovengenoemde commissie samen te stellen om een actieprogramma te schrijven en dit programma op gezette tijden te evalueren en bij te stellen. Met de inzet van het breed offensief tegen georganiseerde criminaliteit heeft dit kabinet een eerste stap gezet om de aanpak van ondermijning te versterken. De aanvullende investeringen zoals aangekondigd in mijn brief van 4 oktober jl. (Kamerstuk 29 911, nr. 329), geven de mogelijkheid deze aanpak verder te verstevigen, te verbreden en door te zetten. Met inzet van de middelen beogen wij een samenhangende aanpak in een combinatie van preventie, weerbaarheid, verstoring en repressie. Het betreft een set aan maatregelen die in grote lijnen de aanpak volgt die wordt voorgesteld in het Pact voor de Rechtsstaat. Dit Pact betreft een tienjarenprogramma om de ondermijnende (drugs)criminaliteit fors te reduceren, dat wordt ondersteund en tot stand is gekomen met inbreng van de leden van het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO), waarin de door de heer Fijnaut genoemde organisaties zijn vertegenwoordigd. De verdeling van de middelen en de monitoring van dit pakket van maatregelen zal ik in nauwe samenspraak met het SBO en de daarbij aangesloten partners vormgeven. Daarmee acht ik een aanvullende commissie niet nodig.
6. Vragen en opmerkingen vanuit de PvdA-fractie
PvdA vraag 138. De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavige brieven. Hoewel deze leden het doel van het MIT onderschrijven, hebben zij toch enkele vragen en kanttekeningen of het MIT, zoals dat nu is voorzien, wel effectief genoeg zal worden.
Hoewel het MIT klaarblijkelijk niet als een organisatie mag worden beschouwd die los komt te staan van de deelnemende organisaties maar als samenwerkingsverband moet gaan dienen, vragen deze leden hoe voorkomen kan worden dat dit samenwerkingsverband van uiteindelijk 400 fte niet toch als een min of meer losstaande entiteit gaat werken. Alleen al door de omvang ontstaat toch al vrij snel een beeld van een eigen dienst en niet louter een samenwerkingsverband.
Antwoord 138
Het MIT is in juridische zin momenteel een samenwerkingsverband. De governance van het MIT wordt geregeld in het concept-instellingsbesluit en de informatieverwerking vindt plaats op basis van een door de samenwerkende organisaties nog vast te stellen convenant en bijbehorend documenten. De benaming: «team» drukt gelijkwaardigheid uit maar is geen juridische term. Deze benaming is gekozen omdat gelijkwaardigheid een van de belangrijkste uitgangspunten voor de samenwerking tussen samenwerkende organisaties in het MIT is. Binnen het samenwerkingsverband is sprake van teams, waarin door personeel vanuit de verschillende deelnemende operationele organisaties wordt samengewerkt op basis van eigen bestaande wettelijke taken en bevoegdheden, ter uitvoering van de opdrachten van het gezag of de gezagen.
PvdA vraag 139. De aan het woord zijnde leden vrezen dat in dat geval het MIT naast bestaande organisaties, zoals de Landelijke Recherche, kan komen te staan. De aan het woord zijnde leden zien ook in het conceptinrichtingsplan nog niet concreet genoeg wat de taken en bevoegdheden van het MIT moeten worden en hoe die zich onderscheiden van de andere organisaties. Kan de Minister hier nader op ingaan?
Antwoord 139
Het MIT is een multidisciplinair samenwerkingsverband met een specifiek doel, waarbij de deelnemende organisaties samenwerken op basis van hun eigen wettelijke taken en bevoegdheden. Doel van het MIT is het blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen, die verweven zijn met of misbruik maken van legale structuren en de legale economie. Het MIT is daarbij onderdeel van een heel netwerk aan diensten en organisaties die zich ieder vanuit hun eigen wettelijke taak richten op de integrale aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. De bij elkaar gebrachte informatie van zes diensten geeft een vollediger informatiebeeld en meer inzicht in de georganiseerde ondermijnende criminaliteit. De nadruk bij het MIT ligt op blootleggen, verstoren en voorkomen. Het MIT moet Nederland minder aantrekkelijk maken voor georganiseerde criminaliteit. Het MIT focust zich op het stadium voordat criminaliteit zichtbaar wordt en moet voorkomen dat criminele netwerken/bedrijfsprocessen en verdienmodellen ontstaan, door kunnen groeien of meer schade kunnen aanrichten. Het MIT kijkt naar fenomenen en systemen vanuit de dreiging die uitgaat van georganiseerde criminaliteit voor onze nationale veiligheid met als doel die uiteindelijk te frustreren en te stoppen. Daarbij kijkt het MIT specifiek naar de vraag «waar zitten de kwetsbaarheden en interventiekansen in het zowel de criminele systemen als in onze eigen systemen?» Dit is een andere focus dan de «normale» en nog steeds belangrijke strafrechtelijke opsporingsonderzoeken. In het MIT wordt op basis van multidisciplinaire analyses kwetsbaarheden in onze financiële, economische en bestuurlijke structuren geïdentificeerd en hierop door de deelnemende operationele organisaties, al dan niet in het MIT, geacteerd en eventueel geïntervenieerd.
PvdA vraag 140. De leden van de PvdA-fractie lezen in het conceptinrichtingsplan dat een MIO het centraal gremium is waarin zowel de moederorganisaties als het Programmateam MIT in vertegenwoordigd zijn. In dit MIO worden «de operationele activiteiten in MIT-verband [...] afgestemd op de operaties van de moederorganisaties. Hiermee wordt geborgd dat dubbelingen met bijvoorbeeld de operaties van de DLR en de FIOD worden voorkomen (de leiding van de DLR en de FIOD nemen deel aan het MIO) en dat de interventies van het MIT een aanvulling zijn op de bestaande aanpak». De leden van de PvdA-fractie vragen hoe dit in de praktijk moet gaan werken.
Antwoord 140
Het MIO is een centraal overleg waar zowel de gezagen, de deelnemende operationele organisaties (deelnemers hebben een hoog operationeel mandaat) als het Programmateam MIT (lid verantwoordelijk voor de lopende Operaties) in vertegenwoordigd zijn. Het MIO waarborgt de integrale aanpak van fenomenen en vervult een ambassadeursrol voor het MIT richting de deelnemende operationele organisaties. In het MIO wordt overlegd over het borgen van de samenhang tussen operationele activiteiten van de deelnemende operationele organisaties in het kader van de samenwerking in het MIT en de operationele activiteiten van de deelnemende operationele organisaties zelf.
Er heeft in het voorjaar een simulatie plaatsgevonden van de operationele governance. Waarbij de conclusie is dat het MIO klaar is voor de praktijk en zodoende verder door te ontwikkelen.
PvdA vraag 141. Kan een moederorganisatie die een operatie uitvoert informatie bij zich houden en het MIT daarbuiten houden?
Antwoord 141
De informatievergaring zal altijd door een samenwerkende organisatie plaatsvinden op basis van de eigen wettelijke taken en bevoegdheden. Er geldt geen plicht tot informatieverstrekking vanuit sectorale wetgeving. Een samenwerkende organisatie kan zelf besluiten of de informatie wordt gedeeld met de andere samenwerkende organisaties ten behoeve van de doelen van het MIT. Waarbij de insteek is dat de problematiek die MIT-waardig is gecoördineerd wordt aangepakt.
PvdA vraag 142. Is het MIT volledig afhankelijk van hetgeen de moederorganisaties zelf wensen te delen of over te dragen aan het MIT?
Antwoord 142
De keuze voor de fenomenen waarop in het MIT wordt geacteerd evenals de concrete te behalen resultaten worden afgestemd in het SKO. Het MIT heeft om deze fenomenen aan te pakken ter beschikking gestelde capaciteit van de deelnemende operationele organisaties. Hierdoor kan in het MIT in overleg met het MIO op die fenomenen interventies worden gepleegd.
PvdA vraag 143. Wanneer voert bijvoorbeeld de DLR een operatie uit en wanneer het MIT?
Antwoord 143
In het MIO wordt gesproken over de afstemming van de operationele interventies voor de doelstellingen van het MIT. Het hoofd DLR en het lid van het programmateam verantwoordelijk voor de lopende Operatiën van het MIT nemen beide deel aan het MIO.
PvdA vraag 144. De leden van de PvdA-fractie vragen in dit verband ook of voordat het MIT in volle omgang gaat werken of niet eerst op kleinere schaal in de vorm van een pilot moet worden bezien hoe het MIT, zoals dat nu nog grotendeels op papier bestaat, ook in de praktijk gaat werken.
Antwoord 144
Vanaf november 2019 tot juni 2020 zijn de samenwerkende organisaties begonnen met een vliegende start met het oog op de samenwerking in het MIT door ervaring op te doen in een aantal casusposities. Vanaf juni 2021 werken zij daarnaast in de het MIT-Labs zes teams aan een nieuwe aanpak van hardnekkige problemen op het gebied van zware ondermijnende criminaliteit, op het snijvlak van onder- en bovenwereld en het aantasten van criminele verdienmodellen. De teams zijn inhoudelijk gericht op cruciale schakels en bedrijfsprocessen in het criminele systeem. Eind 2021 ligt er voor alle zes de teams een aanpak en zullen alle teams beginnen met de uitvoering daarvan. In overleg met het SKO, in MIT samenwerkende organisaties en anderen wordt zorgvuldig gekeken naar manieren om ter versterking van de bouw van het MIT en om tot concrete resultaten te komen kleinschalig te starten met de operatie. Dit zal mogelijk al tot resultaten leiden, maar vooralsnog ga ik ervan uit dat eerst vanaf 2023 de resultaten van het MIT gericht op het verstoren/bestrijden van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit zichtbaar worden.
PvdA vraag 145. De leden van de PvdA-fractie menen dat er eerst een wettelijke grondslag dient te komen, alvorens er nieuwe taken en bevoegdheden voor het MIT kunnen komen. Zij menen te begrijpen dat de Minister deze opvatting deelt.
Antwoord 145
Het huidige MIT functioneert als samenwerkingsverband op het gebied van gegevensdeling en -verwerking en wordt daarom begrensd door de bestaande wettelijke kaders; het creëert geen nieuwe bevoegdheden tot verstrekking of verwerking. Voor de beoogde toekomstige situatie verwijs ik naar de inleidende reactie.
PvdA vraag 146. Kan de Minister in dit verband ingaan op hetgeen prof. dr. M. Hirsch Ballin schrijft in een gespreksnotitie over het inrichten van een nieuwe normeringsstructuur voor het MIT?16
Antwoord 146
In de huidige situatie functioneert het MIT als een samenwerkingsverband, onder andere op het gebied van gegevensdeling en -verwerking. Daartoe is een concept-instellingsbesluit opgesteld en wordt een convenant voor gegevensdeling en het bijbehorende privacy protocol opgesteld. De gegevensverstrekking en -verwerking wordt begrensd door de bestaande wettelijke kaders; met het instellingsbesluit en het convenant kunnen immers geen nieuwe bevoegdheden tot verstrekking of verwerking worden geschapen. Dat betekent dat de mogelijkheden om gegevens te delen beperkt zijn. Daarom er wordt gewerkt aan een wettelijke regeling, zoals toegelicht in de inleidende reactie.
PvdA vraag 147. De leden van de PvdA-fractie lezen in het conceptinstellingsbesluit dat «aan het personeel dat ter beschikking wordt gesteld ten behoeve van de samenwerking in het MIT multidisciplinair operationele sturing [wordt] gegeven door de gezagen». Hoe moeten deze leden zich dit in de praktijk voorstellen?
Antwoord 147
Met «het gezag» wordt in het concept-instellingsbesluit gedoeld op «degene die de beslissingsbevoegdheid heeft over de inzet en het optreden van een ambtenaar van een deelnemende operationele organisatie [zoals het] bij of krachtens de wet [is] geregeld».
Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie ligt het gezag bij degene die de beslissingsbevoegdheid heeft over de inzet en het optreden van een ambtenaar van een deelnemende operationele organisatie zoals dat bij of krachtens de wet is geregeld en niet in het concept-instellingsbesluit. De bestaande wettelijke gezagsverhoudingen gelden ook voor de samenwerking in een samenwerkingsverband. Voor de politie, de KMar (en andere onderdelen van de krijgsmacht die bijstand verlenen) en de FIOD is het gezag wat betreft de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde belegd bij de officier van justitie (artikelen 12 en 14, tweede en vierde lid, van de Politiewet 2012 onderscheidenlijk artikel 3 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten). De Belastingdienst, waaronder het Directoraat-Generaal Belastingdienst en het Directoraat-Generaal Douane, staat onder het gezag van de Minister van Financiën (artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003). Dit gezag ziet op de ministeriële verantwoordelijkheid en heeft geen invloed op de bevoegdheid van de inspecteur. De inspecteur staat in principe niet onder gezag, omdat aan de inspecteur specifieke wettelijke bevoegdheden zijn toegekend. Niettemin kan de Staatssecretaris van Financiën in individuele gevallen of in het algemeen instructies geven ter zake van de uitoefening van de bevoegdheid van de inspecteur (artikel 10:22 van de Algemene wet bestuursrecht).
De gezagen doen dit onder meer door middel van het bepalen van de prioriteiten van de aan te pakken fenomenen in het kader van het samenwerkingsverband. Deze worden besproken in het SKO.
Het MIT krijgt geen eigen operationele bevoegdheden. De door het MIT gemaakte analyses worden door de betrokken organisaties (politie, Douane, Belastingdienst, FIOD, OM en het Ministerie van Defensie/KMar) gebruikt om te bezien of het aangewezen is een interventie te plegen. Hiertoe worden het SKO en MIO benut. Die interventies worden gepleegd op basis van hun eigen wettelijke bevoegdheden onder hun eigen gezag.
PvdA vraag 148. Wat is «multidisciplinair operationele sturing»?»
Antwoord 148
Met «multidisciplinair operationele sturing» wordt bedoeld dat de verschillende gezagen onderling de inzet van de ambtenaren van de deelnemende operationele organisaties in het kader van de samenwerking in het MIT bespreken. Dit gebeurt in het SKO en het MIO.
Door de deelnemende operationele organisaties wordt personeel ter beschikking gesteld dat hun eigen wettelijke taken en bevoegdheden uitoefent in het kader van het samenwerkingsverband MIT, onder verantwoordelijkheid van hun eigen desbetreffende wettelijke gezag (bijvoorbeeld de officier van justitie). Het personeel blijft daarbij in dienst van de deelnemende operationele organisatie. De directeur MIT is niet verantwoordelijk voor operationele sturing, dat ligt bij het gezag. De directeur MIT draagt zorg voor de ordentelijke uitvoering van de besluiten van het gezag door de deelnemende operationele organisaties ter beschikking gestelde personeel.
PvdA vraag 149. De RIEC’s en het LIEC richten zich net zoals het MIT op de bestrijding van ondermijnende criminaliteit en verbinden daarbij ook informatie, expertise en krachten van verschillende overheidsinstanties. Wat is de positie van de tien RIEC’s en het LIEC ten opzichte van het MIT, zo vragen deze leden?
Antwoord 149
Het MIT zal in aanvulling op en in samenwerking met de bestaande diensten en samenwerkingsverbanden de dreigingen, bedrijfsprocessen van de criminele netwerken blootleggen, samen met partners verstoren en onze legale systemen weerbaarder maken. Hierbij zal het MIT onder andere via de landelijke fenomeentafels bij het LIEC en de RIEC’s in verbinding staan met de lokale/regionale aanpak van ondermijning.
Anders dan het LIEC en de RIEC is voor de uitvoering van interventies, waaronder het verstoren, in het samenwerkingsverband MIT extra gelabelde capaciteit beschikbaar uit en bij de deelnemende operationele organisaties. Het beschikbaar gesteld personeel vanuit de deelnemende operationele organisaties kunnen gecoördineerde interventies uitvoeren onder verantwoordelijkheid van het gezag. De directeur MIT draagt zorg voor de ordentelijke uitvoering van de besluiten van het gezag door het ter beschikking gestelde personeel van de deelnemende operationele organisaties. Daarnaast ligt de focus van het MIT niet op individuele casuïstiek maar op inzicht in de (kwetsbaarheden van) de criminele netwerken en fenomenen. De nadruk bij het MIT ligt op blootleggen, verstoren en voorkomen. De bij elkaar gebrachte informatie van zes diensten geeft een vollediger informatiebeeld en meer inzicht in de georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Daarnaast moet het MIT voorkomen dat criminele netwerken/bedrijfsprocessen en verdienmodellen ontstaan, door kunnen groeien of meer schade kunnen aanrichten. Voor wat betreft het mogelijk toepassen van bestuurlijke interventies lokaal zal het MIT in verbinding staan met het LIEC en de RIEC’s. Vanuit de deelnemende operationele organisaties zal er ook aandacht zijn voor eventuele samenloop van activiteiten in MIT en LIEC/RIEC verband.
7. Vragen en opmerkingen vanuit de GroenLinks-fractie
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavige brieven over de oprichting van het MIT. Deze leden dringen er al langer op aan om ondermijnende criminaliteit en de criminele geldstromen erachter aan te pakken. De recente ontwikkelingen (denk aan bedreigingen van overheidsfunctionarissen bij de rechterlijke macht en het (lokale) openbaar bestuur) maken duidelijk dat de democratische rechtstaat ondergraven wordt. Tegelijkertijd zien deze leden de risico’s van een al te voortvarende aanpak, bijvoorbeeld bij toepassing van algoritmen zoals SyRi en de toeslagenaffaire. Uiteindelijk is het van groot belang om criminaliteit niet alleen effectief, maar tegelijkertijd rechtstatelijk verantwoord én maatschappelijk breed gedragen aan te pakken.
GL vraag 150. De leden van de GroenLinks-fractie hebben de nodige vragen rond de inrichting van het MIT. Naar het zich op dit moment laat aanzien gaat het MIT zich bezighouden met taken die ook al bij andere organisaties zijn belegd. Daarnaast krijgen deze leden de indruk dat de inrichting van het MIT niet door alle betrokken organisaties gedragen wordt. Klopt het bijvoorbeeld dat binnen politie- en OM-kringen gemengde gevoelens heersen over de oprichting van het MIT?
Antwoord 150
Op alle niveaus vindt afstemming plaats, met ten minste zesmaal per jaar de stuurgroep op hoog ambtelijk niveau. Hierin kunnen eventuele zorgen en bezwaren omtrent het MIT besproken worden. Ik heb vanuit de betrokken organisaties nooit direct vernomen dat er geen MIT moet komen. Sterker nog: de samenwerkende organisaties geven aan dat in de samenwerking meer bereikt kan worden dan wanneer enkel iedere organisatie apart versterkt zou worden. Verandertrajecten en innovaties roepen altijd een zekere mate van onrust op, dat is in dit dossier niet anders.
GL vraag 151. Had de onderlinge samenwerking niet op andere wijze verbeterd kunnen worden dan de oprichting van een afzonderlijke dienst?
Antwoord 151
Ik heb na de motie van de leden Pieter Heerma en Dijkhoff de leiding van het Openbaar Ministerie en de Korpsleiding uitgenodigd om de uitvoering van deze motie te bespreken. In overleg met de korpschef, de voorzitter van het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie en de leiding van de andere betrokken diensten is bewust gekozen om het MIT een aanvulling te laten zijn op bestaande diensten en aanpak, door te kiezen voor een nieuwe en andere opzet. Vervolgens zijn er kwartiermakers vanuit de samenwerkende organisaties ter beschikking gesteld met de opdracht om dit plan verder uit te werken, tezamen met de samenwerkende organisaties. Op basis van die uitwerking heeft het kabinet aan de samenwerkende organisaties structureel geld toegekend voor de samenwerking in het kader van het MIT.
GL vraag 152. En hoe verhoudt zich de oprichting van het MIT tot de noodzakelijke samenwerking met andere, lokale, nationale en internationale organisaties die zich met de bestrijding van ondermijnende criminaliteit bezighouden?
Antwoord 152
Het MIT zal in aanvulling op en in samenwerking met de bestaande diensten en samenwerkingsverbanden op zowel regionaal als (inter)nationaal niveau de bedrijfsprocessen van de criminele netwerken blootleggen om deze samen met partners te verstoren en onze legale systemen weerbaarder te maken. Afhankelijk van het aan te pakken fenomeen zal samenwerking worden gezocht met de meest relevante partijen/samenwerkingsverbanden op de verschillende niveaus (regionaal/nationaal/internationaal).
GL vraag 153. Naast de mogelijke overlap in de taakuitvoering met andere organisaties, zoals de Dienst Landelijke Recherche, vragen deze leden naar de wijze van het vergaren, bewerken en delen van informatie. Wat wordt er precies geregeld inzake opslag en toegang tot de database(s)?
Antwoord 153
De organisaties die samenwerken in het kader van het MIT maken afspraken over de opslag en raadpleging van informatie. Deze afspraken worden nader uitgewerkt in het privacy protocol. Uitgangspunt daarbij zal zijn dat door de deelnemers geautoriseerde personen de bestanden met de gegevens kunnen raadplegen die de deelnemers besluiten te verstrekken, als daarvoor een wettelijke basis is. De raadpleging tot de gezamenlijke gegevensbestanden wordt gelogd.
GL vraag 154. Met welke bevoegdheden worden gegevens verzameld en geraadpleegd
Antwoord 154
De gegevens worden door de samenwerkende organisaties verzameld op basis van de eigen taken en bevoegdheden. Deze organisaties beoordelen zelf of er grondslag is voor het delen van informatie met de andere samenwerkende organisaties in het MIT.
GL vraag 155. en hoe wordt bijvoorbeeld interferentie met lopende onderzoeken van andere organen voorkomen?
Antwoord 155
Het voorkomen van overlappende activiteiten is geregeld door middel van het MIO, waaraan de gezagen en de deelnemende operationele organisaties deelnemen. In het MIO overleggen de gezagen met de deelnemende operationele organisaties over de samenhang tussen operationele activiteiten van de deelnemende operationele organisaties in het kader van de samenwerking in het MIT en de operationele activiteiten van de deelnemende operationele organisaties zelf.
GL vraag 156. Wie houdt toezicht op de juiste toepassing van de onderzoeksbevoegdheden en de informatiedeling?
Antwoord 156
Het samenwerkingsverband heeft geen enkele zelfstandige bevoegdheid en daarmee dus ook geen onderzoeksbevoegdheden. De Autoriteit Persoonsgegevens is belast met het toezicht op de wijze waarop de gegevensdeling en -verwerking gebeurt.
GL vraag 157. En wordt het de bedoeling dat de verzamelde gegevens automatisch gegenereerd en bewerkt worden, bijvoorbeeld door toepassing van algoritmes? Zo ja, hoe wordt voorkomen dat onjuiste en onrechtvaardige uitkomsten ten grondslag liggen aan overheidsinterventies?
Antwoord 157
Binnen het samenwerkingsverband MIT is van het automatisch genereren van data geen sprake. Het convenant en privacy protocol worden zodanig ingericht dat het gebruik van bijvoorbeeld algoritmes of andere data-analyse toepassingen nader wordt getoetst en gereguleerd. Dit moet binnen de bestaande wettelijke kaders passen.
GL vraag 158. Wat wordt in dit verband in het conceptinstellingsbesluit precies bedoeld met een «data gedreven werkwijze»?
Antwoord 158
Met data gedreven werkwijze wordt bedoeld dat het gebruik van data als fundamenteel onderdeel van het tot stand komen, uitvoeren en meten van de (resultaten van) de werkzaamheden van het MIT. De door het MIT aan te pakken fenomenen en te plegen interventies door de gezagen en de betrokken leidinggevenden worden gekozen op basis van één informatiebeeld dat bestaat uit gebundelde informatie van de samenwerkende organisaties in het MIT.
GL vraag 159. Wat vindt de Minister van de aanbevelingen van dhr. Fijnaut om eerst een onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar de wijze waarop samenwerking in de bestrijding van ondermijnende criminaliteit het beste kan worden vormgegeven
Antwoord 159
Als onderdeel van de versterkte aanpak van ondermijning is een goed inzicht in de aard, omvang en ernst van de problematiek en inzicht in de uitwerking van verschillende aanpakmodaliteiten, van groot belang. Om het voorkomen en bestrijden van ondermijning van een gedegen kennisfundament te voorzien, is daarom onder meer de kennisagenda ondermijning ontwikkeld. Elementen van de kennisagenda zijn een systematische analyse van bestaande kennis, nieuw empirisch onderzoek en monitoring van kwantitatieve gegevens.
Vanuit de kennisagenda zal een aantal (langjarige) onderzoeksthema´s worden gekozen, waarbij ook aandacht is voor effectieve samenwerkingsverbanden.
In mijn brief van 4 oktober jl. (Kamerstuk 29 911, nr. 3219) heb ik een reactie gegeven op het rapport Aanpak georganiseerde drugscriminaliteit, Een terugblik op 25 jaar beleid en uitvoering, een onderzoek. In het onderzoek wordt benoemd dat vanaf 2017 het werken aan brede maatschappelijke weerbaarheid onderdeel werd van de aanpak, door de investering in regionale versterkingen uit het regeerakkoord. De onderzoekers waardeerden deze verbreding positief. Om georganiseerde drugscriminaliteit effectief aan te pakken, moet de landelijke overheid samenwerken met onder meer gemeenten, private partners en partijen die actief zijn op het gebied van onder meer onderwijs, financiën en sociaal werk. Uit een verdiepend gesprek dat ik voerde met de betrokken onderzoekers kwam naar voren dat zij voor toekomstig beleid een brede aanpak, structurele aandacht voor het probleem en een heldere focus belangrijke succesfactoren vinden. De lessen die ik uit het rapport trek, verwerk ik in de volgende stap die ik zet in het breed offensief tegen ondermijnende criminaliteit vanaf 2022.
GL vraag 160. en om in plaats van het MIT bij de meest betrokken diensten van de Nationale Politie een gemeenschappelijke eenheid te vormen die op landelijk en gemeentelijk/regionaal niveau wordt aangestuurd en verbonden is met gemeentebesturen, regionale samenwerkingsverbanden en de veiligheidshuizen?
Antwoord 160
De bouw en inrichting van het MIT is op dit moment in volle gang. Er is voor mij geen aanleiding om dit proces te vertragen en te stoppen. Het MIT is nieuw, noodzakelijk en gewenst door samenwerkende organisaties. Het vormt immers een aanvulling op de huidige aanpak. Het oprichten van een nieuwe gemeenschappelijke eenheid in plaats van het MIT is daarbij niet gewenst.
8. Vragen en opmerkingen vanuit de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende stukken. Genoemde leden zien dat ter uitvoering van de motie van de leden Pieter Heerma en Dijkhoff (Kamerstuk 35 300, nr. 13) wordt overgegaan tot de instelling van het MIT. Zij zien tegelijk dat er, onder meer bij de Nationale Politie, zorgen zijn over de instelling van het MIT. Zij hebben behoefte aan het stellen van enkele vragen.
CU vraag 161. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Minister nog eens helder kan schetsen wat het beoogde resultaat is van de instelling van het MIT.
Antwoord 161
Zoals in de inleidende reactie is aangegeven, moet het MIT Nederland minder aantrekkelijk maken voor georganiseerde criminaliteit. De activiteiten vanuit het MIT zijn gericht op het blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen, die verweven zijn met of misbruik maken van legale structuren en de legale economie. Het MIT focust zich op het stadium voordat criminaliteit zichtbaar wordt en moet voorkomen dat criminele netwerken/bedrijfsprocessen en verdienmodellen ontstaan, door kunnen groeien of meer schade kunnen aanrichten. Het MIT kijkt naar fenomenen en systemen vanuit de dreiging die uitgaat van georganiseerde criminaliteit voor onze nationale veiligheid met als doel die uiteindelijk te frustreren en te stoppen. Daarbij kijkt het MIT specifiek naar de vraag «waar zitten de kwetsbaarheden en interventiekansen in het zowel de criminele systemen als in onze eigen systemen?» Dit is andere en daarmee aanvullende focus op de bestaande strafrechtelijke opsporingsonderzoeken.
CU vraag 162. Aan de hand waarvan zal dit getoetst worden en
Antwoord 162
De keuze voor de fenomenen waarop het MIT acteert evenals de concrete te behalen resultaten worden bepaald in het SKO. Daarbij zal er steeds een afweging worden gemaakt/getoetst worden welke te kiezen fenomenen en/of interventies het meest effectief zullen zijn gericht op het verwezenlijken van de doelstelling van het MIT, namelijk het (zie ook antwoord 162) blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen, die verwezen zijn met of misbruik maken van legale structuren en de legale economie, waarbij het MIT zich daarbij specifiek richt op die vormen van de (inter)nationale georganiseerde, ondermijnende criminaliteit die een bedreiging vormen voor de democratische rechtsorde en de nationale veiligheid.
Het MIT gaat effect gestuurd werken, waarbij toetsing van de effectiviteit van het handelen van het MIT in het MIT voortdurend plaats zal vinden. Tijdens de bouw van het MIT wordt toegewerkt naar een (of meerdere) methodieken waarmee de mate waarin het MIT bijdraagt aan het verwezenlijken van de doelstellingen van het MIT zo rijk mogelijk inzichtelijk wordt gemaakt en over kan worden verantwoord, dus bijvoorbeeld met kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren.
CU vraag 163. wat is de precieze verdeling van mandaten tussen MIT en de moederorganisaties?
Antwoord 163
Het MIT is een samenwerkingsverband, waarbij de directeur MIT zorgdraagt voor de ordentelijke uitvoering van de besluiten van het gezag door het ter beschikking gestelde personeel. De directeur MIT legt verantwoording af over de bouw en behaalde resultaten aan de leden van de stuurgroep MIT. De operationele activiteiten van medewerkers van de deelnemende operationele organisaties die in MIT-verband worden ingezet vinden plaats op basis van de wettelijke taken en bevoegdheden van de deelnemende operationele organisaties en onder het bijbehorende gezag. De gezagen bepalen op welke fenomenen het MIT wordt ingezet en welk effect moet worden bereikt. Daartoe vindt overleg plaats in het SKO. Over deze operationele activiteiten vindt afstemming plaats met de deelnemende operationele organisaties in het MIO.
CU vraag 164. Voornoemde leden vragen de Minister op welke wijze de diverse moederorganisaties, waaronder de Nationale Politie, zijn betrokken bij de totstandkoming van het MIT.
Antwoord 164
Ik heb na de motie van de leden Pieter Heerma en Dijkhoff de leiding van het Openbaar Ministerie en de Korpsleiding uitgenodigd om de uitvoering van deze motie te bespreken. In overleg met de korpschef, de voorzitter van het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie en de leiding van de andere betrokken diensten is bewust gekozen om het MIT een aanvulling te laten zijn op bestaande diensten en aanpak, door te kiezen voor een nieuwe en andere opzet. Vervolgens zijn er kwartiermakers vanuit de samenwerkende organisaties ter beschikking gesteld met de opdracht om dit plan verder uit te werken, tezamen met de samenwerkende organisaties. Op basis van die uitwerking heeft het kabinet aan de samenwerkende organisaties structureel geld toegekend voor de samenwerking in het kader van het MIT.
CU vraag 165. Wat werd en wordt in aanloop naar 2023 gedaan om relevante organisaties te betrekken bij de verdere ontwikkeling van het MIT?
Antwoord 165
De samenwerkende organisaties bouwen het MIT. De vier leden van het programmateam MIT, verantwoordelijk voor de bouw en ontwikkeling van het MIT, zijn afkomstig uit de samenwerkende organisaties. Zij betrekken sinds hun aantreden voortdurend de in het MIT samenwerkende organisaties bij de bouw. Ook hebben zij voortdurende verbinding met bijv. de stuurgroep MIT, die op dit moment maandelijks bijeenkomt. In de stuurgroep MIT worden onder meer de beheerszaken en ontwikkelingen van het MIT besproken. In deze stuurgroep zijn alle in het MIT samenwerkende organisaties vertegenwoordigd.
Met andere organisaties vindt, voor zover relevant, afstemming plaats en wordt de samenwerking actief gezocht.
Voorts nemen de deelnemende operationele organisaties deel aan het SKO en het MIO. In het SKO wordt door de gezagen en de deelnemende operationele organisaties overlegd over de prioriteiten van de aan te pakken fenomenen door de deelnemende operationele organisaties in het MIT alsmede de beoogde effecten daarvan en het toezien op de voortgang van deze aanpak. Het is uiteindelijk aan de gezagen om (de hoofdlijnen van) de inzet van de ambtenaren van de deelnemende operationele organisaties te bepalen. In het MIO wordt door de gezagen en de deelnemende operationele organisaties gesproken over (het borgen van) de samenhang tussen operationele activiteiten van de deelnemende operationele organisaties in het kader van de samenwerking in het MIT en de operationele activiteiten van de deelnemende operationele organisaties zelf, alsmede de wijze waarop de deelnemende operationele organisaties in het kader van de samenwerking van het MIT de beoogde effecten bereiken.
CU vraag 166. Hoe wordt hierin ook gedeeld eigenaarschap nagestreefd?
Antwoord 166
Het MIT is een samenwerkingsverband van de zes samenwerkende organisaties; er is sprake van een gedeeld eigenaarschap wat bijvoorbeeld blijkt uit het overleg in het kader van de stuurgroep ov er het jaarplan van het MIT. Zij zitten daarom ook allen in de verschillende gremia die zijn ingericht ten behoeve van het MIT. Juridisch gezien is er geen eigenaarschap van het samenwerkingsverband.
CU vraag 167. Genoemde leden spreken hun zorgen uit dat een belangrijke partij binnen het MIT kritisch is op de instelling van het team. Zij vragen of de Minister in het bijzonder met de Nationale Politie in gesprek kan gaan over zorgen en bedenkingen. Zij menen dat het juist voor de bestrijding van zware georganiseerde criminaliteit noodzakelijk is dat spanningen tussen verschillende opsporingsorganen worden verholpen.
Antwoord 167
Een lid van de korpsleiding neemt deel aan de stuurgroep MIT. Hierin kunnen alle betrokkenen eventuele zorgen uiten over de ontwikkelingen omtrent het MIT. Daarnaast neemt de politie deel aan het SKO en het MIO voor de afstemming en prioritering van de operatie van het MIT.
CU vraag 168. De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat er zorgen zijn over mogelijke bureaucratisering en overlapping van taken. Kan de Minister aangeven waarom hij verwacht dat hier geen sprake van zou zijn?
Antwoord 168
Het MIT vormt een aanvulling op het bestaande; de samenwerkende organisaties hebben hun eigen wettelijke taken. Het MIT heeft geen eigen / andere wettelijke taak maar een opgave die door samenwerking bereikt kan worden. In het SKO overleggen de gezagen gezamenlijk over welke criminele fenomenen in MIT-verband worden aangepakt en dus meer inzicht over wordt verkregen op basis van de in het MIT beschikbare informatie vanuit de in het MIT samenwerkende organisaties. In het SKO wordt overlegd welk effect moet worden bereikt. De op deze te sorteren effecten gerichte interventies worden uitgevoerd door medewerkers van de deelnemende operationele organisaties die hun bevoegdheden ieder vanuit hun eigen wettelijke taak inzetten. De afstemming over (de personele inzet ten behoeve van) de interventies wordt afgestemd in het MIO. In het MIO zijn de wettelijke gezagen en de in het MIT deelnemende operationele organisaties vertegenwoordigd.
CU vraag 169. Een centrale rol lijkt hierin te zijn weggelegd voor het MIO. Op welke manier zal in dit MIO worden omgegaan met conflicten tussen MIT en moederorganisaties?
Antwoord 169
Het voorkomen van overlappende activiteiten is geborgd door middel van het MIO, waaraan de gezagen en de deelnemende operationele organisaties deelnemen. In het MIO wordt gesproken over het borgen van de samenhang tussen operationele activiteiten van de deelnemende operationele organisaties in het kader van de samenwerking in het MIT en de operationele activiteiten van de deelnemende operationele organisaties zelf. Uiteindelijk is het aan de gezagen om bij eventuele conflicten de knoop door te hakken.
CU vraag 170. Hoe wordt voorkomen dat vooral overlegd en afgestemd wordt, hetgeen ten koste gaat van de benodigde snelheid om daders op te sporen en te arresteren?
Antwoord 170
Het afstemmen van operationele activiteiten van de deelnemende operationele organisaties in het kader van de samenwerking in het MIT en de operationele activiteiten van de deelnemende operationele organisaties zelf komt het effectief optreden van de deelnemende operationele organisaties, al dan niet in het kader van het MIT, juist ten goede. Daarbij is het niet alleen de bedoeling om daders op te sporen en te arresteren, maar gaat het er om op basis van door de samenwerkende organisaties gezamenlijk verkregen inzicht in de verdienmodellen van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit tot effectieve interventies te komen die deze verdienmodellen verstoren dan wel bestrijden.
CU vraag 171. Tegelijk dient te worden voorkomen dat activiteiten van de Dienst Landelijke Recherche, FIOD en het MIT elkaar doorkruisen. Hoe wordt hierin de balans gezocht tussen enerzijds benodigde afstemming, en anderzijds snelheid?
Antwoord 171
Juist de totstandkoming van het samenwerkingsverband MIT zorgt ervoor dat tussen de deelnemende operationele organisaties van het MIT (waaronder de FIOD en de (DLR van de) politie) afstemming plaatsheeft en afwegingen worden gemaakt tussen enerzijds snelheid en anderszins zorgvuldigheid. In het MIO vindt deze afstemming en afwegingen plaats. In het MIO zijn de gezagen en de in het MIT deelnemende operationele organisaties vertegenwoordigd, zodat doorkruising van reeds lopende zaken wordt voorkomen. Dit MIO komt periodiek bijeen.
CU vraag 172. Op welk moment zal worden geëvalueerd hoe het MIT, en het MIO in het bijzonder, functioneert?
Antwoord 172
Formeel is nog niet afgesproken wanneer het MIT zal worden geëvalueerd. Het MIT verantwoordt zich periodiek aan de stuurgroep MIT over de (voortgang van de) bouw van het MIT. In de stuurgroep is afgesproken dat het operationele sturing in SKO en MIO wordt geëvalueerd; dat zal plaatsvinden in 2022.
CU vraag 173. Een ander punt van zorg dat deze leden constateren betreft het vertrek van personeel naar het MIT. Kan de Minister aangeven hoeveel personeel uiteindelijk vanuit moederorganisaties zal worden geworven en welke impact dit heeft op deze organisaties?
CU/vraag 174. Hoe vindt deze werving en aanstelling ook plaats in overleg met de betreffende moederorganisaties, om spanningen en problemen te voorkomen?
Antwoord 173 en 174
Op dit moment werken 85 fte in het MIT en wordt zowel operationeel samengewerkt als gebouwd aan het MIT. Deze medewerkers zijn zowel van buiten (1/3 deel) als uit de samenwerkende organisaties afkomstig. Het is voorzien dat in 2023 het MIT zal bestaan uit circa 400 medewerkers. Deze komen voor een deel uit de samenwerkende organisaties maar worden ook voor een substantieel deel extern geworven.
Het gaat met name over specialisten op het gebied van intelligence, financiële en (inter)nationale opsporing, toezicht en handhaving. Er is bewust gekozen voor een gefaseerde meerjarige opbouw. Voor alle deelnemende operationele organisaties geldt dat zij daarbij het geld gekregen hebben om ontstane vacatures 1-op-1 weer in te vullen. Er zijn ook mogelijkheden om al nieuwe medewerkers te werven voordat medewerkers richting het MIT gaan (bijvoorbeeld door middel van voorfinanciering zodat organisaties al kunnen werven voordat de collega richting het MIT gaat). Over het openstellen van vacatures vindt op alle niveaus afstemming plaats.
Het is ook de bedoeling dat ter beschikking gesteld personeel dat in het MIT gaat werken na verloop van tijd feitelijk weer «terugkeert» naar andere werkzaamheden binnen de eigen organisatie. Op die manier wordt kennis- en capaciteit in de loop van tijd in- en uitwisselbaar. De samenwerkende organisaties hebben daar baat bij zodra desbetreffende medewerkers «terugkeren» naar de eigen organisatie. Dat versterkt de structurele samenwerking.
Onderstaande tabel geeft een weergave van de verwachte verdeling van de fte’s tussen de samenwerkende organisaties in de uiteindelijke situatie van het MIT in 2023. Zie ook het antwoord op de vraag van de VVD (23).
Politie | 174 | 18 | 192 |
FIOD | 67 | 11 | 78 |
Douane | 14 | 37 | 51 |
OM | 5 | 44 | 49 |
KMar/Defensie | 19 | 15 | 34 |
Belastingdienst | 3 | 30 | 33 |
Totaal | 275 | 162 | 437 |
CU vraag 175. Ook voor de internationale context is herkenbaarheid van belang. Kan de Minister aangeven wat de instelling van het MIT betekent voor de internationale samenwerking?
Antwoord 175
Iedere deelnemende operationele organisatie behoudt zijn eigen single point of contact, zoals het LIRC voor de rechtshulpverzoeken en het Douane Landelijk Tactisch Centrum/Douane Informatiecentrum (DIC) voor de Douane en de Belastingdienst en Central Liaison Office (CLO) voor verzoeken om wederzijdse administratieve fiscale bijstand. In het MIT zal dus op dit moment gebruik worden gemaakt van die Point of Contacts. Op dit moment is weinig overzicht van het geheel aan internationale interventiemogelijkheden van de deelnemende operationele organisaties. In het MIT wordt gebruik gemaakt van de bestaande bevoegdheden en buitenlandse samenwerkingsrelaties van de deelnemende operationele organisaties. Op dit moment wordt met de deelnemende operationele organisaties nagedacht over een doorontwikkeling en afstemming van de internationale samenwerking en hoe het beste elkaars inzichten, informatie, data en strategische partners kunnen worden gedeeld.
CU/vraag 176. Hoe komen, ook met het nieuwe MIT, signalen van andere opsporingsinstanties nog steeds op de juiste plek terecht?
Antwoord 176
De instelling van het MIT, dat een samenwerkingsverband en geen opsporingsdienst is, betekent geen wijziging van bestaande bevoegdheden en gezagslijnen binnen het huidige bestel. Signalen blijven naar de plekken gaan waar zij nu ook worden opgepakt. Uitgangspunt is de bevoegdheden van alle instanties optimaal te benutten en eenieder vanuit zijn eigen expertise en rol verantwoordelijkheid te laten nemen om meer gerichte slagkracht te organiseren.
CU vraag 177. Tot slot vragen de leden van de ChristenUnie-fractie naar het benodigd wettelijk kader. In het rondetafelgesprek dat de Tweede Kamer organiseerde, gaf professor Hirsch Ballin aan dat voorzien in een goede wettelijke grondslag buitengewoon complex is, aangezien de beoogde activiteiten van het MIT niet passen binnen de huidige kaders voor opsporing en handhaving. Zij geeft aan dat, ook op basis van jurisprudentie van het EHRM (Europees Hof voor de Rechten van de Mens), dergelijke activiteiten zeer precies moeten worden gereguleerd en van borgen worden voorzien. Hoe ziet de Minister dit wettelijk kader nou precies voor zich?
Antwoord vraag 177
In de huidige situatie functioneert het MIT als een samenwerkingsverband, onder andere op het gebied van gegevensdeling en -verwerking. Daartoe is een concept-instellingsbesluit opgesteld en wordt een convenant voor gegevensdeling en het bijbehorende privacy protocol opgesteld. De gegevensverstrekking en -verwerking wordt begrensd door de bestaande wettelijke kaders; met het instellingsbesluit en het convenant kunnen immers geen nieuwe bevoegdheden tot verstrekking of verwerking worden geschapen. Dat betekent dat de mogelijkheden om gegevens te delen beperkt zijn. Daarom er wordt gewerkt aan een wettelijke regeling, zoals toegelicht in de inleidende reactie.
CU vraag 178. Hoe verhoudt een convenant zich tot deze jurisprudentie?
CU vraag 179. of is de Minister nu al van mening dat hogere regelgeving moet worden aangepast?
Antwoord 178 en 179
Voor de huidige invulling van het MIT is geen wijziging van hogere regelgeving vereist. In een convenant staan de afspraken die de samenwerkende organisaties onderling met elkaar maken op basis van artikel 26 Algemene Verordening Gegevensbescherming. Deze afspraken zijn altijd in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. De door professor Hirsch Ballin aangehaalde jurisprudentie van het EHRM ziet op kaders die in het algemeen gelden en waarmee dus ook rekening moet worden gehouden bij de nieuwe wet.
CU vraag 180. Deze leden lezen in de brief van 6 juli jl. dat uitwerking van het privacy-protocol «na de zomer komt». Wat is hiervan de stand van zaken?
Antwoord 180
Het privacy protocol is een nadere uitwerking van het convenant. Het concept-convenant is nagenoeg gereed. Vervolgens wordt in nauw overleg met het programmateam MIT en de samenwerkende organisaties gewerkt aan de nadere uitwerking van het privacy protocol.
9. Vragen en opmerkingen vanuit de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de brieven van de Minister van Justitie en Veiligheid over het Multidisciplinair Interventieteam. Deze leden onderschrijven het belang van het inrichten van een multidisciplinair interventieteam naar aanleiding van de motie van de leden Pieter Heerma en Dijkhoff (Kamerstuk 35 300, nr. 13). De wijze waarop dit multidisciplinair interventieteam wordt vormgegeven en de werkwijze van dit multidisciplinair interventieteam roept nog enkele vragen op.
SGP vraag 181. De leden van de SGP-fractie lezen dat de aangenomen motie (Kamerstuk 35 300, nr. 13) de regering verzoekt om een doorzettingsmacht om de georganiseerde misdaad een slag toe te brengen. Deze leden constateren dat met het instellen van het MIT de Minister verwacht voldaan te hebben aan de motie. Deze leden vragen de Minister wat hij verstaat onder doorzettingsmacht en hoe dit in de praktijk tot uitdrukking komt.
Antwoord 181
Binnen de huidige regelgeving wordt in het concept-instellingsbesluit een samenwerkingsverband geformaliseerd. Verdere vormgeving van een eigenstandige informatieverwerving en -verwerking vindt plaats in het door mij genoemde wetstraject, waarmee ik uiteindelijk verwacht te voldoen aan de motie.
SGP vraag 182. Deze leden lezen dat het MIT op korte termijn als samenwerkingsverband zal optreden en op langere termijn als zelfstandige entiteit met eigen bevoegdheden. Deze leden vragen de Minister hoe de zelfstandige entiteit met eigen bevoegdheden bijdraagt aan de slagkracht.
Antwoord 182
In de huidige situatie functioneert het MIT als een samenwerkingsverband, onder andere op het gebied van gegevensdeling en -verwerking. Daartoe is een concept-instellingsbesluit opgesteld en wordt een convenant voor gegevensdeling en een bijbehorende privacy protocol opgesteld. De gegevensverstrekking en -verwerking wordt begrensd door de bestaande wettelijke kaders; met het instellingsbesluit en het convenant kunnen immers geen nieuwe bevoegdheden tot verstrekking of verwerking worden geschapen. Dat betekent dat de mogelijkheden om gegevens te delen beperkt zijn. Daarom er wordt gewerkt aan een wettelijke regeling, zoals toegelicht in de inleidende reactie.
SGP vraag 183. Kan de Minister hierbij ook ingaan op de zorgen van de politie over bureaucratisering van het proces?
Antwoord 183
De samenwerking tussen de samenwerkende organisaties in het MIT vormt een innovatieve aanvulling op de bestaande en succesvolle aanpak. Er is geen sprake van bureaucratisering van het operationele proces, sterker nog – juist in het kader van de samenwerking bundelen de deelnemende operationele organisaties hun informatie, expertise en capaciteit in het MIT, ten behoeve van de interventies naar aanleiding van de analyses van het MIT. Hierdoor is overheidsbreed sprake van meer samenhang tussen intelligence en interventies. In het MIT vindt de verwerking van gegevens van de samenwerkende toezicht, handhaving en opsporingsdiensten gezamenlijk plaats. Ditzelfde geldt voor de prioritering van fenomenen door de gezagen en het coördineren en uitvoeren van interventies in het kader van de samenwerking in het MIT. Hierbij vindt altijd afstemming plaats met de operaties van de deelnemende operationele organisaties. T.a.v. de politie: de politie is actief betrokken en steunt het MIT en de (beoogde) taken van het MIT.
SGP vraag 184. De leden van de SGP-fractie vragen de Minister of er voldoende afweging heeft plaatsgevonden of het instellen van een MIT ook bewerkstelligd kan worden door meer in te zetten op meer en betere samenwerking tussen de diensten.
Antwoord 184
Ik heb na de motie van de leden Pieter Heerma en Dijkhoff de leiding van het Openbaar Ministerie en de Korpsleiding uitgenodigd om de uitvoering van deze motie te bespreken. In overleg met de korpschef, de voorzitter van het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie en de leiding van de andere betrokken diensten is bewust gekozen om het MIT een aanvulling te laten zijn op bestaande diensten en aanpak, door te kiezen voor een nieuwe en andere opzet. Vervolgens zijn er kwartiermakers vanuit de samenwerkende organisaties ter beschikking gesteld met de opdracht om dit plan verder uit te werken, tezamen met de samenwerkende organisaties. Op basis van die uitwerking heeft het kabinet aan de samenwerkende organisaties structureel geld toegekend voor de samenwerking in het kader van het MIT.
SGP vraag 185. Deze leden vragen de Minister op welke termijn hij verwacht dat het MIT een zelfstandige entiteit met eigen bevoegdheden wordt.
Antwoord 185
Op dit moment wordt door mijn ministerie gewerkt aan de voorbereiding van het wetgevingstraject. Het streven is dat de wet in de loop van 2023 in werking kan treden.
SGP vraag 186. Kan de Minister aangeven of er eerst een evaluatie van het samenwerkingsverband plaatsvindt tussen de samenwerkende ketenpartners
SGP vraag 187. en of de mogelijkheid bestaat dat, indien dit samenwerkingsverband positiever uitvalt dan de zelfstandige entiteit met eigen bevoegdheden, dit teruggedraaid kan worden naar het samenwerkingsverband?
Antwoord 186 en 187
Op dit moment wordt gewerkt aan de voorbereiding van een wetgevingstraject. Als onderdeel van die voorbereiding wordt bezien op welke wijze het MIT in de toekomst wordt vormgegeven, met specifieke aandacht voor elementen als taak en positionering, afbakening, rechtsbescherming en toezicht. Bij dit proces zullen de huidige invulling van het MIT en de ervaringen van de samenwerkende ketenpartners expliciet worden betrokken.
SGP vraag 188. De leden van de SGP-fractie lezen dat op lange termijn het MIT een zelfstandige entiteit met eigen bevoegdheden wordt. Deze leden lezen in de brieven nog niet concreet welke bevoegdheden dit zullen zijn. Kan de Minister aangeven wat deze bevoegdheden zullen zijn?
SGP vraag 189. Kan de Minister ingaan op de bevoegdheden die de samenwerkende partners nu hebben en de bevoegdheden die het MIT als zelfstandige entiteit zal hebben? Verschillen deze bevoegdheden wezenlijk of zal er overlap plaatsvinden?
Antwoord 188 en 189
In de huidige situatie functioneert het MIT als een samenwerkingsverband, onder andere op het gebied van gegevensdeling en -verwerking. Daartoe is een concept-instellingsbesluit opgesteld en wordt een convenant voor gegevensdeling en het bijbehorende privacy protocol opgesteld. De gegevensverstrekking en -verwerking wordt begrensd door de bestaande wettelijke kaders; met het instellingsbesluit en het convenant kunnen immers geen nieuwe bevoegdheden tot verstrekking of verwerking worden geschapen. Dat betekent dat de mogelijkheden om gegevens te delen beperkt zijn. Daarom er wordt gewerkt aan een wettelijke regeling, zoals toegelicht in de inleidende reactie.
SGP vraag 190. Kan de Minister hierbij ingaan op de praktijk waarin de MIT-agent mogelijk meer bevoegdheden krijgt dan zijn collega bij de Nationale Politie?
SGP vraag 191. Hoe verhouden deze bevoegdheden zich tot elkaar in het veld?
Antwoord 190 en 191
Zoals uit het antwoord op vraag 189 en 190 blijkt, gaat het om andere en aanvullende bevoegdheden op het gebied van informatievergaring en -verwerking die in een vroegtijdiger stadium kunnen worden ingezet om een diepgaand inzicht te verkrijgen in de werking van en kwetsbaarheden in criminele bedrijfsprocessen en onze legale systemen. Het MIT krijgt geen eigen operationele bevoegdheden, zodat er geen sprake is van overlap of concurrentie in het veld.
SGP vraag 192.De leden van de SGP-fractie lezen dat nadere voorwaarden voor de verstrekking en deling van gegevens van het samenwerkingsverband aan de samenwerkingspartners en derden in een privacy protocol worden uitgewerkt. Deze leden overwegen dat de NCTV is opgericht om overzicht te hebben op alle organisaties die zich bezighouden met terrorismebestrijding. De NCTV heeft er in de loop der jaren een heleboel taken bij gekregen, maar geen extra bevoegdheden. Dit heeft op den duur geleid tot problemen wat betreft de grondslag voor privacy inbreuk. Voornoemde leden vrezen dat met de instelling van het MIT eenzelfde grondslagprobleem zich voor zal doen, als het MIT steeds belangrijker wordt in de bestrijding van georganiseerde criminaliteit en de in hoog tempo veranderende technologie voor criminelen beschikbaar blijft. De leden van de SGP-fractie vragen de Minister of hij met de uitwerking van het privacy protocol voldoende oog heeft voor de veranderende technologie die criminelen voorhanden hebben.
Antwoord 192
Ik begrijp deze vraag zo, dat deze ziet op de taken en bevoegdheden van de deelnemende operationele organisaties en de technische middelen die zij voor handen hebben om deze uit te voeren. Het antwoord hierop bevestigend.
SGP vraag 193. en of dit privacy protocol voldoet aan de vereiste voorzienbaarheid van de verwerking van persoonsgegevens in de toekomst.
Antwoord 193
Het convenant en het privacy protocol worden technologieneutraal en toekomstbestendig geformuleerd en worden openbaar gemaakt.
SGP vraag 194. De leden van de SGP-fractie lezen dat het MIT wordt ingesteld door drie Ministers, te weten de Ministers voor Justitie en Veiligheid, Financiën en Defensie en de korpschef van de politie. Omdat er op dit moment nog geen specifieke wettelijke regeling voor het MIT is, wordt het MIT als entiteit zonder rechtspersoonlijkheid ingesteld en beheersmatig en organisatorisch ondersteund door en vanuit de politie. Deze leden vragen welk ministerie uiteindelijk de hoofdverantwoordelijkheid draagt en welke rol de politie hierin speelt.
SGP vraag 195. Kan de Minister hierbij ook ingaan op de verantwoordelijkheid, zodra het MIT een zelfstandige entiteit met eigen bevoegdheden is?
Antwoord 194 en 195
De Minister van Justitie en Veiligheid is de coördinerend Minister voor het samenwerkingsverband MIT. De politie is een van de organisaties die deelneemt aan het samenwerkingsverband, zowel op het terrein van gezamenlijke gegevensverwerking als op het terrein van operationele activiteiten. De politie ondersteunt het MIT beheersmatig, onder meer de facilitaire dienstverlening, huisvesting, inrichting, onderhoud en ontwikkeling van gemeenschappelijke ICT-voorzieningen ten behoeve van het MIT.
Er is nieuwe wetgeving nodig over informatieverwerking en -verwerking om de volle potentie van het MIT en het handelingsperspectief van de overheid in de strijd tegen de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit aanzienlijk te verruimen. Hierin dienen zowel de bevoegdheden als de waarborgen goed te zijn vastgelegd. Op dit moment wordt bezien hoe dit kan worden vormgegeven. De verhouding van de betrokken Ministers tot deze taken en bevoegdheden wordt meegenomen bij de voorbereiding van dit wetgevingstraject.
SGP vraag 196. De leden van de SGP-fractie lezen dat tot het convenant er is, de samenwerking plaatsvindt op basis van de bestaande mogelijkheden tot deling van gegevens, al dan niet op verzoek of vordering. Kan de Minister aangeven welk juridisch kader er gehanteerd wordt tot het convenant er is
SGP vraag 197. en of het wettelijk uitvoerbaar is het MIT onder dit juridisch kader te laten opereren?
Antwoord 196 en 197
Het MIT als samenwerkingsverband functioneert na afronding op basis van het eerdergenoemde convenant en privacy protocol, en met inachtneming van de bestaande wettelijke taken en bevoegdheden van de deelnemers.
SGP vraag 198. Deze leden lezen dat er een privacy protocol wordt uitgewerkt en dat tot het convenant er is, er samengewerkt wordt op basis van bestaande mogelijkheden. Zij vragen de Minister op basis van welk vermoeden het samenwerkingsverband kan optreden tegen een burger. Kan de Minister hierbij ingaan op redelijk vermoeden van schuld, ernstige bezwaren of het uitvoeren van steekproeven op willekeurige burgers dan wel personen die voldoen aan een bepaald signalement?
Antwoord 198
Het MIT als samenwerkingsverband heeft geen eigen bevoegdheden.
SGP vraag 199. Ook lezen deze leden dat het MIT beheersmatig en organisatorisch ondersteund zal worden door de politie tot het convenant er is. Deze leden vragen de Minister hoe er na inwerkingtreding van het convenant en instelling van het MIT als entiteit met rechtspersoonlijkheid samengewerkt wordt met buitenlandse opsporingspartners. Erkennen zij het MIT als opsporingspartner of komen zij bij de politie uit?
SGP vraag 200. Wordt het niet een warrig web van opsporingsinstanties?
Antwoord 199 en 200
Het MIT is in juridische zin momenteel een samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid. Dat blijft zo, ook nadat instellingsbesluit en het convenant inzake de informatieverwerking in het MIT in werking zijn getreden. Het samenwerkingsverband MIT maakt gebruik van de bestaande bevoegdheden en buitenlandse samenwerkingsrelaties van de deelnemende operationele organisaties. Op dit moment wordt met de deelnemende operationele organisaties nagedacht over een doorontwikkeling en afstemming van de internationale samenwerking en hoe het beste elkaars inzichten, informatie, data en strategische partners kunnen worden gedeeld.
Het MIT acteert in het buitenland dus zeker niet als (zelfstandige) opsporingspartner.
SGP vraag 201. Kan deze gegevensuitwisseling blijven plaatsvinden, als het MIT een zelfstandige entiteit is?
Antwoord 201
Op welke in de wettelijke regeling de raadpleging en verdere verwerking van gegevens kan plaatsvinden wordt op dit moment nog bezien.
SGP vraag 202. Hoe opereert het MIT in de praktijk ten opzichte van de deelnemende organisaties? Indien een agent een drugszaak oppakt waarin later blijkt dat dit om een omvangrijke drugsorganisatie gaat, moet de politie deze zaak automatisch overdragen aan het MIT?
SGP vraag 203. Wat is de functie van de politie in overige drugszaken? Wat als de politie onderzoek doet naar een moord waar in de loop van het onderzoek blijkt dat het om een afrekening in het criminele circuit gaat, moet de politie deze zaak dan automatisch overdragen aan het MIT?
SGP vraag 204. Is de rolverdeling nog wel overzichtelijk voor de deelnemende organisaties?
Antwoord 202, 203 en 204
Het MIT is geen opsporingsdienst maar uitdrukkelijk een aanvulling op de bestaande aanpak, samenwerkingsverbanden en diensten. Dus geen vervanging daarvan. Agenten hoeven dan ook geen zaken over te dragen aan het MIT. De politieonderdelen die zich bezighouden met de aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit en in het geval van de opsporingsdiensten onderzoek naar strafbare feiten, blijven dat doen. De samenwerking in het MIT zorgt onder andere voor een betere en meer structurele afstemming tussen de samenwerkende organisaties onderscheidenlijk deelnemende operationele organisaties met betrekking tot het gemeenschappelijke informatiebeleid en het plegen van de meest effectgerichte interventies.
SGP vraag 205. De leden van de SGP-fractie lezen dat de benodigde kennis en expertise voor het MIT zowel intern als extern bij de deelnemende organisaties wordt geworven. In beide gevallen vindt werving in overleg met en via de betrokken organisaties plaats. Deze leden lezen ook dat gedurende de bouwfase van het MIT het werven van expertise een niet al te grote wissel trekt op de bestaande organisaties. Deze leden constateren dat de politie waarschuwt voor het intern weghalen van cruciale expertise binnen de politieorganisatie. Het kan jaren duren voor deze expertise bij de politie weer op peil is. Naast het capaciteitsprobleem dat verder oploopt, kan dit leiden tot onveilige situaties. Kan de Minister aangeven of hij dit signaal serieus neemt en welke maatregelen hij neemt om dit probleem adequaat op te lossen?
Antwoord 205
Ik neem dit signaal erg serieus. Daarom is er bewust gekozen voor een gefaseerde meerjarige opbouw. Voor alle diensten geldt dat zij daarbij het geld gekregen hebben om ontstane vacatures 1-op-1 weer in te vullen. Er zijn ook mogelijkheden om al nieuwe medewerkers te werven voordat medewerkers richting het MIT gaan (bijvoorbeeld door middel van voorfinanciering zodat organisaties al kunnen werven voordat de collega richting het MIT gaat). Over het openstellen van vacatures vindt op alle niveaus afstemming plaats.
Het is ook de bedoeling dat personeel dat ter beschikking wordt gesteld in het MIT na verloop van tijd feitelijk weer «terugkeert» naar andere werkzaamheden binnen de eigen organisatie: die medewerkers die in het MIT hebben gewerkt hebben immers hun kennis en netwerk vergroot. Dit zal ook de structurele samenwerking tussen de samenwerkende organisaties en het MIT versterken.
SGP vraag 206. Voornoemde leden lezen dat van de huidige circa 75 medewerkers ongeveer een derde extern is geworven. Dit houdt in dat twee derde intern bij de organisaties is geworven. De Minister geeft aan dat dit een niet al te grote wissel trekt op de bestaande organisaties. Deze leden kunnen zich dat niet voorstellen.
Antwoord 206
De capaciteit van de samenwerkende organisaties is structureel uitgebreid met onder andere de BOTOC-middelen. Het MIT komt dus bovenop de bestaande capaciteit van de betrokken diensten. Er is bewust gekozen voor een gefaseerde meerjarige opbouw. Voor alle diensten geldt dat zij daarbij het geld gekregen hebben om ontstane vacatures 1-op-1 weer in te vullen. Er zijn bij een aantal diensten ook mogelijkheden om al nieuwe medewerkers te werven voordat medewerkers richting het MIT gaan (bijvoorbeeld door middel van voorfinanciering zodat organisaties al kunnen werven voordat de collega richting het MIT gaat).
SGP vraag 207. De leden van de SGP-fractie vragen de Minister of de een derde extern geworven medewerkers dezelfde basisopleiding genieten als de medewerkers die intern geworven zijn.
Antwoord 207
Of medewerkers een basisopleiding krijgen, hangt af van het type functie die de medewerker vervult of gaat vervullen en de taak en verantwoordelijkheden die deze medewerker krijgt. Voor bijvoorbeeld bedrijfsvoeringsfuncties is het volgen van een basisopleiding niet automatisch noodzakelijk. Voor functies gerelateerd aan het operationele proces wordt de volgende procedure gehanteerd:
o Vanuit de politie volgen medewerkers een korte opleiding, tot Politiemedewerker Specifieke Inzet (PSI). Zij krijgen een zogenoemde ESI aanstelling (executief specifieke inzet), die mogelijk is op een van de volgende functies: functies uit het vakgebied Intelligence of Forensische Opsporing. Daarnaast Operationeel Specialisten die worden ingezet in een van deze vakgebieden, dan wel het werkterrein Finec, Digi of Recherchepsychologie hebben.
o Vanuit de andere deelnemende operationele organisaties zorggedragen dat de medewerkers met de juiste startbekwaamheid ter beschikking worden gesteld bij het MIT.
SGP vraag 208. Kan hij daarbij expliciet ingaan op de medewerkers die, net als de intern geworven politiemedewerkers, politietaken gaan uitvoeren?
Antwoord 208
Het gaat om specialisten die gericht worden ingezet voor specifieke onderdelen van het politiewerk. De executieve ambtenaren met een specifieke inzetbaarheid voeren niet de brede basispolitietaak uit (opsporing, handhaving en hulpverlening). Zij volgen een specifieke politieopleiding, die is ontwikkeld door de Politieacademie. In de rechtspositie van de politie is vastgelegd dat executieve ambtenaren met specifieke inzetbaarheid niet buiten de grenzen van hun functie mogen worden ingezet en alleen op een beperkt aantal functies kunnen worden geplaatst, zoals bij de vorige vraag is aangegeven.
SGP vraag 209. De leden van de SGP-fractie lezen dat het instellingsbesluit in nauw overleg met de betrokken ministeries en organisaties tot stand is gekomen. Onder deze organisaties valt de politie. Deze leden merken op dat tijdens het rondetafelgesprek naar voren kwam dat de politie geen groot voorstander is van het MIT, zoals dat nu is ingesteld. Kan de Minister aangeven hoe deze houding zich verhoudt met het gegeven dat de politie «kartrekker» is van dit project?
Antwoord 209
De samenwerkende organisaties in het MIT zijn gelijkwaardig ten opzichte van elkaar en gelijkwaardigheid is één van de belangrijkste uitgangspunten voor samenwerking in het MIT. Daarnaast heb ik vanuit de betrokken organisaties tijdens het rondetafelgesprek noch in een eerder stadium direct vernomen dat er geen MIT moet komen.
SGP vraag 210. De leden van de SGP-fractie lezen dat naast het kunnen delen van informatie tussen de samenwerkende organisaties het kunnen vergaren en analyseren van informatie essentieel is om meer inzicht te verkrijgen in de kwetsbaarheden van criminele systemen om deze gericht te verstoren alsook om onze samenleving weerbaarder te maken. Deze leden vragen de Minister wat de slagkracht in de praktijk zal zijn als deze organisatie slechts informatie vergaart en analyseert.
Antwoord 210
Het MIT bundelt de informatie van samenwerkende organisaties en maakt op basis daarvan integrale analyses, met de bedoeling processen en structuren van georganiseerde ondermijnende criminaliteit in beeld te brengen. Op basis van analyses van het MIT kan door de samenwerkende partijen gerichte inzet van capaciteit plaatsvinden met het oog op de eigen interventies. Voor de uitvoering van interventies, waaronder het verstoren, is in het samenwerkingsverband MIT extra gelabelde capaciteit beschikbaar uit en bij de deelnemende operationele organisaties. Het beschikbaar gesteld personeel vanuit de deelnemende operationele organisaties kunnen gecoördineerde interventies uitvoeren, onder verantwoordelijkheid van het gezag onderscheidenlijk de gezagen.
SGP vraag 211. Gaat het MIT ook zelf verdachten aanhouden en verhoren?
SGP vraag 212. Hoe wordt de politie in dit proces betrokken?
SGP vraag 213. Kan de politie verdachten aanhouden en direct overdragen aan het MIT?
SGP vraag 214. Moet de politie eerst wachten tot er een uitgebreide analyse is gemaakt?
SGP vraag 215. Hoe verhouden de organisaties zich tot elkaar in dezelfde zaak zonder dat werkprocessen worden verstoord?
Antwoord 211–215
Het MIT is uitdrukkelijk geen opsporings- of politiedienst. Personeel dat door de deelnemende operationele organisaties ter beschikking wordt gesteld in het MIT, behoudt en handelt met inachtneming van de eigen wettelijke taken en bevoegdheden. In het kader van het samenwerkingsverband kunnen dus door opsporingsambtenaren, waaronder executieve politieambtenaren, verdachten worden aangehouden en verhoord, uiteraard onder gezag van een officier van justitie. In het MIO vindt afstemming plaats over operationele interventies. Daarin is ook de politie vertegenwoordigd.
SGP vraag 216. Hoe draagt dit bij aan de slagkracht en de doorzettingsmacht, vragen deze leden aan de Minister.
Antwoord 216
In het MIT kan de ter beschikking gestelde interventiecapaciteit vanuit een gemeenschappelijk informatiebeeld, gecoördineerd worden ingezet op het verstoren van criminele bedrijfsprocessen. Door de samenwerking in het MIT vindt een structurelere afstemming/coördinatie tussen de deelnemende operationele organisaties en de gezagen plaats.
SGP vraag 217. De leden van de SGP-fractie lezen dat naast het kunnen delen van informatie tussen de deelnemende organisaties het kunnen vergaren en analyseren van informatie essentieel is om meer inzicht te verkrijgen in de kwetsbaarheden van criminele systemen om deze gericht te verstoren alsook om onze samenleving weerbaarder te maken. Deze leden vragen de Minister of organisaties als de politie de vergaarde informatie ook altijd te zien krijgen en of zij deze informatie mogen gebruiken.
Antwoord 217
Het MIT is nu een samenwerkingsverband en heeft geen zelfstandige bevoegdheden – ook niet met betrekking tot het vergaren / verwerven van persoonsgegevens. Dit is gekoppeld aan de wettelijke taken en bevoegdheden van de samenwerkende organisaties.
Er zijn echter ook andere gegevens dan persoonsgegevens die relevant kunnen zijn voor het samenwerkingsdoel van het MIT. De wijze waarop de deelnemers van het samenwerkingsverband dergelijke informatie kunnen raadplegen en de wijze waarop het samenwerkingsverband deze kan gebruiken wordt geregeld in het privacy protocol. De mate waarin samenwerkende organisaties gebruik mogen maken van de informatieproducten is afhankelijk van het doel waarvoor ze het willen gebruiken.
SGP vraag 218. Kan de Minister aangeven met wie de informatie van het MIT gedeeld wordt?
Antwoord 218
De gezamenlijke analyses die de deelnemers van het MIT maken zullen in ieder geval met de samenwerkende organisaties van het MIT gedeeld kunnen worden. Voor wat betreft het delen van de uitkomsten van de gezamenlijke analyses met derden, geldt dat dit afhangt van wat de onderliggende sectorale wetgeving toestaat en of deze uitkomsten naar personen herleidbare informatie bevat.
SGP vraag 219. Zijn dit alleen de deelnemende organisaties of ook buitenlandse opsporingsdiensten?
Antwoord 219
Op dit moment wordt met de deelnemende operationele organisaties nagedacht over de vormgeving van de internationale samenwerking en hoe het beste elkaars inzichten, informatie, data en strategische partners kunnen worden gedeeld. Voor de deling van informatie met buitenlandse opsporingsdiensten en contacten wordt gebruik gemaakt van de bestaande structuren.
SGP vraag 220. De leden van de SGP-fractie lezen dat het MIT zich vooral richt op de georganiseerde criminaliteit. In de uitvoering van de motie zou het MIT een doorzettingsmacht moeten realiseren om dieper in de systemen binnen te dringen en de samenleving weerbaarder te maken. Deze leden vragen de Minister of het OM en de rechtspraak zijn voorbereid op het extra aantal (grote) zaken dat het MIT na onderzoek zal doorzenden en ter terechtzitting zal moeten worden behandeld. Kan de strafrechtketen dit aan?
Antwoord 220
Uit de BOTOC-middelen is structureel 8 miljoen beschikbaar gesteld voor de verwachte keteneffecten van het MIT.
10. Vragen en opmerkingen vanuit de BIJ1-fractie
Het lid van de BIJ1-fractie heeft kennisgenomen van de ambitie om naar aanleiding van de motie van de leden Pieter Heerma en Dijkhoff (Kamerstuk 35 300, nr. 13) een interventieteam voor ondermijning op te stellen, uitgevoerd door middel van een samenwerkingsverband tussen reeds bestaande diensten. Hierover heeft zij nog enkele vragen.
BIJ1 vraag 221. Het lid van de BIJ1-fractie constateert dat de beoogde werkwijze rondom het verstrekken en delen van informatie met «samenwerkingspartners en derden» in ieder geval nog deels moet worden uitgewerkt. In acht nemende dat de opzet van het MIT bestaat uit een samenwerkingsverband tussen onder andere de Belastingdienst, de Koninklijke Marechaussee en de politie, en constaterende dat deze organisaties allen een historie hebben als het gaat om wetsovertredende vormen van omgang met data en opstellen van risicoprofielen, evenals de betrokkenheid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, wiens Minister de Kamer recentelijk heeft voorgelogen over tevens onwettig handelen van een inlichtingendienst, vraagt dit lid hoe gegarandeerd kan worden dat de omgang met, en verspreiding van data ethisch en zonder bias zal verlopen, en hoe er, in tegenstelling tot eerder genoemde voorbeelden, voldoende controle dan wel consequenties zullen gelden om dit te bezien.
BIJ1 vraag 222. Daaropvolgend vraagt het lid van de BIJ1-fractie welke processen (eerder) al in gang zijn gezet om deze factoren mee te nemen in het opzetten en opstarten van het MIT.
BIJ1 vraag 223. Is het uitvoeren van uitgebreide analyses op het gebied van fairness en ethiek onderdeel van de implementatie van protocollen rondom beleid en het gebruiken, verstrekken en delen van data?
BIJ1 vraag 224. Wordt de volledige werkwijze uiteindelijk niet enkel voorgelegd aan juristen, die puur vanuit de mogelijkheid binnen bestaande wetgeving zullen analyseren, maar ook bijvoorbeeld ter controle door mensenrechtenorganisaties getoetst op de ethische kant van het vraagstuk?
Antwoord 221–224
De ethische en juiste omgang met data is voor de samenwerkende organisaties aan het MIT zonder meer uitgangspunten bij de nadere uitwerking. Daarbij worden inzichten die de afzonderlijke organisaties hebben opgedaan met dataverwerking ten behoeve van hun taakuitvoering uiteraard meegenomen.
Omdat het MIT een samenwerkingsverband wordt zal het accent daarbij liggen op de wijze waarop de verstrekte gegevens verwerkt worden en welke duiding daaraan gegeven kan en mag worden. Van geautomatiseerde besluitvorming door samenwerkende organisaties van het MIT op basis van dataproducten van het MIT zal geen sprake zijn.
Voor politie en OM is het inmiddels staand beleid om het eigen beleid met betrekking tot de toepassing van en ontwikkeling van data science ook in te brengen in samenwerkingsverbanden waarin geparticipeerd wordt. In de uitwerking van het convenant en privacy protocol door de verwerkingsverantwoordelijken worden deze aspecten nadrukkelijk meegenomen. De verwerking van deze gegevens wordt juridisch getoetst, waarbij ook wordt bezien welke gevolgen de verwerking heeft op de (grond)rechten van burgers en zo ja, of die verwerking proportioneel en evenredig is en welke passende waarborgen zijn vereist. Dat omvat ook de vraag of volstaan kan worden een rechtmatigheidsadviescommissie waarin primair de juridische aspecten van de verstrekking en verwerking van gegevens aan en door het samenwerkingsverband getoetst wordt of dat juist aanvullende beoordeling wenselijk is ten aanzien de mogelijke inbreuken op de rechten van burgers. Die beoordeling dient vooral in multidisciplinair verband plaats te vinden.
BIJ1 vraag 225. Het lid van de BIJ1-fractie neemt kennis van de structuur en opzet van het MIT, waarin teams zullen bestaan uit ambtenaren van deelnemende organisaties, evenals de besluitvorming over onder andere visie en gegevensverwerking, die namens Ministers op ambtelijk niveau door de deelnemende partijen wordt gerealiseerd. Dit lid vraagt welke controlerende maatregelen zullen worden geïmplementeerd om de hierboven geschetste misstanden niet te reproduceren binnen deze gesprekken en besluitvormingen binnen het MIT.
BIJ1 vraag 226. Hoe zien de controlerende verhoudingen er binnen de organisatie uit?
BIJ1 vraag 227. Welke opties zijn hiervoor verkend?
BIJ1 vraag 228. Zal er sprake zijn van een externe, onafhankelijke controle die, zonder blokkades of verhindering, werk kan maken van ethische controles op besloten beleid en werkwijze?
BIJ1 vraag 229. Het lid van de BvIJ1-fractie neemt kennis van het streven om de te vullen posities bij het MIT veelal via interne werving te vullen. Dit lid vraagt hoe, met verwijzing naar de hierboven geconstateerde problematiek binnen de betrokken organisaties, gegarandeerd kan worden dat binnen dit proces de (persoonlijke) bias en werkstructuren die hebben geleid tot eerder falen in het omgaan met data, persoonsgegevens en inlichting, ondanks dit proces niet wordt gereproduceerd binnen het MIT.
Antwoord 225–229
De verwerking van gegevens in het samenwerkingsverband gebeurt onder verantwoordelijkheid van de betrokken verwerkingsverantwoordelijken.
De functionarissen gegevensbescherming van de samenwerkende organisaties zien toe op de rechtmatigheid van de verstrekking en de verwerking.
Als het gaat om de gegevensverwerking binnen het samenwerkingsverband zal er een coördinerend functionaris gegevensbescherming worden benoemd en wordt – in ieder geval – een rechtmatigheidsadviescommissie ingesteld bestaande uit privacy experts van de samenwerkende organisaties en uiteraard houdt de Autoriteit Persoonsgegevens toezicht op de rechtmatigheid van verwerkingen.
Er wordt een structuur ingericht die de voorgestelde uitwerking van een door leden van het SKO vastgestelde opdracht aan het MIT specifiek per project beoordeelt. Die uitwerking zal inzicht moeten geven in de gegevens die van de samenwerkende organisaties gevraagd worden, de overige benodigde informatie en de wijze waarop deze verwerkt wordt. Dat omvat ook de verstrekking aan samenwerkende organisaties en derden, voor zover dat nu wettelijk mogelijk is.
Besluitvorming over het gebruik van de dataproducten van het MIT is overigens niet aan het MIT zelf maar de verantwoordelijkheid van de (gezagen over de) betrokken diensten. Er is en blijft dus een duidelijke organisatorische scheiding tussen medewerkers die betrokken zijn bij de verwerking (waaronder analyse) van gegevens van de samenwerkende organisaties enerzijds en de medewerkers van de samenwerkende diensten die gebruik maken van de wettelijke en bevoegdheden die verbonden zijn aan de taak van hun eigen organisatie anderzijds.
BIJ1 vraag 230. Tot slot heeft het lid van de BIJ1-fractie kennisgenomen van de interne en externe kritiek op het huidige plan en de huidige opzet. Sprekers vanuit onder andere de wetenschap, betrokken organisaties als de Douane, FIOD en justitie en politie, evenals hoogleraren in criminologie en het strafrecht verklaren allen (grote) vraagtekens te hebben bij onder andere de doelstellingen en bevoegdheden, de wijze waarop informatie vergaard zou moeten worden, wat de beoogde resultaten zouden moeten zijn en wie welk mandaat heeft of krijgt. De afgelopen periode heeft eens te meer duidelijk gemaakt dat gehaaste en onzorgvuldige stappen binnen de context van gegevens en data volledig ongewenst zijn. Dit lid is daarom van mening dat de plannen voorlopig absoluut geen doorgang zouden kunnen en mogen vinden.
Antwoord 230
Het merendeel van de genodigden voor het door uw Kamer georganiseerde rondetafelgesprek onderschrijft de noodzaak van de behoefte aan meer inzicht in de wijze waarop crimineel vermogen vergaard wordt en vooral de wijze waarop dat vervolgens zijn weg vindt naar de (legale) bovenwereld in Nederland. Daarbij wordt er – mijns inziens terecht – op gewezen dat het organisatorisch vormgeven van een antwoord op die vraag niet mag leiden tot een dubbeling met de werkzaamheden van m.n. opsporingsdiensten. Tegelijkertijd pleitte een grote meerderheid van sprekers met nadruk voor een wettelijke regeling voor de wijze waarop door de overheid al vergaarde gegevens beschikbaar gemaakt kunnen worden om het bovenbeschreven inzicht te kunnen verkrijgen. Die regeling moet niet alleen de grondslag daarvoor bieden maar uiteraard ook de bijbehorende waarborgen creëren om te voorkomen dat het gebruik van die gegevens leidt tot onrechtmatige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer van burgers.
Van overhaaste stappen is daarbij geen sprake; integendeel. Het MIT zal als samenwerkingsverband, net zoals de al bestaande samenwerkingsverbanden, gebonden zijn aan de huidige wettelijke kaders.
Dit onderscheid wordt ook in de verdere beantwoording aangehouden: de gegeven antwoorden zien derhalve op de huidige op- en inrichting van het MIT, tenzij uitdrukkelijk anders aangegeven.↩︎
In deze brief wordt, in lijn met het concept-instellingsbesluit, een onderscheid gemaakt tussen «samenwerkende organisaties» (de politie, de Douane, de Belastingdienst, de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst, de Koninklijke marechaussee en andere operationele onderdelen van het Ministerie van Defensie en het openbaar ministerie) en «deelnemende operationele organisaties» (operationele organisaties: de politie, de Douane, de Belastingdienst, de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst, de Koninklijke marechaussee en andere operationele onderdelen van het Ministerie van Defensie). Zie voor een toelichting op dit onderscheid de toelichting bij het concept-instellingsbesluit, blz. 8.↩︎
De korpschef verstrekt aan de directeur MIT mandaat, volmacht en machtiging ten aanzien van het zorgdragen voor de facilitaire dienstverlening, huisvesting, inrichting, onderhoud en ontwikkeling van gemeenschappelijke ICT-voorzieningen ten behoeve van het MIT.↩︎
Kamerstuk 29 911, nr. 275.↩︎
Kamerstuk 35 925, nr. 13.↩︎
Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2732.↩︎
Kamerstuk 29 911, nr. 167.↩︎
Zoals de Algemene Douanewet, de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, de Politiewet 2012, de Wet op de rechterlijke organisatie, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet politiegegevens, de Algemene verordening gegevensbescherming.↩︎
Kamerstuk 29 911, nr. 167.↩︎
Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 4052.↩︎
Position paper Politie t.b.v. rondetafelgesprek MIT d.d. 16 september 2021.↩︎
Position paper J. Goedee t.b.v. rondetafelgesprek MIT d.d. 16 september 2021.↩︎
Position paper M. Hirsch Ballin t.b.v. rondetafelgesprek MIT d.d. 16 september 2021.↩︎
Kamerstuk 29 911, nr. 329.↩︎
Kamerstuk 29 911, nr. 329.↩︎
Position paper M. Hirsch Ballin t.b.v. rondetafelgesprek MIT d.d. 16 september 2021.↩︎