[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de nieuwe regelingen gedupeerden

Belastingdienst

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2021D46578, datum: 2021-12-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31066-925).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31066 -925 Belastingdienst.

Onderdeel van zaak 2021Z21833:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2021-2022

31 066 Belastingdienst

Nr. 925 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 december 2021

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 29 oktober 2021 over de nieuwe regelingen gedupeerden (Kamerstuk 31 066, nr. 912).

De vragen en opmerkingen zijn op 15 november 2021 aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 29 november 2021 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie,
Tielen

De griffier van de commissie,
Lips

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief «Nieuwe regelingen gedupeerden» en hebben nog een aantal vragen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven of de herijking van de huidige herstelregelingen voor of tegelijkertijd zal worden afgerond met de vormgeving van de aanvullende regelingen, inclusief de bijbehorende uitvoeringstoetsen en begrotingswetsvoorstellen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten hoe het proces en de beoordeling eruitziet van de aanvullende regelingen als de uitvoeringstoetsen en de herijking van huidige herstelregelingen zijn verwerkt. Welke invloed hebben deze uitvoeringstoetsen en de herijking van de huidige herstelregelingen op de vormgeving van de aanvullende regelingen, zowel inhoudelijk als op de planning?

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris meer toelichting kan geven op de afweging voor het tempo maken bij het tot stand brengen van de definitieve regelingen en niet wordt gewacht tot de uitvoeringstoetsen en herijking verwerkt zijn, in afwijking van het advies van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Hoe verhoudt zich deze afweging met de oplopende wachttijden en problemen bij de afhandeling van de huidige herstelregelingen?

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven wanneer de Staatssecretaris de onderliggende stukken van deze brief aan de Kamer kan doen toekomen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris bij de kindregeling rekening heeft gehouden met het feit dat nog steeds nieuwe gedupeerde ouders zich melden. Op welke manier heeft de Staatssecretaris hiermee rekening gehouden?

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten op basis waarvan de inschatting van het aantal kinderen binnen de doelgroep van de kindregeling zullen vallen is gemaakt. Hoe groot schat de Staatssecretaris het risico in dat dit een veelvoud zal zijn en hoe zal de Staatssecretaris met dit risico omgaan?

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven wanneer het onderzoek naar mogelijkheden in bijvoorbeeld een hardheidsclausule of vangnetbepaling ter voorkoming dat kinderen ten onrechte buiten de regeling vallen zal worden afgerond. Bij welke instanties zal de uitvoering van mogelijkheden komen te liggen? Heeft de Staatssecretaris rekening gehouden met de wenselijkheid dat er één aanspreekpunt is voor een kind of kinderen uit één gezin hierbij?

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten hoe met de situatie zal worden omgegaan waarbij het contact met de ouders van de kinderen lastig is/stroef verloopt in het licht van de extra ondersteuning die wordt geboden door gemeenten aan gedupeerde gezinnen die hebben aangegeven hier behoefte aan te hebben. Hoe beoordeelt de Staatssecretaris deze extra ondersteuning in het licht van de recente berichtgevingen dat gemeenten niet altijd over de juiste gegevens beschikken om contact met deze gezinnen op te kunnen nemen?

De leden van de VVD-fractie lezen dat het mogelijk is dat de tegemoetkoming aan de kinderen mogelijk kan vermengen met het vermogen van de ouders. Deze leden vragen of de Staatssecretaris naast de informatieverstrekking aan de ouders en kinderen ook andere vormen van ondersteuning of regelingen onderzoekt om dit risico zoveel mogelijk te mitigeren.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven hoeveel ruimte precies zal worden geboden aan de ouders en kinderen om de betaling enige tijd uit te stellen. Op welke manier worden de ouders en kinderen hierin ondersteund?

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten hoe een versnelde procedure van de uitvoering van de kindregeling zich verhoudt met de wachttijden en problemen bij de uitvoering van de huidige herstelregelingen. Hoe wordt rekening gehouden met een zorgvuldige en tijdige afhandeling van beide regelingen?

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten hoe groot het risico wordt ingeschat dat veel ouders zich na 1 januari 2023 aanmelden en hierdoor het kind al ouder is dan het moment van de peildatum? Om hoeveel kinderen zal het hierbij gaan, aangezien er zich nog tot op heden ouders als gedupeerde melden?

De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris op welke manier de Staatssecretaris de mogelijkheden van de uitvoering van de verschillende onderdelen van herstel bij verschillende partijen verkent, waarbij rekening wordt gehouden met de problemen en wachttijden bij de afhandeling van de huidige herstelregelingen. Hoe wordt hierbij rekening gehouden dat mogelijke dossieroverdracht juist verloopt en aanspreekpunten duidelijk zijn voor de kinderen?

De leden van de VVD-fractie lezen dat kinderen van als gedupeerde aangemerkte ouders zich nu niet hoeven aan te melden of te worden aangemeld door hun ouders. Deze leden vragen of de Staatssecretaris kan toelichten hoe dit proces precies eruit zal zien. Hoe zal dit proces eruitzien voor de niet-gezamenlijke kinderen?

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten op basis waarvan de aantallen van de gedupeerden met een opzet/grove schuld (O/GS) label en gedupeerden uit de vijf CAF-zaken zijn vastgesteld.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten hoe het proces eruitziet waarbij O/GS-gedupeerden op verzoek getoetst kunnen worden op institutionele vooringenomenheid. Hoe verhoudt dit proces zich met de uitvoering van de huidige herstelregelingen in het licht van de capaciteit bij de uitvoering hiervan? Hoe groot wordt deze groep O/GS-gedupeerden die hiervan gebruik willen maken ingeschat?

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris rekening houdt met de capaciteit van de uitvoeringsorganisatie herstel toeslagen, ook gezien deze uitvoeringsorganisatie reeds belast is met de uitvoering van de huidige herstelregelingen en vragen de Staatssecretaris hoeveel capaciteit hiervoor extra nodig is. Zal deze afweging worden meegenomen in de uitvoeringstoets?

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten hoe de noodvoorziening momenteel verloopt en hoeveel ouders zich hiervoor hebben aangemeld. Is deze noodvoorziening toereikend?

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven hoeveel gedupeerden gevolgschade hebben bij andere toeslagen, niet zijnde schrijnende gevallen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten hoe wordt omgegaan met (schrijnende) gevallen waarbij op één of een paar dagen niet aan de éénjaarstoets wordt voldaan bij de ex-partnerregeling.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten op basis waarvan de inschatting is gemaakt van de omvang van de complete groep ex-partners. Hoe groot wordt het risico ingeschat dat dit een veelvoud zal zijn en hoe zal met dit risico om worden gegaan?

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven hoe de noodvoorziening momenteel verloopt en hoeveel gedupeerde ex-partners zich hiervoor hebben aangemeld. Is deze noodvoorziening toereikend?

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten hoe de spoedprocedure voor gedupeerde ex-partners eruit zal gaan zien.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten wat «aannemelijk maken» en «onderbouwd verzoek» precies inhoudt, indien potentieel sprake is van meer schade dan het forfaitair bedrag bij de gedupeerde ex-partner. Welke instantie of contactpersoon zal deze gedupeerde ex-partner doorverwijzen naar juridische bijstand hiervoor?

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven hoe de schuldenaanpak zal worden ingericht en welke criteria hierbij zullen worden opgesteld. Hoe sluit deze aanpak aan bij de huidige herstelregelingen?

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris heeft rekening gehouden met (schrijnende) gevallen van gedupeerde ex-partners waarbij veel vertraging wordt opgelopen bij de afhandeling van de huidige herstelregelingen bij de gedupeerde ouders (de gedupeerde aanvrager).

De leden van de VVD-fractie vragen tot slot of de Staatssecretaris kan toelichten op welke manier en op basis van welke maatstaven deze grondige uitvoeringstoetsen voor alle voorgenomen regelingen zullen worden uitgevoerd.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten welke maatstaven worden gehanteerd bij het onderzoek en welke partij het best is gepositioneerd om het financiële component van de kindregeling uit te voeren.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven op welke manier wordt gewaarborgd dat de uitvoering van de aanvullende regelingen geen vertraging oplevert voor de huidige herstelregelingen en hoe dit wordt vormgegeven.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris over de nieuwe regelingen. De leden van de D66-fractie vinden het, net zoals de VNG, belangrijk om tot uitvoerbare regelingen te komen. Welke regeling heeft dan de grootste urgentie voor de Staatssecretaris indien de regelingen niet tegelijkertijd snel zijn uit te voeren?

De kindregeling lijkt vrijwel geheel aan te sluiten op het advies van de kinderen. De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris om expliciet te maken of de regeling afwijkt van het advies van de kinderen op meer punten dan de peildatum van de leeftijd. Deze leden constateren dat de Staatssecretaris het in de brief heeft over een risico als ouders zich na 1 januari 2023 aanmelden. Deze leden achten het waarschijnlijker dat dit risico ontstaat door vertraging in de verwerking van de aanvragen. Heeft de Staatssecretaris overwogen het peilmoment na 1 januari 2023 variabel te maken?

De leden van de D66-fractie lezen dat uitwonende kinderen ook toegang krijgen tot reguliere ondersteuning van gemeenten. Deze leden vragen op welke groepen de Staatssecretaris heeft gedoeld bij deze formulering, bijvoorbeeld de uitwonende student, het uit huis geplaatste kind of de inmiddels volwassen, op zichzelf wonende werkende.

De leden van de D66-fractie merken op dat het kwalificeren als kind of ex-partner afhankelijk is van de vaststelling van het feit dat de toeslagaanvrager gedupeerd is geweest. Deze leden zien echter dat sommige gedupeerden zich niet kunnen melden bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT), omdat zij bijvoorbeeld getraumatiseerd zijn. Deze leden vragen de Staatssecretaris om uit te leggen hoe is overwogen hoe om te gaan met kinderen of ex-partners van gedupeerden die zich niet kunnen of willen melden bij UHT. Deze leden vragen de Staatssecretaris om toe te lichten welke beren de Staatssecretaris op de weg ziet, indien kinderen en ex-partners de mogelijkheid krijgen zich zelfstandig aan te melden voor de regelingen.

De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris toe te lichten wat de Staatssecretaris bedoelt met een versnelde procedure voor kinderen en een spoedprocedure voor partners. Hoe ziet deze procedure eruit? De leden van de D66-fractie lezen dat de volgorde van behandeling van de Catshuisregeling aangehouden zal worden voor kinderen en ex-partners. Deze leden vragen de Staatssecretaris of een andere volgordes is overwogen, zoals op leeftijd voor de kinderen en waarom de keuze uiteindelijk op deze volgorde is gevallen.

De leden van de D66-fractie lezen met betrekking tot de regeling voor andere toeslagen dat burgers een verzoek kunnen indienen om van O/GS naar institutionele vooringenomenheid te gaan. In dat geval worden de verzoekers verzocht om te omschrijven voor welke toeslagjaren, welke toeslagsoort en met welke aanleiding zij getoetst willen worden op institutionele vooringenomenheid. Deze leden vragen de Staatssecretaris in welke mate de rechtsbescherming van deze burgers in acht is genomen bij het kiezen voor deze route en welk (extern) advies hiervoor is ingewonnen.

De leden van de D66-fractie hebben ook nog een aantal vragen over de ex-partnerregeling. De criteria om als ex-partner aangemerkt te worden zijn erg specifiek. Deze leden vragen de Staatssecretaris of bredere of nauwere definities zijn overwogen en of zorgen hebben bestaan over de in- of uitsluiting van bepaalde groepen ex-partners. Waar komt het getal van 17.000 ex-partners, waarvan 7.000 tot 9.800 ex-partners van gedupeerden in de bijlage Regelingen in samenhang vandaan? Welke groep wordt bedoeld met 17.000 ex-partners?

De leden van de D66-fractie vragen om een stappenplan over het traject dat een ex-partner met schade/schulden van meer dan 10.000 euro kan doorlopen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief inzake de nieuwe regelingen gedupeerden van 29 oktober 2021. De leden van de PVV-fractie hebben de volgende vragen, aan- en/of opmerkingen.

Kan de Staatssecretaris de onderlinge samenhang tussen de nieuwe regelingen gedupeerden, de (concept) wet hersteloperatie toeslagen en de Wet delegatiebepalingen hersteloperatie toeslagen nader toelichten?

De leden van de PVV-fractie constateren dat de Staatssecretaris aangeeft dat de komende maanden de regelingen nader worden uitgewerkt. Kan de Staatssecretaris deze termijn nader concretiseren?

Kan de Staatssecretaris aan de leden van de PVV-fractie aangeven of de nadere regelgeving wordt opgenomen in een wet, of dat de Staatssecretaris voornemens is om de nadere uitwerking op te nemen in een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Deze leden vragen dit des te meer, nu de brief verwijst naar de Wet hersteloperatie toeslagen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris waarin de Staatssecretaris de nieuwe regelingen voor kinderen, ex-partners en gedupeerden van andere toeslagen uiteenzet.

De Staatssecretaris noemt in de brief verschillende moties die bij de uitwerking van de regelingen zijn betrokken.

De leden van de CDA-fractie vragen of de Staatssecretaris van die moties een voor een kan aangeven hoe deze moties in de regelingen zijn uitgevoerd.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Staatssecretaris met de nadere uitwerking van de aanvullende regelingen al deels vooruitloopt op de uitvoeringstoetsen. Deze leden vragen waarom niet al een eerste toets op de uitvoering is gedaan, aangezien het juist de uitvoering is waar steeds problemen lijken te ontstaan. Wanneer is de Staatssecretaris van plan de uitvoeringstoetsen te delen? Heeft de Staatssecretaris ook al nagedacht over de capaciteit die met het uitvoeren van deze regelingen zal zijn gemoeid en of die niet teveel capaciteit wegneemt bij de uitvoering van de herijking en de hersteloperatie voor gedupeerde ouders?

Ook de VNG zegt pas na afronding van de uitvoeringstoetsen een oordeel te kunnen vormen over de regelingen. Waarom heeft de Staatssecretaris ervoor gekozen de desbetreffende regelingen door middel van deze brief toch al te publiceren, ondanks de kritische geluiden daarover van onder andere de VNG? Waarom acht de Staatssecretaris het belangrijker tempo te maken met de regelingen, dan de Kamer en betrokken partijen eerst alle informatie te geven, waarbij de uitvoeringstoetsen essentieel zijn? Heeft de Staatssecretaris bij de overwegingen ook de geluiden uit de Kamer meegenomen dat eerst de herijking van de hersteloperatie op orde moet zijn, alvorens de aanvullende regelingen uit te gaan voeren, zodat niet weer nieuwe knelpunten in de uitvoering gaan ontstaan en eerst de volledige focus ligt op het helpen van de gedupeerde ouders?

De leden van de CDA-fractie zijn met het ontbreken van de uitvoeringstoetsen vooral bang dat nu verwachtingen worden gewekt bij (mogelijk) gedupeerden voor compensatie, waarvan pas met de uitvoeringstoetsen blijkt dat die regelingen niet op deze wijze, of pas op de lange termijn kunnen worden uitgevoerd. Is de Staatssecretaris zich bewust van de verwachtingen die gewekt worden met deze keuzes en waarom toch de keuze is gemaakt de nadere uitwerking van de regelingen naar de Kamer te sturen, terwijl die nog met zoveel onzekerheid omgeven zijn?

De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris waarom de communicatie over de kindregelingen al maanden geleden is gestart, terwijl deze regelingen nog moesten worden uitgewerkt, wat een verwachting heeft gewekt en daarom heeft geleid tot teleurstelling en onbegrip bij kinderen en hun ouders.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de Staatssecretaris ook aangeeft dat kinderen materiele en immateriële ondersteuning kunnen ontvangen, waarin gemeenten voorzien. Deze leden vragen zich echter af of het herstel voor gedupeerde ouders via gemeenten al helemaal is uitgewerkt, laat staan voor (uitwonende) kinderen. Hoe ziet de Staatssecretaris dit? Hoe eenvoudig is de specifieke uitkering (SPUK) aan te vragen door gemeenten voor deze hulp? Deze leden vragen of de Staatssecretaris het antwoord hierop kan geven in afstemming met de VNG.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Staatssecretaris kinderen zo veel mogelijk zelf de regie wil geven over het te ontvangen bedrag, maar dat voor minderjarige kinderen de ouders nog zeggenschap hebben. De Staatssecretaris geeft daarbij aan vertrouwen te stellen in de ouders, maar heeft ook eerder al aangegeven dat de kinderen zelf beschikking krijgen over het geld. Hoe rijmt de Staatssecretaris deze toezegging met de uitwerking in de brief?

De Staatssecretaris geeft verder aan in volgorde van de Catshuisregeling uit te betalen. Hier lijkt geen rekening te worden gehouden met welke ouders en gezinnen het meest getroffen zijn, terwijl de Kamer vaak heeft aangegeven de meest schrijnende gevallen het eerst te willen helpen. Loopt de compensatie aan de meest getroffen gezinnen hierdoor vertraging op?

Deze leden constateren dat de Staatssecretaris kiest voor uitbetaling voor een peildatum per 1 januari 2023 en hebben hierover de volgende vragen. Kan dit er ook toe leiden dat kinderen op de peildatum geen recht meer hebben op een vergoeding, terwijl ze dat als dit dichter bij de uitbetalingsdatum had gelegen, wel hadden gehad? Is de budgettaire raming van de tegemoetkoming ook gebaseerd op de peildatum van 1 januari 2023? En hoe is dit bedrag in kaart gebracht? Is hier ook rekening gehouden met de aanmeldingen na 1 januari 2023?

Bij de regeling voor andere toeslagen, waar ook sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen of een onterecht O/GS-label, zijn twee percentages vastgesteld, zo stellen de leden van de CDA-fractie vast. Deze leden vragen hoe de Staatssecretaris tot de 30 procent compensatie is gekomen? Is daarbij contact geweest met schade-experts? Ook stellen deze leden vast dat wordt aangegeven de uitvoering voor deze regeling plaats te laten vinden bij UHT. Deze leden misschien hier, en bij de andere regelingen, toch wel echt de informatie van uitvoeringstoetsen. Hoeveel invloed hebben deze aanvullende regelingen op de workload van UHT en wordt hierbij rekening gehouden dat deze nieuwe regeling de uitvoering van de hersteloperatie kinderopvangtoeslagen niet doorkruist? Ook kunnen deze leden op deze manier nog geen inzicht krijgen in risico’s, zoals de Staatssecretaris beschrijft dat alle gedupeerden liever een beoordeling van vooringenomenheid ontvangen van onterechte O/GS, zodat zij 100 procent meer compensatie krijgen en het risico van de aanzuigende werking van deze regeling. Welke bottlenecks kunnen hier mogelijk allemaal ontstaan?

De leden van de CDA-fractie constateren dat regeling naar schatting 76 miljoen euro kost. Deze leden vragen de Staatssecretaris waarop dit bedrag is gebaseerd.

Voor wat betreft de ex-partnerregeling vragen de leden van de CDA-fractie hoe wordt getoetst of een ex-partner minimaal een jaar onderdeel is geweest van het huishouden. Als hiervoor geen duidelijke criteria worden gesteld, vrezen deze lezen een grote aanzuigende werking van de regeling, nog verder versterkt door de mogelijkheid tot schuldkwijtschelding voor ex-partners. Hoe en door wie wordt de aanvullende schade die een ex-partner zegt te hebben geleden beoordeeld? Dit lijkt deze leden, net als de bepaling van de werkelijke schade door de Commissie Werkelijke Schade (CWS), een enorme bottleneck. Wederom missen deze leden hier een uitvoeringstoets voor een goede beoordeling, omdat zij vrezen dat deze regeling grote gevolgen gaat hebben voor de uitvoering en capaciteit bij UHT. Op basis waarvan is de inschatting gemaakt dat de compensatie 590 miljoen zal kosten?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben met de nodige zorgen kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris over nieuwe regelingen voor gedupeerden in het toeslagenschandaal. Deze leden vragen voornamelijk of het optuigen van deze nieuwe regelingen en het uitvoeren ervan niet heeft geleid of nog zal leiden tot nog grotere achterstanden bij de gedupeerden die al als zodanig zijn erkend maar nog altijd wachten op genoegdoening. De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris om inzicht te geven in de afwegingen die zijn gemaakt bij het vormgeven van de regelingen door het maken van een beslisnotitie en of documenten ter voorbereiding en deze te sturen.

De leden van de SP-fractie hebben grote zorgen over de werkwijze en de procedures die volgen op de regelingen die er nu zijn. Mensen die zich melden moeten te lang wachten en het is onduidelijk hoe besluiten worden genomen. Mede doordat mensen hun dossiers niet krijgen en antwoorden ontbreken op de vraag waaróm ze in het vizier zijn gekomen van de fraude-opsporing. De leden van de SP-fractie vragen een reactie op de vraag of de informatie vanuit de risicoselectie worden betrokken bij het beoordelen of iemand vooringenomen behandeld is. Zij vragen tevens om heel snel de discriminerende gronden die ontstonden door het oude risicoselectiesysteem openbaar te maken. Daarbij willen deze leden ook graag de informatie hoe de risicoselectie werkte en met welke data die is gevoed.

De leden van de SP-fractie zijn bang dat er in de toekomst zal blijken dat er nog ándere groepen gedupeerden aan te wijzen zijn waardoor de nieuwe regelingen tekort schieten. Daarbij zijn zij erg beducht voor de vraag of de UHT dit allemaal aankan. Kan de Staatssecretaris hierop ingaan?

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris te onderbouwen hoe al deze dossiers kunnen worden toegevoegd aan de werklast van de UHT zonder dat dit tot vertragingen leidt. Hoeveel dossiers krijgt de UHT erbij? Hoeveel fte is hiervoor nodig en waar komt deze vandaan?

Tot slot vragen de leden van de SP-fractie of, en zo ja welke, vrijheid wordt gegeven aan uitvoerende zaakbehandelaars om in de toekenning van de regelingen af te wijken uit het oogpunt van redelijkheid en billijkheid. Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat met meer maatwerk er veel onvrede en niet-passende compensatie voorkomen wordt? Kan de Staatssecretaris het antwoord op deze vraag toelichten?

De leden van de GroenLinks-fractie danken het kabinet voor het opnieuw (na 22 juni 2021) op hoofdlijnen delen met de Kamer van de opzet van de drie aanvullende herstelregelingen. Deze leden benadrukken, zeker als maatregelen via lagere regelgeving worden uitgewerkt, het belang van een open dialoog tussen Kamer en kabinet over de dilemma’s die bij de opzet van regelingen komt kijken.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de uitkomsten van de herijking waar relevant worden meegenomen in de opzet van de regelingen. Deze leden vragen de Staatssecretaris per wanneer wordt verwacht dat vanuit de herijking inzichten gedistilleerd kunnen worden die relevant zijn voor de aanvullende regelingen en wat de implicaties hiervan zijn voor de tijdlijn van de uitrol van de regelingen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat er precies wordt bedoeld met de zin uit de brief dat «met behulp van een gedegen uitvoeringstoets we reeds starten met de voorbereiding van de uitvoering.» Wordt er voorafgaand aan de grondige uitvoeringstoets al gestart met de voorbereiding van de uitvoering? Of pas nadat deze uitvoeringstoets is afgerond? Is «starten met de voorbereiding van de uitvoering» hetzelfde als de start van de uitvoering zelf, die in de loop van 2022 zal plaatsvinden? Het zou deze leden helpen als er op dit punt een overzichtelijke uiteenzetting wordt gemaakt.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Staatssecretaris naar het voorstel om de financiële componenten van de regelingen voor ex-partners en andere toeslagen door UHT uit te laten voeren. Deze leden hebben zorgen over de mate waarin dit voor een ondoenbare belasting zorgt bij UHT. Deze leden vragen of er een uitvoeringsassessment ten grondslag ligt aan het voorstel de financiële componenten van deze twee regelingen bij UHT onder te brengen. Zo ja, kan deze met de Kamer worden gedeeld? Wat is in bredere zin de garantie dat UHT hierdoor, kort en goed, niet door haar hoeven zakt?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er een mogelijkheid is allereerst een uitgebreide uitvoeringstoets te doen, daarin ook mee te nemen of het doenbaar is voor UHT om verantwoordelijkheid te nemen voor de uitvoering van twee extra regelingen, alvorens te besluiten de UHT hiermee wel of niet te belasten.

De leden van de GroenLinks-fractie zien dat de argumentatie om de uitvoering van de twee extra regelingen bij UHT te beleggen gelegen is in het feit dat UHT toegang heeft tot de bronbestanden. Deze leden vragen de Staatssecretaris wat het technisch en qua privacyoverwegingen vraagt om deze bronbestanden te migreren naar een organisatie buiten UHT en of hiertegen technische, uitvoerings-, privacy-gerelateerde dan wel andersoortige bezwaren tegen zijn.

De leden van de GroenLinks-fractie verwelkomen de stap van het kabinet om in het kader van de actieve openbaarmaking de onderliggende stukken bij deze brief zo spoedig mogelijk aan de Kamer te doen toekomen. Deze leden merken daarbij op dat voor de zomer het kabinet eerst voornemens was voor de kindregeling niet aan te sluiten bij de bedragen die door kinderen zelf werden voorgesteld, maar bij bedragen die uitkomen op een gemiddelde van 5.000 euro, om zo aan te sluiten bij andere herstelregelingen, waarbij «specifiek werd gedacht» aan de herstelbetalingen in de jeugdzorg naar aanleiding van het rapport van de commissie De Winter. Deze leden vragen de Staatssecretaris of alle relevante stukken die tot dit initiële besluit hebben geleid ook met de Kamer gedeeld kunnen worden, inclusief, omdat het kabinet zelf de koppeling met regelingen suggereert waarvoor andere departementen verantwoordelijk zijn, alle stukken van andere departementen die van invloed zijn geweest op het uiteindelijke besluit over de hoogte van het bedrag.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de kabinetsappreciatie is van het risico dat er met het communiceren van de regelingen enerzijds verwachtingen gewekt zijn bij kinderen, ex-partners en slachtoffers van andere toeslagen, terwijl anderzijds nog niet zeker gesteld is of en hoe deze regelingen uitvoerbaar zijn.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er inzicht is in de vraag hoeveel pleegkinderen er zijn die na de eerste terugvordering formeel pleegkind van de gedupeerde aanvrager waren of zijn geworden, maar wel als gevolg van leed in een schrijnende situatie terecht zijn gekomen of zij gedupeerd. Deze leden snappen dat er inherent grenzen aan een regeling gesteld moeten worden en vragen wat op dit punt de overweging is geweest de grens te stellen bij de eis dat vanaf de eerste terugvordering de status pleegkind geformaliseerd diende te zijn. Deze leden vragen de Staatssecretaris ook welke ruimte de hardheidsclausule of vangnetbepaling op dit punt laat.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen, ter verheldering, of er, buiten kinderen die later zijn geboren, pleegkinderen van na de invorderingen en aangehuwde kinderen van ex-partners) ook kinderen zijn van in aanmerking komende ex-partners die zelf niet in aanmerking komen voor de kindregeling, en of er kinderen zijn die wel in aanmerking komen terwijl de ex-partner dat niet komt.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of uiteengezet kan worden wat de voor- en nadelen zijn van het hanteren van een hardheidsclausule versus een vangnetbepaling en wat de overwegingen zijn de ene, de andere, of beiden onder de regelingen te hangen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Staatssecretaris of en zo ja hoe het kabinet ermee rekening houdt dat er meer dan 95.000 kinderen in aanmerking zullen komen. Immers zou in de visie van deze leden dit niet de eerste keer zijn dat het aantal in aanmerking komende kinderen de initiële verwachtingen ver overschrijdt. Hoe gaat worden voorkomen dat te positieve aannames hier gaan zorgen voor latere vertraging in de uitvoering?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het mogelijk en wenselijk is om na 1 januari 2023 of vanaf een bepaalde latere datum een latere peildatum te hanteren voor kinderen die dan in beeld komen voor compensatie via de kindregeling.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Staatssecretaris waarop precies de hoogte van de compensatiegrondslag (30 procent) in de andere toeslagen is gebaseerd.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat wordt bedoeld met dat gedupeerden die reeds in de systemen bekend zijn «ambtshalve» gecompenseerd worden. Klopt het dat er geen sprake is van «ambtshalve» compenseren als er een aanvraag ingediend moet worden?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Staatssecretaris (voor de zekerheid) of wordt geborgd dat ook compensatiebetalingen in de drie andere regelingen geen invloed hebben op de inkomens- en vermogensgrenzen en -toetsen die gebruikt worden om het recht op inkomensafhankelijke regelingen vast te stellen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen voorts of er over nagedacht wordt om in de tijdlijn van de uitvoering van de regelingen een hiërarchie aan te brengen wanneer welke regeling uit te rollen, om de uitvoering hiervan behapbaar te maken, of dat ervoor wordt gekozen om de start van de uitvoering van alle regelingen tegelijkertijd te laten vallen. Zo is er bijvoorbeeld een dilemma waarbij ex-partners enerzijds moeten wachten op de bevestiging dat de voormalige partner als gedupeerd erkend wordt, terwijl anderzijds er belang is om de ex-partners snel te compenseren omdat dit mogelijk verder gedoe tussen de gedupeerde en ex-partner voorkomt. Deze leden vragen of het kabinet deze dilemma’s, zowel op principeniveau als op het niveau van uitvoering, op het netvlies heeft.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie en van de BIJ1-fractie

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie en de BIJ1-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris over de nieuwe regelingen voor kinderen, ex-partners en gedupeerden van andere toeslagen en dienen hun vragen en opmerkingen gezamenlijk in.

Deze leden hebben enkele verduidelijkende vragen die betrekking hebben op alle nieuwe regelingen. Het gaat daarbij om de volgende vragen: Op welke manier dragen deze regelingen precies bij aan het proces van heling? Op welke andere manier kunnen de gedupeerden, nog los van het ouderpanel, hier zelf hun stem laten horen? Waaruit blijkt dit, er is immers een bredere stem dan die van het ouderpanel?

Bij het vormgeven van nieuwe regelingen draait het wat deze leden betreft vooral om samenhang, integraliteit en menselijke uitvoering. Deze leden zijn van mening dat de nieuwe regelingen alleen kunnen bijdragen aan herstel en heling als de regelingen vanuit deze uitgangspunten zijn vormgegeven. Zij vragen zich af in hoeverre dat het geval is. Vanuit welke waarden zijn deze regelingen tot stand gekomen? Kan de Staatssecretaris bij de beantwoording van deze vraag ingaan op de uitgangspunten vertrouwen, saamhorigheid, gelijkwaardigheid, rechtvaardigheid, integraliteit, bestendigheid, vrijheid van vereniging, en menselijkheid? Kan de Staatssecretaris voorts ingaan op de rol die deze uitgangspunten hebben gespeeld bij de invulling van de nieuwe regelingen? Welke waarborgen zijn er geregeld waardoor er in de uitvoering van de nieuwe regelingen blijvend naar deze waarden zal worden gehandeld?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie en de BIJ1-fractie vragen de Staatssecretaris meer uitleg te bieden over de hoogte van de tegemoetkoming van de kinderen en het peilmoment. Wat houdt het precies in dat de leeftijd van de kinderen op het moment van uitbetalen in veel gevallen lager zal zijn dan de leeftijd van de kinderen op het peilmoment? Kan de Staatssecretaris deze regeling illustreren aan de hand van voorbeelden of preciezer uitleggen wat hiermee wordt bedoeld?

Zoals deze leden eerder al eens hebben aangegeven hebben ook de kinderen van gedupeerde ouders meer nodig dan enkel de tegemoetkoming. Deze leden hebben bij Staatssecretaris dan ook aangegeven dat onder andere andere probleem rondom bijvoorbeeld studie of schuld moeten worden opgelost. Deze problemen staan ook in het voorstel vermeld, zo stellen deze leden vast. Deze leden vragen de Staatssecretaris op welke manier de Staatssecretaris deze andere problemen zal oplossen.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie en de BIJ1-fractie vragen de Staatssecretaris uit te leggen wat het precies betekent dat er geen indicaties zijn gevonden van hardheden bij andere toeslagen die vergelijkbare gevolgen hebben gehad als de alles-of-niets benadering bij het Toeslagenschandaal. Naar wat voor indicaties was de Belastingdienst op zoek, wat houden hardheden in, en betekent dit dat het onderzoek naar institutioneel vooringenomen handelen bij andere toeslagen hierbij stopt?

Deze leden vragen de Staatssecretaris toe te lichten op basis van welke criteria de 130 procent en 30 procent compensatieregelingen zijn gebaseerd. In hoeverre zal 30 procent compensatie voorzien in de gevolgen van institutioneel vooringenomen handelen en een O/GS-label? Ondanks het feit dat een terugvordering bij een O/GS in principe terecht zou zijn geweest, heeft het uitblijven van een persoonlijke betalingsregeling immers in de visie van deze leden ook tot schrijnende, pijnlijke en desastreuze situaties kunnen leiden. Mocht de 30 procent compensatie niet voorzien in het opvangen van de gevolgen en de mogelijkheid voor een frisse start, hebben de gedupeerden van een O/GS-label dan ook de mogelijkheid om zich bij de Commissie Werkelijke Schade te melden?

Deze leden zijn verheugd om te horen dat de ca. 22.000 gedupeerden die onterecht werden beschuldigd van opzet en de circa 500 gedupeerden van institutioneel vooringenomenheid bij andere toeslagen en CAF-zaken geen aanvraag hoeven in te dienen maar automatisch worden gecompenseerd. Deze leden vragen de Staatssecretaris om dit proces verder toe te lichten. Hoe en wanneer worden de gedupeerden hierover geïnformeerd? Waar kunnen burgers die vermoeden dat zij slachtoffer zijn geworden van institutioneel vooringenomen handelen of een O/GS-label bij andere toeslagen een aanvraag indienen, mochten zij niet deel zijn van de huidige 22.500 verwachte slachtoffers?

Tot slot zijn deze leden op dit punt stomverbaasd over de administratieve drempel van 24 euro bij het indienen van een verzoek om compensatie. Kan de Staatssecretaris uitleggen waarom er überhaupt een administratief drempelbedrag wordt gehanteerd in een proces waarin burgers die vastzitten in schrijnende financiële situaties vragen naar verheldering? Kan de Staatssecretaris toelichten waarom er vervolgens een bedrag van 24 euro wordt gehandhaafd?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie en de BIJ1-fractie vinden het zorgelijk en onterecht dat de aanvullende regelingen en ondersteuning, zoals de brede hulp van gemeenten, de schuldenaanpak, de ex-partnerregeling en de kindregeling, niet worden opengesteld voor gedupeerden van andere toeslagen. Ondanks dat de gemiddelde hoogte van de terugvorderingen bij andere toeslagen lager zijn dan bij de kinderopvangtoeslag (3.800 euro bij de huurtoeslag, 1.300 euro bij het kindgebonden budget en 1.150 euro bij de zorgtoeslag) zijn terugvorderingen in verreweg de meeste gevallen een grote aanslag op het leven van mensen, families en kinderen met een kleine portemonnee. Daarnaast kan het initiële terug te vorderen bedrag zich in rap tempo verhogen wanneer iemand de terugvordering niet gelijk betaalt of een regeling treft, wat vervolgens weer tot schrijnende financiële situaties kan leiden. Kan de Staatssecretaris een gedetailleerder beeld geven van de situaties waarin gedupeerden van andere toeslagen zich bevinden? Is de Staatssecretaris het eens met deze leden dat, zelfs wanneer de terugvorderingen lager waren dan bij de kinderopvangtoeslag, een gedupeerde burger die slachtoffer is geworden van onterechte beschuldigingen en vooringenomen institutioneel handelen net zo goed recht heeft op herstel en heling? Vindt de Staatssecretaris niet ook dat het feit dat de overheid burgers onterecht heeft beschuldigd van fraude of opzet, ongeacht hoe groot de resulterende verwoesting is geweest, genoeg is om de overheid te verplichten er alles aan te doen om die fatale fouten te herstellen?

Deze leden vragen de Staatssecretaris toe te lichten in hoeverre de aanvullende regelingen met betrekking tot het helingsproces toegankelijk zijn voor de gedupeerden van andere toeslagen.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie en de BIJ1-fractie vragen de Staatssecretaris om gedetailleerder toe te lichten wat een ex-partner moet doen om «aannemelijk» te maken dat 10.000 euro ontoereikend is of de schade hoger. Deze leden vragen tevens om verdere toelichting op de betekenis van een «onderbouwd» verzoek.

Deze leden vragen tot slot de Staatssecretaris toe te lichten in hoeverre de aanvullende regelingen met betrekking tot het helingsproces toegankelijk zijn voor ex-partners.

Vragen en opmerkingen van de leden van de DENK-fractie

De leden van de DENK-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de kabinetsbrief. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

Waarom is de VNG van mening dat communicatie over de voorgenomen regelingen pas plaats zou moeten vinden nadat de uitvoeringstoetsen en herijking verwerkt zijn? Naar de mening van de leden van de DENK-fractie is het immers voor de Kamer veel moeilijker om hier nog op een effectieve manier over meer te praten. Dat zou toch in strijd zijn met de nieuwe bestuurscultuur?

Wanneer kan de regering de onderliggende stukken van de brief aan de Kamer doen toekomen? Zullen hier ook de beslisnota’s bij zitten?

De leden van de DENK-fractie vragen of er ook nieuwe regelingen te verwachten zijn voor kinderen en ex-partners bij de huurtoeslag, zorgtoeslag en het kindgebonden budget? Zo nee, waarom niet?

Waarom noemt de regering de terugvorderingen bij de andere toeslagen (3.800 euro bij de huurtoeslag, 1.300 euro bij het kindgebonden budget en 1.150 euro bij de zorgtoeslag) lage bedragen? Dit zijn in de visie van de leden van de DENK-fractie voor veel mensen toch juist hele hoge bedragen?

Deze leden vragen de Staatssecretaris of de commissie die toetste op institutionele vooringenomenheid nog steeds actief is. Of wordt er een nieuwe commissie in het leven geroepen die hierop gaat toetsen?

Krijgen ex-partners ook brede steun vanuit de gemeenten als zij schulden hebben van minder dan 10.000 euro? Zo nee, waarom niet?

De leden van de DENK-fractie vragen de Staatssecretaris of het klopt dat kinderen van toeslagedupeerden ook voor de kinderregeling in aanmerking komen als zij inmiddels ouder zijn dan 18 jaar. Klopt het dat terug gekeken kan worden tot het begin van de inkomensafhankelijke toeslagen, dus tot 2005/2006?

Deze leden vragen voorts hoe de hardheidsclausule of vangnetbepaling er uit gaat zien.

Waarom staat er in de bijlage 35.000 KOT-gedupeerden in plaats van het bekende aantal van 47.000 KOT-gedupeerden?

De leden van de DENK-fractie vragen waarop de aantallen zijn gebaseerd van 95.000 kinderen, 17.000 ex-partners en 22.000 niet-KOT gedupeerden. Zijn dit schattingen of aantallen mensen die zich al hebben gemeld? Deze leden vragen voorts waarom er in de brief 7000 tot 9800 ex-partners staat en niet 17.000?

Welke externe partijen worden overwogen voor de uitvoering van de aanvullende regelingen? En waarom wordt de niet-KOT en de ex-partners regeling toch weer neergelegd bij het UHT?

Deze leden vragen de Staatssecretaris welke samenloop er is tussen FSV en O/GS. Kwamen mensen met O/GS al dan niet automatische in de FSV? Kregen mensen in de FSV al dan niet automatisch het O/GS-stempel?

Waarom gaat de regering ervan uit dat bij een O/GS is de terugvordering in principe terecht was? Dit hoeft in de visie van deze leden toch helemaal niet het geval te zijn? Immers is toch gebleken dat naar de maatstaven van nu in 96 procent van de gevallen de O/GS stelling onterecht was? Als de terugvordering niet terecht was, volgt dan ook de compensatie volgens de regel 100+30 procent? Zo nee, waarom niet?

Tot slot vragen de leden van de DENK-fractie de Staatssecretaris wanneer de herijking zal worden afgerond.

Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie

Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris van Financiën over de regeling gedupeerden.

Het lid van de BBB-fractie vindt het van belang dat er nu heldere deadlines en opleverdata komen van genoemde regelingen en de uitvoering hiervan. Fragmenten als «de komende maanden» en «in de loop van 2022 starten» schept in de visie van dit lid geen heldere verwachtingen en houdt onzekerheid voor de gedupeerden in stand. In de brief missen ondubbelzinnige mijlpalen.

Het lid van de fractie BBB snapt de complexiteit van de uitvoering, maar onderkent het belang van heldere communicatie, verwachtingen en een goede uitvoeringstoets om verdere ellende te voorkomen. Dit lid verzoekt de Staatssecretaris dan ook om hierover duidelijkheid te verschaffen.

II Reactie van de bewindspersoon

Inleiding

Met interesse heb ik kennisgenomen van de vragen die door de verschillende fracties zijn gesteld naar aanleiding van de brief 29 oktober 2021 «Nieuwe regelingen gedupeerden». Onderstaand wordt bij de beantwoording de onderwerpen zoveel mogelijk geclusterd.

Inhoud blz.
1. Actieve openbaarmaking 14
2. Uitvoering 15
3. Uitwerking 19
4. Kindregeling 23
5. Ex-partnerregeling 29
6. Opzet/grove schuld & andere toeslagen 32
7. Overig 38

1. Actieve openbaarmaking

De leden van de VVD-fractie, GroenLinks-fractie, SP-fractie en de DENK-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven wanneer de Staatssecretaris de onderliggende stukken van deze brief aan de Kamer kan doen toekomen. De onderliggende stukken zijn verzonden als nazending op 29 November 2021 aan de Tweede Kamer en staan op rijksoverheid.nl (bij de Kamerbrief nieuwe regelingen gedupeerden).

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de onderliggende stukken ook inzicht geven in de initiële keuze van 5.000 euro aan te sluiten bij de andere herstelregelingen in plaats van aan te sluiten bij de bedragen die door de kinderen zelf zijn vastgesteld. De relevante stukken die aan u zijn toegekomen, geven ook inzage in de initiële besluitvorming. De dilemma’s die hierbij spelen zijn ook eerder met uw Kamer gedeeld, onder andere in technische briefing van voor de zomer. De stukken die openbaar zijn gemaakt, zijn de stukken die onderliggend waren aan de besluitvorming door de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane, inclusief (interdepartementale) bestuurlijke overleggen. Hierbij is de rijksbrede richtlijn gevolgd.

2. Uitvoering

De leden van de fractie van de VVD vragen hoe het proces en de beoordeling eruitziet van de aanvullende regelingen als de uitvoeringstoetsen en de herijking van de huidige herstelregelingen zijn verwerkt en welke invloed dit heeft op de vormgeving van de regelingen. Ook vragen deze leden, de leden van de fractie van het CDA en de leden van de SP-fractie op welke manier gewaarborgd wordt dat de uitvoering van de aanvullende herstelregelingen geen vertraging oplevert bij de afhandeling van de huidige herstelregelingen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen wanneer de uitkomsten van de herijking gedestilleerd worden en vragen de Staatssecretaris naar het voorstel om de financiële componenten van de regelingen voor ex-partners en andere toeslagen door UHT uit te laten voeren. Het kabinet begrijpt de zorg van de leden van deze fracties ten aanzien van de uitvoering, met de huidige herstelregelingen en de aanvullende regelingen ligt er immers een grote opdracht voor UHT. Vooruitkijkend naar 2022 lopen er twee processen om te zorgen dat gedupeerden goed worden geholpen. Enerzijds wordt er binnen de herijking, waarover uw Kamer in december wordt geïnformeerd, gekeken naar de uitvoering van de huidige herstelregelingen. Die moet worden aangepast om de grote aantallen ouders die zich hebben gemeld binnen afzienbare termijn te kunnen helpen op de manier die past bij hun behoeften. Deze ouders helpen heeft de hoogste prioriteit voor het kabinet. Anderzijds loopt er een proces om de aanvullende regelingen verder uit te werken, op te nemen in wetgeving, te toetsen op uitvoerbaarheid (zowel per regeling als integraal), voor te bereiden en uit te voeren. Er zal bij de aanvullende regelingen rekening worden gehouden met de resultaten van de uitvoeringstoetsen en met de herijking, alvorens tot besluitvorming en uitvoering over te gaan. Uw Kamer wordt hierbij betrokken. Het uitgangspunt is daarbij dat dit proces parallel loopt aan de uitvoering van de huidige herstelregelingen en daarbij niet tot vertraging leidt. Waar zich in de praktijk wel zulke dilemma’s voordoen zal het kabinet hierin afwegingen maken en deze met uw Kamer bespreken. Het streven is dat de nieuwe regelingen beheerst, zorgvuldig en uiteindelijk ook zo snel mogelijk worden uitgevoerd. Een belangrijk voordeel van uitvoering door UHT is dat daar de databestanden reeds aanwezig zijn om de (mate) van gedupeerdheid vast te stellen en dat zij ervaring hebben opgedaan met de uitvoering van herstelregelingen. Daarnaast kan voor deze nieuwe regelingen het merendeel van de gedupeerden proactief worden benaderd. Daarmee kan aan de voorkant een goede inschatting worden gemaakt van de belasting voor de organisatie. Indien er alsnog veel handmatige toetsingen moeten plaatsvinden, brengt dit meer onzekerheid met zich mee. Bij het toetsen van de uitvoerbaarheid van de regelingen wordt dit meegewogen. Ik informeer uw Kamer over de uitkomsten van de uitvoeringstoetsen.

De leden van de VVD-fractie, GroenLinks en de CDA-fractie vragen om meer toelichting over de afweging om, in afwijking van het advies van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), tempo te maken bij het tot stand brengen van de definitieve regelingen en niet te wachten tot de uitvoeringstoetsen en herijking verwerkt zijn. Zij vragen wat de kabinetsappreciatie is van het risico dat er met het communiceren van de regelingen enerzijds verwachtingen gewekt zijn bij kinderen, ex-partners en slachtoffers van andere toeslagen, terwijl anderzijds nog niet zeker gesteld is of en hoe deze regelingen uitvoerbaar zijn.

De CDA-fractie vraagt ook wanneer de uitvoeringstoetsen gedeeld worden. De uitkomsten van de uitvoeringstoetsen en de herijking worden meegenomen in het definitief tot stand komen van de regelingen. De toetsen kunnen worden uitgevoerd nadat de concept-regelingen zo ver mogelijk zijn uitgewerkt. Zodra zij gereed zijn zal ik ze met uw Kamer delen, naar verwachting in het tweede kwartaal van 2022. In de tussentijd acht ik het wel noodzakelijk om duidelijkheid te bieden. Ik heb uw Kamer in dit kader dit jaar al op een aantal momenten geïnformeerd over de dilemma’s die spelen bij het helpen van gedupeerde ouders, kinderen en ex-partners. Ik hecht eraan om uw Kamer tijdig te betrekken bij de afwegingen en keuzes die gemaakt worden bij het maken van regelingen voor deze gedupeerden. Indien gewacht zou worden met het informeren van de Kamer tot na de uitvoeringstoetsen, zouden wensen van de Kamer niet meer verwerkt kunnen worden of tot ongewenste vertraging leiden. Bij het ontwikkelen van de nieuwe regelingen steun ik op de wensen en adviezen van ouders en kinderen, de lessen die uit de herijking getrokken worden en de input die de kamer in het voorjaar al heeft gegeven. Ik ben mij ervan bewust dat dan het risico ontstaat dat wellicht verwachtingen worden gewekt, maar acht het alternatief om geen voortgang te rapporteren eveneens onwenselijk. De uitvoering wordt nauw betrokken bij de vormgeving van de regelingen. Bij het ontwikkelen van nieuwe regelingen speelt de uitvoerbaarheid een belangrijke rol, waarbij de voor de regeling benodigde capaciteit een belangrijk aspect is. Daarbij wordt er – zoals hierboven gesteld – in de planning van de aanvullende regelingen tijd ingebouwd om de resultaten van de uitvoeringstoetsen en herijking te verwerken. Ik ben mij ervan bewust dat hiermee wellicht verwachtingen worden gewekt die (nog) niet waargemaakt kunnen worden. Ik acht echter het alternatief om in het geheel niet te communiceren beduidend onwenselijker.

De leden van de DENK-fracties vragen waarom de VNG van mening is dat communicatie over de voorgenomen regelingen pas plaats zou moeten vinden nadat de uitvoeringstoetsen en herijking verwerkt zijn en vragen of dit niet in strijd is met de nieuwe bestuurscultuur. De VNG heeft hierover op 29 oktober 2021 een brief aan uw Kamer gestuurd. Ook ik vind het met de VNG van belang om geen verkeerde verwachtingen te wekken, en gedegen uitvoeringstoetsen te doen, maar kom tot een andere afweging. Ik acht het van belang om de Kamer op een effectieve manier mee te kunnen laten praten over de contouren van de regeling.

De fractie van Denk vraagt wanneer de herijking afgerond is. Ik zal uw Kamer 3 december een brief sturen over de oplossingsrichtingen die uit de herijking komen. Daarna zal ik uitvoeringstoetsen laten uitvoeren om precies te bepalen of de oplossingsrichtingen haalbaar en uitvoerbaar zijn. Vervolgens zal ik een definitief voorstel voor de herijking inclusief – indien nodig – bijbehorende begrotingswet ter autorisatie aan uw Kamer voorleggen.

De leden van de VVD-fractie vragen tot slot of de Staatssecretaris kan toelichten op welke manier en op basis van welke maatstaven deze grondige uitvoeringstoetsen voor alle voorgenomen regelingen zullen worden uitgevoerd. Uitvoeringstoetsen worden op een uniforme wijze door Toeslagen opgezet en uitgevoerd, conform de werkwijze die ook door de Belastingdienst wordt gebruikt. Bijlage 4 behorend bij de Kamerbrief over het wetsvoorstel Wet delegatiebepalingen hersteloperatie toeslagen (Kamerstuk 35 957, nr. 6) biedt inzicht in deze uniforme werkwijze. Een vergelijkbare werkwijze wordt gevolgd voor andere partijen aan wie een uitvoeringstoets wordt gevraagd, zoals de gemeenten. Daarnaast stemmen we het ook onderling weer af om tot een overkoepelend beeld te komen.

De leden van de fractie van D66 vinden het, net zoals de VNG, belangrijk om tot uitvoerbare regelingen te komen. Zij vragen welke regeling dan de grootste urgentie heeft indien de regelingen niet tegelijkertijd snel zijn uit te voeren. De leden van de fracties van GroenLinks vragen of erover nagedacht wordt om in de tijdlijn van de uitvoering van de regelingen een hiërarchie aan te brengen wanneer welke regeling uit te rollen, om de uitvoering hiervan behapbaar te maken, of dat ervoor wordt gekozen om de start van de uitvoering van alle regelingen tegelijkertijd te laten vallen. De leden van GroenLinks vragen of het kabinet dilemma’s hierbij voldoende op het netvlies heeft. Ik vind het van belang om te benadrukken dat snelheid soms wenselijk is, maar dat dit niet ten koste mag gaan van de zorgvuldigheid. De regelingen zullen, rekening houdend met de uitvoeringscapaciteit, niet tegelijkertijd gestart worden. Ook is het in sommige gevallen noodzakelijk om te wachten op het oordeel uit de ene regeling om het recht op de andere te kunnen vaststellen. Zo geldt voor ex-partners dat zij voor wat betreft de schulden die zij samen met de KOT-aanvrager hebben, deels geholpen worden via de KOT-regeling voor de aanvrager. Daarna is het noodzakelijk te bezien welke resterende schade en schulden er zijn die een relatie hebben met KOT. Met die dilemma’s wordt rekening gehouden in de spreiding van de regelingen. Ik wil uiteraard alle groepen zo snel mogelijk herstel bieden. Mijn prioriteit ligt met name bij de wens om kinderen snel te kunnen helpen. De kindregeling wil het kabinet daarom als eerste gaan uitvoeren.

De leden van de D66-fractie en de leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris toe te lichten wat de Staatssecretaris bedoelt met een versnelde procedure voor kinderen en een spoedprocedure voor partners. De leden van de D66-fractie lezen dat de volgorde van behandeling van de Catshuisregeling aangehouden zal worden voor kinderen en ex-partners. Deze leden vragen de Staatssecretaris of een andere volgorde is overwogen, zoals op leeftijd voor de kinderen en waarom de keuze uiteindelijk op deze volgorde is gevallen. De leden van de CDA-fractie merken op dat hier geen rekening lijkt te worden gehouden met welke ouders en gezinnen het meest getroffen zijn, terwijl de Kamer vaak heeft aangegeven de meest schrijnende gevallen het eerst te willen helpen. Zij vragen of de compensatie aan de meest getroffen gezinnen hierdoor vertraging oploopt. Voor zowel de kindregeling als de ex-partner regeling geldt dat in algemene zin de volgorde van aanmelding van de aanvragers leidend is. Over de invulling van een eventuele spoedprocedure voor ex-partners wordt nog nagedacht. Tijdens het voorbereiden van de uitvoering wordt gekeken of het noodzakelijk is dat er een spoedprocedure wordt ingericht. Dan wordt ook zorgvuldig uitgezocht voor welke situaties dit wenselijk is en hoe een dergelijke procedure eruit moet zien. Bij het vaststellen van de volgorde van uitbetalen van de kindregeling houden we expliciet rekening met ouders en kinderen in schrijnende situaties. Allereerst kunnen ouders die in een schrijnende situatie zitten met urgentie de lichte toets doorlopen. Hiermee ontvangen zij, indien gedupeerd, eerder compensatie vanuit de Cathuisregeling. Door het volgen van de volgorde van uitbetaling van de ouders worden ook hun kinderen eerder geholpen. Kinderen van wie de ouders al enige tijd (een aanvulling tot) € 30.000 hebben ontvangen, ontvangen daarnaast als eerste de tegemoetkoming. Daarnaast wordt gekeken of het wenselijk en mogelijk is een versnelde procedure in te richten voor uitbetaling aan andere kinderen. Als dit zo blijkt te zijn wordt de haalbaarheid van een versnelde procedure in de uitvoeringstoets onderzocht. Een andere volgorde, zoals op de leeftijd voor de kinderen, is niet overwogen.

De leden van de PVV-fractie en het lid van de BBB-fractie constateren dat de komende maanden de regelingen nader worden uitgewerkt. Zij verzoeken de termijnen te concretiseren en met heldere deadlines en opleverdata te komen. Er wordt momenteel hard gewerkt aan de uitwerking en afronding van de aanvullende regelingen. De ontwikkeling hiervan is nog omgeven met een aantal onzekerheden omtrent invulling en uitvoerbaarheid. Het is daarom op dit moment niet mogelijk om de termijnen verder te concretiseren. De uitvoering van de regelingen begint op het moment dat de uitkomsten van de herijking kunnen worden verwerkt, de regelingen in wetgeving zijn uitgewerkt en de daarbij behorende toetsen en adviezen zijn doorlopen, de uitvoeringstoetsen het comfort bieden dat de regelingen daadwerkelijk door de uitvoerder uitgevoerd kunnen worden en wanneer met uw Kamer hierover is gesproken. Voor het doen van een uitvoeringstoets staat een termijn van acht weken, waarna de uitkomsten zo spoedig mogelijk besproken worden met uw Kamer. De voorbereiding en behandeling van wetgeving vereist doorlooptijd, evenals de voorbereiding van de uitvoering.

De leden van de SP-fractie vrezen dat er in de toekomst zal blijken dat er nog ándere groepen gedupeerden aan te wijzen zijn waardoor de nieuwe regelingen te kort schieten. Daarbij zijn zij erg beducht voor de vraag of de UHT dit allemaal aankan. De leden vragen of de Staatssecretaris hierop in kan gaan. We bieden herstel aan iedereen die we in beeld hebben. Ook kennen de regelingen diverse elementen (financiële compensatie, schuldenaanpak, brede hulp) waarmee een diversiteit aan doelgroep-problematiek wordt geadresseerd. Of het beeld volledig is, is nooit met zekerheid te zeggen. Als er onverwacht toch nieuwe gedupeerden in beeld komen, waarbij huidige herstelmaatregelen blijken niet te voldoen dan moet worden bezien of er een nieuwe regeling nodig is. En dan wordt bij die nieuwe regeling opnieuw gekeken welke partij die het beste kan uitvoeren. Zo zijn ook gemeenten als uitvoerder nauw betrokken en rusten niet alle onderdelen van herstelmaatregelen op de schouders van de UHT.

De leden van de SP-fractie vragen of, en zo ja welke, vrijheid wordt gegeven aan uitvoerende zaakbehandelaars om in de toekenning van de regelingen af te wijken uit het oogpunt van redelijkheid en billijkheid. Zij vragen of meer maatwerk veel onvrede en niet-passende compensatie kan voorkomen. Bij uitvoering van de huidige herstelregeling begeleid de PZB’er de ouder, of andere gedupeerde, en is er een apart team dat de beoordelingen uitvoert. Deze scheiding is vormgegeven op verzoek van uw Kamer en zorgt dat beide zich kunnen richten op hun primaire taak. In het financiële herstelproces van de ouder is een belangrijke rol weggelegd voor de persoonlijk zaakbehandelaar. In de herijking willen we het proces dan ook meer organiseren rond de persoonlijk zaakbehandelaar. De uitvoering van de aanvullende regelingen wordt nog vormgegeven. Er is in het ontwerp van de regelingen rekening gehouden met bevoegdheden om af te wijken van de regel; in alle gevallen onderzoeken we de mogelijkheid dit te doen in de vorm van een hardheidsclausule of vangnetbepaling. Daarbij moet ik wel zeggen dat een hardheidsclausule niet hetzelfde is als maatwerk voor alle gedupeerden. We moeten continue een balans vinden tussen maatwerk en tevens de wens om deze gedupeerden snel recht te doen. Bij het ontwerp van deze regelingen kiezen we in beginsel voor generieke financiële compensatie, waarbij bredere hulp op maat wordt geleverd door gemeenten.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat er precies wordt bedoeld met de zin uit de brief dat «met behulp van een gedegen uitvoeringstoets we reeds starten met de voorbereiding van de uitvoering» en verzoeken om een overzichtelijke uiteenzetting te maken. Vanaf de start van het nadenken over aanvullende regelingen, zijn de mogelijke uitvoerders betrokken geweest. Zo ook bij het verder ontwikkelen en schrijven van de regelingen. Daarmee kan al tijdens het opstellen van de regeling, rekening worden gehouden met eventuele (on)mogelijkheden in de uitvoering. Door het maken van de uitvoeringstoets wordt daarnaast ook inzichtelijk welke implementatievoorbereidingen nodig zijn. Als de regeling gereed is, zal aan de betrokken uitvoeringsorganisaties een formele uitvoeringstoets gevraagd worden. Deze uitvoeringstoets zal met de Kamer worden gedeeld. In de planning wordt tijd ingebouwd om de resultaten van de uitvoeringstoetsen te verwerken. De uitvoering van de wetgeving start in beginsel pas als de regeling gepubliceerd is en de uitvoeringsorganisatie gereed is.

De leden van de DENK-fractie vragen welke externe partijen worden overwogen voor de uitvoering van de aanvullende regelingen. Verder vragen deze leden waarom niet-KOT en de ex-partners regeling neergelegd worden bij het UHT. Het kabinet stelt voor om de uitvoering van zowel de regelingen voor andere toeslagen als de regeling voor ex-partners te beleggen bij UHT. UHT ligt voor de hand vanwege het brononderzoek dat nodig is voor de uitvoering van de herstelregelingen bij andere toeslagen. Vanwege de afhankelijkheid van de uitkomst van een beoordeling van de aanvrager, ligt het voor de hand dat ook de selectie aangaande de ex-partnerregeling bij UHT plaatsvindt. Daarmee wordt gedoeld op de selectie van wie gedupeerde ex-partner is en wie niet. Na de selectie wordt een ex-partner geholpen met eventuele overgebleven schade of schulden met behulp van juridische bijstand en later door een externe partij die dossiers beoordeelt.

De leden van de GroenLinks-fractie zien dat de argumentatie om de uitvoering van de twee extra regelingen bij UHT te beleggen gelegen is in het feit dat UHT toegang heeft tot de bronbestanden. Deze leden vragen de Staatssecretaris wat het technisch en qua privacyoverwegingen vraagt om deze bronbestanden te migreren naar een organisatie buiten UHT en of hiertegen technische, uitvoerings-, privacy-gerelateerde dan wel andersoortige bezwaren tegen zijn. Het beleggen van de financiële componenten van de aanvullende regelingen bij UHT heeft twee redenen. Ten eerste omdat één uitvoerder integraal naar het herstelproces van een ouder en diens gezin kan kijken. Ten tweede omdat het recht op de financiële tegemoetkoming moet worden vastgesteld op basis van data die UHT tot haar beschikking heeft. Er zijn grote technische en privacy bezwaren tegen het migreren van deze gegevens naar een andere organisatie. Dit komt omdat deze gegevens niet in een «hapklaar» dossier terug te vinden zijn, maar verdeeld over vele systemen. UHT maakt daarbij gebruik van alle gegevens die benodigd zijn voor het kunnen uitvoeren van de toeslagregelingen. Buiten gegevens van Toeslagen zelf wordt gebruik gemaakt van betaal- en invorderingsgegevens, gegevens uit de BRP, maar ook gegevens over schuldhulpverlening. Verschillende afdelingen binnen de Belastingdienst als ook externe partijen leveren hiervoor gegevens. De enige manier om die data zonder intensieve voorbereiding te migreren, zou zijn door alle gegevens van Toeslagen te migreren. Dit is niet proportioneel. Als alternatief zou UHT vooronderzoek kunnen doen en een compleet dossier kunnen samenstellen. Dit dossier delen zou wellicht proportioneel zijn, maar vergt in de praktijk minstens even veel werk als een gedegen beoordeling door UHT.

3. Uitwerking

De leden van de fractie van de PVV vragen naar de onderlinge samenhang tussen de nieuwe regelingen, de Wet hersteloperatie toeslagen en de Wet delegatiebepalingen hersteloperatie toeslagen. Ook vragen deze leden of de nieuwe regelingen worden opgenomen in een wet of dat deze worden opgenomen in een AMvB. Zoals u weet, was het voornemen van het kabinet om de Wet hersteloperatie toeslagen op Prinsjesdag in te dienen. In dit wetsvoorstel was voornamelijk codificatie van goedkeurende beleidsbesluiten opgenomen. Die goedkeurende beleidsbesluiten worden op dit moment al uitgevoerd in het kader van de compensatie van gedupeerden in de hersteloperatie toeslagen en deze zouden door deze wet van een wettelijke basis worden voorzien. Het advies van de Afdeling bij de Wet hersteloperatie toeslagen heeft aanleiding gegeven om dat wetsvoorstel nog niet bij uw Kamer in te laten dienen (Kamerstuk 35 957, nr. 4). De Afdeling geeft in haar advies onder andere aan dat het kabinet niet kan volstaan met het enkel opnemen van codificatie van beleidsbesluiten, maar dat het noodzakelijk is om in die wet een duidelijk perspectief met betrekking tot de inhoud en omvang van de gehele hersteloperatie te schetsen. Het kabinet volgt dit advies op. Dit heeft echter tot onvermijdelijk gevolg dat wetsvoorstel nog niet gereed is voor indiening bij uw Kamer. Op dit moment wordt immers gewerkt aan de herijking van de hersteloperatie en aan de uitwerking van de aanvullende regelingen. De uitkomsten hiervan zijn noodzakelijk om in de Wet hersteloperatie toeslagen een duidelijk perspectief te kunnen schetsen. Om een duidelijk perspectief met betrekking tot de gehele hersteloperatie te kunnen schetsen, is het noodzakelijk om te wachten totdat de herijking van de hersteloperatie is afgerond en hierover is gesproken met uw Kamer. Indien de herijking aanpassing van wetgeving vereist, zullen deze aanpassingen in het voorstel voor de Wet hersteloperatie toeslagen worden opgenomen. Het is op dit moment niet mogelijk om het volledige beeld met betrekking tot de hersteloperatie te schetsen, omdat de herijking nog gaande is en wordt gewerkt aan de uitwerking van de aanvullende regelingen. Het heeft de voorkeur van het kabinet om naast de codificatie van beleidsbesluiten en de eventuele aanpassingen naar aanleiding van de herijking, ook de aanvullende regelingen voor de overige doelgroepen in die wet op te nemen. Het gevolg hiervan is echter dat moet worden gewacht met indiening van dat wetsvoorstel tot het moment dat de laatste regeling in het kader van de hersteloperatie is uitgewerkt in wetgeving. Vervolgens neemt het door de uitvoerders opstellen van uitvoeringstoetsen tijd en hebben adviesorganen zoals de Autoriteit Persoonsgegevens, de Raad voor de Rechtspraak en de Afdeling tijd nodig voor het opstellen van hun adviezen. Het wetsvoorstel Wet delegatiebepalingen hersteloperatie toeslagen biedt de bevoegdheid om (een) aanvullende regeling(en) bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) te kunnen vormgeven. De vormgeving bij amvb kan nodig zijn wanneer de wens bestaat om vroeger te starten met de uitvoering van zo’n regeling dan dat de Wet hersteloperatie toeslagen in werking kan treden.

De leden van de fractie van het CDA vragen hoe de verschillende genoemde moties in de regelingen zijn uitgevoerd. In onderstaande tabel treft u een overzicht van hoe deze moties in de regelingen zijn uitgevoerd.

19-jan-21 Motie van het lid Dijkhoff c.s. over uitspreken dat het rapport met bevindingen een belangrijke basis biedt voor compensatie aan ouders en kinderen (Kamerstuk 35 510, nr. 5). spreekt uit dat het rapport met bevindingen een belangrijke basis biedt voor compensatie aan de ouders en kinderen, Er wordt een aparte compensatie voor kinderen voorgesteld.
19-jan-21 Motie van het lid Marijnissen c.s. over het kinderfonds in handen leggen van een onafhankelijke derde (Kamerstuk 35 510, nr. 20). verzoekt de regering het kinderfonds in handen te leggen van een onafhankelijke derde die getroffen kinderen ruimhartig kan helpen met financiële steun voor bijvoorbeeld kosten voor hun opleiding of andere zaken die zijn vastgelopen, Er wordt nog gekeken naar de keuze van de uitvoering van de kindregeling.
19-jan-21 Motie van het lid Van Kooten-Arissen (vKA) over verbreding compensatie naar partners, ex-partners en kinderen van de toeslagaanvrager (Kamerstuk 35 510, nr. 43). verzoekt de regering de compensatie en schadeafhandeling, die nu enkel gericht is op de toeslagaanvrager, te verbreden naar partners, ex-partners en kinderen van de toeslagaanvrager, Voor ex-partners en kinderen wordt een aparte regeling voorgesteld.
5-nov-20 Motie van het lid Bromet over meer slachtoffers bij de hersteloperatie betrekken door hen op nieuwe manieren te bereiken (Kamerstuk 31 066, nr. 723). verzoekt het kabinet meer slachtoffers bij de hersteloperatie te betrekken door hen op nieuwe manieren te bereiken, en de Kamer over de uitvoering hiervan te informeren, Er worden nieuwe regelingen voor ex-partners, kinderen en niet KOT voorgesteld. Daarnaast hebben we de compensatieregeling breed onder de aandacht gebracht, hierover wordt regulier gerapporteerd in de Voortgangsrapportages. Inmiddels hebben ruim 49.000 ouders zich gemeld.
17-dec-20 Motie van de leden Kwint en Leijten over ook compensatie voor partners en kinderen (Kamerstuk 31 066, nr. 761). spreekt uit dat de compensatieregeling bij de Commissie Werkelijke Schade ook open hoort te staan voor (ex)partners en (volwassen) kinderen van gedupeerden, Een ouder kan, namens het hele gezin, naar de CWS. Dit geldt ook voor kinderen die nu meerderjarig (en mogelijk niet meer thuis wonen) maar ten tijde van de problematiek minderjarig waren. Voor ex-partners wordt een aparte schaderegeling ingericht.
9-jun-21 Motie van het lid Inge van Dijk c.s. over een uitvoerbare en juridisch houdbare brede schuldenaanpak als eerste prioriteit (Kamerstuk 31 066, nr. 829). verzoekt de regering een uitvoerbare en juridisch houdbare brede schuldenaanpak voor gedupeerden als eerste prioriteit te stellen, scenario's of mogelijkheden voor de kindregeling, de ex-partnerregeling en niet-KOT voor het reces met de Kamer te delen en te bespreken, en daaruit volgend alleen zaken ter besluitvorming inzake de kindregeling, de ex-partnerregeling en niet-KOT voor te leggen die voorzien zijn van een grondige uitvoeringstoets bij alle betrokken partijen en een toets op juridische houdbaarheid; verzoekt de regering daarbij een helder overzicht te geven van de implicaties voor de rijksbegroting voor de komende jaren, De drie nieuwe regelingen worden nog verder uitgewerkt daarom wordt nu de beoogde vormgeving gedeeld vooruitlopend op de bijbehorende uitvoeringstoetsen en begrotingswetsvoorstellen. Uitkomsten van de uitvoeringstoetsen worden meegenomen in de uiteindelijke regelingen.
7-juli-21 Motie van het lid Kat c.s. over het advies van de kinderen en jongeren van gedupeerde ouders overnemen (Kamerstuk 31 066, nr. 860). verzoekt daarom het kabinet het advies van de kinderen en jongeren voor deze regeling over te nemen en de brede ondersteuning verder uit te werken, Het advies van de kinderen is overgenomen.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie en de BIJ1-fractie vragen op welke manier de aanvullende regelingen bijdragen aan het proces van heling en op welke manieren ouders hun stem kunnen laten horen. Zij vragen ook in hoeverre de aanvullende regelingen in het kader van heling toegankelijk zijn voor ex-partners en gedupeerden van andere toeslagen. Emotioneel herstel (of heling) krijgt een structurele plek in de herijkte hersteloperatie. Het emotioneel herstel van gedupeerden staat centraal vanaf het eerste moment van aanmelding tot en met de afronding. In de brief over de herijking die ik uw Kamer begin december zal toezenden treft u een nadere uitwerking hiervan en van andere ideeën aan. Hierin ga ik ook in op de manier waarop we tegemoetkomen aan de behoefte van ouders om hun stem te laten horen en om met lotgenoten in gesprek te gaan. Het traject voor ex-partners moet nog worden uitgewerkt. Hierbij zullen de lessen die we uit de herijking hebben getrokken voor gedupeerde ouders voor zover nodig meenemen. Gemeentelijke ondersteuning is beschikbaar voor iedereen die zich als gedupeerde heeft gemeld, totdat meer bekend is over iemands status in termen van gedupeerdheid. De ondersteuning voor ex-partners wordt uitgevoerd wanneer de ex-partnerregeling is uitgewerkt, naar verwachting in 2022. Tot die tijd kunnen zij gebruik maken van de reguliere gemeentelijke ondersteuning. Gedupeerden van andere toeslagen kunnen gebruik maken van de reguliere ondersteuning van gemeenten. Voor kinderen werken we aan het programma «Leven op de rit». Doel van het programma is het erkennen van het leed van kinderen van gedupeerde ouders en het bijdragen aan een betere toekomst voor deze kinderen. Naast de financiële tegemoetkoming zijn op dit moment vijf actielijnen onderdeel van het programma: passende hulp via gemeenten, financiële tegemoetkoming, community, publicatie en meerjarige onderzoek. Met deze actielijnen hoopt het kabinet recht te doen aan het doel van het programma. De komende tijd zullen we de plannen samen met kinderen en jongeren verder uitwerken.

De leden van de fractie van BIJ1 vragen vanuit welke waarden deze regelingen tot stand zijn gekomen. Zij vragen daarbij om in het antwoord in te gaan op de uitgangspunten vertrouwen, saamhorigheid, gelijkwaardigheid, rechtvaardigheid, integraliteit, bestendigheid, vrijheid van vereniging en menselijkheid. Tevens vragen zij in te gaan op de rol die deze uitgangspunten hebben gespeeld bij de invulling van de nieuwe regelingen. De aanvullende regelingen zijn ontwikkeld met als belangrijkste doel om bij te dragen aan herstel, erkenning en heling. Het uitgangspunt is om recht te doen aan het leed dat kinderen, ex-partners en gedupeerden bij andere toeslagen is aangedaan. Het is van groot belang dat aan het vertrouwen in de overheid wordt gewerkt. Dat kan alleen door als overheid ook vertrouwen te schenken. Dat is te zien in de kindregeling, die samen met kinderen is ontwikkeld en vrijwel volledig is vormgegeven naar de wens van de kinderen. Daarnaast geldt dat herstel niet alleen uit financiële ondersteuning bestaat. Aandacht voor emotioneel herstel is onlosmakelijk verbonden met financiële steun. De hulp voor gedupeerden wordt integraal vormgegeven, in samenwerking met gemeenten. Door uitvoering van de financiële componenten bij UHT te beleggen wordt integraliteit voor gezinnen gewaarborgd. Om ervoor te zorgen dat in deze regelingen de menselijke maat toonaangevend blijft, wordt onderzocht of hardheidsclausules of vangnetbepalingen moeten worden opgenomen in de regeling. Ook vormt de uitvoeringstoets vooraf en signaleren van knelpunten tijdens de uitvoering een waarborg voor een goede uitvoering. Mensen kunnen er zo vanuit gaan dat de regelingen worden uitgevoerd naar de bedoeling van de wet. Bij de nadere invulling van de regelingen zullen degenen voor wie deze bedoeld zijn nauw betrokken worden.

De leden van de fractie van DENK vragen waarom er in de bijlage 35.000 KOT-gedupeerden staat in plaats van het bekende aantal van 47.000 KOT-gedupeerden. De in de bijlage genoemde 35.000 KOT-gedupeerden betreft een raming van het geschatte totaal aantal gedupeerden met recht op compensatie. Van het aantal ouders dat zich gemeld heeft, is niet iedereen gedupeerd. Het getal van 47.000 betreft het totaal aantal aanmeldingen op het moment van schrijven van de brief van 29 oktober jl. Per 25 november hebben in totaal 49.380 potentieel gedupeerden zich gemeld bij UHT.

De leden van de fractie van DENK vragen of het aantal kinderen, ex-partners en niet-KOT gedupeerden gebaseerd zijn of schattingen of aantallen mensen die zich al gemeld hebben. Voor kinderen, ex-partners en gedupeerden van andere toeslagen betreffen het schattingen van het totaalaantal gedupeerden met (mogelijk) recht op compensatie. Bij andere toeslagen is de schatting gebaseerd op gegevens die reeds bekend zijn bij Toeslagen. Zo heeft Toeslagen in haar systemen circa 22.000 belanghebbenden gevonden met O/GS-label op een terugvordering bij andere toeslagen. Daarnaast is reeds bekend dat er in totaal 25 CAF-zaken zijn die niet (alleen) betrekking hebben op de kinderopvangtoeslag, waarvan 5 zaken reeds vergelijkbaar zijn verklaard met de CAF 11-zaak. In totaal gaat het om circa 2.500 belanghebbenden bij andere toeslagen die betrokken zijn geweest bij een CAF-zaak.

4. Kindregeling

De leden van de GroenLinks-fractie, de DENK-fractie en de VVD-fractie vragen hoe het kabinet tot de inschatting is gekomen van het aantal kinderen dat binnen de doelgroep van de kindregeling zal vallen. Tevens vragen zij naar het risico dat dit aantal hoger zal blijken. De schatting van 95.000 kinderen is gebaseerd op de schatting van het totaalaantal zelfmelders, het gemiddeld aantal kinderen per ouder en het percentage van de ouders dat gedupeerd blijkt te zijn. In de schatting is ook rekening gehouden met extra aanmeldingen in de toekomst.

De leden van de fractie van de VVD vragen of aangegeven kan worden wanneer het onderzoek naar mogelijkheden in bijvoorbeeld een hardheidsclausule of vangnetbepaling ter voorkoming dat kinderen ten onrechte buiten de regeling vallen zal worden afgerond. Dit onderzoek zal afgerond zijn voordat de uitvoeringstoets aangevraagd wordt op de kindregeling. De hardheidsclausule of vangnetbepaling zal zien op situaties die bij het maken van de wetgeving onvoorzien waren. De afbakening van de kindregeling is opgenomen in de Kamerbrief van 29 oktober jl.1 Op dit moment wordt de kindregeling nader uitgewerkt. Het streven is om de regeling zo af te bakenen dat alle kinderen die als kind van gedupeeerde ouders de problematiek van dichtbij hebben meegemaakt onder deze regeling vallen, zodat zij geen beroep hoeven te doen op een hardheidsclausule of vangnetbepaling.

De leden van de VVD-fractie vragen bij welke instanties de uitvoering van mogelijkheden zal komen te liggen. De leden vragen of de Staatssecretaris rekening houdt met de wenselijkheid dat er één aanspreekpunt is voor een kind of kinderen uit één gezin hierbij? Met mogelijke uitvoeringspartijen worden gesprekken gevoerd. Daarin wordt de mogelijkheid verkend hoe (onderdelen van) de regeling door partijen kan worden uitgevoerd. Voor een gedupeerde toeslagouder is de persoonlijk zaakbehandelaar het eerste aanspreekpunt. Als een van de kinderen van de gedupeerde toeslagouder een aanspreekpunt nodig heeft alvorens de brede hulp is ingezet, dan ligt het voor de hand dat de betreffende persoonlijk zaakbehandelaar daarin een rol speelt. Aansluitend kan, na een warme overdracht en als daar behoefte aan is, een nieuw aanspreekpunt bij gemeenten worden gevonden. Ook in de uitvoeringstoetsen zal aandacht worden besteed aan de samenloop van regelingen en de wens om gezinsleden in samenhang te helpen.

De leden van de VVD-fractie vragen naast de informatieverstrekking aan de ouders en kinderen ook andere vormen van ondersteuning of regelingen worden onderzocht om het risico van vermenging van de tegemoetkoming voor de kinderen met het vermogen van de ouder zoveel mogelijk te mitigeren. Bij de keuze voor de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming voor minderjarige kinderen zijn verscheidene opties onderzocht, die dit risico zouden kunnen verminderen. Een onderzochte optie is het openen van een rekening met beperkingen, een zogenoemde BEM-clausule, voor elk minderjarig kind. Het geld staat dan vast tot het 18e levensjaar van het kind en kan alleen eerder vrijgemaakt worden via een kantonrechter. Dit zie ik niet als wenselijke optie, omdat het geen vertrouwen toont in de ouders, het zeer lastig uitvoerbaar is en ook zeer ongebruikelijk is voor bedragen onder de € 10.000. Daarnaast gaat dit in tegen de wens van de kinderen, dat het bedrag passend is bij de leeftijd nu. Een andere verkende optie is het gebruikmaken van trekkingsrecht, zoals wordt toegepast bij het PGB. Deze optie acht ik niet uitvoerbaar, omdat er veel handmatige controles moeten plaatsvinden. Daarnaast gaat ook deze optie niet uit van vertrouwen in de ouder. Naast informatieverstrekking aan de ouders en kinderen wordt eraan gewerkt dat zij ondersteuning kunnen krijgen vanuit hun gemeente hoe om te gaan met het geldbedrag. We gaan dus uit van vertrouwen in de ouder, daarmee kunnen we niet voorkomen dat er in sommige gevallen vermenging van het vermogen zal plaatsvinden.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven hoeveel ruimte precies zal worden geboden aan de ouders en kinderen om de betaling enige tijd uit te stellen. Op welke manier worden de ouders en kinderen hierin ondersteund? In samenspraak met de uitvoering onderzoeken we momenteel nog hoeveel ruimte precies geboden kan worden aan de ouders en kinderen om de betaling enige tijd uit te stellen. Ouders en kinderen kunnen, indien zij aangeven hier behoefte aan te hebben, ondersteund worden door hun gemeente bij de keuze.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe rekening wordt gehouden met het juist verlopen van dossieroverdracht en het hebben van een duidelijk aanspreekpunt voor kinderen. In de gesprekken met mogelijke uitvoerders is dit een punt van aandacht indien de uitvoerder niet UHT is. Ik verwacht u in de 9e VGR al, vooruitlopend op een uitvoeringstoets, inzicht te kunnen geven in hiermee samenhangende uitvoeringsaspecten.

De leden van de VVD-fractie lezen dat kinderen van als gedupeerde aangemerkte ouders zich nu niet hoeven aan te melden of te worden aangemeld door hun ouders. Deze leden vragen of de Staatssecretaris kan toelichten hoe dit proces precies eruit zal zien. Hoe zal dit proces eruitzien voor de niet-gezamenlijke kinderen? De kindregeling is bedoeld voor de kinderen van de gedupeerde toeslagouder. De regeling richt zich in de eerste plaats op personen die op dit moment kind zijn van de gedupeerde aanvrager en/of huidige toeslagpartner. Het gaat om de definitie van kinderen zoals de kinderbijslagwet deze stelt. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder kind: eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind. Voor pleegkinderen geldt dat dat zij in aanmerking komen als zij vanaf de eerste terugvordering formeel pleegkind van gedupeerde aanvrager en/of toeslagpartner waren, of zijn geworden. Daarnaast richt de ondersteuning zich op eigen kinderen van de ex-partner die voor het toeslagpartnerschap met de aanvrager zijn geboren. Deze kinderen waren aangehuwd kind van de aanvrager ten tijde van het toeslagpartnerschap. Niet-gezamenlijke kinderen kunnen ook onderdeel uitmaken van deze groep.

Kinderen van vastgesteld gedupeerde ouders zijn grotendeels in beeld. Op basis van data van UHT in combinatie met data uit de BRP kunnen de kinderen van gedupeerde ouders worden achterhaald. Beoogd wordt een actieve benadering van deze kinderen door de uitvoerder. Voor minderjarige kinderen verloopt dat via de ouders, meerderjarige kinderen worden zelf benaderd.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten welke maatstaven worden gehanteerd bij het onderzoek en welke partij het best is gepositioneerd om de financiële component van de kindregeling uit te voeren. In gesprekken met mogelijke uitvoerders wordt, zoals het in goed opdrachtgever-opdrachtnemerschap betaamt, als belangrijkste maatstaf gehanteerd dat de betreffende uitvoerder zelf aangeeft of hij deze regeling kan uitvoeren volgens de parameters die worden beoogd. Hierbij worden de contouren van de regeling zoals nu bekend doorgenomen. De termijn waarop een partij redelijkerwijs kan implementeren en het dienstverleningsniveau zijn parameters die onderdeel van gesprek zijn.

De leden van de D66 fractie vragen of de kindregeling afwijkt van het advies van de kinderen op meer punten dan de peildatum van de leeftijd. De leden de fracties van D66 en GroenLinks vragen voorts of overwogen is het peilmoment voor de kindregeling na 1 januari 2023 variabel te maken. De peildatum van de leeftijd is het enige punt waarbij is besloten af te wijken van het advies van de kinderen. De kinderen adviseerden om de betaling te doen op basis van de leeftijd van kinderen nu, dus de datum zo dicht mogelijk bij de uitvoering. Een variabel en ander peilmoment na 1 januari 2023 is niet overwogen. Ook voor kinderen van ouders die zich na 1 januari melden geldt de peildatum van 1 januari 2023. Dat betekent effectief dat voor hen exact dezelfde regeling geldt als alle andere gedupeerde kinderen. Het is onwenselijk als er een prikkel ontstaat voor ouders om zich later te melden, zodat de kinderen een hoger geldbedrag ontvangen.

De leden van de D66-fractie vragen op welke groepen uitwonende kinderen de Staatssecretaris heeft gedoeld bij deze formulering. Het gaat hier om alle bij UHT bekende kinderen van gedupeerde ouders die niet op hetzelfde adres als hun ouders wonen. Het gaat hier met name om meerderjarige kinderen die op zichzelf wonen.

De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris waarom de communicatie over de kindregelingen al maanden geleden is gestart, terwijl deze regelingen nog moesten worden uitgewerkt, wat een verwachting heeft gewekt en daarom heeft geleid tot teleurstelling en onbegrip bij kinderen en hun ouders. Het kabinet heeft in december 2020 besloten om iets te doen voor kinderen van gedupeerde ouders, en daar toen ook gelden voor gereserveerd. Hiertoe is ook opgeroepen door uw Kamer via de motie Kwint en Leijten op 17 december 2020 (Kamerstuk 31 066, nr. 761). Dit is gecommuniceerd om daarna samen met kinderen deze regeling te kunnen vormgeven. Daarnaast wil het kabinet ook graag uw Kamer, die verschillende moties heeft ingediend t.a.v. de kindregeling, nauw betrekken bij het ontwerpen hiervan. Zie hiervoor het overzicht van moties in de brief en eerder in deze antwoorden. In beide gevallen vergt dit transparantie naar betrokken partijen en daarmee ook naar de ouders en kinderen. Ik betreur zeer dat betrokkenen zodoende teleurgesteld zijn. Met het kabinet pogen wij ook zo transparant mogelijk te communiceren over de verwachte startdatum van de aanvullende regelingen. Deze zullen niet meer in 2021 starten maar pas in de loop van 2022 uitgevoerd kunnen worden.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de Staatssecretaris aangeeft dat kinderen materiele en immateriële ondersteuning kunnen ontvangen, waarin gemeenten voorzien. Deze leden vragen zich echter af of het herstel voor gedupeerde ouders via gemeenten al helemaal is uitgewerkt, laat staan voor (uitwonende) kinderen. Hoe ziet de Staatssecretaris dit? Hoe eenvoudig is de specifieke uitkering (SPUK) aan te vragen door gemeenten voor deze hulp? Deze leden vragen of de Staatssecretaris het antwoord hierop kan geven in afstemming met de VNG. Gemeenten helpen (mogelijk) gedupeerde ouders in de hersteloperatie op vijf leefgebieden: gezondheid, werk, financiën, gezin en wonen. De kosten die gemeenten hiervoor maken kunnen zij vervolgens opgeven onder de regeling specifieke uitkering gemeentelijke hulp aan gedupeerden kinderopvangtoeslagen-problematiek op basis van nacalculatie. Hiervoor wordt de Sisa-systematiek gebruikt, waar gemeenten bekend mee zijn. De specifieke uitkering is in nauwe samenwerking met de VNG en gemeenten tot stand gekomen, om deze zo uitvoerbaar mogelijk te maken voor gemeenten zonder dat er zware administratieve lasten bij komen kijken. Een voorbeeld hiervan is dat gemeenten gebruik kunnen maken van normbedragen voor de hulp die zij aan gedupeerden hebben aangeboden. Onder de regeling van de hersteloperatie vallen (mogelijk) gedupeerde ouders én hun gezin. Uitwonende kinderen vallen ook onder de financiering en, krijgen ondersteuning van gemeenten op basis van het leefgebied van het gezin. UHT verstrekt de gegevens van (mogelijk) gedupeerden die aangeven brede ondersteuning te wensen aan gemeenten, zodat gemeenten vast kunnen stellen welke ondersteuning een ouder en eventueel het gezin wensen. Zo wordt samen met de ouder een plan van aanpak hiervoor opgesteld. De kosten van de ondersteuning die is opgenomen in het plan van aanpak mogen gemeenten opvoeren. Van ouders die gedupeerd blijken te zijn worden alle kosten die in de ondersteuning door gemeenten worden gemaakt vergoed via de SPUK. Kosten die gemeenten maken voor de ondersteuning aan ouders die na de integrale beoordeling niet gedupeerd blijken te zijn, worden tot en met de integrale beoordeling onder de SPUK vergoed. Indien de integrale beoordeling uitwijst dat de ouder niet als gedupeerd wordt aangemerkt wordt het plan van aanpak verder uitgevoerd. Nieuwe kosten voor gemeentelijke ondersteuning vanaf de integrale beoordeling voor deze groep worden door de gemeente gedragen.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de toezegging rondom eigen regie voor kinderen over het geld en het feit dat ouders zeggenschap hebben over het geld van minderjarige kinderen. Bij de uitwerking van de regeling is zoveel mogelijk aangesloten bij de wens van de kinderen, binnen de grenzen van onze rechtstaat. In Nederland hebben ouders zeggenschap over het geld van minderjarige kinderen, tenzij dit geld op een speciale rekening staat waar kinderen op meerderjarige leeftijd toegang toe krijgen. Om het best recht te doen aan de wens van de kinderen, om een leeftijdspassend bedrag te ontvangen en daar eigen regie over te hebben, wordt het geld gestort op een rekening naar keuze van de ouders. Kinderen kunnen dan, in samenspraak met hun ouders, bepalen hoe zij het geld gebruiken. De andere optie, om het geld vast te zetten, voldoet niet aan de wensen van de kinderen – zij krijgen immers nu geen enkele regie én krijgen het niet op de passende leeftijd – en is ook niet goed uitvoerbaar voor de grote groep kinderen die het hier betreft.

De leden van de fractie van het CDA constateren dat gekozen is voor een peildatum van 1 januari 2023 bij het uitbetalen van de kindregeling. Deze leden vragen of dit er ook toe leidt dat kinderen op de peildatum geen recht meer hebben op een vergoeding, terwijl ze dat als dit dichter bij de uitbetalingsdatum had gelegen, wel hadden gehad. De hoogte van de tegemoetkoming waarop een kind aanspraak kan maken, wordt bepaald door de leeftijd van het kind op de peildatum 1 januari 2023. Voor het recht op de tegemoetkoming is de voorwaarde dat het kind op 1 januari 2005 jonger was dan 21 jaar ofwel tussen die datum en de start van het uitbetalen van de tegemoetkoming (2022) is geboren. De kinderen die daarna worden geboren hebben dus geen recht op de vergoeding. Voor het recht op de tegemoetkoming is dus niet relevant dat de uitbetalingsdatum later gelegen is dan de peildatum van 1 januari 2023.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten hoe groot het risico wordt ingeschat dat veel ouders zich na 1 januari 2023 aanmelden en hierdoor het kind al ouder is dan het moment van de peildatum? Om hoeveel kinderen zal het hierbij gaan, aangezien er zich nog tot op heden ouders als gedupeerde melden? We zien nu al dat het aantal ouders dat zich meldt en binnen deze groep het percentage gedupeerden, steeds verder afneemt. Als deze lijn zich doortrekt is het aantal ouders dat zich meldt na 1 januari 2023 waarschijnlijk zeer beperkt. Zoals hiervoor aangegeven staat het moment van aanmelding door ouders los van de peildatum. Deze datum wordt gebruik voor de berekening van de leeftijd van kinderen teneinde de hoogte van het uit te keren bedrag te bepalen. Later aangemelde kinderen worden hetzelfde behandeld.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er inzicht is in de vraag hoeveel pleegkinderen er zijn die na de eerste terugvordering formeel pleegkind van de gedupeerde aanvrager waren of zijn geworden, maar wel als gevolg van leed in een schrijnende situatie terecht zijn gekomen of zijn gedupeerd. Ook vragen zij wat op dit punt de overweging is geweest de grens te stellen bij de eis dat vanaf de eerste terugvordering de status pleegkind geformaliseerd diende te zijn.

Het is niet bekend hoeveel pleegkinderen na de eerste terugvordering formeel pleegkind van de gedupeerde waren of zijn geworden. Om als pleegkind in aanmerking te komen voor de kindregeling is het van belang dat het pleegkind formeel als pleegkind was aangemerkt in de periode tussen de eerste terugvordering en een nog nader te besluiten moment. Al deze formele pleegkinderen van gedupeerde ouders vallen onder de doelgroep van de kindregeling. Pleegkinderen van de ex-partner die na het toeslagpartnerschap formeel pleegkind zijn geworden komen niet in aanmerking voor de kindregeling. Het uitgangspunt van de kindregeling is dat kinderen die als kind de problematiek van dichtbij hebben meegemaakt een steuntje in de rug ontvangen. Vanuit dit uitgangspunt is het voorstel om de grens te stellen bij de eis dat vanaf de eerste terugvordering de status pleegkind geformaliseerd diende te zijn. Zo wordt gezorgd dat kinderen die de problematiek van dichtbij hebben meegemaakt binnen de doelgroep vallen.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen welke ruimte de hardheidsclausule of vangnetbepaling toelaat voor de eis dat een pleegkind tijdens of na de eerste terugvordering formeel pleegkind was. Een pleegkind heeft recht op de tegemoetkoming indien het vanaf de eerste terugvordering formeel pleegkind was van de gedupeerde aanvrager en/of partner. Ook pleegkinderen van ex-partners hebben recht op de tegemoetkoming. Voor deze pleegkinderen geldt wel de aanvullende voorwaarde dat ze formeel pleegkind zijn geworden van de ex-partner voordat de ex-partner een relatie kreeg met de gedupeerde aanvrager. Indien iemand pleegkind is geweest vóór de eerste terugvordering en dus geen pleegkind meer was van de gedupeerde aanvrager en/of partner op het moment van de terugvordering, dan heeft het pleegkind van de gedupeerde aanvrager dus geen recht op de tegemoetkoming. Een pleegkind van een ex-partner die formeel pleegkind is geworden na de relatie van de ex-partner met de gedupeerde aanvrager heeft ook geen recht op de tegemoetkoming.

Een hardheidsclausule is bedoeld voor de toepassing van de regeling, die kan leiden tot onbillijkheden van overwegende aard in niet precies te voorziene gevallen of groepen van gevallen. Een hardheidsclausule kan dus ruimte geven om pleegkinderen die onvoorzien toch buiten de regeling vallen een vergoeding toe te kennen. Toepassing van een hardheidsclausule is minder voor de hand liggend voor pleegkinderen die voor de eerste terugvordering geen pleegkind meer waren. Dit is immers een situatie die door de wetgever voorzien is. De vormgeving van een vangnetbepaling wordt nog bekeken, maar deze zou ruimte kunnen bieden voor situaties die voorzien niet onder de kindregeling vallen, maar wel bijzonder schrijnend zijn.

De leden van de fractie van Groenlinks vragen, ter verheldering, of er, buiten kinderen die later zijn geboren, pleegkinderen van na de invorderingen en aangehuwde kinderen van ex-partners, ook kinderen zijn van in aanmerking komende ex-partners die zelf niet in aanmerking komen voor de kindregeling, en of er kinderen zijn die wel in aanmerking komen terwijl de ex-partner dat niet komt. Eigen kinderen van de ex-partner komen in aanmerking voor de kindregeling, indien zij geboren zijn voor de relatie van de ex-partner met de gedupeerde aanvrager. Pleegkinderen van de ex-partner komen ook in aanmerking indien zij pleegkind waren van de ex-partner voor en tijdens de relatie van de ex-partner met de gedupeerde aanvrager. Kinderen van de ex-partner die niet in aanmerking komen voor de kindregeling zijn de kinderen die na de relatie met de aanvrager zijn geboren, formele pleegkinderen van de ex-partner van na de relatie met de aanvrager en de huidige aangehuwde kinderen van de ex-partner. Ik bevestig dat er verder geen groepen kinderen zijn die geen recht hebben op de kindregeling, terwijl hun ouder, de ex-partner van de gedupeerde aanvrager, wel recht heeft op de ex-partnerregeling. Het is verder mogelijk dat een kind van de ex-partner wel recht heeft op de kindregeling terwijl de ex-partner geen recht heeft op de ex-partnerregeling. Dit is het geval bij een kind van een gedupeerde aanvrager en de ex-partner en als de ex-partner op zijn beurt (om welke reden dan ook) geen recht heeft op de ex-partnerregeling. In alle andere gevallen is het niet mogelijk dat een kind wel en een ex-partner geen recht heeft op een regeling. Dat komt omdat de kindregeling voor eigen kinderen van ex-partners afhankelijk is gesteld van de gedupeerdheid van de ex-partner.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren en de fractie van BIJ1 vragen de Staatssecretaris meer uitleg te bieden over de hoogte van de tegemoetkoming van de kinderen en het peilmoment en vragen dit te illustreren aan de hand van voorbeelden. De hoogte van de vergoeding waarop een kind aanspraak kan maken, wordt bepaald door de leeftijd van het kind op de peildatum 1 januari 2023. Omdat er gekozen is voor verschillende bedragen per leeftijdsgroep, kan het gebeuren dat een kind een ander bedrag krijgt dan die behoort bij zijn leeftijd op het moment van uitbetalen. Een voorbeeld: als een kind op het moment van uitbetalen in 2022 veertien jaar oud is, maar op 1 januari 2023 vijftien is, ontvangt hij het bedrag dat behoort bij zijn hogere leeftijd. In dit voorbeeld ontvangt hij niet € 6.000, maar € 8.000. Als het kind op het moment van uitbetalen medio 2023 vijftien jaar is maar op 1 januari 2023 veertien jaar is, dan ontvangt hij het bedrag dat hoort bij zijn lagere leeftijd. In dat geval ontvangt hij € 6.000 en niet € 8.000.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie en de BIJ1-fractie geven aan dat ook de kinderen van gedupeerde ouders meer nodig hebben dan enkel de financiële tegemoetkoming. Het kabinet erkent en benadrukt dat kinderen en jongeren meer nodig hebben dan een financieel steuntje in de rug. Thuiswonende kinderen kunnen al ondersteuning krijgen vanuit de gemeente, als onderdeel van de ondersteuning aan het gezin. Daarnaast is het kabinet bezig, naast de financiële tegemoetkoming, een breder pakket aan ondersteuning en maatwerk voor kinderen en jongeren die dat nodig hebben te ontwikkelen. Dit proces wordt samen met de kinderen, gemeenten en ouders vormgegeven. Uitwonende kinderen kunnen tot die tijd voor reguliere ondersteuning terecht bij de gemeente.

De leden van de DENK-fractie vragen of het klopt dat kinderen van gedupeerden ook voor de kindregeling in aanmerking komen als zij inmiddels ouder zijn dan 18 jaar en of het dus klopt dat er teruggekeken wordt tot het begin van de inkomensafhankelijke toeslagen. Ik antwoord deze leden dat dit klopt. Jongeren die bij de start van de problematiek, op 1 januari 2005, financieel nog afhankelijk waren van hun ouders (jonger dan 21), en alle kinderen die daarna nog zijn geboren tot de start van het programma (in 2022), vallen binnen de doelgroep.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of uiteengezet kan worden wat de voor- en nadelen zijn van het hanteren van een hardheidsclausule versus een vangnetbepaling en wat de overwegingen zijn de ene, de andere, of beiden onder de regelingen te hangen. Deze leden vragen voorts hoe de hardheidsclausule of vangnetbepaling er uit gaat zien. Een hardheidsclausule is, zoals eerder uiteengezet, bedoeld voor de toepassing van de regeling, die kan leiden tot onbillijkheden van overwegende aard in niet precies te voorziene gevallen of groepen van gevallen. De vangnetbepaling is een «last resort» voor bijzonder schrijnende gevallen die niet of onvoldoende geholpen zijn met de kindregeling en waarbij het wel wenselijk wordt geacht dat hiervoor een extra vergoeding toegekend wordt. De vangnetbepaling zou ten eerste ruimte kunnen bieden om een bijzondere vergoeding mogelijk te maken in situaties die bedoeld niet onder de kindregeling vallen, maar wel bijzonder schrijnend zijn. De vangnetbepaling zou ook ruimte kunnen bieden om een bijzondere vergoeding toe te kennen voor bijzonder schrijnende gevallen, waarin de betrokken kinderen wel al een vergoeding ontvangen hebben. Het streven is om zoveel mogelijk maatwerk te bieden en de hardheidsclausule en de vangnetbepaling kunnen daarbij goed helpen. Het is echter mede afhankelijk van de uitvoeringsgevolgen of de hardheidsclausule en de vangnetbepaling allebei of één van beide van toepassing zullen zijn voor de kindregeling. Deze afweging wordt de komende weken gemaakt en vastgelegd in de regeling. De extra kosten die hiermee gepaard gaan, zijn naar verwachting beperkt en kunnen worden ingepast in het budgettaire kader van toeslagenherstel.

5. Ex-partnerregeling

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten hoe wordt omgegaan met (schrijnende) gevallen waarbij op één of een paar dagen niet aan de éénjaarstoets wordt voldaan bij de ex-partnerregeling. Voor wat betreft de ex-partnerregeling vragen de leden van de CDA-fractie hoe wordt getoetst of een ex-partner minimaal een jaar onderdeel is geweest van het huishouden. Als hiervoor geen duidelijke criteria worden gesteld, vrezen deze leden een grote aanzuigende werking van de regeling, nog verder versterkt door de mogelijkheid tot schuldkwijtschelding voor ex-partners. Dit zijn terechte vragen, waar we ons van bewust zijn en welke we meenemen in het nader uitwerken van de regelingen. We proberen op alle manieren zorgvuldigheid te betrachten bij het vormen van beleid om alle ex-partners die dat nodig hebben te helpen en overcompensatie door generieke aspecten tegen te gaan. Tegelijkertijd is het belangrijk om ervoor te zorgen dat er bij grenssituaties oog is voor de individuele reden dat iemand (net) niet in aanmerking komt.

De leden van de VVD-fractie en van de DENK-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten op basis waarvan de inschatting is gemaakt van de omvang van de complete groep ex-partners. Ook vragen zij een inschatting te maken van het risico dat dit een veelvoud zal zijn en hoe met dit risico om wordt gegaan. De leden van de D66-fractie hebben ook nog een aantal vragen over de ex-partnerregeling. Deze leden vragen de Staatssecretaris of bredere of nauwere definities zijn overwogen en of zorgen hebben bestaan over de in- of uitsluiting van bepaalde groepen ex-partners. Zij vragen daarbij waar het getal van 17.000 ex-partners op gebaseerd is, en welke groep de 7.000 tot 9.800 ex-partners zijn waarover in de bijlage Regelingen in samenhang wordt gesproken. Volgens de data vanuit Toeslagen zijn er naar schatting in totaal 17.000 ex-toeslagpartners van aanvragers van herstel in beeld. De regeling beoogt de ex-partners te helpen die nabijheid hadden tot de problematiek. Om deze reden is niet gekozen voor de ruime definitie van alle ex-partners. Vanuit de data zien we dat er 11.500 tot 16.100 ex-toeslagpartners in de gestelde definities vallen, zonder daarbij te corrigeren voor het percentage aanvragers dat gedupeerd is. Eerder bleek uit de praktijk dat <64% van de aanvragers voor herstel in aanmerking komt voor compensatie. Dat houdt in dat grofweg ~7.000–9.800 ouders ex-partner zullen zijn van een gedupeerde aanvrager. Bij de ontwikkeling van de regeling zijn ook nauwere definities onderzocht. Onder meer is overwogen om alleen te kijken naar ex-partners die partner waren ten tijde van de eerste terugvordering. Gekozen is voor een bredere definitie dan dat, omdat bijvoorbeeld ook de latere zorg voor een gezamenlijk kind tot gedupeerdheid heeft geleid.

Het risico dat er een onderschatting wordt gemaakt van de aantallen is gering. Er wordt hier gerekend met <64% gedupeerde aanvragers, dit was het gemiddelde dat eerder gehanteerd werd. Op dit moment blijkt dat gemiddeld ~50% van alle zelfmelders gedupeerde is. De werkelijke groep gedupeerde ex-partners is daarom waarschijnlijk kleiner. Daarnaast is in bovengenoemde aantallen m.b.t. het tweede deel van de definitie nog niet gecorrigeerd voor het criterium «eigen kind». De werkelijke groep die onder de toevoeging valt is daarom waarschijnlijk kleiner.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten wat «aannemelijk maken» en «onderbouwd verzoek» precies inhoudt, indien potentieel sprake is van meer schade dan het forfaitair bedrag bij de gedupeerde ex-partner. Ook vragen zij welke instantie of contactpersoon deze gedupeerde ex-partner zal doorverwijzen naar juridische bijstand. Indien een gedupeerde ex-partner meer schade heeft dan het forfaitair bedrag dat deze heeft ontvangen, ben ik voornemens het mogelijk te maken dat deze ex-partner juridisch wordt bijgestaan. Ik zou dat graag willen vormgeven op dezelfde manier als de bijstand die gedupeerde ouders nu kunnen ontvangen, namelijk zo dat een gedupeerde ex-partner zich kan melden bij de Raad voor Rechtsbijstand voor een advocaat die hem of haar kan bijstaan bij het indienen van een onderbouwd verzoek om vergoeding van meer schade. De meerkosten hiervan worden zo goed als mogelijk ingepast binnen de budgettaire kaders van toeslagenherstel. Reden dat een onderbouwd verzoek is opgenomen, is dat de gedupeerde ex-partner een begin dient te maken met aan te geven wat zijn of haar overgebleven schade na de forfaitaire vergoeding nog is en dat deze schade te relateren is aan de kinderopvangtoeslag en niet is ontstaan door andere factoren. Bij de afhandeling van de schade wordt aangesloten bij het Burgerlijk Wetboek, vandaar dat gekozen is voor de term dat de schade aannemelijk dient te worden gemaakt en niet hoeft te worden bewezen door de ex-partner.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven hoe de schuldenaanpak zal worden ingericht, welke criteria hierbij zullen worden opgesteld en hoe deze aanpak aansluit bij huidige herstelregelingen. De criteria van schulden bij de ex-partnerregeling richten zich op het uitsluiten van schulden die niet met kinderopvangtoeslag problematiek te maken hebben, bijvoorbeeld door ze in tijd te beperken als ook de schulden die al betaald zijn bij de schuldenaanpak van de gedupeerde aanvrager of bij de Commissie werkelijke schade. De inrichting van de schuldenaanpak wordt nog verder onderzocht. Dit hangt samen met de verdere kaders die opgesteld worden voor de regeling.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris rekening heeft gehouden met (schrijnende) gevallen van gedupeerde ex-partners waarbij veel vertraging wordt opgelopen bij de afhandeling van de huidige herstelregelingen bij de gedupeerde ouders (de gedupeerde aanvrager). De beoordeling van de ex-partner heeft een afhankelijkheid van de beoordeling van de aanvrager. Immers, een ex-partner kan pas volledig herstel geboden worden als blijkt dat deze ouder ex-partner is van een beoordeelde en gedupeerde aanvrager. Wanneer er vertraging optreedt in de afhandeling van de gedupeerde aanvrager zal er helaas ook vertraging optreden in het proces van de ex-partner. Voor hen in schrijnende situaties wordt uitgezocht of er spoedprocedure kan worden ingericht en hoe een dergelijke procedure eruit zou moeten zien.

De leden van de D66-fractie vragen om een stappenplan over het traject dat een ex-partner met schade/schulden van meer dan 10.000 euro kan doorlopen. De manier waarop dit traject wordt vormgegeven wordt nu nader uitgewerkt. De richting die nu onderzocht wordt is in grote lijnen als volgt. Wanneer de ex-partner zich meldt wordt gekeken of de aanvrager gedupeerd is. Is dat het geval, dan kan worden gekeken of de ex-partner binnen de definitie valt en of hij of zij wordt erkend als gedupeerde. Nadat de ex-partner door UHT erkend is als gedupeerde ex-partner ontvangt deze persoon forfaitair 10.000 euro. Is de gedupeerde ex-partner vervolgens van mening dat hij meer schade en schulden heeft dan dit bedrag, dan kan hij of zij juridisch ondersteund worden bij het indienen van een verzoek. Daarbij merk ik op dat private schulden die tijdens de relatie tussen de ex-partner en aanvrager zijn ontstaan en waarvoor zij beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn, reeds zijn betaald bij de schuldenafhandeling van de aanvrager. Waar het om schulden van de ex-partner gaat die zijn ontstaan na het einde van de relatie, bijvoorbeeld om de aanvrager te ondersteunen, mag verwacht worden dat de aanvrager – die daarvoor compensatie heeft ontvangen – de ex-partner terugbetaalt. Bij het verzoek dat de ex-partner indient voor meer schade of schulden, zal hij of zij in ieder geval aannemelijk moeten maken waar de schade of schulden uit bestaan. Daarbij wordt in ieder geval gekeken naar de tijdsperiode waarin de schade of schulden zijn ontstaan. Naar andere criteria wordt nog gekeken. Ook overweeg ik schade en schulden die na meer dan een bepaald aantal jaar na het einde van de relatie zijn ontstaan niet zonder meer te vergoeden. Daarbij wordt gekeken naar het verband tussen de schade of schulden en de KOT-problematiek: niet iedere schade of schuld is te relateren aan de KOT-problematiek. Verdere schulden die ik uit wil sluiten zijn schulden die ook al bij de schuldenaanpak van de aanvrager is uitgesloten naast strafrechtelijke vorderingen en schadevergoedingen wil ik daar juist bij een ex-partner ook de kinderalimentatie en partneralimentatie aan toevoegen.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe en door wie de aanvullende schade die een ex-partner zegt te hebben geleden beoordeeld wordt. Dit lijkt deze leden, net als de bepaling van de werkelijke schade door de Commissie Werkelijke Schade (CWS), een enorme bottleneck. Allereerst zal worden aangesloten bij de kaders van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Hierdoor kan voorbereiding en beoordeling van de claims volgens gangbare praktijken plaatsvinden. Ik ben voornemens om een gespecialiseerde externe partij in te schakelen die de verzoeken snel en kundig kan afhandelen. Momenteel stel ik daarvoor het bestek voor een aanbesteding op. Deze externe partij zal de verzoeken beoordelen. Ik bezie nog of vervolgens UHT de schade uitbetaalt of dat dit ook door deze partij kan worden gedaan.

De leden van de fractie van het CDA geven aan een uitvoeringstoets te missen en vragen waarop de € 590 mln. voor de ex-partner regeling gebaseerd is. Op de laatste pagina van de Kamerbrief geef ik aan dat er – in lijn met de motie Inge van Dijk – een grondige uitvoeringstoets voor de regelingen wordt opgesteld. Het daadwerkelijk overgaan tot uitvoering van een regeling is voorwaardelijk aan deze uitvoeringstoets. Dit geldt ook voor de ex-partnerregeling. Ook dient er een nauwkeurige raming opgesteld te worden. De genoemde inschatting van € 590 mln. betreft een maximumbedrag. De nauwkeurige raming wordt opgesteld parallel met de uitvoeringstoets en separaat aan u voorgelegd middels een begrotingsvoorstel. Het kabinet zal pas starten met de uitvoering van de nieuwe regelingen, het aangaan van verplichtingen en het doen van uitgaven nadat het parlement heeft ingestemd met de genoemde begrotingswetten. Voor het forfaitaire bedrag van € 10.000 is al wel een inschatting gemaakt, deze komt bij maximaal 9.800 gedupeerden uit op € 98 mln.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie en de BIJ1-fractie vragen de Staatssecretaris om gedetailleerder toe te lichten wat een ex-partner moet doen om «aannemelijk» te maken dat 10.000 euro ontoereikend is of de schade hoger. Deze leden vragen tevens om verdere toelichting op de betekenis van een «onderbouwd» verzoek. Indien een gedupeerde ex-partner meer schade heeft dan het forfaitair bedrag dat deze heeft ontvangen, dan kan de gedupeerde ex-partner juridisch ondersteund worden bij het indienen van een onderbouwd verzoek dat er meer schade is. De reden dat een onderbouwd verzoek is opgenomen, is dat de gedupeerde ex-partner inzichtelijk dient te maken wat zijn of haar overgebleven schade na de forfaitaire vergoeding nog is, de gezamenlijke schulden uit de relatie zijn opgelost bij de schuldenaanpak van de aanvrager en dat deze schade te relateren is aan de kinderopvangtoeslag en niet is ontstaan door andere factoren. Bij de afhandeling van de schade wordt aangesloten bij het Burgerlijk Wetboek, vandaar dat gekozen is voor de term dat de schade aannemelijk dient te worden gemaakt.

De leden van de DENK-fractie vragen zich af of ex-partners ook brede steun vanuit de gemeenten krijgen wanneer zij schulden hebben van minder dan 10.000 euro. Alle ex-partners die worden aangemerkt als gedupeerd, zullen toegang hebben tot brede hulp vanuit gemeenten. Het maakt daarbij niet uit of zij schulden hebben of niet.

6. Opzet/grove schuld & andere toeslagen

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten op basis waarvan de aantallen van de gedupeerden met een opzet/grove schuld (O/GS) label en gedupeerden uit de vijf CAF-zaken zijn vastgesteld. De aantallen van O/GS zijn gebaseerd op een analyse van informatie van de belastingdienst, toeslagen en gegevens van de BRP, waarbij gezocht is naar O/GS-labels bij terugvordering die op huur-, zorgtoeslag of kindgebonden budget zien. Het gaat hierbij om informatie van interne en externe partijen. De aantallen uit de CAF-zaken zijn bepaald door te kijken naar hoeveel van de betrokkenen bij deze CAF-zaken de zaak ook te maken had met terugvorderingen bij andere toeslagen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten hoe het proces eruitziet waarbij O/GS-gedupeerden op verzoek getoetst kunnen worden op institutionele vooringenomenheid. Hoe verhoudt dit proces zich met de uitvoering van de huidige herstelregelingen in het licht van de capaciteit bij de uitvoering hiervan? Hoe groot wordt deze groep O/GS-gedupeerden die hiervan gebruik willen maken ingeschat?. Op 29 oktober jl. heb ik de contouren van de aanvullende regelingen gedeeld met uw Kamer. Op dit moment is UHT in meer detail aan het kijken naar de mogelijke uitvoering van deze regelingen. De aantallen burgers die bij andere toeslagen een verzoek zullen indienen voor een beoordeling van hun toeslag is daarbij een zorgpunt, zoals ook in de brief aan aangegeven. Dit geldt zowel voor de burgers met een O/GS-label als burgers die om andere redenen een zorg hebben over een toeslag. Dit kan enerzijds consequenties hebben voor de uitvoerbaarheid, er zijn namelijk veel burgers die deze toeslagen ontvangen. Anderzijds is het ook een zorg voor de effectiviteit van de herstelregeling, omdat uit de steekproeven blijkt dat er in deze gevallen geen sprake is van institutioneel vooringenomen handelen, maar van een verzoek tot herziening. Dat wil zeggen, een reguliere reden om een toeslag aan te passen. In de komende weken ga ik samen met UHT kijken onder welke voorwaarden deze regelingen uitvoerbaar zijn en zal ik dit met uw Kamer delen.

De leden van de D66-fractie lezen met betrekking tot de regeling voor andere toeslagen dat burgers een verzoek kunnen indienen om van O/GS naar institutionele vooringenomenheid te gaan. In dat geval worden de verzoekers verzocht om te omschrijven voor welke toeslagjaren, welke toeslagsoort en met welke aanleiding zij getoetst willen worden op institutionele vooringenomenheid. De leden vragen de Staatssecretaris in welke mate de rechtsbescherming van deze burgers in acht is genomen bij het kiezen voor deze route en welk (extern) advies hiervoor is ingewonnen. De leden van de fractie van GroenLinks vragen wat wordt bedoeld met gedupeerden die reeds bekend zijn in de systemen en ambtshalve gecompenseerd gaan worden. Daarnaast vragen de leden of het klopt dat er geen sprake is van ambtshalve compenseren als er een aanvraag ingediend moet worden. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie en de BIJ1-fractie zijn verheugd om te horen dat de ca. 22.000 gedupeerden die onterecht werden beschuldigd van opzet en de circa 500 bekende gedupeerden van institutionele vooringenomenheid bij andere toeslagen en CAF-zaken geen aanvraag hoeven in te dienen maar automatisch worden gecompenseerd. Deze leden vragen de Staatssecretaris om dit proces verder toe te lichten. Ze vragen hoe en wanneer de gedupeerden hierover worden geïnformeerd. Waar burgers die geen deel uitmaken van de groep van 22.500 een aanvraag kunnen indienen indien zij vermoeden slachtoffer te zijn geweest van institutioneel vooringenomen handelen of een O/GS-label bij andere toeslagen hebben gehad?

Het kabinet heeft gekozen om de compensatie voor gedupeerden van andere toeslagen ambtshalve te verstrekken, omdat zowel de gedupeerden van O/GS als gedupeerden die institutioneel vooringenomen zijn behandeld (CAF-zaken) bekend zijn bij UHT.2 Toeslagen heeft in de systemen kunnen achterhalen wie bij de andere toeslagen in het verleden een O/GS-label heeft gehad. Daarnaast is reeds bekend in welke CAF-zaken en daarmee bij welke gedupeerden sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid. Ambtshalve compenseren betekent dat gedupeerden die bekend zijn bij UHT geen aanvraag meer hoeven in te dienen, maar een beschikking ontvangen met het compensatiebedrag. Zo wordt op een snelle wijze alle bekende gedupeerden gecompenseerd. Het bedrag wordt niet meteen overgemaakt. Gedupeerden krijgen namelijk de gelegenheid de compensatie af te wijzen dan wel uit te stellen. Een passende reactietermijn wordt, met in achtneming van de Awb, nader uitgewerkt. Daarnaast zal bij het (juridisch) uitwerken van de regeling het doenvermogen van gedupeerden worden meegewogen. Na het verstrijken van de termijn vermeld in de beschikking en zonder een reactie van de gedupeerde, wordt de compensatie overgemaakt op het bij UHT bekende bankrekeningnummer van de gedupeerde. Bezwaar en beroep staat open tegen deze beschikking. Gedupeerden met een O/GS-label kunnen nog een verzoek indienen om getoetst te worden op institutionele vooringenomenheid (compensatie 130%). Ook mogelijke gedupeerden die niet bekend zijn bij UHT kunnen een verzoek indienen om getoetst te worden op institutioneel vooringenomen handelen. Tegen elke beschikking die volgt op een verzoek/aanvraag staat het reguliere proces van bezwaar en beroep open. Op deze wijze wordt de rechtsbescherming van aanvragers beschermd. Hierover ben ik geadviseerd door een interdepartementale werkgroep, waaronder UHT. Het kabinet stelt voor dat in aanvragen/verzoeken om een compensatie van 130% (institutionele vooringenomenheid) concreet omschreven wordt welk toeslagsoort en toeslagjaar bijvoorbeeld onderzocht moeten worden. De toets op institutionele vooringenomenheid vergt namelijk zorgvuldigheid en tijd. Wanneer een groot aantal verzoeken worden ingediend die niet voldoen aan de voorwaarden van de compensatieregeling (institutionele vooringenomenheid), dan kan dat leiden tot vertraging in de uitvoering waardoor gedupeerden die in aanmerking komen voor de regeling langer moeten wachten op een compensatie. Zoals ik hiervoor in antwoord op de vraag van de VVD fractie aangaf, is dit enerzijds een zorg voor de uitvoerbaarheid, er zijn namelijk veel burgers die deze toeslagen ontvangen. Anderzijds is het ook een zorg voor de effectiviteit van de herstelregeling, omdat uit de steekproeven blijkt dat er in deze gevallen geen sprake is van institutioneel vooringenomen handelen, maar van een verzoek tot herziening. Dat wil zeggen, een reguliere reden om toeslag aan te passen. Op dit moment is UHT in meer detail aan het kijken naar de mogelijke uitvoering van deze regelingen. In de komende weken ga ik samen met UHT kijken onder welke voorwaarden deze regelingen uitvoerbaar zijn en zal ik dit met uw Kamer delen.

De leden van de CDA-fractie geven aan dat zij op deze wijze geen inzicht kunnen krijgen in de risico’s, zoals de Staatssecretaris beschrijft dat alle gedupeerden liever een beoordeling van vooringenomenheid ontvangen dan onterecht O/GS, zodat zij 100 procent meer compensatie krijgen en het risico van de aanzuigende werking van deze regeling. De leden vragen welke bottlenecks hier mogelijk kunnen ontstaan. De toets op institutionele vooringenomenheid vergt zorgvuldigheid en tijd. O/GS-gedupeerden bij andere toeslagen en mogelijke gedupeerden die nog niet bekend zijn bij UHT kunnen een verzoek indienen om getoetst te worden op institutionele vooringenomenheid. Wanneer een groot aantal aanvragen/verzoeken worden ingediend die niet voldoen aan de voorwaarden van de compensatieregeling (institutionele vooringenomenheid), dan kan dat leiden tot vertraging in de uitvoering waardoor gedupeerden bij andere toeslagen die mogelijk wel in aanmerking komen voor de regeling langer moeten wachten op een compensatie voor institutioneel vooringenomenheid. Ook aanvragen die niet voldoen aan de voorwaarden moeten immers in eerste instantie onderzocht worden door UHT. Op dit moment is UHT in meer detail aan het kijken naar de mogelijke uitvoering van deze regelingen. In de komende weken ga ik samen met UHT kijken onder welke voorwaarden deze regelingen uitvoerbaar zijn en zal ik dit met uw Kamer delen. Daarbij zullen de lessen uit de herijking van herstel van kinderopvangtoeslag worden meegenomen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven hoeveel gedupeerden gevolgschade hebben bij andere toeslagen, niet zijnde schrijnende gevallen. UHT heeft na onderzoek geen voorbeelden kunnen vinden van gevolgschade bij gedupeerden van andere toeslagen. De gevolgschade bij andere toeslagen die we wel in beeld hebben zijn situaties die zijn ontstaan door een kinderopvangtoeslag terugvordering, zoals ik u heb geïnformeerd in de Kamerbrief van 29 oktober jl. Deze belanghebbenden kunnen reeds bij de Commissie Werkelijke Schade terecht. Dat neemt niet weg dat er in de toekomst situaties kunnen zijn van gedupeerden met gevolgschade die het gevolg is van andere toeslagen (zonder kinderopvangtoeslag terugvordering). Voor deze laatste groep zal het kabinet, indien nodig, een oplossing bieden via de hardheidsclausule en/of vangnetbepaling. Vooralsnog ziet het kabinet daar geen aanleiding voor.

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat bij de regeling voor andere toeslagen, waar ook sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen of een onterecht O/GS-label, twee percentages worden vastgesteld. Deze leden vragen hoe de Staatssecretaris tot de 30 procent compensatie is gekomen en heeft zij daarbij contact gehad met schade-experts. Ook de leden van de GroenLinks-fractie vragen waarop precies de hoogte van de compensatiegrondslag (30%) in de andere toeslagen is gebaseerd. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie en BIJ1 vragen ook of gedupeerden met een O/GS-label zich kunnen melden bij de Commissie Werkelijke Schade, indien de 30 procent compensatie niet voorziet in het opvangen van de gevolgen en de mogelijkheid voor een frisse start. Daarnaast vragen de leden van de DENK-fractie waarom de regering ervan uitgaat dat bij een O/GS de terugvordering in principe terecht was. Dit hoeft in de visie van deze leden niet het geval te zijn. Volgens deze leden is immers gebleken dat naar de maatstaven van nu in 96 procent van de gevallen de O/GS-stelling onterecht was. Als de terugvordering niet terecht was, vragen de leden, volgt dan ook de compensatie volgens de regel 100+30 procent. Zo niet, waarom? Voor de percentages voor de herstelregelingen bij andere toeslagen, te weten 130% voor institutionele vooringenomenheid en 30% voor O/GS-label, sluit het kabinet zoveel als mogelijk aan bij de herstelregelingen voor de kinderopvangtoeslag (compensatieregeling en O/GS-tegemoetkoming). Bij het herstel van kinderopvangtoeslag is eerder op basis van een amendement van de SP3 bij het wetsvoorstel Wet hardheidsaanpassing Awir 30 procent compensatie voor O/GS vastgesteld. De regeling voor institutionele vooringenomen behandeling bestaat uit 100 procent van de terugvordering en ongeveer 30 procent in verschillende elementen van materiële en immateriële compensatie. Gedupeerden krijgen in dit geval de terugvordering terug, omdat deze in het verleden onterecht is ontstaan door het vooringenomen handelen van Toeslagen. Bij O/GS-gedupeerden is er veelal geen sprake van een terugvordering die door onjuist overheidshandelen is ontstaan. Uit zaken die zijn onderzocht door UHT blijkt dat de terugvorderingen terecht zijn geweest. O/GS-gedupeerden worden gecompenseerd (30 procent) voor het niet verkrijgen van een persoonlijke betalingsregeling om die terugvordering te kunnen voldoen. O/GS-gedupeerden die vermoeden dat zij institutioneel vooringenomen zijn behandeld kunnen na een gemotiveerd verzoek getoetst worden. Mocht er sprake zijn van vooringenomenheid, dan krijgen O/GS-gedupeerden ook de onterechte terugvordering terug.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen (voor de zekerheid) of wordt geborgd dat ook compensatiebetalingen in de drie andere regelingen geen invloed hebben op de inkomens- en vermogensgrenzen en toetsen die gebruikt worden om het recht op inkomensafhankelijke regelingen vast te stellen. De compensaties zijn geen inkomen en verlagen het recht op toeslagen op die wijze dus niet. De vergoeding werkt wel door naar de vermogenstoets voor de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget als de vergoeding op 1 januari van enig jaar nog tot het box 3-vermogen van de belanghebbende behoort. Ik ga onderzoeken of een vermogenstoetsuitzondering wenselijk is voor deze compensaties.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie en de BIJ1-fractie vragen uitleg over wat het precies betekent dat er geen indicaties zijn gevonden van hardheden bij andere toeslagen die vergelijkbare gevolgen hebben gehad als de alles-of-niets benadering bij het Toeslagenschandaal. Daarnaast vragen deze leden naar wat voor indicaties de Belastingdienst op zoek was en wat hardheden inhouden. Tot slot vragen de leden of het onderzoek naar institutioneel vooringenomen handelen bij andere toeslagen hierbij stopt. De hardheidsregeling bij de kinderopvangtoeslag zag op hardheden in de regelgeving van de kinderopvangtoeslag, zoals de alles-of-niets benadering, die verstrekkende gevolgen hebben gehad op toeslaggerechtigden. In de regelgeving van de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget zijn geen hardheden gevonden die vergelijkbare alles-of-niets benadering hadden. Ook bij de inventarisatie van het huidige toeslagenstelsel in het kader van de motie Lodders/van Weyenberg4 is geen hardheid gevonden bij andere toeslagen die vergelijkbaar is met de hardheden bij de kinderopvangtoeslag. De toets op institutioneel vooringenomen handelen wordt uitgevoerd ten behoeve van de compensatieregeling en staat los van mogelijke hardheden. De voorbeelden van schrijnende situaties bij andere toeslagen die UHT heeft gevonden werden veroorzaakt door een terugvordering voor de kinderopvangtoeslag. Deze gedupeerden met gevolgschade veroorzaakt door een terugvordering voor de kinderopvangtoeslag kunnen terecht bij de Commissie Werkelijke Schade. Vooralsnog heeft UHT geen voorbeelden kunnen vinden van schrijnende situaties met gevolgschade bij andere toeslagen (zonder KOT-terugvordering). Het kabinet stelt daarom voor om bij mogelijke toekomstige schrijnende situaties met gevolgschade bij andere toeslagen de hardheidsclausule en/of de vangnetbepaling in te zetten.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie en de BIJ1-fractie zijn verbaasd over de administratieve drempel van € 24 bij het indienen van een verzoek om compensatie. De leden vragen uitleg over waarom er überhaupt een administratief drempelbedrag wordt gehanteerd in een proces waarin burgers die vastzitten in schrijnende financiële situaties vragen naar verheldering? Daarnaast vragen de leden om een toelichting waarom een bedrag van € 24 wordt gehandhaafd. Het kabinet sluit aan bij het drempelbedrag in de Awir.5 In deze wet is geregeld dat een tegemoetkoming niet wordt toegekend indien deze minder is dan € 24. Daarmee worden zeer lage bedragen bij andere toeslagen niet uitgekeerd.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie en de BIJ1-fractie vinden het zorgelijk en onterecht dat de aanvullende regelingen en ondersteuning, zoals de brede hulp van gemeenten, de schuldenaanpak, de ex-partnerregeling en de kindregeling, niet worden opengesteld voor gedupeerden van andere toeslagen. Ondanks dat de gemiddelde hoogte van de terugvorderingen bij andere toeslagen lager is dan bij de kinderopvangtoeslag (€ 3.800 bij de huurtoeslag, € 1.300 bij het kindgebonden budget en € 1.150 bij de zorgtoeslag) zijn terugvorderingen in verreweg de meeste gevallen een grote aanslag op het leven van mensen, families en kinderen met een kleine portemonnee. Daarnaast stellen de leden dat het initiële terug te vorderen bedrag zich in rap tempo kan verhogen wanneer iemand de terugvordering niet gelijk betaalt of een regeling treft, wat vervolgens weer tot schrijnende financiële situaties kan leiden. De leden vragen een gedetailleerder beeld van de situaties waarin gedupeerden van andere toeslagen zich bevinden. Verder vragen de leden of de Staatssecretaris het eens is dat, zelfs wanneer de terugvorderingen lager waren dan bij de kinderopvangtoeslag, een gedupeerde burger die slachtoffer is geworden van onterechte beschuldigingen en vooringenomen institutioneel handelen net zo goed recht heeft op herstel en heling. Daarnaast vragen de leden of de Staatssecretaris het eens is met het feit dat de overheid burgers onterecht heeft beschuldigd van fraude of opzet, ongeacht hoe groot de resulterende verwoesting is geweest, genoeg is om de overheid te verplichten er alles aan te doen om die fatale fouten te herstellen. Ook de leden van de DENK-fractie vragen of er ook nieuwe regelingen te verwachten zijn voor kinderen en ex-partners bij de huurtoeslag, zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Zo niet, waarom vragen deze leden. Verder vragen deze leden waarom de regering de terugvorderingen bij de andere toeslagen (€ 3.800 bij de huurtoeslag, € 1.300 bij het kindgebonden budget en € 1.150 bij de zorgtoeslag) lage bedragen noemt. Volgens de visie van deze leden zijn dit voor veel mensen zeer hoge bedragen.

Volgens het kabinet heeft elke gedupeerde in deze toeslagenaffaire, ongeacht de hoogte van de gemiddelde terugvorderingen per burger, recht op compensatie voor onjuist overheidshandelen. Bij andere toeslagen zijn deels vergelijkbare fouten gemaakt als bij de kinderopvangtoeslag. Om die reden heeft het kabinet op 4 december 2020 besloten om gedupeerden met een onterecht O/GS-label en gedupeerden die institutioneel vooringenomen zijn behandeld te compenseren, zodat ook voor deze groep het proces van herstel kan beginnen. In de Kamerbrief van 29 oktober jl. heb ik u geïnformeerd over de herstelregelingen die het kabinet verder gaat uitwerken voor gedupeerden bij andere toeslagen.6 Het kabinet is van mening dat de brede hulp van gemeenten en aanvullende regelingen, zoals de kind- en ex-partnerregelingen, niet opengesteld hoeven te worden voor gedupeerden bij andere toeslagen. Ondanks dat het bij andere toeslagen in het algemeen gaat om burgers met een kleine beurs die afhankelijk zijn van inkomensondersteuning, is het kabinet van mening dat de gevolgen van de problemen bij de kinderopvangtoeslag verder gingen dan bij de andere toeslagen. Dit laatste had te maken met de hardheden in de regelgeving van de kinderopvangtoeslag. Bij andere toeslagen is er geen indicatie dat er sprake is geweest van hardheden die vergelijkbare gevolgen hebben gehad als de alles-of-niets benadering bij de kinderopvangtoeslag. Daar komt nog bij dat de terugvorderingen bij andere toeslagen per burger gemiddeld lager zijn (huurtoeslag € 3.800, kindgebonden budget € 1.300 en zorgtoeslag € 1.150 dan de terugvorderingen bij de kinderopvangtoeslag (gemiddeld € 20.000 per burger). Alles overziend heeft het kabinet besloten om alleen voor de kinderopvangtoeslag aanvullende ondersteuning mogelijk te maken. Gedupeerden bij andere toeslagen kunnen, net als andere inwoners, uiteraard bij hun gemeente terecht voor reguliere ondersteuning.

De leden van de fractie van het CDA vragen waarop de waarop de € 76 mln. voor de niet-KOT-regeling is gebaseerd. Dit bedrag is gebaseerd op een inschatting van (i) gedupeerden met een O/GS-kwalificatie bij andere toeslagen en (ii) gedupeerden waarbij sprake is van institutioneel vooringenomen handelen bij andere toeslagen. De hieraan gekoppelde bedragen zijn gebaseerd op gemiddelden (huurtoeslag: € 3.800, kindgebonden budget: € 1.300, en zorgtoeslag: € 1.150). Er is gerekend met 30% compensatie voor gedupeerden met een O/GS kwalificatie (ca. 22.000, tot. € 24 mln.) en 130% voor het geschatte aantal gedupeerden waarbij sprake is van institutioneel vooringenomen (geraamd ca. 2.500, tot. € 17 mln.). Tot slot is er rekening gehouden met € 20 mln. aan uitvoeringskosten en is er € 15 mln. gereserveerd voor een oplossing voor eventuele schrijnende situaties.

De leden van de DENK-fractie vragen of de commissie die toetste op institutionele vooringenomenheid nog steeds actief is of dat er een nieuwe commissie komt. Deze vraag verwijst naar de Commissie van Wijzen. Aanvragen voor KOT-herstel waar geen institutioneel vooringenomen handelen wordt vastgesteld worden aan deze commissie voorgelegd. Deze commissie is nog steeds actief. In de 9e VGR kan uw Kamer hier meer over lezen. Deze commissie zal niet worden ingezet bij herstel van andere toeslagen. Ik heb vertrouwen dat UHT deze aanvragen goed kan afhandelen, mede gezien de veelvuldige bevestiging van de CvW van de beoordeling van UHT bij de KOT. Daarnaast kan de afhandeling van herstel zo sneller plaatsvinden. In alle gevallen kan een burger uiteraard in bezwaar en beroep tegen een beslissing van UHT. Op deze wijze zijn diens rechten goed geborgd.

De leden van de DENK-fractie vragen over de samenloop tussen FSV en O/GS. Er is sprake van samenloop tussen FSV en O/GS, maar deze samenloop is niet automatisch en ook niet vast te stellen in één specifieke richting. Een externe partij, PwC, onderzoekt de effecten van het gebruik van FSV op burgers en bedrijven en zal ook op deze relatie nader ingaan. Het rapport wordt op korte termijn met uw Kamer gedeeld.

7. Overig

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten hoe met de situatie zal worden omgegaan waarbij het contact met de ouders van de kinderen lastig is/stroef verloopt in het licht van de extra ondersteuning die wordt geboden door gemeenten aan gedupeerde gezinnen die hebben aangegeven hier behoefte aan te hebben. Hoe beoordeelt de Staatssecretaris deze extra ondersteuning in het licht van de recente berichtgevingen dat gemeenten niet altijd over de juiste gegevens beschikken om contact met deze gezinnen op te kunnen nemen? Sinds 1 september ontvangen gemeenten niet langer gegevens over alle ouders die zich bij UHT gemeld hebben als gedupeerde, maar worden alleen gegevens doorgegeven van ouders die daarvoor toestemming hebben gegeven. In de beantwoording op 19 november jl. van de Kamervragen van het lid Idsinga7 heb ik een toelichting gegeven op de nieuwe werkwijze en de kwaliteit van de gegevens. Ouders hebben zelf regie over de ondersteuning van gemeenten. Ze kunnen op ieder moment in het proces aangeven deze ondersteuning te wensen of ervan af te zien. Als een ouder heeft aangegeven extra ondersteuning te wensen wordt door de gemeente contact gezocht. Samen met de ouder wordt gekeken naar de situatie en welke ondersteuning de ouder wenselijk acht. De besproken aandachtspunten en ondersteuning die daarbij hoort wordt gezamenlijk vastgelegd in een plan van aanpak inclusief contactmomenten om de voortgang te bespreken.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten hoe de noodvoorziening momenteel verloopt en hoeveel ouders zich hiervoor hebben aangemeld. Op dit moment is de noodvoorziening 4.263 keer aangevraagd. In gevallen waar dit niet toereikend is wordt op individuele basis gekeken hoe ondersteund kan worden, bijvoorbeeld met een actieve doorgeleiding naar gemeenten.

De leden van de D66-fractie merken op dat sommige gedupeerden zich niet kunnen melden bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT), omdat zij bijvoorbeeld getraumatiseerd zijn. Deze leden vragen de Staatssecretaris om uit te leggen hoe is overwogen hoe om te gaan met kinderen of ex-partners van gedupeerden die zich niet kunnen of willen melden bij UHT. Indien een gedupeerde toeslagouder zich niet heeft gemeld en de ex-partner dan wel de kinderen van de gedupeerde toeslagpartner melden zich wel, speelt er een vraagstuk met betrekking tot de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Dit vraagstuk ligt ter advies voor bij de privacy-office. Beoogd is om het advies dat hieruit voortkomt mee te nemen in de verdere contouren van de regeling. Uw Kamer wordt van deze inzichten op de hoogte gesteld.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven hoe de noodvoorziening momenteel verloopt en hoeveel gedupeerde ex-partners zich hiervoor hebben aangemeld. Het is niet mogelijk om na te gaan hoeveel ex-partners zich hebben gemeld voor de noodvoorziening omdat de verstrekkingen niet op deze wijze worden geregistreerd. Over het geheel genomen zien we wel aanvragen van burgers die zelf geen KOT-aanvrager zijn. Dit zijn burgers die mogelijk gedupeerd zijn op een andere toeslag dan kinderopvangtoeslag.

De leden van de SP-fractie vragen over het risicoselectie model dat in het verleden werd gebruikt, en hoe dit nu wordt betrokken bij de beoordeling. In de integrale beoordeling van iedere casus gaat UHT, voor zover als mogelijk, na wat de aanleiding is geweest voor terugvorderingen of verder onderzoek. Uw Kamer wordt separaat over de voormalige werking van het risicoclassificatiemodel van Toeslagen geïnformeerd.

Aanvullende vragen 17 november.

De vaste commissie voor Financiën) heeft 17 november jl. nog enkele extra vragen gesteld.8 Hierin wordt gevraagd naar de plannen van de decentrale uitvoering van de nieuwe regelingen. Voor de uitwerking van de nieuwe regelingen is ambtelijk verkend of een vorm van decentrale uitvoering mogelijk was. Specifiek werd er gezocht naar een manier om de meest gedupeerden te identificeren. Tijdens de bestuurlijk overleggen met VNG is in algemene termen gesproken over een triage op lokaal niveau, met de financiële tegemoetkoming voor ex-partners als voorbeeld. Daarbij was de wens dit nader te verkennen. Bij de ambtelijke verkenning bleek deze oplossing moeilijk uitvoerbaar. Dit kwam ten eerste omdat men zowel een laagdrempelig toets zou willen doen of iemand gedupeerd is maar er ook veel afhangt van de uitkomst van die toets en hier veel informatiebronnen voor nodig zijn. Ten tweede kwam dit doordat de verwachte omvang van de groep te groot was om in zijn geheel snel decentraal maatwerk te bieden. Er is derhalve geen concreet plan. Er heeft dus geen uitvoeringstoets noch een Raad van State advies plaatsgevonden. De stukken die betrokken zijn bij de besluitvorming de gesprekken met de VNG zijn uw Kamer toegekomen via de nazending ten behoeve van de kamerbrief aanvullende regelingen van 29 oktober jl. In de herijking wordt op dit moment gekeken of het mogelijk is om gemeenten een grotere rol te geven in de uitvoering. Deze week zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten van de herijking.


  1. Kamerstuk 31 066, nr. 911.↩︎

  2. Kamerstuk 31 066, nr. 912.↩︎

  3. Kamerstuk 35 468, nr. 20.↩︎

  4. Kamerstuk 35 572, nr. 49.↩︎

  5. Artikel 14, vijfde lid, van de Awir bepaalt dat een tegemoetkoming niet wordt toegekend indien deze minder dan € 24 bedraagt.↩︎

  6. Kamerstuk 31 066, nr. 912.↩︎

  7. Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 818.↩︎

  8. Handelingen II 2021/22, nr. 22, Regeling van Werkzaamheden.↩︎