[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag

Wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met uitbreiding van de tijdelijke regels om de inzet van coronatoegangsbewijzen te verbreden naar personen die arbeid verrichten en bezoekers (Tijdelijke wet verbreding inzet coronatoegangsbewijzen)

Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader)

Nummer: 2021D47053, datum: 2021-11-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35971-5).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35971 -5 Wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met uitbreiding van de tijdelijke regels om de inzet van coronatoegangsbewijzen te verbreden naar personen die arbeid verrichten en bezoekers (Tijdelijke wet verbreding inzet coronatoegangsbewijzen).

Onderdeel van zaak 2021Z21170:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2021-2022

35 971 Voorstel van wet inzake wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met uitbreiding van de tijdelijke regels om de inzet van coronatoegangsbewijzen te verbreden naar personen die arbeid verrichten en bezoekers (Tijdelijke wet verbreding inzet coronatoegangsbewijzen)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 30 november 2021

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave
I. Algemeen deel 1
1. Doelstelling en inhoud van het wetsvoorstel 4
2. Epidemiologisch beeld en advies naar aanleiding van het 129e OMT 22
3. Verhouding tot grond- en mensenrechten, Europees recht en andere regelgeving 26
4. Toezicht en handhaving 34
5. Caribisch Nederland 38
6. Regeldruk en administratieve lasten 38
7. Advies en consultatie 39
II. Artikelsgewijs 41

I. ALGEMEEN DEEL

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Tijdelijke wet verbreding inzet coronatoegangsbewijzen (hierna het wetsvoorstel). De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk continu en praktisch te blijven kijken hoe we activiteiten in onze economie en samenleving verantwoord open kunnen houden, de zorg kunnen ontlasten, de snelheid van de verspreiding van het virus kunnen remmen, eerder kunnen openen en sneller meer kunnen openen. Dit om de gevolgen voor iedereen zo beperkt mogelijk te houden. Zij vinden dat altijd de minst ingrijpende maatregel moet worden gekozen om de doelstelling te bereiken. Noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit is dus cruciaal. Zeker als het gaat om werk, het kunnen verdienen van je eigen inkomen, en waar het dus gaat om je bestaanszekerheid, is dat nog meer van belang. In hoeverre is dat in dit wetsvoorstel geborgd, vragen deze leden aan de regering.

Genoemde leden herkennen zich in de dilemma’s die werkgevers én werknemers tijdens deze pandemie in de praktijk ervaren. Enerzijds de zorg voor en behoefte aan een veilige en gezonde werkomgeving, door het virus maximaal van de werkplek uit te sluiten en op de werkplek transmissie te kunnen voorkomen. Anderzijds de wens en noodzaak om als organisatie werkzaamheden te kunnen (blijven) uitvoeren op de arbeidsplaats terwijl het zeer besmettelijke en ziekmakende coronavirus rondwaart.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel en hebben daarover nog vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben met afschuw kennisgenomen van dit wetsvoorstel. De leden van de PVV-fractie vinden het onacceptabel dat de regering zo ver wil gaan met het voorstel dat een vaccinatie of test nodig wordt voor ongevaccineerde burgers om naar hun werk te gaan.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Deze leden hebben hier enkele vragen bij.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van dit wetsvoorstel en hebben daarbij enkele vragen. Zij verzoeken de regering deze vragen afzonderlijk (een voor een), uitvoerig en onderbouwd te beantwoorden, omdat deze wet een gedegen en grondige behandeling verdient.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben hierover meerdere vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben nog een aantal vragen.

De leden van de PvdD-fractie steunen het voorliggende wetsvoorstel niet.

Zij hebben reeds bij eerdere wetsvoorstellen over de coronaspoedwet (Kamerstuk 35 526) en het CTB (Kamerstuk 35 807) hun kritiek uitgebreid verwoord. Beide wetten konden uiteindelijk niet op de steun van de leden van de PvdD-fractie rekenen.

De nu voorliggende wetten over (i) het invoeren van het coronatoegangsbewijs (CTB) in het onderwijs, (ii) het invoeren van het CTB op de werkvloer en (iii) het mogelijk maken van 2G in plaats van 3G borduren allemaal voort op de coronawet en het CTB. Veel van de eerder ingebrachte kritiekpunten zijn daarmee nog onverminderd van toepassing. Verdere toelichting van genoemde fractie is gegeven op het wetsvoorstel voor 2G (Kamerstuk 35 973) en terug te vinden in de schriftelijke en mondelinge bijdrages uit het recente verleden.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel voor de tijdelijke wet verbreding inzet coronatoegangsbewijzen. Zij hebben vragen en zorgen over dit wetsvoorstel ten aanzien van de effectiviteit, de doelmatigheid, de proportionaliteit en het lange termijnperspectief. Deze leden merken op dat bij de huidige epidemiologische situatie en de hoge druk op de zorg vragen te stellen zijn hoe de invoering van dit wetsvoorstel in betekenende mate bijdraagt aan de oplossing voor de bestrijding van het virus.

De leden van de JA21-fractie vinden het verontrustend dat de regering een wetsvoorstel indient dat een drempel opwerpt voor het verrichten van arbeid en het brengen van bezoek. De leden van de fractie van JA21 betreuren de noodzaak van de chaotische ad hoc besluitvorming rond de wijze van behandeling van het wetsvoorstel. Besluitvorming die echter nodig is om de haast te temperen die een zorgvuldige en afgewogen behandeling van voorliggende ingrijpende wetsvoorstellen, waarvan onderhavig wetsvoorstel er een is, onmogelijk maakt.

De leden van de SGP-fractie hebben met zorg kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Het voorstel doet in de ogen van deze leden een forse inbreuk op grondrechten, waarbij de effectiviteit van de maatregelen niet vaststaat. Daarnaast heeft het een ingrijpend karakter, omdat het betrekking heeft op toegang tot een zo essentiële activiteit als werk.

De leden van de SGP-fractie vragen de regering in te gaan op de vraag hoe en wanneer zij dit wetsvoorstel wenst in te zetten, wanneer gelet wordt op de samenhang met de wetsvoorstellen Wijziging van de Wet publieke gezondheid wegens het schrappen van het instemmingsrecht van medezeggenschapsorganen bij de inzet van coronatoegangsbewijzen in het beroepsonderwijs en het hoger onderwijs en Tijdelijke wet differentiatie.

De leden van de DENK-fractie hebben met grote ontsteltenis kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Terwijl de regering de afgelopen maand conflicterende uitspraken heeft gedaan over de wenselijkheid van een dergelijke wetswijziging en in de media conflicterende berichten zijn verschenen over de juridische mogelijkheid van een dergelijk wetsvoorstel, heeft de regering nu met spoed besloten over te gaan tot dit uiterst controversiële wetsvoorstel. Genoemde leden hebben hun bedenkingen bij de kern van het wetsvoorstel, maar ook over de inhoudelijke toelichting van de maatregelen, genoemd in het wetsvoorstel, en wil graag verdere uitleg hierover ontvangen. Hiervoor hebben de leden van de DENK-fractie een aantal vragen opgesteld.

Het lid Omtzigt heeft voorliggend wetsvoorstel met verbazing gelezen. De coronacrisis ontwricht de Nederlandse samenleving en de Nederlandse politiek al bijna twee jaar en in die twee jaar komt de regering iedere keer met nieuwe ad-hoc maatregelen die met stoom en kokend water door het parlement geloodst moeten worden. De samenhang in deze maatregelen ontbreekt ten ene male. En de maatregelen zijn telkens totaal onuitvoerbaar. Ook hier is dat het geval.

In maart 2019 sprak premier Rutte over het bereiken van groepsimmuniteit als doel van de coronastrategie en ondanks een indrukwekkende hoeveelheid mist en woorden lijkt de regering nog immer voor deze strategie te kiezen.

Onder deze strategie liggen een paar cruciale aannames: de vaccins (eventueel met een extra herhaling) geven op een veilige manier bijna permanente bescherming tegen ernstige ziekte. En een doorgemaakte infectie doet dat ook

Nu valt het dit lid op dat zelfs in samenlevingen waar sprake is van bijna totale vaccinatie, zoals Portugal en Gibraltar, er geen sprake is van groepsimmuniteit. Dus hoewel de vaccinatiegraad daar ver boven de 90 procent ligt, zijn daar nog steeds maatregelen nodig.

Dat vraagt om een zeer fundamentele herbezinning van de strategie en daar nodigt dit lid de regering ook toe uit.

Dit lid wijst daarbij op het advies van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen (KNAW) dat op 2 september jl. verscheen met de titel «Navigeren en Anticiperen in onzekere tijden». In vier van de vijf geschetste scenario’s blijft het coronavirus gewoon in Nederland en is er geen sprake van groepsimmuniteit. Die wordt dus niet als waarschijnlijk gezien.

Nu is het dus de vraag: is de regering bereid om een politiek te voeren van zo laag mogelijke circulatie van het virus of handhaaft zij de oorspronkelijke strategie van groepsimmuniteit. Graag zou dit lid daarop een heldere reactie ontvangen en de toezegging om binnen twee weken te reageren op het WRR/KNAW-rapport.

Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel en heeft hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.

Het lid van de BIJ1-fractie heeft kennisgenomen van het wetsvoorstel en heeft hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.

1. DOELSTELLING EN INHOUD VAN HET WETSVOORSTEL

De leden van de VVD-fractie hebben in coronadebatten al aangegeven dat als we bedrijven een zorgplicht opleggen voor een gezonde en veilige werkomgeving, dat die bedrijven daarvoor ook de noodzakelijke informatie moeten hebben over de vaccinatie, zeker bedrijven waar de 1,5 meter niet goed in acht genomen kan worden of waar gewerkt wordt met kwetsbare mensen. Uiteindelijk komt de regering nu met een CTB voor het werk. Waarom is er niet gekozen voor de mogelijkheid van informeren en registreren van vaccinaties, eventueel via of bij een bedrijfsarts? In de aangekondigde voorstellen zat eerder een facultatieve mogelijkheid voor alle werkgevers om te kunnen werken met een CTB als hier behoefte aan is bij het bieden van een veilige werkomgeving. Waarom is die mogelijkheid uit het wetsvoorstel gehaald?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de ministeriële regeling in een aantal gevallen van belang is voor de concrete invulling van deze wetswijziging. Hoe wordt de Tweede Kamer betrokken bij de ministeriële regeling en hoe kan het daar nog invloed op uitoefenen, aangezien veel nog uitgewerkt gaat worden? Klopt het dat er in dit geval een voorhangprocedure is voor de ministeriële regeling? De leden van genoemde fractie lezen dat er in het wetsvoorstel drie mogelijkheden voor een CTB op het werk wordt geboden.

De leden van de VVD-fractie hebben eerder weleens vraagtekens gezet bij het feit dat er activiteiten en sectoren zijn waar een CTB wordt gevraagd voor bezoekers en klanten, maar waar de werknemers zonder enige vorm van een check wel toegelaten worden. De eerste categorie (a) geeft daar in principe invulling aan door van werknemers in de CTB-plichtige sectoren ook een CTB te vragen. Eerder was de lijn dat er een testadvies was voor deze werknemers. Hoe heeft dit gewerkt de afgelopen tijd? Hoe zijn werkgevers hier de afgelopen tijd mee omgegaan?

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat bijvoorbeeld ook leveranciers voor zover deze toegang hebben tot de arbeidsplaats vallen onder de CTB-plicht in het kader van categorie a. Waarom is hiervoor gekozen? Waarom is dit niet gewoon uitgesloten? Hoe gaat dit in de praktijk werken? En wat als de leverancier daar niet aan kan of wil voldoen en het bedrijf wel een lopend contract heeft voor leveringen door die leverancier? Wat kunnen dan de gevolgen zijn?

Deze leden begrijpen dat er een uitzondering geldt voor een opsporingsambtenaar, brandweermedewerker, ambulancemedewerker, toezichthouder, advocaat of rechterlijke ambtenaar, of een persoon die werkzaam is voor de krijgsmacht. Wat wordt precies onder toezichthouder verstaan?

Het CTB op het werk geldt voor werknemers, maar hoe zit het dan met de eigenaar van de zaak die meewerkt in de zaak, in een sector waar een CTB-plicht geldt?

Genoemde leden willen, indien de CTB wordt toegepast op scholen, graag weten of het CTB voor werknemers dan ook daar geldt.

De leden van de VVD-fractie willen ook graag weten hoe er wordt gewerkt met een verplicht CTB op het werk bij activiteiten die deels essentieel en deels niet-essentieel zijn. Bijvoorbeeld een post- en pakketservice in een niet-essentiële winkel. Wanneer is de CTB-plicht voor het werk van toepassing in een setting waar sprake is van een combinatie van CTB-plichtige activiteiten en van niet CTB-plichtige activiteiten?

De leden willen graag weten waarom er bij de tweede categorie (b) op andere terreinen een CTB als voorwaarde te stellen voor eenieder die in het kader van beroep of bedrijf, dan wel als vrijwillige toegang wenst tot een arbeidsplaats, er niet een nadere inkadering in de wet heeft plaatsgevonden. Bijvoorbeeld door al in de wet aan te geven dat het gaat om arbeidsplaatsen waar niet altijd de 1,5 meter kan worden gewaarborgd of waar gewerkt wordt door of met kwetsbare mensen? Of door bijvoorbeeld specifieke sectoren op te nemen in de wet? Waarom wordt dit ook pas in de ministeriële regeling duidelijk om welk type sectoren het zou kunnen gaan? Waarom wordt ervoor gekozen de CTB-plicht als eerste te nemen en daarna de alternatieven, in plaats van andersom, met de CTB-plicht als alternatief als andere maatregelen niet of slecht uit te voeren zijn?

De leden van de VVD-fractie willen graag weten of er ook een CTB-plicht kan gaan gelden voor bezorgservices voor pakketten, maaltijden of boodschappen.

Genoemde leden begrijpen dat een CTB op het werk niet nodig is in categorie (b) indien er bepaalde alternatieve maatregelen in de bedrijfsvoering kunnen worden doorgevoerd. Klopt het dat in de ministeriële regeling dan de alternatieve maatregelen worden opgenomen? Welk overleg vindt over de ministeriële regeling en de alternatieve maatregelen plaats met de sectoren en branches? Het kan toch niet zo zijn dat er straks totaal onpraktische of onrealistische maatregelen worden voorgesteld als alternatief?

Kan de regering een aantal voorbeelden geven van die alternatieve maatregelen die een bedrijf zou kunnen treffen dan wel waaraan gedacht zou kunnen worden?

En wat gebeurt als er gemakkelijke alternatieve maatregelen te nemen zouden zijn, maar de werkgever daar geen gebruik van maakt en kiest voor de eenvoudige route van CTB op het werk? Heeft de werkgever in deze situatie allereerst de inspanningsverplichting om de minder ingrijpende en dus alternatieve maatregelen te nemen?

Genoemde leden lezen ook dat er gedifferentieerd kan worden naar categorieën van personen, arbeidsplaatsen of werkzaamheden. Kan de regering hier een aantal voorbeelden van geven? En in hoeverre is dit praktisch voor een werkgever om dit te combineren in één bedrijf en/of arbeidsplaats?

Ook kan er gedifferentieerd worden naar gemeenten of veiligheidsregio’s. In wat voor situatie kan hier gebruik van gemaakt worden?

De leden van de VVD-fractie lezen dat een CTB op het werk in categorie b alleen ingezet kan worden als het epidemiologisch beeld «ernstig» of «zorgelijk» is. Waarom is niet alleen gekozen voor «ernstig»? En in hoeverre geldt «ernstig» en «zorgelijk» ook voor categorie c?

En zijn adviezen zoals thuiswerken, thuiswerken bij klachten en gespreid werken ook alternatieven voor een CTB op het werk, en daarbij minder ingrijpend? Bijvoorbeeld in de situatie van «zorgelijk»?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de derde categorie (c) de inzet van coronatoegangsbewijzen mogelijk maakt voor bezoekers van arbeidsplaatsen buiten de CTB-plichtige sectoren. Waar moet dan bijvoorbeeld aan worden gedacht? Deze leden vinden het in principe logisch dat dit zou kunnen voor bezoekers van een penitentiaire inrichting. Zij zijn benieuwd of dit ook bezoekersruimten van politiebureaus, bezoekersruimten van zorginstellingen en Defensielocaties betreft? Kan deze categorie ook worden toegepast op plekken waar Rijksambtenaren, provincieambtenaren en gemeenteambtenaren werken?

Voor een zorginstelling waar mensen permanent wonen vinden genoemde leden dit minder begrijpelijk. In eerdere periodes van strenge maatregelen is eigenlijk altijd geconstateerd dat voor mensen die permanent wonen in een zorginstelling, (beperkt) bezoek van familie van essentieel belang is voor hun welzijn. Deze leden begrijpen dat er soms beperkende maatregelen voor bezoek aan kwetsbare mensen in zorginstellingen genomen moeten worden. Er is echter toch ook geleerd van deze coronacrisis dat geen bezoek funest kan zijn voor mensen. Hoe past dit in de voorliggende wetswijziging en dan met name categorie c? Nu is in de memorie van toelichting alleen opgenomen dat er geen beperkingen of voorwaarden worden opgelegd aan familieleden of naasten als de verwachting is dat de patiënt op korte termijn komt te overlijden. Buiten die situatie is bezoek, ook al is het een beperkt aantal, toch ook cruciaal voor het welbevinden? Waarom is er in de wet gekozen voor één familielid, en niet bijvoorbeeld twee of drie vaste familieleden, zeker in het geval waar het een ouder echtpaar betreft waarvan er één in een zorginstelling verblijft. Dan komt toch alles op de schouder van die ene persoon?

De leden van de VVD-fractie begrijpen de passage in de memorie van toelichting over de «zelfstandige inzet van het CTB» niet goed. Betekent het praktisch een ontkoppeling van het CTB en dat het een zelfstandig instrument wordt?

De leden van de VVD-fractie vinden het logisch dat voor het CTB op het werk 3G gaat gelden en dat 2G niet mogelijk is. De werknemers die niet gevaccineerd of genezen zijn moeten zich echter hoogfrequent testen. Wat wordt hieronder verstaan? Is dat dagelijks voor de werkdag? Of is dat drie keer per week?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering of het netwerk van testen voor een CTB fijnmazig genoeg is voor het CTB op het werk. Kan de regering hierop reflecteren? De afspraak is dat er op dertig minuten reisafstand met de auto een testlocatie moet zijn. Op sommige plekken wordt dat al niet stabiel gehaald, zoals op de Waddeneilanden. Maar ook in dunbevolkte gebieden is dertig minuten reisafstand met de auto soms lastig realiseerbaar. Hoe kijkt de regering hiernaar? Kan de regering hierop reageren en reflecteren? Als de afstand tot de testlocatie op het platteland inderdaad dertig minuten met de auto is, en een werknemer heeft bijvoorbeeld geen auto (en het openbaar vervoer rijdt op het platteland ook niet altijd frequent), hoe wordt daar dan mee om gegaan? In hoeverre is het dan redelijk en proportioneel om je bij een fulltime dienstverband van vijf dagen per week te moeten laten testen? In hoeverre zijn zelftesten onder toezicht een alternatief in zo’n geval?

Deze leden vragen de regering of bij de vormgeving van dit wetsvoorstel gebruik is gemaakt van eerder opgedane kennis en ervaring van vergelijkbare situaties, zoals de Mantouxtest of de verplichte hepatitis-vaccinatie bij werknemers in zorgorganisaties. Zo ja, welke aspecten zijn meegenomen, of welke juist niet?

De leden van de D66-fractie vragen of de regering zou kunnen aangeven aan welke sectoren wordt gedacht om de inzet van het CTB te verbreden naar de werkvloer, naast de sectoren waar voor bezoekers het CTB al geldt. Deze leden vragen of de regering de selectie van deze sectoren af laat hangen van de besmettingen op de werkvloer, op welke wijze deze sectoren afgebakend kunnen worden en aan de hand van welke indicatoren de regering besluit of zij het CTB zou willen inzetten voor de werkvloer in een bepaalde sector.

Zij begrijpen namelijk het spoedeisende karakter als besloten zou worden tot het toepassen van het CTB, maar zouden daarom voorafgaand helder willen hebben op welke indicatoren wordt getoetst. Zij vragen de regering ook in welke sectoren op dit moment de meeste besmettingen plaatsvinden, en of daar een CTB zou helpen om die besmettingen te voorkomen. Deze leden vragen of in die zin de noodzaak voor het wel of niet toepassen van een CTB op de werkvloer ook af- of toeneemt bij een aangescherpt advies om thuis te werken (of andere geldende maatregelen).

De leden van de D66-fractie vragen in dat kader eveneens op welke wijze een «vergelijkbaar beschermingsniveau» moet worden geïnterpreteerd. De wet voorziet in de mogelijkheid om bij een dergelijk beschermingsniveau het CTB niet te hoeven toepassen. Deze leden vragen waar de regering dan aan denkt, of het bijvoorbeeld gaat over het afstand kunnen houden tot collega’s of bezoekers, of het gaat om de mogelijkheid om thuis te werken, of dat het ook kan gaan om beschermende kleding. Zij vragen daarbij ook bij welke mate van bescherming de regering die bescherming gelijkstelt aan het toepassen van een CTB en of dit altijd een keuze blijft van een werkgever. Kan een werkgever er bijvoorbeeld voor kiezen om als op een andere wijze een voldoende beschermingsniveau wordt bereikt, het CTB uit gemak toch toe te passen? En kan een individuele werknemer ervoor kiezen om zelf maatregelen te treffen die een vergelijkbaar beschermingsniveau bewerkstelligen, en daarmee niet meer een CTB te hoeven laten zien?

De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze een werkgever verantwoordelijk kan worden gehouden voor het maximaal proberen een vergelijkbaar beschermingsniveau te behalen buiten het toepassen van een CTB om, door zowel organisatorische als praktische aanpassingen, zodat deze alleen wordt ingezet als dat echt niet anders kan. Deze leden vragen in dat kader de regering ook bij wie werknemers of werkgevers terecht kunnen als de wet- en regelgeving voor hen niet duidelijk genoeg is en daarover in conflict komen. Zij vragen of de regering met hen deelt dat ook hier duidelijkheid vooraf veel ongewenste verwarring kan voorkomen.

De leden van de D66-fractie vragen welke sectoren de regering precies voor ogen heeft bij categorie (c): verbreding van de inzet van het CTB op andere terreinen buiten de CTB-plichtige sectoren voor bezoekers van arbeidsplaatsen. Zij constateren dat in deze categorie (c) de werknemers zelf geen CTB-plicht kennen, maar bezoekers wel. De leden van de D66-fractie vragen om deze reden waarom deze specifieke sectoren niet onder de reguliere sectoren van het CTB worden gebracht (zoals reeds in de wet is opgenomen, bijvoorbeeld in de horeca). Zij vragen of het klopt dat bij deze derde categorie het op een andere manier kunnen voorzien in een vergelijkbaar beschermingsniveau het belangrijkste verschil is tussen de in categorie (a) genoemde reeds CTB-plichtige sectoren. Zou de regering voor deze categorie (c) meerdere voorbeelden kunnen noemen? De leden van de D66-fractie vragen daarbij ook naar een van de reeds concreet genoemde voorbeelden: de bezoekersruimte van een penitentiaire inrichting. Deze leden vragen de regering hoe het benoemen van deze specifieke plek zich verhoudt tot het (internationale) recht om bezoek te kunnen ontvangen bij detentie.

De leden van de PVV-fractie achten de doelstelling van de regering om met een CTB op de werkvloer de transmissie van het coronavirus te verminderen om drie redenen onacceptabel en volstrekt achterhaald.

Ten eerste omdat deze leden van mening zijn dat een overheid niet het brood uit de mond van haar burgers mag stoten.

Ten tweede omdat met de werkelijke bedoeling van de wetswijziging, namelijk dat ongevaccineerden zich laten vaccineren, transmissie van het virus niet wordt gestopt. Wetten voor CTB’s kunnen volgens deze leden niet worden gebaseerd op cijfers die zijn gebaseerd op momentopnames en al helemaal niet als de transmissie door gevaccineerden steeds dichterbij de transmissie door ongevaccineerden komt te liggen. Ook na een derde prik. Zie in dit kader recentelijke artikelen in The Lancet zoals: «The absurd theatre of vaccine passports» en «The epidemiological relevance of the COVID-19-vaccinated population is increasing».

Ten derde omdat het Outbreak Management Team (OMT) in het 130e OMT-advies stelt dat een CTB, deze leden citeren: «géén maatregel is om virusverspreiding te voorkomen».

Volgens de leden van de PVV-fractie moeten dit genoeg redenen zijn voor de regering om voorliggende wetswijziging in te trekken. Zij ontvangen graag een uitgebreide reactie van de regering op deze drie punten, indien zij toch wenst door te gaan met deze wetswijziging.

De regering geeft aan dat met de verbreding van de inzet van het CTB naar de arbeidsplaats een fundamentele stap wordt gezet. Voor de leden van de PVV-fractie gaat deze stap te ver. Het heeft volgens hen niets meer te maken met infectieziektebestrijding. Dat vindt ook het OMT, gezien het in het 130e OMT-advies stelt dat een CTB, wij citeren: «géén maatregel is om virusverspreiding te voorkomen». De leden van de PVV-fractie vinden het veel te ver gaan dat werknemers die niet besmet zijn met het coronavirus zich dagelijks zullen moeten gaan testen voor hun broodwinning, terwijl zij aan de andere kant op diezelfde werkvloer wel besmet kunnen worden door gevaccineerde collega’s die zich niet hoeven te laten testen. Genoemde leden ontvangen graag een reactie hierop.

De leden van de PVV-fractie willen graag weten uit welke wetenschappelijke studie of uit welke ervaringen uit welk land blijkt dat het CTB de verspreiding van het coronavirus remt. Genoemde leden zien juist een explosieve stijging in het aantal besmettingen sinds de invoering van het CTB in ons land van 1.600 positieve tests aan de start tot ruim 23.000 nu eind november 2021.

Dit wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om buiten de CTB-plichtige sectoren bij ministeriële regeling andere terreinen aan te wijzen waar een CTB-plicht kan gaan gelden voor eenieder die in het kader van een beroep of bedrijf, dan wel als vrijwilliger, toegang wenst tot een arbeidsplaats. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering al voor bepaalde sectoren c.q. bepaalde regio’s voornemens is een dergelijke verplichting in te stellen, en zo ja, welke dat zijn.

Als tot aanwijzing van een bepaald terrein wordt overgegaan, zal in de ministeriële regeling worden bepaald dat de CTB-plicht niet geldt voor de gevallen waarin de werkgever op een andere, in de regeling bepaalde wijze, zorgdraagt voor een beschermingsniveau dat vergelijkbaar is met het beschikken over een CTB. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of deze voorwaarden waarop een uitzondering mogelijk gemaakt wordt, enkel op basis van een OMT-advies zullen worden opgesteld. Krijgen werkgevers en/of werknemers in de betrokken sectoren inspraak in deze voorwaarden, of kunnen zij bijvoorbeeld alternatieve ideeën voorleggen aan het OMT?

De regering schrijft dat een CTB alleen op de arbeidsplaats zal worden ingezet als het epidemiologisch beeld zoals vastgelegd in de Aanpak Najaar «ernstig» of «zorgelijk» is. De leden van de CDA-fractie vragen of dit betekent dat als Nederland zich weer in niveau «waakzaam» bevindt, iedere CTB-plicht op arbeidsplaatsen automatisch komt te vervallen. Deze leden vragen tevens of de CTB-plicht op arbeidsplaatsen automatisch komt te vervallen in een bepaalde regio als die regio zich weer in niveau «waakzaam» bevindt.

Kan de regering nader aangeven welke medicatie-inkoopcontracten er nu zijn, inclusief hoeveelheden, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Immers, met nieuwe medicatiemogelijkheden kan de belasting van de zorg ook worden verminderd en wellicht de inzet van een CTB voorkomen. Kan de regering tevens aangeven hoe medicatie in de modellen wordt meegenomen?

Er zijn blijkbaar achttien sectoren geïdentificeerd waar nu extra inzet op wordt gepleegd. Echter, er zijn ook veel mensen die niet meer werken en het beste door de huisarts benaderd kunnen worden. Is de regering bereid huisartsen extra te belonen voor het zetten van het eerste vaccin, zo vragen genoemde leden?

De leden van de SP-fractie lezen dat de regering naar het advies van het 128e OMT verwijst, waarin wordt gesteld dat 9 procent van de infecties op de werkvloer plaatsvinden, en dat dit een rechtvaardiging is om op de werkvloer meer in te kunnen grijpen. Deze leden constateren echter dat op betreffend moment het 127e advies gold, waarin het door genoemde leden gehekelde advies van 50 procent thuiswerken zat. Deelt de regering de mening dat eerst van werkgevers en werknemers gevraagd moet worden om zoveel mogelijk thuis te werken, omdat dit een veel effectiever instrument is? Kan de regering haar antwoord uitgebreid toelichten? Kan de regering daarbij inzicht geven in wat het percentage besmettingen op de werkvloer is wanneer het huidige thuiswerkadvies – werk thuis, kan dat niet houdt anderhalve meter afstand – geldt? Zo nee, waarom niet en wanneer kunnen deze leden dat cijfer wel krijgen?

De leden van de SP-fractie vragen de regering of het doel van een CTB op de werkvloer is om de epidemie te bestrijden en virusverspreiding te voorkomen? Zo ja, is deze maatregel dan wel geschikt om dit doel te bereiken? Dit mede gelet op het feit dat het OMT in haar 130e advies aangeeft dat een CTB-modaliteit géén maatregel is om virusverspreiding te voorkomen en een epidemie te bestrijden, en het feit dat de regering stelt dat dit instrument alleen ingezet wordt als het epidemiologische beeld ernstig of zorgelijk is. Ontbreekt dan niet de noodzaak en de juridische basis om grondrechten aan te tasten? Graag ontvangen genoemde leden hierop een uitgebreide toelichting van de regering. Zij constateren dat dit wetsvoorstel ertoe leidt dat zorgprofessionals, zelfs als die bevestigde ziekteverschijnselen hebben, kunnen worden ingezet bij de zorg voor de meest kwetsbaren en daarbij risico lopen collega’s en patiënten en/of cliënten te besmetten. Wat is de reactie van de regering hierop?

De leden van de SP-fractie lezen dat de regering voorstelt dat voor de categorieën (b) en (c) geen CTB-plicht zal gelden in de gevallen waarin de werkgever, of degene die bevoegd is tot het toelaten van personen tot de arbeidsplaats, op een andere, in de ministeriële regeling bepaalde wijze zorgdraagt voor een beschermingsniveau dat vergelijkbaar is met het beschikken over een CTB. Kan de regering nader uitleg geven wat een vergelijkbaar beschermingsniveau is en welke maatregelen dan getroffen moeten zijn? Is dit beschermingsniveau gebaseerd op de arbeidshygiënische strategie zoals die verplicht is vanuit de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet)? Indien het beschermingsniveau gebaseerd is op de arbeidshygiënische strategie zoals die verplicht is vanuit de Arbeidsomstandighedenwet, willen deze leden van de regering weten waarom niet gekozen is deze strategie te handhaven in plaats van het inzetten van het CTB op de werkvloer. Deze leden willen ook weten welke andere maatregelen een werkgever kan nemen om tot een beschermingsniveau te komen dat vergelijking is met het beschikken over een CTB? Is het ook niet zo dat het handhaven van de basisregels (afstand houden, inzet van mondneusmaskers, thuiswerken etc.) ook door het OMT wordt gezien als effectievere inzet dan het CTB? Erkent de regering dat verwaarlozing van de basisregels (zoals thuisblijven bij klachten) juist extra belangrijk wordt wanneer met CTB wordt gewerkt, aangezien iemand die besmet is met een CTB nog steeds naar het werk kan komen terwijl op de betreffende werkplek juist dóór de inzet van het CTB de basisregels worden losgelaten?

Deelt de regering de mening dat wanneer op specifieke arbeidslocaties buitensporig vaak veel besmettingen voorkomen, dit dan iets zegt over de slechte arbeidsomstandigheden op deze locaties? Is het niet zo dat dat als een virus zich zo makkelijk, bijvoorbeeld binnen een slachterij of fabriekshal, kan verspreiden dat er dan een dieperliggend probleem is, bijvoorbeeld in de ventilatie en de luchtverversing? Zou het voor de regering dan niet verstandiger zijn om werkgevers te dwingen om slecht geventileerde arbeidslocaties aan te pakken in plaats van werknemers verantwoordelijk te maken voor deze omstandigheden?

De leden van de SP-fractie lezen dat de vertegenwoordiging van werknemers op de werkplaats niet hoeft in te stemmen met een eventuele CTB-plicht, omdat dit per ministeriële regeling wordt vastgelegd. Zij vragen de regering of het voor hen wel mogelijk is om bij de werkgever een adequaat beschermingsniveau af te dwingen, zodat het CTB niet verplicht hoeft te worden? Kan de regering het antwoord hierop toelichten?

De leden van de SP-fractie constateren dat er in de zorg nu uitzonderingen worden gemaakt voor zorgprofessionals die bij corona(klachten) niet in quarantaine hoeven onder bepaalde voorwaarden. Deze uitzonderingen heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) opgenomen in de richtlijnen voor zorgpersoneel buiten het ziekenhuis en de Federatie Medische Specialisten (FMS) voor zorgmedewerkers in het ziekenhuis. Deze leden vragen de regering hoe dit in verhouding staat tot dit wetsvoorstel en een eventueel hieruit volgende ministeriële regeling. Wat als werkenden aan de ene kant gedwongen worden om met corona(klachten) toch te komen werken en tegelijkertijd hun CTB moeten tonen? Dan ontstaat toch een heel vreemde situatie? Het is immers zo dat wanneer je gevaccineerd bent het vinkje op groen blijft staan, ook wanneer je op een later moment wel besmet bent geraakt.

De SP-leden constateren dat de mogelijkheid om een sector CTB-plichtig te maken naar alle waarschijnlijkheid vooral zal gaan gebeuren in die sectoren waarbij personen dicht op elkaar, vrijwel binnen elkaars «ademcirkel» verblijven. Dit zal dus de werknemers betreffen die niet thuis kunnen werken. Veel van deze werknemers zijn werkzaam in de cruciale beroepen. Een deel van hen heeft flexibele arbeidscontracten, is laaggeletterd of is arbeidsmigrant. Kan de regering toelichten waarom zij het terecht vindt dat juist deze werknemers te maken krijgen met de zwaarste gevolgen en een grote inbreuk op de mensenrechten? Ziet zij in dat dit ook nog gevolgen kan hebben voor de krapte aan personeel die ook nu al speelt in deze sectoren?

De leden van de SP-fractie lezen dat werknemers alternatieve werkzaamheden aangeboden kunnen worden als zij niet aan de CTB-plicht kunnen of willen voldoen. Tegelijkertijd lezen zij dat de regering verwacht dat een specifieke groep werknemers in productiehallen zal werken. Kan de regering toelichten hoe zij voor deze werknemers alternatieve werkzaamheden voor zich ziet? De regering zegt daarbij tevens dat het mogelijk kan zijn dat werknemers (om)geschoold kunnen worden voor deze alternatieve werkzaamheden. Hoe reëel vindt de regering deze optie als het gaat om een tijdelijke situatie? Kan zij dit uitgebreid toelichten?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat onder de mogelijkheden (b) en (c) geen CTB-plicht wordt ingevoerd als een werkgever alternatieve beschermingsmaatregelen kan invoeren. Begrijpen deze leden het goed dat bij die mogelijkheden de werkgever ook kan afzien van die alternatieve maatregelen, omdat deze van mening zijn dat die voor dat bedrijf niet passend zijn en daarmee voor het bedrijf een CTB-plicht kan laten invoeren? Zo ja, deelt de regering dan de mening van genoemde leden dat door deze keuzemogelijkheid bij een werkgever neer te leggen er toch nog het risico bestaat dat daarmee een werkgever tegenover zijn personeel komt te staan? Zo nee, wat begrijpen deze leden dan niet goed?

Deelt de regering de mening dat een testverplichting via de GGD voor werknemers, zeker als zijn full time aanwezig moeten zijn op hun bedrijf, een zware belasting vormt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Hoe kijkt de regering tegen de mogelijkheid aan om ook door middel van een onder controle afgenomen zelftest toegang tot een bedrijf te krijgen?

Het OMT is van mening dat verplichte CTB’s niet voor de zorg zouden moeten gaan gelden. Waarom daar niet en in andere sectoren wel, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat indien tot aanwijzing wordt overgegaan er een CTB-plicht gaat gelden en bij ministeriële regeling wordt bepaald «dat de CTB-plicht niet geldt voor de gevallen waarin de werkgever op een andere, in de regeling bepaalde wijze zorgdraagt voor een beschermingsniveau dat vergelijkbaar is met het beschikken over een CTB». Waarom kan een dergelijke bepaling niet voor alle werkvloeren gelden? Waarom wordt ook in sectoren waar nu al een CTB-plicht voor bezoekers geldt deze ook ingevoerd voor werknemers? Waarom kan ook daar niet van worden afgezien als er op een andere manier een vergelijkbaar beschermingsniveau kan worden bereikt?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de alternatieve maatregel – die in de plaats komt van de CTB-plicht – van overheidswege wordt bepaald. Kan worden aangegeven aan welke alternatieve maatregelen, anders dan placering of afstand houden, kan worden gedacht, met name daar waar het bedrijven betreft waar thuiswerken niet tot de mogelijkheden behoort?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de maatregelen die voortvloeien uit het onderhavige wetsvoorstel zijn bedoeld om de transmissie van het virus te verminderen. Tegelijkertijd vindt maar 9 procent van de besmettingen plaats op de werkvloer. Welk deel van die 9 procent was in banen die ook thuis beoefend kunnen worden? En hoeveel van deze besmettingen denkt de regering te kunnen voorkomen door het vragen van een CTB op de werkvloer? En hoeveel kan worden voorkomen door thuiswerken of veilig werken (met persoonlijke beschermingsmiddelen en/of afstand)? Hoe worden de sociale partners en het bedrijfsleven meegenomen in deze besluitvorming?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering tevens in hoeverre het zin heeft om deze maatregelen te treffen, terwijl er in de huidige epidemiologische situatie vooral generieke maatregelen nodig zijn. Bij welke besmettingscijfers kan het CTB op de werkvloer dan wel van toegevoegde waarde zijn? En hoe wordt de ziekenhuisbezetting als indicator gebruikt? Kan de regering duidelijkheid scheppen of er voor de inzet van het CTB op de werkvloer wordt gekeken naar besmettingen of ziekenhuisopnames? De regering geeft tevens aan dat met de grilligheid van het virus er geen exacte parameters kunnen worden afgesproken wanneer het CTB kan worden ingezet, maar kan zij dan tenminste wel aangeven binnen welke paramaters het CTB sowieso niet kan worden ingezet?

Genoemde leden lezen dat werknemers ook met een negatieve testuitslag naar hun werk kunnen. Kan de regering garanderen dat er geen 2G-beleid gaat gelden op de werkvloer? Is er wel voldoende testcapaciteit om iedereen te testen voorafgaand aan de werkdagen? En zijn er wel voldoende testlocaties in de buurt om daadwerkelijk laagdrempelig te testen? Heeft de regering ook overwogen om teststraten bij grote werkgevers in te richten? Als testen niet laagdrempelig in de buurt kan, is er dan niet al de facto spraken van 2G op de werkvloer? En tot slot, wie is verantwoordelijk voor de reiskosten en de tijd die werknemers besteden aan het doen van een test? Als dit nodig is voor werk, wordt dit dan ook gewoon vergoed?

De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen dat het CTB ook gaat gelden voor werknemers in het onderwijs, indien dat van studenten ook wordt gevraagd. Is er een beeld van het aantal leraren dat niet is gevaccineerd? Verwacht de regering dat ongevaccineerde leraren eerder zullen uitstromen, omdat zij geen zin hebben om dagelijks te testen? Wat zijn de effecten daarvan op het lerarentekort en daarmee op de continuïteit en beschikbaarheid van onderwijs voor alle studenten in het land?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de werkgever de aangewezen persoon is om het personeel te controleren op het CTB. Zijn werkgevers daar wel goed genoeg voor geëquipeerd? Wat geven zij aan nodig te hebben van de rijksoverheid, mocht het onderhavige wetsvoorstel worden aangenomen?

Hoewel deze leden begrijpen dat er vanuit het oog van proportionaliteit alleen een CTB gevraagd kan worden op arbeidsplaatsen waar het werk zich kenmerkt door risicovolle situaties, maken zij zich zorgen om een volgende tweedeling. Hieruit vloeit namelijk voort dat de mensen met goedbetaalde banen, die eventueel thuis kunnen werken, geen CTB-plicht hebben, terwijl de mensen die bijvoorbeeld in de fabriek, schoonmaak, horeca of detailhandel minder goed betaalde banen hebben aan een extra voorwaarde moeten voldoen voor hun recht op werken. Hoe ziet de regering dit?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het niet voor de hand ligt om generieke maatregelen te nemen. Er is momenteel sprake van een «avondlockdown». Daarnaast is nu sprake van een mogelijk nog besmettelijkere coronavariant. Daarmee lijkt de werkelijkheid het onderliggende spoedwetsvoorstel al te hebben ingehaald. Kan de regering hierop reflecteren? Als er nu toch weer generieke maatregelen nodig zijn, wat is dan nog de functie van het onderliggende voorstel? En ook in de toekomst is het dan maar de vraag of het CTB op de werkvloer van toegevoegde waarde is. Wat als de besmettingscijfers laag zijn? Dan kunnen CTB’s en Testen voor Toegang helpen om de transmissie laag te houden, maar als het virus weinig circuleert, is dan een CTB met de inbreuk op de grondrechten wel te rechtvaardigen?

De regering stelt dat het doel van het wetsvoorstel is om de transmissie van het coronavirus te verminderen en acht de inzet van het CTB op de werkvloer noodzakelijk in het licht van de verslechterende epidemiologische situatie. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering onderschrijft dat in de huidige verslechterende epidemiologische situatie, en met de hoge druk op de zorg, de eerste prioriteit moet liggen bij het effectief bestrijden van het virus en het voorkomen van verspreiding door betere naleving van basisregels en de invoering van collectieve maatregelen? Op welk moment acht de regering het raadzaam om het voorliggende wetsvoorstel via een ministeriële regeling te activeren, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie de regering. Zij vragen daarbij te expliciteren op welk moment dit wetsvoorstel bijdraagt aan het bereiken van de gestelde doelen.

De regering heeft de eerdere keuze om het CTB niet op de werkvloer te laten gelden in CTB-plichtige sectoren met dit wetsvoorstel veranderd, vanwege onder andere het verminderde draagvlak in de samenleving voor generieke beperkende maatregelen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering naar het effect van bredere inzet van het CTB juist op dit draagvlak van bijvoorbeeld de basismaatregelen. Maakt bredere inzet van het CTB niet juist dat basismaatregelen en generieke maatregelen nog minder worden nageleefd? Hoe voorkomt de regering deze paradoxale uitwerking?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat bij ministeriële regeling de inzet van het CTB beperkt kan worden tot risicovolle settings op de arbeidsplaats en dat regionale differentiatie van de inzet mogelijk is. Ligt het in de lijn der verwachting dat deze differentiatie en beperking wordt gehanteerd, ook in CTB-plichtige sectoren? Kan het betekenen dat een verplicht CTB voor werknemers bijvoorbeeld wel gaat gelden in de ongeplaceerde horeca maar niet in de geplaceerde horeca? Op welke wijze weegt de regering deze inzet?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in het negende lid van artikel 58ra dat de regering bepaalt op welke wijze een vergelijkbaar beschermingsniveau kan worden bereikt als alternatief voor een CTB. Is de regering van plan de werkgever meerdere opties te geven op welke wijze hij een vergelijkbare bescherming kan bieden? Deze leden kunnen zich namelijk voorstellen dat het van de concrete omstandigheden afhangt welk alternatief haalbaar is, maar wel met een gelijk effect tot gevolg, bijvoorbeeld het handhaven van de anderhalve meter of een maximaal aantal mensen per vierkante meter. Aan welke alternatieve maatregelen denkt de regering? Behoort een vorm van sneltesten ook tot de alternatieven en op welke wijze worden werkgevers hierbij betrokken?

Daarnaast vragen de leden van de ChristenUnie-fractie met betrekking tot het negende lid waarom de regering heeft gekozen voor een gelijkstelling van een CTB aan een alternatieve maatregel. Ligt het niet in lijn met artikel 58rb dat inzet van een CTB pas mag plaatsvinden als andere, minder ingrijpende maatregelen eerst zijn ingezet? Hoe weegt de regering dit lid in het licht van het vereiste van proportionaliteit?

Lezen de leden van de ChristenUnie-fractie de wet goed als zij menen dat met de proportionaliteit en subsidiariteit die de regering beoogt in de maatregelen zoveel mogelijk naar maatwerk moet worden gezocht in de toepassing van het CTB op de werkvloer? Waarom kiest de regering er niet voor om de toepassing van het CTB op de werkvloer bij voorbaat te beperken tot risicovolle settings en in regio’s waar de besmettingsgraad hoog is?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering aan kan geven of bedoeld is dat als voor een CTB-plichtige sector (categorie a) de CTB-plicht op de werkplek gaat gelden, dat dan voor alle werkplekken in die sector gaat gelden – ook de werkplekken in zo’n sector waar evident geen besmettingsgevaar is (denk bijvoorbeeld aan een kantoorplek voor administratiewerkzaamheden afgezonderd van bijvoorbeeld een restaurantvloer, of een met glas afgesloten kaartverkooploket in een theater)?

Is het werkgevers verboden een CTB te vragen op terreinen die niet bij ministeriële regeling zijn aangewezen? Zo nee, zou het voor de bescherming van werknemers niet beter zijn als een dergelijk verbod wordt opgenomen in de wet, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie de regering.

Wat betekent het dat het CTB als zelfstandig instrument wordt gepositioneerd met deze wetswijziging? De regering wijst op het feit dat met een hoge vaccinatiegraad en hoge vaccineffectiviteit gerichte instrumenten zoals het CTB beter passen dan generieke maatregelen. Hoe weegt de regering de zich ontwikkelende vaccineffectiviteit bij het bepalen of het CTB als instrument gepast is?

De regering stelt een sociaalmaatschappelijke en economische reflectie in het vooruitzicht, wanneer daadwerkelijk wordt overwogen de verbreding van het CTB tot arbeid en bezoek in te zetten. De leden van de JA21-fractie vragen wat de waarde is van een dergelijke reflectie, nu van tevoren vaststaat dat in een dergelijk geval de verbreding met of zonder reflectie toch gaat worden toegepast. Hoe serieus neemt de regering het reflecteren op sociaalmaatschappelijke en economische inzichten, als de keuze voor toepassing in een dergelijk geval reflecteert in de kleur T-Ford die klanten destijds konden kiezen: zwart of zwart.

De leden van de JA21-fractie zijn benieuwd of de regering enige reële inschatting heeft kunnen maken van de onbedoelde maar onmiskenbare gevolgen van het verruimd afdwingen van coronatoegangsbewijzen in bepaalde sectoren. Zo is de verwachting gerechtvaardigd dat veel vrijwilligers in de sociaal-culturele sector, die onmisbaar zijn om de voorzieningen als bibliotheken en musea draaiend te houden, het voor gezien zullen houden. Is de regering zich bewust van het onbedoelde neveneffect dat afdwingen van het CTB zal zorgen voor een kaalslag die voor een aantal instellingen de nekslag kan betekenen?

De leden van de JA21-fractie willen weten of de regering een onderbouwing voorhanden heeft die voldoende aannemelijk maakt dat een zeer ingrijpend middel als het breder inzetten van coronatoegangsbewijzen daadwerkelijk bijdraagt aan het toeroepen van een halt aan het aantal besmettingen en het verminderen van de druk op de ziekenhuiszorg. Dit in het licht van de inschatting van het OMT dat in oktober 2021 slechts 9 procent van de besmettingen in de werkplaats is opgelopen. Genoemde leden kunnen zich niet voorstellen dat «het werk» in redelijkheid als «setting met een relatief hoog risico op transmissie van het coronavirus» kan gelden, zeker in het licht van het gegeven dat volgens het RIVM driekwart van de besmettingen thuis plaatsvindt. Dit in de periode waarin de weersomstandigheden en de werksituatie de grootste kans bieden op overdracht van het virus. Is de regering werkelijk bereid een fundamentele stap te zetten, zoals omschreven in de memorie van toelichting, op grond van het gegeven dat nog niet één op de tien besmettingen plaatsvindt in de werksituatie? De leden van de JA21-fractie wijzen er bovendien op dat de besmettingen in de situaties waarop de verbreding betrekking heeft relatief in veel mindere mate betrekking heeft op de kwetsbare doelgroepen.

Waarom, zo vragen de leden van de JA21-fractie aan de regering, speelt verdeeldheid op de werkvloer, polarisatie, het op scherp zetten van verhoudingen en dergelijke, voor de regering geen enkele rol van betekenis in het streven om koste wat het kost de werking van het CTB te verbreden? Dan gaat het om een diepgaande afweging, in plaats van het op verschillende plaatsen in de memorie van toelichting zijdelings aanstippen van dit probleem.

De regering gaat in op de besluitvorming naar aanleiding van de epidemiologische situatie van de verbrede inzet van het CTB. De leden van de JA21-fractie zien graag uitgewerkt wat het tijdsverloop is tussen het verloop van een besmettingsgolf en het tijdstip en het traject c.q. de duur van besluitvorming aan de hand van signaalwaarden dat leidt tot de daadwerkelijke inzet van het verbrede CTB. Daarbij krijgen zij graag toegelicht hoe de regering in staat meent te zijn om deze signaalwaarden dermate fijnmazig te interpreteren, dat het mogelijk is om het CTB gericht in te zetten op sectoren of andere aan te wijzen terreinen die op deze specifieke epidemiologische ontwikkeling invloed hebben. Ook vragen zij de regering dit gaarne te voorzien van een tijdsverloop tussen de start van de besmettingsgolf, het tijdstip van besluitvorming, het traject en de duur ervan, alsmede het moment van inzet van het CTB in een specifieke sector en de veronderstelde, mogelijke sturing. Dit in aanmerking genomen dat op voorhand duidelijk is dat er dermate veel onvoorspelbare omgevingsfactoren en variabelen een rol zullen spelen, dat op voorhand reeds mag worden aangenomen dat het CTB weinig toegevoegde waarde zal hebben als sturingsinstrument.

De leden van de SGP-fractie achten de noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit van dit voorstel onvoldoende onderbouwd, zeker gelet op de weging van inbreuk op grondrechten als het recht op privacy (artikel 10 Grondwet, artikel 8 EVRM) en de lichamelijke integriteit (artikel 11 Grondwet, artikel 8 EVRM). Zij vragen de regering om die reden een nadere onderbouwing te geven voor dit verstrekkende wetsvoorstel en daarbij tevens uitvoerig in te gaan op de zwaarwegende bezwaren van het College voor de Rechten van de Mens op dit punt.

De leden van de SGP-fractie missen in de toelichting op het wetsvoorstel een uitgebreide onderbouwing van de effectiviteit van dit voorstel. Zij vragen de regering te onderbouwen waaruit blijkt dat het CTB op het werk ook daadwerkelijk effectief zal zijn in de verspreidingspreventie. En hoe verhoudt dit zich tot de conclusie van het OMT in het 130e advies dat de CTB geen maatregel is om virusverspreiding te voorkomen en een epidemie te bestrijden? Welke gegevens zijn bekend uit studies naar de effectiviteit van een CTB, of vergelijkbare maatregel, voor werksituaties in andere landen? Genoemde leden vragen de regering daarbij tevens in te gaan op de kans op besmetting op het werk, en met welk percentage de voorgestelde maatregelen in dit wetsvoorstel het aantal besmettingen beoogt terug te brengen.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering heeft gekozen voor het uitwerken van de maatregelen middels een ministeriële regeling. Om welke reden is de keuze niet gevallen op een algemene maatregel van bestuur? Deze leden achten dat wenselijker gezien het verstrekkende karakter van de voorgestelde maatregelen. In hoeverre vindt bij uitwerking van de regeling ook sectoraal overleg plaats met de betreffende sectoren om te bepalen welke (gedeelten van) arbeidsplaatsen/type activiteiten in aanmerking zouden kunnen komen voor een CTB?

In het wetsvoorstel is ook de mogelijkheid opgenomen dat de werkgever een alternatieve maatregel neemt, die van overheidswege is bepaald. De leden van de SGP-fractie vragen de regering of het klopt dat dit afhankelijk wordt gemaakt van de bereidheid van de werkgever voor het hanteren van een dergelijke alternatieve maatregel. Hoe beoordeelt de regering het feit dat werknemers daarbij afhankelijk zijn van hun werkgever? Vindt zij niet dat in principe altijd een dergelijke alternatieve maatregel moet worden overwogen alvorens van werknemers wordt gevraagd een CTB op het werk te tonen?

De leden van de SGP-fractie vragen de regering in te gaan op de praktische uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel. Hoe moeten werkgevers invulling gaan geven aan de controle op coronatoegangsbewijzen? Wordt uitgesloten dat er een CTB zal worden gevraagd op werkplekken in de buitenlucht, denk aan bouwvakkers of hoveniers? Wat te denken van de leverancier die voortdurend een CTB moeten laten zien bij iedere arbeidsplek waar hij goederen moet leveren? In de memorie van toelichting valt te lezen dat een CTB-plicht niet snel aan de orde zal zijn voor de kantooromgeving, maar wel voor fabrieksomgevingen. Wat betekent dit praktisch voor een arbeidsplek die bestaat uit een combinatie van kantoor- en fabrieksopstelling?

De leden van de SGP-fractie lezen dat de exacte afbakening van de (deel)terreinen en daarmee ook de specifieke inzet van het CTB, dient te worden bezien in het licht van de epidemiologische omstandigheden van dat moment. Naast signaalwaarden worden daar ook een set contextfactoren bij betrokken. Deze leden vinden dat nog onvoldoende duidelijk is gemaakt wanneer dit middel wordt ingezet in het licht van de genoemde signaalwaarden en contextfactoren. Kan de regering nader ingaan op de weging van deze factoren?

Volgens de regering is de mogelijkheid tot het gericht controleren op een vaccinatie-, herstel- of testbewijs steeds meer een geschikt instrument dat in de plaats kan treden van generieke maatregelen, aangezien het CTB de verspreiding van het virus zou remmen. Kan de stelling dat het CTB de verspreiding van het virus zou remmen nader onderbouwd worden met wetenschappelijke gegevens? Is het niet veel raadzamer in deze fase van de epidemiologische situatie om in te zetten op de naleving van de basismaatregelen? Moeten we niet de conclusie trekken dat we moeten leren leven met het virus in plaats van te proberen het virus onder de duim te krijgen?

De leden van de DENK-fractie willen graag een verduidelijking over een aantal termen die in het wetsvoorstel worden gebruikt. In het wetsvoorstel wordt gesproken over essentiële en niet-essentiële detailhandel. Kan de regering in een schematische weergave zo uitgebreid mogelijk aangeven welke detailhandel als essentieel wordt aangemerkt en welke niet? De regering heeft het in het wetsvoorstel ook over essentiële en niet-essentiële dienstverlening. Kan de regering ook hiervoor in een schematische weergave zo uitgebreid mogelijk uitleggen welke dienstverlening essentieel is en welke dienstverlening niet? Kan de regering ook uitleggen op basis van welke waarden wordt besloten of dienstverlening en detailhandel wel of net-essentieel is? Kan de regering de ministeriële regeling, waarin de sectoren ingedeeld worden in essentieel en niet essentieel, eerst aan de Kamer ter goedkeuring voorleggen, voordat de ministeriële regeling van kracht wordt?

In het wetsvoorstel wordt gesteld dat de genoemde maatregelen enkel ingezet mogen worden, indien dit gelet op de ernst van de bedreiging van de volksgezondheid noodzakelijk is. Wanneer is de ernst van de bedreiging van de volksgezondheid zodanig groot dat de maatregelen noodzakelijk zijn? Welke definitie van noodzakelijk houdt de regering aan? Welke barrières op het gebied van besmetting, ziekenhuisopnames en ic-opnames moeten doorbroken worden alvorens de genoemde maatregelen (elk afzonderlijk) ingezet kunnen worden? In het wetsvoorstel wordt gesteld dat een terrein alleen zal worden aangewezen als dat vanuit epidemiologisch opzicht noodzakelijk is. Kan de regering voor elk terrein dat aan de nieuwe wet wordt onderworpen afzonderlijk aangeven waarom het vanuit epidemiologisch opzicht noodzakelijk is dat het specifieke terrein de CTB aanhoudt?

In het wetsvoorstel lezen genoemde leden: «met de ontkoppeling van het CTB wordt het CTB een zelfstandig – maar nog steeds tijdelijk – instrument ter bestrijding van de coronaepidemie.» Loopt deze wet samen met de Tijdelijke wet maatregelen COVID-19? Betekent «zelfstandig» dat deze wet niet automatisch komt te vervallen als de Tijdelijke wet maatregelen COVID-19 ook komt te vervallen? Zo ja, waarom niet? Zo nee, wat wordt met «zelfstandig» bedoeld?

De leden van de DENK-fractie hebben hun bedenkingen over de te verwachten effecten van de voorgenomen maatregelen en dus ook over het maatschappelijk belang van de maatregelen. Middels de volgende vragen trachten deze leden daarom verdere verduidelijking van gemaakte keuzes in het wetsvoorstel te krijgen. Kan de regering uitleggen waarom er afgelopen week nog werd verkondigd dat code zwart nog ver weg is en een dag later wetsvoorstellen worden ingediend om dergelijke uiterste maatregelen door te voeren die passen bij code zwart? Is het IAK (Integraal Afwegingskader), waar alle nieuwe wet- en regelgeving aan getoetst moet worden, toegepast? Wat was het resultaat hiervan? Kan de schriftelijke uitkomst van de IAK-toets en de bedrijfseffectentoets naar de Kamer worden gestuurd?

In het wetsvoorstel staat dat het maatschappelijk belang van de maatregelen dient te zijn aangewezen. De leden van de DENK-fractie hebben hier ook enkele vragen over. Welk effect op de transmissie van SARS-CoV-2 verwacht de regering met de 3G-maatregel op het werk? Welke data heeft het RIVM over de te verwachten effecten van bovengenoemde maatregelen op de virustransmissie en het aantal ziekenhuisopnames in Nederland? Hoe zeker zijn deze data? Op basis van welke andere data of wetenschappelijke informatie worden deze effecten van de maatregelen gebaseerd? Met hoeveel procent verwacht de regering de transmissie van het virus SARS-CoV-2 en het aantal ziekenhuisopnames te verminderen met bovenstaande maatregel? Kan de regering aan de hand van grafieken of statistieken uitleggen hoe de te verwachten verminderingen van het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames als gevolg van bovengenoemde maatregelen zullen verlopen? In welke andere landen is 3G op de werkvloer ingevoerd? Welke data zijn bekend over het effect van 3G-beleid op de werkvloer in deze landen? Vanaf welke besmettingsgraad en aantal ziekenhuisopnames is het doel van de maatregel bereikt en kan deze weer worden afgeschaft? Hoelang duurt het naar verwachting voor deze resultaten zijn bereikt? Welke economische effecten verwacht de regering met het bovengenoemde wetsvoorstel? Kan de regering dit statistisch weergeven met tabellen en grafieken? Is er een verkennend onderzoek gedaan naar het draagvlak voor een dergelijke wetswijziging? Zo ja, kunt u de resultaten nog voor de wetsbehandeling met de Kamer delen? Zo nee, hoezo niet?

In het wetsvoorstel staat verder: «Bovendien moet de inzet van het CTB gepaard gaan met voorzorgsmaatregelen om eventuele maatschappelijke ongewenste effecten ervan, waaronder afbreuk aan andere maatregelen tegen verspreiding van het virus, vermijdbare achterstanden of ongelijke toegang tot activiteiten, voorzieningen of onderwijs te voorkomen, weg te nemen of te verminderen.» Welke ongewenste maatschappelijke effecten voorziet de regering als gevolg van de maatregelen, genoemd in het wetsvoorstel? Welke voorzorgsmaatregelen gaat de regering nemen om elk van deze ongewenste maatschappelijke effecten weg te nemen of te verminderen? Kan de regering motiveren hoe de voorzorgsmaatregelen de ongewenste maatschappelijke effecten weg kunnen nemen? Over welke tijdsduur wordt de werking van de voorzorgsmaatregelen op het ongewenste effect van het wetsvoorstel geëvalueerd? Welke stappen worden ondernomen als de voorzorgsmaatregelen niet het gewenste effect blijken te hebben en de ongewenste maatschappelijke effecten van betreffend wetsvoorstel blijven bestaan? Komt de nieuwe wet te vervallen als de gepaarde voorzorgsmaatregelen na herhaaldelijke evaluatie niet voldoende in staat blijken om de ongewenste effecten van de wet weg te nemen of te verminderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe is dit geregeld? Heeft de regering ook de vakbonden geïnformeerd over de inhoud van dit wetsvoorstel? Wat vinden zij ervan? Kan de regering met de Kamer delen wat alle vakbonden ervan vinden?

De leden van de DENK-fractie hebben ook haar bedenkingen over de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel schetst een grove versimpeling van de werkelijkheid en doet onvoldoende recht aan de enorme diversiteit en complexiteit van de arbeidsmarkt als geheel. Het negeren hiervan, het plat slaan van de arbeidsmarkt, kan vergaande economische en veiligheidsgevolgen hebben voor individuen, maar ook voor de samenleving als geheel. Door het negeren van de enorme verschillen die er zijn tussen verschillende typen werk en werknemers, door het negeren van kritieke bedrijfsprocessen, die ernstig verstoord kunnen raken door de maatregelen, wordt het wetsvoorstel onuitvoerbaar. De leden van de DENK-fractie wil daarom verdere toelichting over hoe de wet uitgevoerd dient te worden in een aantal specifieke gevallen. Genoemde leden hebben hiervoor de volgende vragen geformuleerd. Kan de regering uitleggen of de verplichting tot het tonen van een CTB ook voor de werkgever van kracht is? Kan de regering ook uitleggen of de werkgever toegang tot het bedrijf wordt ontzegd als hij of zij geen geldige QR-code kan aantonen? Geldt dit ook voor eigenaren van een bedrijf? Aan wie moet de werkgever zich verantwoorden in het geval een QR-code ontbreekt? Kan de regering ook uitleggen of de eigenaar of aandeelhouders toegang tot het bedrijf wordt ontnomen als hij of zij geen geldige QR-code kan aantonen? Worden zij van deze wetgeving uitgezonderd? Zo nee, bij wie moeten zij de QR-code aantonen? Wat zijn de gevolgen voor hen als zij het CTB niet kunnen overleggen? Als werknemers niet voldoen aan de CTB, vallen zij dan onder de Ziektewet (WULBZ) of mag de werkgever dan loon inhouden? Hoe zit het met essentiële werknemers met specifieke vaardigheden of kennis die cruciaal zijn voor de voortgang van het bedrijf of die ervoor zorgen dat alle andere werknemers hun werk kunnen doen? Kunnen die ook de toegang ontzegd worden? Wie betaalt de schade aan het bedrijf? Hoe zit het met essentiële functies in kritieke bedrijfsprocessen, bijvoorbeeld procesoperators in een olieraffinaderij, die de veiligheid borgen van niet alleen de werknemers, maar van hele gebieden? Worden zij ook onderworpen aan deze maatregelen? Wie vangt dit op als zij geen QR-code kunnen of willen overleggen? Wie betaalt de enorme financiële schade als een dergelijk bedrijfsproces als een olieraffinaderij stil komt te liggen als gevolg van de maatregelen? Hoe zit het met de buschauffeurs en tram- en metrobestuurders, die cruciaal zijn voor de mobiliteit van miljoenen mensen elke dag? Hoe vangt de regering hier eventuele problemen, die kunnen optreden als gevolg van de maatregelen, op? Wie gaat de kosten van het niet kunnen werken betalen? Als bijvoorbeeld 20 procent van de werknemers niet kunnen werken, gaat de regering dat dan betalen?

In het wetsvoorstel lezen de leden van de DENK-fractie: «voor zelfstandigen geldt het arbeidsrecht niet en derhalve ook niet de hierboven beschreven loondoorbetalingsverplichting en ontslagbescherming. De overeenkomst van opdracht kent evenwel een eigen regeling in Titel 7 van Boek 7 BW. Ook voor de overeenkomst van opdracht geldt dat de opdrachtgever zich als goed opdrachtgever dient te gedragen, net als dat de opdrachtnemer zich als goed opdrachtnemer dient te gedragen.» Wat is in de context van voorgestelde wet een «goede» opdrachtgever en wat is een «goede» opdrachtnemer? Kan uit bovenstaand citaat worden opgemaakt dat zelfstandigen niet een QR-code hoeven te tonen? Als ZZP’ers, die hun eigen baas zijn, wel een QR-code moeten aantonen, aan wie moeten zij die dan tonen? Kunnen huisartsen op basis van het wetsvoorstel toegang worden ontzegd tot de eigen huisartsenpraktijk? Kunnen tandartsen op basis van het wetsvoorstel toegang worden ontzegd tot de eigen tandartsenpraktijk? Hoe zit het met de kinderopvang, die het mogelijk maakt dat duizenden Nederlanders, waaronder politiemensen en brandweerlui, elke dag naar hun werk kunnen? Worden zij ook onderworpen aan de maatregelen in het wetsvoorstel? Hoe zit het met beveiliging die cruciaal is voor personen die onder dreiging staan, en die ook cruciaal zijn voor de veiligheid van de Tweede Kamerbewoners en werknemers? Worden zij ook onderworpen aan de maatregelen in het wetsvoorstel? Hoe zit het met advocaten? Verliest een persoon zijn of haar recht op verdediging als zijn of haar advocaat geen CTB kan aantonen bij aankomst in de rechtszaal? Hoe zit het met bedrijven die met ransomware worden aangevallen? Als een bedrijf wordt platgelegd, en snel mensen moet inschakelen, moeten zij dan ook eerst testen op de QR-code? Worden zij ook onderworpen aan de maatregelen in het wetsvoorstel? Betekent de voorgestelde wetgeving dat Kamerleden die geen QR-code kunnen overbruggen, niet meer deel mogen nemen aan de vergaderingen en zodoende hun stemrecht verliezen? Hoe zit het met de regering zelf? Wordt de ministerraad ook gecheckt? Door wie dan? Wie controleert de ministers die officieel geen werkgever hebben? Gebeurt dit door de Kamer? Hoe vindt controle van de QR-code plaats in gebouwen die niet zijn ontworpen voor een dergelijke maatregel? Denk hierbij aan een ziekenhuis of universiteit met meerdere ingangen, waar dus meerdere controleurs voor nodig zouden zijn om effectief te kunnen handhaven? Wie betaalt de uitvoeringskosten die hiermee gepaard gaan?

In het wetsvoorstel staat ook: «er zal in de ministeriële regeling worden bepaald dat de CTB-plicht niet geldt voor de gevallen waarin de werkgever op een andere, in de regeling bepaalde wijze zorgdraagt voor een beschermingsniveau dat vergelijkbaar is met het beschikken over een CTB». Kan de regering toelichten welke manieren er per terrein zijn voor werkgevers om zorg te dragen dat het beschermingsniveau vergelijkbaar is met het beschikken over een CTB? Kan de regering de ministeriele regeling doen toekomen aan de Kamer voor de behandeling van de wet, zodat deze opties uitvoerig bestudeerd kunnen worden?

In het wetsvoorstel lezen genoemde leden verder: «het staat de werkgever niet vrij om eigenstandig te bepalen op welke wijze hij een met het beschikken over een CTB vergelijkbaar beschermingsniveau kan bewerkstelligen.» Kan de regering uitleggen waarom de werkgever dit niet zelf mag bepalen? Zal de regering dit beslissen voor elk bedrijfsterrein? Zal er ook een onderbouwing voor die beslissingen (onderbouwing van de adviezen van het OMT) worden verstrekt? Wanneer krijgt de Kamer hier meer informatie over toegezonden, zo vragen genoemde leden de regering?

Ook staat in het wetsvoorstel de volgende passage: «op dit moment is een wetsvoorstel in voorbereiding waarbij in de Wpg de mogelijkheid wordt geïntroduceerd om bij ministeriële regeling te bepalen dat een CTB voor bepaalde activiteiten of voorzieningen uitsluitend kan worden gebaseerd op een bewijs van vaccinatie of herstel («2G»).» Wanneer verwacht de regering dit voorstel aan de Kamer te doen toekomen? Wanneer is de ernst van de bedreiging van de volksgezondheid zodanig groot dat de 2G invoering op het werk nodig is? Welke barrières op het gebied van besmettingscijfers, ziekenhuisopnamecijfers en ic-opnamecijfers moeten doorbroken worden alvorens het «»wetsvoorstel in voorbereiding»» ingezet kan worden?

Een andere passage in het wetsvoorstel luidt: «hieruit vloeit voort dat de inzet van een 2G-CTB alleen mogelijk is als een 3G-CTB met eventuele aanvullende maatregelen, zoals een placeringsplicht of een veilige afstandsnorm, onvoldoende is om de verspreiding van het virus verder af te remmen, de overbelasting van de zorg verder tegen te gaan, kwetsbare mensen in de samenleving te blijven beschermen en sectoren op een veilige manier te kunnen heropenen of open te houden.» Klopt het dat de regering er automatisch van uitgaat dat als de werking van de 3G maatregel op de werkvloer tegenvalt dit te maken heeft met het onderdeel «testen»? Hoe weet de regering nu al welke maatregelen nodig zijn wanneer blijkt dat de maatregelen die voorhanden liggen niet werken, vragen de leden van de DENK-fractie aan de regering? Zou de regering niet eerst moeten evalueren waarom en hoe de gewenste effecten van de 3G maatregelen niet behaald worden, alvorens een volgende stap in dezelfde richting wordt gezet? Zo nee, waarom niet? Zijn er andere alternatieven buiten de 2G bedacht voor als de 3G maatregelen onvoldoende of geen gewenst effect blijken te hebben? Zo nee, waarom niet?

Hoe verwacht de regering dat de kamer de wet in zijn volledigheid kan beoordelen en erover kan stemmen als nadere invulling middels een ministeriele regeling nog moet volgen? Voor wanneer is de behandeling van de ministeriële regeling door de Tweede Kamer gepland? Is dit tijdens of na de behandeling van de wet?

De doelstelling van voorliggend wetsvoorstel is kennelijk om ervoor te zorgen dat minder mensen besmet raken op de werkplek. Het CTB wordt daarvoor als een geschikt middel gezien.

Volgens het lid Omtzigt zou het wenselijk zijn als mensen die besmettelijk zijn zich niet op de werkplek bevinden. Daarvoor waren en zijn maatregelen beschikbaar. Want de naleving van de quarantaineplicht en de isolatieplicht is slecht in Nederland.

Kort gezegd: je mag met dit wetsvoorstel snotterend naar je werk, je kunt naar je werk wanneer je gevaccineerd bent en positief bevonden bent. Het zou toch een voorwaarde moeten zijn dat je niet besmettelijk bent?

Kan de regering aangeven waarom ze niet aan werkgevers gevraagd heeft om in plaats van een CTB-controle een symptomencontrole te doen? Kan de regering aangeven hoe de meerdere malen uitgesproken wens van de Kamer om de groene coronavink in te trekken na een positieve test kan worden ingetrokken?

Het afkondigen van maatregelen zonder strategie, betekent bij dit wetsvoorstel dat er een warrig geschreven concept ligt dat al volgens de toelichting grote uitvoeringskosten met zich mee kan brengen. Zo zal de werkgever de werknemer in staat moeten stellen om zich onder werktijd te laten testen. Indien de werknemer of oproepkracht niet over een auto beschikt en een half uur naar een test locatie moet reizen vergt dit dagelijks zodanig veel tijd dat dit tot grote spanning tussen werkgever en werknemer al leiden.

Een nette memorie van toelichting zou de volgende volgorde hebben aangehouden.

1. Wie vallen er potentieel onder de CTB-plicht?

2. Hoe weten mensen wanneer ze onder de CTB-plicht vallen?

3. Wat is de straf voor een werkgever die de CTB-plicht niet controleert en hoe wordt dat gehandhaafd?

4. Wat is de straf voor de werknemer die geen CTB kan laten zien, wanneer een werkgever daarom vraagt? Is dit aanleiding voor ontslag op staande voet of niet? En hoe zit het met een stagiair? Of een werkgever die iemand naar een locatie stuurt waar zijn werknemer een CTB nodig heeft?

Om die vragen is heel netjes heen gedraaid in de memorie van toelichting. Zou de regering deze zaken dus kunnen beantwoorden zoals die standaard worden afgehandeld in de wetgeving rondom sociale zekerheid? Kan de regering dit alsnog doen?

Dan een aantal praktische situaties: het lid Omtzigt leest door de memorie van toelichting heen dat de CTB-plicht per gemeente kan verschillen en ook per sector en werkplek.

Dit kan in de ogen van dit lid nogal interessante gevolgen hebben voor werknemers die werken in een bedrijf dat gedeeltelijk onder de CTB-plicht valt, zoals bijvoorbeeld een bloemenkwekerij (die er niet onder valt) met een verkooppunt verbonden aan dat bedrijf (die zal er wel onder vallen). Of een winkelketen/bedrijf met meerdere locaties in meerdere gemeenten, waar het normaal is dat werknemers gevraagd kan worden om op een bepaalde locatie te werken.

Wat is de situatie als een werknemer geen CTB heeft en niet wenst te laten zien omdat hij in de kwekerij werkt, maar de werkgever er toch naar vraagt in verband met de bloemenwinkel die eraan vast zit? Wat is de situatie als een loodgieter of klusjesman geen CTB kan laten zien als hij een toilet moet repareren in een winkel waar een CTB verplicht is of in een verzorgingshuis? Mag de werkgever deze loodgieter dan ontslaan? Moet de winkelier de loodgieter weigeren? En mag de loodgieter dan toch voorrijdkosten in rekening brengen.

Het hele systeem wordt nu opgehangen aan onfeilbare QR-codes. Het lid Omtzigt verzoekt de regering in te gaan op de stabiliteit van het ICT-systeem en de waarborgen daarvan. Welke waarborgen zijn er dat het systeem stabiel is en niet gehacked kan worden?

Ook verzoekt het lid Omtzigt de regering in te gaan op de vraag hoe en of iedereen een QR code kan krijgen. Kan de regering specifiek ingaan op de volgende groepen:

1. Mensen die gevaccineerd zijn, maar geen QR-code krijgen?1 Hoe groot is deze groep naar schatting en hoe wordt dit probleem opgelost?

2. Mensen die buiten de EU gevaccineerd zijn en geen EU-nationaliteit hebben, hebben geen CTB. Hoe kunnen zij dat toch krijgen als ze op een werkplek moeten zijn? (Oftewel, hoe kan de Amerikaanse werknemer van de multinational toegang krijgen tot het bedrijf waar hij werkzaam is, wanneer hij gevaccineerd is? Moet hij/zij zich dan dagelijks laten testen als hij twee weken in Nederland is?)

3. Mensen wiens QR-code is ingetrokken omdat er een verdenking is dat hun QR-code voor fraude gebruikt wordt? Als de QR-code het niet doet op het werk, om deze reden, wat is dan de procedure dat deze persoon alsnog aan het werk gaat?

Kan de regering verder een inschatting geven hoeveel besmettingen voorkomen worden door deze CTB-maatregel en hoe het onderliggende model tot die conclusie komt? Hoe is de kosten/baten analyse van deze maatregel t.o.v. andere mogelijke maatregelen?

Het lid van de BBB-fractie wil graag weten op welke wijze een werkgever zorg kan dragen over een beschermingsniveau dat vergelijkbaar is het met beschikken over een CTB. Wie bepaalt dit en wie controleert dit? Welke waarborgen heeft een werkgever concreet dat hij of zij niet alsnog problemen krijgt met de uitvoering van de wet?

Het lid van de BBB-fractie wil graag een toelichting op de opmerking van de regering dat deze wetswijziging dan van toepassing zal zijn als dit gelet op de ernst van de bedreiging van de volksgezondheid noodzakelijk is. Wordt de toepassing van deze wet op dit moment overal noodzakelijk geacht nu Nederland in de fase «ernstig» is beland? En hoe gaat de regering differentiatie en lokaal maatwerk toepassen, aangezien dit tot op heden nog nooit is toegepast? Als een werkgever, bijvoorbeeld door andere maatregelen toe te passen, helemaal geen besmettingen op de werkvloer heeft, is de uitvoering van deze tijdelijke wet niet proportioneel en zeker niet effectief. Wanneer wordt de status bereikt dat deze wet niet meer van toepassing is? Waar is dit aan gekoppeld en welk concreet doel is dit dan?

Het lid van de BBB-fractie vraagt hoe het staat met de serologische test als voorwaarde om een QR-code te verkrijgen?

Het lid van de BBB-fractie ziet graag een concrete uitwerking van «als dat vanuit epidemiologisch opzicht noodzakelijk is». Welke criteria worden hiervoor gebruikt? Daarnaast valt het lid van de BBB-fractie over de opmerking dat door de regering op voorhand geen exacte kenmerken geformuleerd kunnen worden voor de invulling van een (deel)terrein waar de inzet van het CTB verplicht gesteld kan worden om toegang te krijgen tot een arbeidsplaats. De reden die hiervoor wordt genoemd is «de grilligheid» van het virus. Het coronavirus gedraagt zich helemaal niet grillig. Dit suggereert immers dat het virus voortdurend verandert van wijze van besmetting, mensen die besmet raken en de klachten die dit veroorzaakt. Het lid van de BBB-fractie verzoekt de regering daarom om deze kenmerken wel te formuleren.

Het lid van de BBB-fractie vraagt om een duiding van sectoren die onder categorie (c) vallen.

Het lid van de BBB-fractie brengt in dat als de regering nu eindelijk werk wil maken van maatwerk en differentiatie de gegevens die verzameld worden ook toegespitst moeten zijn op het in beeld brengen van besmettingshaarden. Het verzamelen van landelijke data is niet voldoende. Het lid van genoemde fractie ziet hier graag inzet van de regering op.

Het lid van de BBB-fractie heeft ernstige twijfels bij de uitvoerbaarheid en doelmatigheid van de voorgestelde maatregel. Voor veel ondernemers is de controle op QR-code wel degelijk erg belastend. Bovendien moet de ondernemer de mogelijkheid bieden om onder werktijd te testen. Hierdoor worden ondernemers direct getroffen.

Het lid van de BIJ1-fractie neemt kennis van het voorstel om de mogelijkheden rondom de inzet van het CTB uit te breiden. Hierbij zet de regering een aantal scenario’s op een rij.

Het lid leest dat de regering voornemens is het CTB in te zetten als eis richting werknemers. Het lid van de BIJ1-fractie keurt dit ten sterkste af.

Het lid van de BIJ1-fractie wijst op het feit dat inmiddels pijnlijk duidelijk is dat het CTB alles behalve het gewenste effect heeft. Het CTB staat gevaccineerde mensen die besmettelijk zijn toe om onbegrensd en zonder maatregelen te mengen met mensen die zich veelal veilig achten.

Beseft de regering dat het CTB draait om vaccinatiestatus, dat vaccinatiestatus effect heeft op het verminderen van (ernstige) ziekte en ziekenhuisopname en het slechts de kans op besmetting verkleind, maar in essentie geen maatregel is die bedoeld is om besmettingen tegen te gaan, zoals meermaals bevestigd door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)? Beseft de regering dat zij door de gekozen manier van inzet van het CTB mensen in risicogroepen ernstig in gevaar brengt?

Het lid van de BIJ1-fractie neemt kennis van de stelling dat de voornoemde uitbreiding is bedoeld om de transmissie van het virus te verminderen. Het lid vraagt of de regering kan duiden waarom niet wordt ingezet op het zo veel mogelijk voorkomen van besmettingen, zeker gezien de later aangehaalde ernst van de bedreiging van de volksgezondheid? Het lid vraagt de regering tevens waarom, gezien deze ernst, wordt gekozen voor de door het OMT aangetoonde meest effectieve maatregel: 2G+1G, waarin gelijkwaardig testen de norm wordt?

2. EPIDEMIOLOGISCH BEELD EN ADVIES NAAR AANLEIDING VAN HET 129e OMT

De leden van de VVD-fractie willen graag weten of de regering onderzoek heeft gedaan naar de mogelijke oorzaken van de aanhoudende toename van het aantal werksituatie-gerelateerde infecties. Deze leden willen weten of er een causale relatie is tussen bijvoorbeeld de omvang van bedrijven, type arbeidsplaatsen, sectoren, regionale vaccinatiegraad of demografische kenmerken van werknemerspopulaties. In hoeverre is dergelijk onderzoek meegenomen in dit wetsvoorstel? Op welke wijze wordt invulling gegeven aan de door het OMT benoemde risico-inventarisatie, ter overweging van een CTB-plicht op de arbeidsplaats?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de zorg niet op voorhand uitgezonderd wordt van het werken met een CTB voor het werk. In de zorg wordt natuurlijk vaak gewerkt met kwetsbare mensen. Zou het daar dan niet juist belangrijk zijn om te werken met een CTB voor het werk? Waarom is daar niet voor gekozen?

De regering geeft dat aan het noodzakelijk is om de snelheid van de verspreiding van het coronavirus af te remmen. De leden van de PVV-fractie vragen de regering nogmaals of de regering bekend is met het 130e OMT-advies, waarin het OMT stelt dat een CTB geen maatregel is om virusverspreiding te voorkomen.

Tevens geeft de regering aan dat een CTB op de arbeidsplaats alleen zal worden ingezet als het epidemiologisch beeld ernstig» of «zorgelijk» is. De leden van de PVV-fractie achten het epidemiologisch beeld op dit moment zeer zorgelijk en ernstig en verzoeken de regering te regeren en op te houden met deze dwaling als het gaat om coronatoegangsbewijzen. Sinds de invoering van het CTB van 1.600 naar ruim 23.000 positieve test per dag. Ze werken niet en zijn discriminatoir. De leden van de PVV-fractie wijzen de regering er nogmaals op dat deze redenering niet opgaat als het OMT in haar 130e OMT-advies stelt dat een CTB geen maatregel is om virusverspreiding te voorkomen.

Is de regering van mening dat invoering van CTB op de werkvloer efficiënter is in het terugdringen van het aantal besmettingen op de werkvloer, dan de basismaatregelen (inclusief frisse lucht), mondkapjes en anderhalve meter afstand? Zo ja, waar is dit op gebaseerd? Het OMT stelt in het 130e OMT-advies toch juist, deze leden citeren: «Opvolging van de basisregels, te weten bronisolatie en testen bij klachten, en de toegevoegde set van collectieve maatregelen zoals de 1,5 m-afstandsnorm en gebruik van mondneusmaskers daar waar die afstand niet aangehouden kan worden, is dé wijze om te voorkomen dat striktere maatregelen bovenop de bestaande, tot aan zelfs een mogelijke lockdown nodig zullen zijn in de komende winterperiode.» En het OMT benadrukt: DE ENIGE WIJZE om dat te voorkomen! Waarom negeert de regering het OMT?

Is de regering bereid om uitzonderingen op het CTB te maken voor arbeidsplaatsen waar wordt voldaan aan de ventilatierichtlijnen uit het Bouwbesluit? Zo nee, waarom niet?

Het OMT wijst in het 128e OMT-advies op de aanhoudende toename van het aantal werksituatie-gerelateerde infecties, waarschijnlijk als een gevolg van onvoldoende naleving van de beheersmaatregelen die op dit moment van kracht zijn. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of aangegeven kan worden of er nu al zicht is op welke sectoren met name bijdragen aan werksituatie-gerelateerde infecties. Zo niet, hoe wenst de regering hier dan in het vervolg wel inzicht in te krijgen, zodat de CTB-plicht gericht ingezet kan gaan worden? Of gaat dit meer regionaal dan sectoraal gebeuren?

In de memorie van toelichting, op bladzijde 7, staat dat de zorg niet op voorhand als aparte categorie wordt uitgezonderd, hoewel het OMT het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen adviseert. Echter, er zijn grote verschillen in vaccinatiepercentages in de zorg. Ouderen die wijkverpleging krijgen van zorgpersoneel dat niet gevaccineerd is, zijn angstig. Waarom geen CTB aldaar? Of mag een werkgever eisen op basis van de Arbowet dat werknemers iedere dag onder supervisie een zelftest doen, zo vragen de leden van de CDA-fractie de regering? Waarom zijn zorgsectoren niet de eerste met een verplicht CTB?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat deze wet nodig wordt geacht op basis van het 129eOMT-advies. Ondertussen zijn er ook nieuwe OMT-adviezen ontvangen. Kan de regering uitgebreid reflecteren op de nieuwe OMT-adviezen en hoe die zich verhouden tot het onderliggende wetsvoorstel?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen ook dat andere maatregelen om veilig te werken, zoals afstand houden en gespreid werken, niet voldoende effect zullen hebben. De achterliggende reden hiervoor is onvoldoende handhaving van de maatregelen. Maar waardoor verwacht de regering dat het CTB wel goed gehandhaafd kan worden? En welke lessen heeft de regering getrokken uit de problemen met handhaving van het CTB in de horeca? Wie wordt er verantwoordelijk voor de handhaving en wie gaat daarop toezien? En hebben de toezichthouders daar wel voldoende middelen voor?

De leden van de GroenLinksfractie lezen tevens dat zorgmedewerkers vooralsnog niet worden uitgezonderd van het CTB. Tegelijkertijd is er al een enorm arbeidsmarkttekort in de zorg. Deelt de regering de angst dat, indien een CTB verplicht wordt, er nog meer zorgmedewerkers zullen uitstromen, omdat zij niet dagelijks willen testen en met persoonlijke beschermingsmiddelen ook veilig kunnen werken? Wordt er ook ingezet op extra laagdrempelige testcapaciteit voor zorgmedewerkers, omdat zij vanwege de zorg voor coronapatiënten meer risico lopen op besmetting? En kan hetzelfde worden gedaan voor leraren, nu schoolklassen ook vaak besmettingshaarden blijken?

De leden van de GroenLinks-fractie maken zich ook zorgen om de bevoegdheid van de regering om een CTB te vragen aan bezoekers van zorglocaties. Zeker als het verpleeghuisplekken betreft (ouderenzorg, GGZ en gehandicaptenzorg) lijkt dit een enorme inbreuk op de levenssfeer van de mensen die daar wonen. Hierdoor kunnen zij niet meer zelf bepalen wie er bij hun, in hun woning, op bezoek mag komen. Hoe worden de medezeggenschapsorganen van die zorgaanbieders meegenomen in de besluitvorming? En hoeveel invloed hebben bewoners op deze beslissingen?

Hoe leest de regering het 103e OMT-advies dat stelt dat het CTB weliswaar een middel is om risico’s op overdracht te verminderen, maar dat juist de risico’s op verdere verspreiding bij hoge prevalentie van het virus groot zijn, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

Klopt de interpretatie van deze leden van de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen dat de inzet van het CTB effectief en passend is als de prevalentie van het virus laag is en bepaalde sectoren of plaatsen gecontroleerd opengesteld kunnen worden, eerder dan zonder CTB mogelijk zou zijn? En dat de inzet van het CTB veel minder effectief en passend is bij hoge prevalentie van het virus en bepaalde sectoren, of plaatsen met CTB langer open worden gehouden dan mogelijk zou zijn zonder CTB?

Met betrekking tot het elfde lid van artikel 58ra vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de regering de mening deelt dat onder f ook de vertrouwenspersoon, zoals bedoeld in de jeugdwet, en geestelijke verzorgers zouden moeten worden toegevoegd.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om bij de afweging om het CTB in de zorg in te zetten mee te nemen dat een mogelijk gevolg hiervan kan zijn dat er minder zorgpersoneel beschikbaar is en dat daarmee de zorg voor patiënten en cliënten ook in gevaar kan komen. Deze factor lezen zij nog niet terug in de memorie van toelichting.

De wens om coronatoegangsbewijzen te verbreden tot situaties van arbeid en bezoek leunt sterk op epidemiologische gegevens, die terugblikkend als een dynamisch beeld over enkele weken en vooruitblikkend, als onvoorspelbaar fluctuerende dagkoersen kunnen worden beschouwd, zo stellen de leden van de JA21-fractie. Zij wagen te betwijfelen of het epidemiologisch beeld en de wens om daarop te sturen enige ondeugdelijke onderbouwing bieden voor een fundamentele stap die maatschappelijk dermate omstreden is. Er heeft nog altijd geen afweging plaatsgevonden in het parlement over het langetermijnperspectief van omgaan met corona. Deze leden verzoeken de regering het debat over de verbrede inzet van het CTB ordentelijk in te passen in het uitlijnen van het langetermijnperspectief, wat daarvoor het aangewezen kader is.

Het OMT voert, onweersproken door de regering, aan dat het invoeren van een CTB voor werknemers niet nodig is in werkomstandigheden waarbij er voldoende andere dan wel subsidiaire mogelijkheden zijn tot risicoreductie, zoals thuiswerken, thuisblijven bij klachten en gespreid werken én als deze mogelijkheden worden benut. De leden van de JA21-fractie willen van de regering weten waarom wordt voorbijgegaan aan het (alsnog) inzetten op het brede scala aan veel minder heftige alternatieven die voorhanden zijn. Dit is temeer onbegrijpelijk, nu toetsing aan de subsidiariteit over de brede linie, nog los van de mogelijkheden in concrete omstandigheden om langs andere wegen de gestelde doelen te bereiken, slechts tot één conclusie kan leiden, namelijk dat het verbreden van de inzet van coronatoegangsbewijzen bij de arbeid geen rechtvaardiging kan vinden in deze grond.

Het OMT benadrukt dat het afdwingen van een CTB bij werknemers zorgvuldig dient te gebeuren aan de hand van een nauwgezette risico-inventarisatie, criteria van proportionaliteit en subsidiariteit en met betrokkenheid van de personeelsvertegenwoordiging. Genoemde leden willen van de regering weten wie deze uitgebreide toetsing zou dienen te verrichten, op welke wijze deze zou dienen te geschieden en welke waarborgen er zijn om te voorkomen dat wat een grondige inhoudelijke toetsing zou dienen te zijn, eenvoudig neerkomt op het inmiddels semi-geautomatiseerd afvinken van een setje geijkte doelcriteria. De leden van de JA21-fractie zijn ter wille van het nastreven van duidelijkheid in de vraagstelling gaarne bereid voorgaande vraag bondiger en botter te formuleren. Wat stelt een toetsing die alleen bestaat uit formele vereisten eigenlijk voor? Daarbij komt dat er onduidelijkheid is over welke toetsing dient te geschieden in de ministeriële regeling en welke door de werkgever dient plaats te vinden.

De leden van de SGP-fractie lezen dat het OMT in zijn 130e advies aangeeft dat het effect van het CTB op het voorkomen van besmettingen en ziekenhuis- en ic-opnames sterk afhankelijk is van de setting waar het wordt toegepast (zoals aantal, duur en intensiteit van contact) en de bezoekers van die setting (leeftijd, groepsgrootte, mix van gevaccineerden, niet-gevaccineerden, en de aanwezigheid van personen met verhoogd risico op ernstig verloop van het coronavirus). De leden van de SGP-fractie vragen de regering tegen de achtergrond hiervan in te gaan op de effectiviteit van de beoogde maatregelen in het reduceren van de virusverspreiding. Hoe effectief is CTB op werkvloer nu daadwerkelijk met oog op de doelstelling van dit wetsvoorstel? Deze leden verzoeken daarbij ook in te gaan op het aandeel besmettingen dat op het werk plaatsvindt en de vraag in hoeverre het gerechtvaardigd is om die reden een CTB in te voeren op de werkvloer.

De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering ervoor heeft gekozen om de zorg niet op voorhand uit te zonderen van het onderhavige wetsvoorstel, terwijl het OMT in zijn 128e advies juist adviseert hier geen CTB in te voeren. Om welke reden heeft de regering hier toch voor gekozen en waarom wordt het advies van het OMT niet opgevolgd?

De leden van de SGP-fractie constateren dat het onderhavige wetsvoorstel de mogelijkheid biedt tot het stellen van regels over de inzet van het CTB voor verkrijgen van toegang tot een arbeidsplaats die een zorglocatie behelst. Dat betekent dat bezoekers van patiënten of cliënten als zij niet gevaccineerd of genezen zijn, verplicht zijn zich te testen als zij nog naar een geliefde op de zorglocatie toe willen. Er mag geen beperking worden opgelegd aan familieleden of naasten als naar verwachting de patiënt op korte termijn komt te overlijden. Kan de regering aangeven hoe dit wordt bepaald? Deelt de regering de mening dat zeer terughoudend moet worden omgegaan met de inzet van CTB bij bezoek aan een zorglocatie omdat dit kwetsbare patiënten en hun naasten treft?

Het lid van de BIJ1-fractie neemt kennis van de schrijnende situatie op de ic-afdelingen en als direct en indirect gevolg daarvan, de zorg in het algemeen. Het lid wijst nogmaals op het feit dat de invoering en het in gebruik nemen van het CTB een grote bijdrage heeft geleverd aan deze situatie, daar zij mensen met een vaccinatie- of herstelbewijs toestaat om ook in besmettelijke staat in zogenaamd «veilige» bubbels te mengen, waardoor de winst op het gebied van lagere transmissie vanwege het nemen van een vaccin ruimschoots teniet wordt gedaan en het virus op deze wijze juist sneller te verspreiden.

Het lid roept de regering nogmaals op om deze feiten, zoals tevens beaamd door het WHO, te onderschrijven en actie te ondernemen op basis van de berekening van het OMT, waarin wordt gesteld dat gelijkwaardig testen voor iedereen de meest effectieve manier is om zowel besmettingen als ziekenhuisopnames en overlijden te voorkomen.

Het lid van de BIJ1-fractie wil tevens een kanttekening maken bij de vaker geschetste percentages als het gaat om waar de besmettingen plaatsvinden. Het lid wijst naar het gegeven dat mede door het CTB en het meermaals loslaten van de basismaatregelen, gevaccineerde mensen het virus onderling uitwisselen, en onder andere de werkvloer en de thuissituatie waar deze mensen zich na deze contacten in mengen, daarom plekken zijn waar het virus zich vervolgens verder kan verspreiden. Dit omdat dit plekken in de samenleving zijn waar vrijwel iedereen gebruik van maakt/moet maken.

3. VERHOUDING TOT GROND- EN MENSENRECHTEN, EUROPEES RECHT EN ANDERE REGELGEVING

De leden van de VVD-fractie vinden het goed dat in de memorie van toelichting uitgebreid wordt ingegaan op de grond- en mensenrechten. Zij vinden een grondige afweging van de grond- en mensenrechten van belang. Duidelijk is ook dat een aantal grondrechten met elkaar kunnen botsen. Deze rechten zijn ook niet absoluut. Het inperken van de rechten kan mits doel, noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit gedegen afgewogen zijn. Het niet treffen van maatregelen kan overigens ook een beperking van grondrechten en vrijheden betekenen. De afweging met betrekking tot grond- en mensenrechten wordt gemaakt in het voorliggende wetsvoorstel. In hoeverre wordt dit ook nog een keer gedaan bij de ministeriële regeling in relatie tot nut, noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit?

Voornoemde leden onderschrijven dat de inzet van het CTB altijd tijdelijk moet zijn omdat anders niet wordt voldaan aan nut, noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit. Hoe kijkt de regering naar de looptijd van het CTB op het werk? Het is natuurlijk gekoppeld aan de duur van de Twm die al dan niet elke drie maanden kan worden verlengd. In hoeverre loopt de inzet van het CTB op het werk gelijk op met de duur van de wet? Hoe vaak wordt opnieuw beoordeeld of het nog noodzakelijk en proportioneel is?

De aan het woord zijnde leden willen graag weten of het proportioneel is dat mensen die zich om medische redenen niet kunnen laten vaccineren gevraagd wordt om zich hoogfrequent te testen. In hoeverre is de specifieke regeling voor het verkrijgen van een CTB voor die groep niet ook van toepassing op het CTB voor het werk? In de memorie van toelichting wordt alleen gesproken over uitzonderingen voor mensen die niet kunnen testen.

De leden van de VVD-fractie constateren dat er voor sommigen nog knelpunten zijn in het verkrijgen van dan wel een vaccinatie, bijvoorbeeld voor arbeidsmigranten, dan wel het verkrijgen van een QR-code en dus een CTB. Dat is natuurlijk urgent als gewerkt gaat worden met een verplicht CTB op het werk. Welke problemen en knelpunten ziet de regering daar? Hoe wordt daarmee omgegaan? Hoe worden deze knelpunten zo snel mogelijk opgelost? In hoeverre is een maatregel van een verplichte CTB op het werk dan nog proportioneel?

Voornoemde leden vinden werk van essentieel belang, niet alleen voor de bestaanszekerheid van mensen en voor het zelf in het inkomen kunnen voorzien, maar ook voor het welzijn van mensen. Deze leden lezen dat de werkgevers, als goed werkgever, na moeten denken over de consequenties voor werknemers indien geen CTB wordt getoond. Ook lezen zij dat als de werkgever en de werknemer samen niet tot een voor beide partijen bevredigende oplossing komen, de werkgever dan, als ultimum remedium, ervoor kan kiezen de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Dit heeft natuurlijk voor de betrokken persoon forse consequenties. In hoeverre is hier met de sociale partners gekeken naar alternatieve oplossingen? Indien bijvoorbeeld een testlocatie bijna onmogelijk te bereiken is voor een werknemer, zou dit volgens de regering dan in het uiterste geval ook kunnen leiden tot het beëindigen van een arbeidsovereenkomst?

In hoeverre is ontbinding van de arbeidsovereenkomst als ultimum remedum ook mogelijk in relatie tot categorie B?

In hoeverre is er jurisprudentie over dergelijk ontslag in gevallen van zorgmedewerkers bijvoorbeeld na weigeren van de Mantoux-test of hepatitisvaccinatie? Wat zijn de hoofdconclusies van dergelijke gevallen en hoe is daar rekening mee gehouden in het wetsvoorstel? Wat is de rol van de schriftelijke verslaglegging daarbij?

Deze leden onderschrijven het belang van goed werkgeverschap en goed werknemerschap en de rol van de dialoog tussen beide, zeker ook in relatie tot de in het wetsvoorstel mogelijk te maken plicht om een CTB te tonen bij het betreden van de arbeidsplaats. De regering adviseert in de memorie van toelichting een schriftelijke verslaglegging van deze dialoog en afspraken. Voornoemde leden vragen naar de mate van administratieve last die dit met zich meebrengt voor werkgevers en werknemers. Zijn er voorbeelden van hoe dergelijke verslaglegging nu al in de praktijk wordt gevraagd bij andere regelgeving met betrekking tot arbeidsomstandigheden?

Hoe wordt voorts omgegaan met mensen met een nul-urencontract of hoe moet een werkgever om gaan met een nul-urencontract? Een werkgever zal dan wellicht al gauw geneigd zijn om zo iemand niet meer op te roepen, als het ingewikkeld is om iets anders te regelen.

De aan het woord zijnde leden snappen dat voor zelfstandigen het arbeidsrecht niet geldt, en er dus ook niet een loondoorbetalingsverplichting of ontslagbescherming is. Kan de regering de situatie van een zelfstandige schetsen?

Juridisch aanvaardbare ontbinding van de overeenkomst tussen opdrachtgever en opdrachtnemer is daarbij minder goed te voorspellen met betrekking tot de «redelijkheid» van ontbinding. Is de regering bereid om in het kader van dit wetsvoorstel een concretere beschrijving te maken van wat redelijkheid is als het gaat om de invloed van de CTB-plicht op eventuele ontbinding van opdrachtovereenkomsten? Zo nee, waarom niet? In hoeverre is het niet kunnen overleggen van een CTB een gewichtige reden voor de opdrachtgever om de overeenkomst op te kunnen zeggen?

De leden van de D66-fractie vragen of de regering kan verduidelijken op welke wijze de conceptregelingen nader zullen worden getoetst aan proportionaliteit zodra deze klaar zijn. De aan het woord zijnde leden vragen dit omdat deze toetsing normaliter plaatsvindt bij de totstandkoming van de wet, maar dit wetsvoorstel eigenlijk onvoldoende concreet is om daar al een goede toets op te kunnen doen. Deze leden vragen of bij het tot stand komen van de regelingen alleen advies zal worden gevraagd aan het OMT, of dat er ook mogelijkheden zijn om de regelingen op een andere manier te toetsen op proportionaliteit, zonder dat dit de snelheid van implementatie vertraagt. Voornoemde leden vragen in dat kader ook welke nahangprocedures precies op deze regelingen van toepassing zijn.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering nader in kan gaan op de arbeidsrechtelijke positie van een werknemer die weigert een CTB te tonen. Zij vragen of de regering ook erkent dat deze buitengewone oplegging van een plicht om een CTB te tonen, niet gemakkelijk kan worden gevangen in het reguliere arbeidsrecht. Deze leden vragen of de regering de mening deelt dat juist bij deze buitengewone maatregelen het belangrijk is om helder te zijn. Voornoemde leden vragen of de regering nog nader kan verduidelijken wat bij welke concrete situaties (zoals beschreven in de memorie van toelichting) redelijkerwijs kan worden verwacht van een werknemer, wanneer een werknemer ervan uit mag gaan dat er een alternatieve arbeidsplaats kan worden ingericht, en wanneer deze verwachting een te grote inspanning van een werkgever vergt. Deze leden vragen of de regering hierbij duidelijke voorbeelden wil formuleren en bij implementatie van het wetsvoorstel ook in overleg met sociale partners deze voorbeelden regelmatig wil updaten en vernieuwen.

De aan het woord zijnde leden vragen de regering hoe zij ziet dat een arbeidsconflict tussen werkgever en werknemer kan worden opgelost als de werknemer aangeeft dat hij niet in staat is om zich binnen een redelijke afstand te laten testen, bijvoorbeeld dat de dichtstbijzijnde testmogelijkheid 30 minuten rijden is, maar de werknemer geen rijbewijs heeft en er ook geen alternatief werk mogelijk is (bijvoorbeeld thuis of met bescherming en op veilige afstand). Deze leden vragen of de werkgever zich in voorkomend geval zal beroepen op de taak van de overheid om te voorzien in voldoende testmogelijkheden.

Voornoemde leden vragen of de regering kan aangeven of zij het proportioneel zou vinden als iemand op grond van het niet tonen van een CTB in een sector die wel is aangewezen door de regeling, ontslagen zou worden. De leden van de D66-fractie vragen in dat kader ook of iemand die door het niet tonen van een CTB uiteindelijk ontslagen wordt, wat de regering betreft recht heeft op een WW-uitkering. Zij verwijzen hierbij naar het feit dat iemand die vanwege verwijtbaar handelen of nalaten wordt ontslagen, niet in alle gevallen recht houdt op een WW-uitkering.

De aan het woord zijnde leden vragen tot slot naar de arbeidsrechtelijke positie van werknemers zonder contract voor onbepaalde tijd die zonder opgaaf van redenen hun werk kunnen verliezen. Zij vragen of de regering nader in kan gaan op de zorgen van de FNV, CNV en VCP dat deze werknemers met een meer kwetsbare arbeidsmarktpositie niet nog makkelijker hun werk kunnen verliezen als er ook maar enige onenigheid ontstaat over het wel of niet toepassen of tonen van een CTB.

De leden van de D66-fractie vragen naar de samenhang met de wijziging van de Wpg in verband met differentiatie in CTB’s. Ten behoeve van deze wetswijziging wordt gewerkt met een aanpassing van de CoronaCheck scanner waarbij het mogelijk is om te controleren of iemand gevaccineerd dan wel geïmmuniseerd is. Wat zijn de consequenties voor werkgevers als zij, al dan niet omdat zij reeds een CTB-plicht kennen, gebruik maken van deze versie van de CoronaCheck scanner?

De leden van de PVV-fractie vinden het onbegrijpelijk dat deze regering van werknemers gaat eisen om tegen hun wil in gepenetreerd te worden door een wattenstaaf diep in de neus- en keelholte op straffe van ontslag. Is de landelijke infrastructuur voor het testen voor toegang op orde? Voornoemde leden maken zich zorgen dat de toegang tot het testen straks helemaal overloopt met de toename van ongevaccineerde werknemers, scholieren en studenten. Kan de regering garanderen dat dit niet vastloopt, wanneer deze wetten ingevoerd zijn?

Wat zijn de consequenties voor mensen die geen CTB kunnen tonen en waarbij thuiswerken niet mogelijk is? De regering geeft aan dat als de werkgever en de werknemer samen niet tot een voor beide partijen bevredigende oplossing komen, de werkgever, als ultimum remedium, ervoor kan kiezen de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Het kan toch niet zo zijn dat onze regering de consequentie van het niet vaccineren ontslag laat zijn? Denkt de regering soms dat corona een soort open TBC is en dat ongevaccineerden permanent besmettelijk zijn? De regering weet toch wel dat een ongevaccineerde waarschijnlijk maar eenmaal vijf dagen in zijn of haar leven besmettelijk is met het coronavirus?

Op terreinen buiten de CTB-plichtige sectoren geldt dat van overheidswege tot verplichte inzet van het CTB op de arbeidsplaats kan worden besloten als dit gelet op de ernst van de bedreiging van de volksgezondheid noodzakelijk is en niet op andere wijze een met het beschikken over een CTB vergelijkbaar beschermingsniveau kan worden bereikt. Sorteert de regering hiermee alvast voor op de verbreding van CTB op de werkvloer voor alle sectoren, ook de essentiële detailhandel en essentiële dienstverlening? Zo nee, waarom staat deze passage dan in de wet? Graag ontvangen voornoemde een reactie van de regering op dit punt.

De leden van de PVV-fractie vragen tenslotte de regering het 2G-CTB nooit in geen enkel geval voor toegang tot de werkvloer te gaan toepassen.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering schrijft dat tot verplichte inzet van het CTB alleen kan worden besloten als dit, gelet op de ernst van de bedreiging van de volksgezondheid, noodzakelijk is en niet op andere wijze een met het beschikken over een CTB vergelijkbaar beschermingsniveau kan worden bereikt. Zij vragen of dit in feite betekent dat het niet mogelijk zal zijn tot verplichte inzet van het CTB over te gaan op werkplekken waar bijvoorbeeld ook thuis gewerkt kan worden.

Voornoemde leden vragen of nader kan worden toegelicht hoe de inzet van een CTB staat ten opzichte van de plicht van de werkgever om op basis van de Arbowet voor een veilige werkplek te zorgen nu de werkgever niet meer over de inzet van het CTB kan besluiten. De regering schrijft in het kader van het huisrecht dat instellingen het recht kunnen uitoefenen zelf te bepalen wie ze in hun huis willen ontvangen. Kan de regering toelichten of dit betekent dat in een publieke ruimte, maar een besloten bijeenkomst (de werkgever organiseert bijvoorbeeld een seminar voor klanten) een CTB kan worden gevraagd ook als deze in die sector niet verplicht is? Geldt dat ook voor bedrijven en stichtingen die eigenaar zijn etc.?

De aan het woord zijnde leden vragen of de regering kan bevestigen dat er geen 2G-vereiste voor CTB’s op de werkplek zal gaan gelden.

Voor zover het gaat om bezoekers van zorglocaties waar een CTB-plicht zou gaan gelden, geldt dat in de wet uitzonderingen zijn bepaald voor situaties waarin de weigering om een bezoeker toe te laten vanwege het niet beschikken over een CTB niet proportioneel kan worden geacht. In artikel 58ra, lid 11, onderdeel f wordt bijvoorbeeld aangegeven dat als een CTB vereist wordt bij een bezoek aan een zorglocatie, één familielid of naaste van een in de zorglocatie verblijvende persoon uitgezonderd kan worden van de CTB-verplichting (behoudens in geval van uitzonderlijke omstandigheden). De leden van de CDA-fractie vragen waarom gekozen is slechts een uitzondering te maken voor één familielid of naaste. Deze leden vragen tevens waarom de betreffende zorglocatie niet zelf mag beslissen om meer familieleden of naasten toe te laten zonder CTB. Zij vragen tevens wat in dit verband onder uitzonderlijke omstandigheden wordt bedoeld.

De aan het woord zijnde leden vragen bevestiging of werkplaatsen aan huis per definitie uitgezonderd zijn van de CTB-plicht. Hoe zit dit als meerdere personen werkzaam zijn op een werkplaats aan huis? Hoe staat het met een eventuele CTB-plicht voor een praktijk aan huis? Wordt dat als een arbeidslocatie gezien?

Voor personen die vanwege een beperking of een ziekte geen test kunnen ondergaan of als gevolg daarvan ernstig ontregeld raken of die niet in aanmerking komen voor een vaccinatie (zoals kinderen tot en met 12 jaar) zullen uitzonderingen gelden. De leden van de CDA-fractie vragen hoe deze uitzondering in praktische zin wordt uitgewerkt.

Deze leden vragen waarom geen instemming is vereist van de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging als een werkgever ervoor kiest de alternatieve bescherming toe te passen om de CTB-verplichting op de betreffende arbeidsplaats niet te laten gelden. Ook al vloeit de eventuele alternatieve bescherming rechtstreeks voort uit de ministeriële regeling, het is toch zeker ook mogelijk dat er meerdere mogelijkheden zijn waaruit gekozen kan worden om tot eenzelfde beschermingsniveau te komen? Waarom krijgt de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging dan geen instemmingsrecht op de gemaakte keuze? Hoe zit het als de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging juist wel wil vasthouden aan de CTB-verplichting?

De leden van de SP-fractie lezen dat werknemers die geen CTB kunnen tonen omdat zij niet gevaccineerd of genezen zijn, zich voor elke werkdag moeten laten testen. Dit is een (indirecte) verplichting om je te laten testen. Zij vragen de regering of de tijd die werknemers nodig hebben om zich te laten testen om voor het werk een CTB te verkrijgen valt onder arbeidstijd en of de werkgever dan ook loonplichtig is over deze tijd. Zo nee, waarom niet en wat zijn de geschatte kosten die werknemers hierdoor moeten maken?

Voornoemde leden vragen de regering of werkgevers, bijvoorbeeld in de horeca, volgens dit wetsvoorstel ook verplicht om hun CTB te laten scannen, aangezien zij geen werknemer of bezoeker zijn. Ook willen deze leden van de regering weten hoe het zit met eenmanszaken waar het bezoek CTB-plichtig is.

De aan het woord zijnde leden concluderen dat werknemers met een uitzendovereenkomst, nul-urencontract, een tijdelijk contract of een overeenkomst van opdracht het eerst met (feitelijk) ontslag zullen worden geconfronteerd als de werkgever het vermoeden krijgt dat zij niet gevaccineerd zijn. Hoe voorkomt de regering dat juist werknemers in een onzekere positie door ontslag worden geraakt?

De regering stelt dat inbreuk op (grond)rechten gerechtvaardigd kan worden in het licht van de hoge en stijgende besmettingscijfers en de bezetting in de ziekenhuizen. Hoe verhoudt zich dit tot de stellingname van het RIVM dat juist in een dergelijke epidemiologische situatie het CTB geen bijdrage levert aan het beperken van het aantal nieuwe besmettingen en dat dan juist andere maatregelen noodzakelijk zijn?

Erkent de regering, zo vragen deze leden, dat inzet van het CTB in een situatie van snel oplopende cijfers niet effectief is in de snelle verlaging van het aantal besmettingen? Terwijl juist in een situatie waarin sprake is van dalende cijfers of lage cijfers de proportionaliteit en legitimiteit van het middel twijfelachtig is, aangezien bij lage prevalentie ook geen noodzaak is tot vergaande maatregelen?

De leden van de PvdA-fractie lezen op pagina 20 van de memorie van toelichting dat het algemene uitgangspunt is dat, ook wanneer een werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet verricht, hij in beginsel recht op loon behoudt, maar dat dit niet absoluut is. Het niet tonen van een CTB kan leiden tot het inhouden van loon, zo begrijpen de aan het woord zijnde leden. Zelfs ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou als ultimum remedium mogelijk zijn. Voornoemde leden achten dit te vergaande sancties. Kan de regering hierop ingaan?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat voor mensen die vanwege een beperking of chronische aandoening niet kunnen testen of vaccineren een uitzondering gaat gelden. Zij vragen of deze uitzondering nu niet al geldt en of het ondertussen dan al mogelijk is om een QR-code te krijgen.

Voornoemde leden delen het inzicht van de regering dat dagelijks testen om naar werk te kunnen gaan een forse inbreuk is op de persoonlijke levenssfeer en lichamelijk integriteit. Daarom vragen zij waarom de regering geen werk maakt van laagdrempelig testen. In plaats van werkgevers verantwoordelijk te maken voor het handhaven van een CTB, zou de rijksoverheid zelf ook verantwoordelijkheid kunnen nemen en op risicovolle werkplekken gratis snelteststraten inrichten. Dan kunnen ook meteen de gevaccineerde werknemers laagdrempelig worden getest en wordt het risico op transmissie verder gereduceerd. Misschien zou het dan zelfs op basis van vrijwilligheid kunnen en dan hoeft de inbreuk op de lichamelijke integriteit en levenssfeer niet van bovenaf te worden opgelegd. Kan de regering hierop reflecteren?

De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen dat het CTB ook wordt ingezet ter bescherming van de werknemers op de werkvloer. Hiermee ontstaat wat verwarring over het doel van het onderhavige wetsvoorstel. Is het bescherming van werknemers of tegengaan van circulatie? Als het ook bescherming van medewerkers is, hoe kan dan de tijdelijkheid worden vastgesteld, aangezien dat ook bij lage circulatie bij zou dragen aan bescherming van personen?

De aan het woord zijnde leden vragen voorts hoe de werknemersrechten van flexwerkers, mensen met een nul-urencontract en uitzendkrachten zijn beschermd. Hebben zij ook in beginsel recht op doorbetaling als zij zich niet meer dagelijks willen laten testen, uit persoonlijke reden of omdat er geen testlocatie in de buurt is, zoals in de Achterhoek, grensgebieden en het Groene Hart? Worden deze werknemers ook beschermd tegen ontslag of terugval van inkomsten?

In de memorie van toelichting lezen voornoemde leden dat mensen die buiten de Europese Unie zijn gevaccineerd nog steeds niet altijd een QR-code krijgen en dagelijks moeten testen. Kan de regering garanderen dat deze mensen gewoon hun CTB kunnen krijgen voordat het onderhavige wetsvoorstel in werking treedt?

De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen uit de memorie van toelichting dat het gesprek tussen werkgever en werknemer duidelijkheid moet geven over de precieze feitelijke situatie van de werknemer en over mogelijke oplossingen met betrekking tot thuiswerken of werken met CTB. Hierdoor is het voor deze leden niet helemaal duidelijk wie nu wanneer bepaalt hoe er wordt gewerkt. Is het niet in principe thuiswerken, behalve als dat niet anders kan? Bepaalt de overheid dan niet wanneer werknemers wel en niet met een CTB toegang kunnen krijgen? Wat is hier nu precies de rol van de rijksoverheid en die van de werkgever?

De aan het woord zijnde leden zich ook zorgen over de ZZP’ers. Zij hebben in beginsel geen enkele bescherming als zij geen CTB kunnen overleggen en kunnen mogelijk onmiddellijk hun inkomsten verliezen. Op welke wijze wil de regering deze groep extra zekerheid bieden in perioden dat het CTB verplicht wordt op de werkvloer?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering de inzet van het CTB op de arbeidsplaats de meest passende maatregel vindt in de CTB-plichtige sectoren, aangezien daar veel mensen samen komen en contact hebben, waardoor vanuit epidemiologisch opzicht sprake is van een risicovolle situatie. Deze leden merken echter op dat ook in deze sectoren het mogelijk is om alternatieve maatregelen te nemen. Met het oog op subsidiariteit vragen zij extra onderbouwing waarom het CTB de meest passende maatregel wordt genoemd.

Voornoemde leden zijn het met de regering eens dat de hoge frequentie van testen voor een persoon die dit nodig heeft voor een geldig CTB een forse inbreuk betekent op zijn recht op lichamelijke integriteit en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Ook resulteert het testen voor een geldig CTB tot een indirect onderscheid tussen enerzijds gevaccineerde en herstelde en anderzijds geteste personen. De regering ziet dit onderscheid gegeven het doel gerechtvaardigd. Deelt de regering de mening dat een dergelijke inbreuk op grond- en mensenrechten om een zeer terughoudende opstelling van de wetgever vraagt? Kan de regering schetsen in welke gevallen het verplichten van werknemers om zich hoogfrequent te laten testen gerechtvaardigd is? Welk gewicht geeft het dat gevaccineerde en herstelde personen hier niet mee te maken hebben?

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat een inbreuk op grondrechten gerechtvaardigd kan zijn als daarmee de volksgezondheid wordt beschermd en het virus wordt bestreden. Deze afweging is bij eerdere coronamaatregelen ook steeds gemaakt. Deze leden wijzen echter op het advies naar aanleiding van het 130e OMT dat stelt dat de inzet van het CTB niet geschikt is om de epidemie te bestrijden. Kan de regering de inbreuk op grondrechten in het licht van dit advies wegen?

Deelt de regering de mening dat de inzet van het CTB op de werkvloer waarschijnlijk een grotere inbreuk op grondrechten zal betekenen voor mensen die niet thuis kunnen werken, in slechte arbeidsomstandigheden werken en niet gevaccineerd zijn? Deze leden hebben grote zorgen dat juist mensen die een zwakke positie hebben in de samenleving en op de arbeidsmarkt onevenredig zwaar worden getroffen door de inzet van het CTB. Deelt de regering deze inschatting en kan zij ingaan op de gevolgen van de inzet van het CTB voor mensen met een oproep- of nul-urencontract, arbeidsmigranten en mensen die het minimumloon verdienen? De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het niet tonen van een CTB arbeidsrechtelijke gevolgen kan hebben. Zij betreuren het dat de regering het noodzakelijk achtte om het ultimum remedium van beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet in de wet uit te sluiten. Als de regering aangeeft dat een veilige werkplek ook een doel is van dit wetsvoorstel, hoe verhoudt dat zich dan tot de voorgeschreven arbeidshygiënische strategie vanuit de Arbowet die voorschrijft altijd eerst minder vergaande maatregelen te nemen?

De aan het woord zijnde leden lezen ook dat door dit wetsvoorstel de invulling van goed werkgeverschap en goed werknemerschap wordt uitgebreid, namelijk het tonen van een CTB en het controleren op een CTB. Heeft dit nog gevolgen voor Arbowetgeving?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of een uitzondering op artikel 9 voor zogenaamde cruciale beroepen is overwogen. Zo ja, waarom is niet voor een dergelijke uitzondering gekozen? Zo nee, wil de regering dit alsnog overwegen?

Ten aanzien van het verkrijgen van het CTB geldt dat iedereen vrij is in de keuze van het in te zetten middel: vaccinatie-, herstel- of testbewijs. De leden van de JA21-fractie zijn benieuwd welke urgentie de regering voelt en welke stappen worden ondernomen, nu de fundamentele stap wordt voorgesteld te komen tot een verbreding van de inzet van CTB’s, om des te meer werk te maken van de toelaatbaarheid van de serologische test als grondslag voor een herstelbewijs. Deze klemmende vraag wordt gesteld in het besef dat er een grote behoefte bestaat aan deze mogelijkheid. Zoals herhaald is besproken in de Tweede Kamer is het tenslotte ook een mogelijkheid die daadwerkelijk toepasbaar is, wat uit verschillende landen blijkt.

De eis om over een CTB te beschikken kan met name personen treffen die niet gevaccineerd en hersteld zijn, bijvoorbeeld vanwege bezwaren vanuit godsdienstige overtuiging of levensovertuiging. Deze personen worden immers voor de keuze gesteld zich hoogfrequent te laten testen of zich alsnog te laten vaccineren. Voornoemde leden vragen of de regering beseft hoe invasief, psychologisch bezwarend en praktisch bezwarend het telkens laten testen is. Of is deze wetenschap een welbewust instrument in het streven naar het verhogen van de vaccinatiegraad? De aan het woord zijnde leden vragen of het inzetten van zelftesten als minder invasief middel kan worden toegepast.

De leden van de SGP-fractie vragen de regering uitvoeriger in te gaan op de vraag hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de rechten van de werknemer. Zij vinden de arbeidsrechtelijke consequenties nog onvoldoende uitgewerkt. Welke consequenties kan het verplicht stellen van een CTB hebben voor werknemers? Gedacht kan worden aan de situatie dat een werknemer geen CTB kan of wil tonen. In de memorie van toelichting is te lezen dat werkgever en werknemer dan samen tot een oplossing moeten komen, maar wat als zij er middels gesprekken niet uitkomen? Wie gaat het loon betalen van thuiszittende werknemers, die hun arbeid alleen kunnen verrichten op de werkplek en voor wie geen alternatieve arbeidsplaats of tijdelijke aanpassing van werkzaamheden mogelijk is? Is de regering het eens met de stelling dat door testbereidheid onder goed werknemerschap te scharen, de mogelijkheid wordt gecreëerd dat sancties worden gesteld op het niet tonen van een CTB? Dergelijke scenario’s zijn onvoldoende doordacht en uitgewerkt in dit voorstel, naar het oordeel van deze leden.

Deze leden lezen dat de regering beëindiging van de arbeidsovereenkomst als ultimum remedium niet uitsluit, maar dat dit afhankelijk is van de omstandigheden. Zij vinden het onwenselijk dat op dit punt onvoldoende duidelijk is wat de consequenties zijn van dit voorstel. Kan weigering van het tonen van een CTB leiden tot ontslag? Zo ja, onder welke omstandigheden en voorwaarden?

De leden van de SGP-fractie vragen de regering ook specifiek in te gaan op de gevolgen van dit voorstel voor de kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt, zoals zzp’ers, uitzendkrachten en laagopgeleiden. Zij worden veelal extra hard getroffen door deze maatregelen. Hoe wil de regering tegemoetkomen aan de nadelige consequenties die zij gaan ondervinden van de invoering van CTB?

De leden van de SGP-fractie vragen de regering in te gaan op de verplichting tot het volgen van een arbeidshygiënische strategie in verhouding tot de proportionaliteit van de voorgestelde maatregelen. Hoe hangen deze twee met elkaar samen? Hoe kijkt de regering naar de situatie waarin de werkgever zal proberen de voor de werknemers minder ingrijpende maatregelen te vervangen door het CTB? Is zij het eens met de stelling dat versterking van de arbeidshygiënische strategie (d.m.v. minder ingrijpende maatregelen) altijd de voorkeur verdient boven de uitbreiding van het CTB? En hoe verhoudt deze verplichting zich tot andere wetgeving? Zijn bedrijven alsnog verplicht om de arbeidshygiënische strategie geheel te volgen of creëert een verplichting een mogelijkheid om de arbeidshygiënische strategie te vervangen? Genoemde leden wijzen erop dat werkgevers verplicht zijn arbobeleid op te stellen in samenwerking met de vertegenwoordiging van de werknemers. Moet de ondernemingsraad alsnog worden geconsulteerd of kan deze worden omzeild? Wordt rekening gehouden met afspraken die werkgevers en werknemers in een sector hebben gemaakt? Deze leden zien graag een uitgebreide onderbouwing van dit punt, in relatie tot andere wetgeving.

Voor mensen die om medische redenen zich niet kunnen laten vaccineren brengt dit wetsvoorstel grote gevolgen met zich mee, zo stelt het lid Omtzigt. Is de regering bereid om deze mensen, na een vaststelling door een arts, een CTB te verschaffen of op andere manier tegemoet te komen?

Het lid Omtzigt merkt op dat hij zelden zo’n lang en vaag verhaal gelezen heeft over de gevolgen voor de arbeidsovereenkomst. Ongetwijfeld zullen arbeidsrechtjuristen hier veel werk aan hebben, maar dat kan nooit de bedoeling zijn. Wanneer is een werkgever nu verplicht een alternatieve werkplek te bieden als iemand geen CTB heeft en wanneer niet?

En mag een werkgever van een sollicitant vragen of hij gevaccineerd is en zich dus niet elke dag hoeft laten te testen? En mag een werkgever controleren of medewerkers gevaccineerd zijn en dat in de systemen opslaan, zodat die werknemers niet elke morgen hun CTB hoeven te scannen?

Het lid Omtzigt merkt op dat hier alle opties besproken worden, maar dat er werkelijk geen touw aan vast te knopen is wat de rechten zijn van een zzp’er die geen CTB heeft en daardoor zijn klus niet kan doen: wie moet nu wie onder welke omstandigheden schadevergoeding gaan betalen?

Het lid van de BBB-fractie merkt op dat de voorliggende wetswijziging in conflict is met vele mensenrechten, zoals het recht op lichamelijke integriteit, het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het recht op eerbiediging van familie of gezinsleven. Wat het lid van de BBB-fractie betreft betekent dit dat zaken als proportionaliteit, noodzaak en subsidiariteit voldoende moeten worden aangetoond alvorens men kan overgaan tot een dergelijke wetswijziging. De regering geeft daarbij aan dat het doel van de maatregel gelegen is in de bestrijding van de epidemie en het kunnen blijven borgen van de beschikbaarheid van zorg. De regering geeft echter niet aan hoe deze maatregel daaraan bijdraagt en hoe groot deze verwachte bijdrage dan is. De subsidiariteit van de maatregel kan enkel dan worden beoordeeld als duidelijk is welke bijdrage de voorgestelde maatregel levert aan het bestrijden van de epidemie en het ontlasten van de zorg. Een berekening hiervan ontbreekt, waardoor niemand een oordeel kan geven over de doeltreffendheid en dus proportionaliteit van deze maatregelen. De berekening zou gebaseerd moeten zijn op: leeftijd van de werknemers, de daaraan gekoppelde kans om op de IC te belanden, en hoeveel IC-opnames dit dan verspreid in de tijd kan opleveren. Daarbij dient dan ook de gemiddelde leeftijd in de betrokken sectoren meegenomen te worden. Immers, het risico is afhankelijk van de leeftijdsgroep. Per sector kan dit sterk verschillen. Deze vraag kan eenvoudig uitgezet worden bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het lid van de BBB-fractie vraagt dan ook aan de regering om dit te doen en oordeelsvorming over deze wetswijziging door de Kamer pas dan te laten plaatsvinden nadat deze analyse in het bezit van de Kamer is. Graag verneemt het lid van de BBB-fractie wanneer de regering deze kan aanleveren.

Het lid van de BIJ1-fractie constateert dat de regering zich zoals gewoonlijk beroept op Artikel 22, lid 1 van de Grondwet. Het lid constateert dat de regering uiterst selectief is met de verantwoordelijkheid die het aangehaalde artikel met zich meebrengt. Het lid wijst hierbij naar eerdergenoemde feiten (zoals het voortdurend niet nemen van de meest effectieve maatregel in het voorkomen van besmettingen, ziekenhuisopnames en overlijden, alsmede het negeren van WHO-advies dat een vaccinatie, en daarmee een dergelijk CTB-beleid als de regering beoogt, geen effectieve maatregel is voor het voorkomen van besmettingen).

Het lid van de BIJ1-fractie adviseert daarom met klem om af te zien van dit wetsvoorstel.

4. TOEZICHT EN HANDHAVING

De leden van de VVD-fractie lezen dat toezicht en handhaving op een besloten plaats waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend, wordt uitgevoerd door of namens de regering van VWS. Door wie wordt dat dan uitgevoerd? In de ministeriële regeling wordt toegelicht op welke wijze toezicht en handhaving wordt vormgegeven. Waarom kan daarover nu niet al duidelijkheid worden gegeven? In hoeverre is het ook mogelijk om naast bijvoorbeeld de aanwijzing en de last onder dwangsom over te gaan tot de sluiting?

In hoeverre is de handhavingscapaciteit bij de gemeente en politie voldoende beschikbaar? Hoe worden daarbij prioriteiten gesteld en keuzes gemaakt als gekeken wordt naar het steeds breder wordende palet van instrumenten in het kader van de bestrijding van corona? Is er voldoende geld beschikbaar bij gemeenten om hun handhavende taak uit te kunnen voeren? Voornoemde leden lezen dat voor degene die verplicht is het CTB te tonen en daarbij niet op de juiste manier de middelen gebruikt, zoals artikel 58re, eerste en achtste lid, onderdeel d, Wpg voorschrijft, bedraagt de boete ten hoogste 95 euro. Geldt dit in alle gevallen waar een individu geen geldig CTB kan tonen? Hoe vaak is een dergelijke boete de afgelopen tijd uitgedeeld?

De leden van de D66-fractie vragen of de huidige sectorindeling voldoende houvast biedt om onderscheid te maken bij het wel of niet verplicht toepassen van een CTB. Zij vragen in dat kader ook hoe wordt omgegaan met uitzendkrachten, payroll of detachering en bij welke werkgever (de feitelijke of de operationele) dan om een CTB kan worden gevraagd. Deze leden vragen de regering hierop te reflecteren in het kader van het soms moeizame onderscheid van sectoren bij de steunpakketten.

Voornoemde leden vragen of de regering toch al iets nader kan toelichten op welke manier zij het toezicht voor zich ziet als een ministeriële regeling wordt geactiveerd. De aan het woord zijnde leden vragen daarnaar omdat de effectiviteit van dit instrument afhangt van de mogelijkheid tot handhaving, en het advies van het Veiligheidsberaad niet heel positief lijkt over de mogelijkheden van effectieve handhaving.

De leden van de CDA-fractie lezen dat in geval van niet-naleving de burgemeester of de regering de werkgever die verantwoordelijk is voor de controle van het CTB een aanwijzing kan geven (of in spoedeisende situaties een bevel) dan wel een last onder bestuursdwang opleggen. Ook is strafrechtelijke sanctionering mogelijk. Voornoemde leden vragen onder welke omstandigheden strafrechtelijke sanctionering ingezet zal worden.

De leden van de SP-fractie constateren dat de handhaving van de CTB-plicht voor bezoekers op dit moment al zeer te wensen over laat. Het RIVM stelde eerder vast dat slechts in één op de drie situaties het CTB in combinatie met het ID-bewijs gecontroleerd wordt. Met het uitbreiden van de CTB-plicht naar de werkvloer – en mogelijk ook naar het onderwijs – vraagt dit aanzienlijk meer controle én handhaving. Kan de regering toelichten hoe haalbaar en reëel het is dat er daadwerkelijk goed toezicht en handhaving kan plaatsvinden op het CTB? Wat zijn de gevolgen voor de CTB-plicht als handhaving niet, nauwelijks of te weinig plaatsvindt? Wat doet dat vervolgens voor de inzet van het instrument?

Erkent de regering dat, omdat er sprake zal zijn van 3G-beleid, een werkgever iedere dag opnieuw alle CTB’s van alle werknemers opnieuw zal moeten controleren, aangezien hij niet kan weten wie van de werknemer een CTB heeft verkregen op basis van een negatief testresultaat? Denkt de regering dat werkgevers dit ook daadwerkelijk gaan doen?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat het aan de werkgever of locatiebeheerder is om het CTB te controleren. Daarbij wordt ook gesteld dat «werknemers […] veelal voor aanvang van de activiteit of opening van de locatie al aanwezig» zijn. En als dat niet het geval is «kan de toezichthouder met het reguliere toezichtsinstrumentarium de aanwezige werknemers bevragen of er controle op het CTB door de werkgever heeft plaatsgevonden». De aan het woord zijnde leden menen dat in het geval een werkgever niet van zins is om CTB te gaan controleren de kans dat extern toezicht hem daartoe alsnog dwingt relatief klein is. Hierbij zien deze leden de nu al gebrekkige naleving van de CTB-plicht in bijvoorbeeld de horeca als voorbeeld. Kan de regering hierop ingaan, mede in het licht dat er circa 48.500 werkgevers zijn die mogelijk vallen onder de huidige CTB-plichtige sectoren? Hoeveel capaciteit aan toezichthouders is er om de nu voorgestelde uitbreiding van de CTB-plicht naar de werkvloer te handhaven? Het is de leden van de PvdA-fractie ook niet duidelijk hoe en door wie toezicht moet worden gehouden op besloten plaatsen waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend anders dan dat toezicht in de toelichting bij een ministeriële regeling wordt ingevuld. Kan de regering hier nader op ingaan?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de aangewezen toezichthouder verantwoordelijk is voor het toezicht. Maar het is voornoemde leden niet helemaal duidelijk wie de toezichthouder is. Is dat enkel de werkgever? Of zijn dat gemeentelijke ambtenaren? Zijn er wel voldoende gemeentelijke ambtenaren om toezicht te houden, aangezien dit ook al problematisch was rondom het CTB in de horeca? Is er met burgermeesters en de veiligheidsraad overleg geweest over de consequenties van het onderhavige wetsvoorstel en hoe werd daarop gereageerd? Stelt de rijksoverheid nog extra middelen ter beschikking om gemeenten hierbij te ondersteunen?

Welke gevolgen verwacht de regering voor de verhoudingen op de werkvloer, aangezien de regering aangeeft dat de werkgever de taak heeft om het CTB te controleren, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

De handhaving van de inzet van het CTB op de werkvloer ligt bij gemeenten of bij het Ministerie van VWS en vindt plaats bij excessen en gecombineerd met controle van bezoekers. Voornoemde leden vragen of deze beperkte handhaving en toezicht de effectiviteit van de maatregel niet sterk ondergraven, zeker gezien het feit dat werknemers in de regel elke dag op het werk komen.

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft eufemistisch aan dat de capaciteit van toezicht en handhaving niet onbeperkt is, zo lezen de leden van de JA21-fractie. Nu is bekend dat dit thema onderwerp is van voortdurende bespreking tussen alle betrokkenen. Deze leden werpen desalniettemin de vraag op of de regering beseft wat het met een samenleving doet, als bewust wordt aangekoerst op een maatschappij die steeds meer in het teken komt te staan van mensen die andere mensen controleren, aangeven en beboeten.

De leden van de SGP-fractie lezen dat toezicht en handhaving op de CTB-plicht plaatsvindt in lijn met de huidige systematiek van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm). Deze leden vragen de regering nader uit te werken wat dit inhoudt. Waaraan kan worden gedacht als in dat kader wordt gesproken over «excessen»?

De leden van de DENK-fractie lezen het volgende in het wetsvoorstel: «op het moment dat de verplichting om op een besloten plaats waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend in een ministeriële regeling wordt geactiveerd, zal in de toelichting bij de ministeriële regeling worden toegelicht op welke wijze de toezicht en handhaving wordt vormgegeven.» Kan de regering deze informatie nog voor de behandeling van de wet met de Kamer delen? In het wetsvoorstel lezen genoemde leden verder: «ook is strafrechtelijke sanctionering mogelijk. Dit bestaat uit hechtenis van ten hoogste zeven dagen of geldboete van de eerste categorie (ten hoogste € 435, bij rechtspersonen ten hoogste € 4.350).» Op welke gronden is de hoogte van de boete bepaald? Hoeveel zal de boete in de praktijk bedragen voor het op de werkvloer komen zonder QR-code? Zal de boete hetzelfde zijn als het overtreden van andere coronamaatregelen van € 95? Indien hiervan af wordt geweken, met welke reden dan? Betekent het dat als de boete voor overtreding boven de € 130 ligt dat men hiervoor een strafblad krijgt? Zo ja, hoe verhoudt dit zich in het kader van proportionaliteit? Klopt het dat het hier gaat om een vervangende hechtenis die alleen van kracht is als iemand de boete niet kan of wil betalen? Kan de hechtenis worden opgelegd zonder de boete? Zo ja, in welke gevallen dan? En hoe verhoudt dit zich tot het uitgangspunt van de proportionaliteit dat je voor een QR-code de gevangenis in kunt belanden?

De leden van de DENK-fractie lezen ook het volgende in het wetsvoorstel: «de kosten voor de werkgever, zoals de kennisnemingskosten en het inrichten van het proces van CTB-controle, geldt dan evenzeer voor de beheerder. Dat geldt evenwel niet voor de kosten om werknemers de gelegenheid te geven om de test onder werktijd uit te voeren, aangezien de arbeidsrelatie hier niet van toepassing is. De kennisnemingskosten en de kosten voor het ophalen van een CTB voor werknemers, gelden evenzeer voor bezoeker.»

Ook staat in het wetsvoorstel: «werkgevers zullen een proces voor toegangscontrole moeten inrichten. Daar is per organisatie naar schatting, eenmalig een uur voor nodig door een administratief werknemer (€ 39 als uurtarief) en een half uur door een hoogopgeleide werknemer die een controle kan uit voeren op het ontworpen proces (€ 54 als uurtarief). Bij het weigeren van personen zonder CTB of een geldig identiteitsbewijs kunnen tevens kosten worden gemaakt, deze kosten vallen niet direct onder de regeldruk van dit wetsvoorstel en worden zodoende niet meegenomen in de inschatting van de regeldrukkosten.» Hoeveel verwacht de regering dat de kennisnemingskosten en de handhavingskosten de werkgevers gemiddeld gaan kosten? Krijgen werkgevers financiële steun als zij alle bijkomende kosten niet of nauwelijks kunnen opbrengen? Hoeveel kosten worden er door de werkgevers naar schatting gemaakt bij het weigeren van personen zonder CTB of een geldig identiteitsbewijs? Worden werkgevers uitgesloten van sanctionering als zij kunnen aantonen dat het handhaven van de CTB erg moeizaam gaat en het bedrijfsproces in de weg staat? In het wetsvoorstel lezen genoemde leden verder: «het algemene uitgangspunt op grond van artikel 628 van Boek 7 BW, is dat ook wanneer een werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet verricht, hij in beginsel recht op loon behoudt. Tegelijkertijd is dit algemene uitgangspunt niet absoluut. Indien het niet werken in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen, zoals wanneer de werknemer die geen CTB toont geen opvolging geeft aan redelijke instructies van de werkgever of in redelijkheid een voorstel van de werkgever niet had mogen weigeren, dan komt dit niet langer voor rekening van de werkgever. Een belangrijke factor bij deze beoordeling is de mogelijkheid voor de werknemer om zich te laten testen om een CTB te verkrijgen, en of dit gelet op de frequentie en concrete testmogelijkheden voor de werknemer redelijkerwijs van hem kan worden gevergd. Veel hangt hier, gelet op het open karakter van de normen, af van de concrete situatie.» Betekent dit dat als de werknemer niet kan bewijzen dat hij of zij niet in staat is geweest om een test te laten doen, hij of zij geen loon meer krijgt? Bij wie ligt de bewijslast in een dergelijke kwestie? Wat zijn geldige redenen om niet een QR-pas te behalen? Stel dat je op woensdag twaalf uur per dag werkt en zodoende geen tijd hebt om tijdig langs een teststraat te gaan voor donderdag, is dat dan een geldige reden om de volgende dag loon in te houden? Is het niet tijdig kunnen maken van een testafspraak omdat er geen ruimte meer is bij een testlocatie in de buurt, een reden om loon in te houden? Klopt het dat werknemers niet alle opdrachten van de werkgever zouden hoeven uit te voeren, zeker niet als dit niet hoort bij de reguliere taak? Kan de regering garanderen dat het testen voor de QR-code gratis blijft zolang dit wetsvoorstel van kracht is? Zo nee, waarom niet? Deelt de regering de mening dat als testen wordt opgelegd dat het dan ten alle tijden gratis zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?

In het wetsvoorstel lezen de leden van de DENK-fractie: «op grond van artikel 671b juncto 669 van Boek 7 BW moet worden beoordeeld of herplaatsing van de werknemer in een andere passende functie binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, mogelijk is (hetgeen niet het geval is als er sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer) en er moet sprake zijn van een redelijke grond voor ontslag.» Wanneer is er sprake van redelijke grond voor ontslag in het kader van dit wetsvoorstel? Kan de regering hier een paar voorbeelden van noemen? Kan de regering uitsluiten dat er niet een grote hoeveelheid nieuwe rechtszaken voortkomen uit dit wetsvoorstel, en er een infarct van rechtszaken bij de rechtbank ontstaat? Kan de regering garanderen dat rechtbanken nog wel in staat zullen zijn om al deze rechtszaken binnen een redelijk termijn te behandelen? Zo ja, hoe?

Kan de regering ingaan op de vraag hoe toezicht en handhaving zal geschieden in bedrijfsverzamelgebouwen waarin veel bedrijven gevestigd zijn die samen gebruik maken van bepaalde voorzieningen, zo vraagt het lid Omtzigt. Verder heeft het lid Omtzigt een vraag over het EU-voorstel om een QR-code slechts negen maanden geldig te laten zijn. Is Nederland van plan dat ook in te voeren? En heeft iedereen dan ruimschoots de gelegenheid om tijdig aan de voorwaarden te voldoen die een nieuwe QR-code vergt? Ofwel, krijgen we straks de situatie dat grote groepen mensen in Nederland te maken krijgen met vervallen QR-codes, omdat het boosteren ongelooflijk traag gaat en dat zij zich dus in een keer wekenlang dagelijks moeten laten testen om naar het werk te kunnen.

Het lid van de BBB-fractie is er niet van overtuigd dat de regering nog voldoende mankracht heeft voor toezicht en handhaving van alle wetgeving met betrekking tot Covid-19. Zij vraagt de regering dit overtuigend inzichtelijk te maken met een berekening van ingeschatte uren en mankracht.

5. CARIBISCH NEDERLAND

De regering geeft aan dat Bonaire als enige openbaar lichaam in Caribisch Nederland van plan is om het CTB op korte termijn in te zetten bij evenementen. De leden van de CDA-fractie vragen op welke termijn dit zal gebeuren.

6. REGELDRUK EN ADMINISTRATIEVE LASTEN

De leden van de D66-fractie vragen of de regering nader toe kan lichten waar de verwachte wekelijkse kosten van 23 miljoen euro bij een testgraad van 25 procent en 46 miljoen euro bij een testgraad van 75 procent op gebaseerd zijn. Deze leden vragen of deze berekening ook al uitgaat van het toepassen van een CTB bij sectoren anders dan die voor bezoekers nu al CTB-plichtig zijn.

De leden van de SP-fractie constateren dat na het thuiswerkadvies, waarbij werkgevers niet aangepakt worden als zij hun werknemers verplichten toch op locatie te werken, ook nu weer de verantwoordelijkheid voor een veilige werkomgeving bij de werknemer wordt gelegd. Werkgevers kunnen weliswaar maatregelen nemen die een CTB overbodig maken, maar zijn daartoe niet verplicht. Kan de regering toelichten waarom zij die verantwoordelijkheid steeds bij de werknemer neerlegt en niet gewoon werkgevers meer verplichtingen oplegt?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat volgens de berekeningen van de regering er 48.500 werknemers zijn die onder de CTB-plicht gaan vallen. Zij vragen of die berekening, uitgesplitst naar sector, gedeeld kan worden met de Kamer.

Voorts lezen deze leden dat er ruim een miljard euro aan kosten wordt gemaakt om werknemers te testen en op CTB’s te controleren. Het is voornoemde leden nog niet duidelijk wie uiteindelijk opdraait voor die kosten. Betaalt de rijksoverheid dat of moeten werkgevers dat zelf betalen? Als de rijksoverheid dat betaalt, hoe wordt dan geregeld dat dat geld wordt verdeeld? Uit welke middelen wordt dat betaald?

De aan het woord zijnde leden lezen dat bijna iedereen binnen 30 minuten rijden een test kan laten afnemen. Maar het is niet zo dat iedereen altijd maar een auto heeft. Het zijn zeker de mensen in de slecht betaalde banen die dat niet altijd kunnen betalen en die nu niet thuis kunnen werken. Deze leden vinden het erg belangrijk dat iedereen echt laagdrempelig kan testen. Daarom vragen zij de regering of zij Stichting Open Nederland opdracht kan geven om teststraten bij werkgevers en scholen op te zetten.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de incidentele kosten voor werkgevers ruim 25 miljoen euro zullen zijn, de structurele kosten voor werkgevers jaarlijks 394 miljoen euro en de wekelijkse kosten voor het uitvoeren van testen tussen de 23 en 46 miljoen euro. Vindt de regering deze kosten in verhouding tot het doel dat gediend wordt? Welke kosten worden in ieder geval gemaakt, ook als deze wet maar zeer tijdelijk geldt?

De leden van de JA21-fractie zijn onthutst over de enorme bureaucratie die wordt opgetuigd om verbreding van het CTB mogelijk te maken. Het versterkt de indruk dat de regering dermate zwaar inzet op dit middel en daarmee voorbijgaat aan alle negatieve gevolgen voor degenen die het aangaat, de werkgevers en de samenleving als geheel.

De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering verwacht dat er kosten kunnen worden gemaakt bij het weigeren van personen zonder CTB of geldig identiteitsbewijs die niet zijn meegenomen in de inschatting van de regeldrukkosten. Aan welke kosten denkt de regering dan, en in welke orde van grootte?

Deze leden constateren dat werknemers in de tijd van de baas een test mogen gaan afnemen. Is de regering zich bewust van de inkomstenderving en extra kosten waar werkgevers als gevolg hiervan mee te maken krijgen? Is het ook mogelijk werknemers toe te laten tot de arbeidsplek als zij een negatieve zelftest kunnen overleggen? Zo nee, om welke redenen niet?

7. ADVIES EN CONSULTATIE

De leden van de VVD-fractie lezen dat het Ministerie van SZW op 15 november 2021 de sociale partners mondeling heeft geconsulteerd over het conceptwetsvoorstel in de Regiegroep van de Stichting van de Arbeid. Dat is ook de enige informatie die daarover wordt gegeven. Wat is uit die mondelinge consultatie gekomen? Kan de regering reageren op het commentaar van FNV, CNV en VCP d.d. 24 november 2021? Deze leden willen graag weten op welke manier de regering ervoor wil zorgen dat het wetsvoorstel en de daaruit voortvloeiende voorgenomen ministeriële regeling door de sociale partners zal worden gedragen en op welke wijze zij daar goed uitvoering aan kunnen geven. Ook zijn zij benieuwd of sociale partners in de periode tussen maart 2020 en heden zelf ideeën hebben geopperd over het minimaliseren van besmettingen in de arbeidsomgeving en het maximaliseren van veilige en gezonde werkplekken. Welke ideeën zijn gedurende deze periode geopperd of formeel aangedragen en in hoeverre zijn die meegenomen in het voorliggende wetsvoorstel?

Kan de regering ook reageren op het commentaar van «Schoonmakend Nederland» d.d. 15 november 2021 over de uitzondering van het CTB bij cruciale beroepen?

De leden van de D66-fractie vragen wat de reden is dat de sociale partners alleen mondeling geconsulteerd zijn over het conceptwetsvoorstel, en wat de reden is dat dit alleen door het Ministerie van SZW is gebeurd. Deze leden vragen of ook op bestuurlijk niveau overleg heeft plaatsgevonden over dit conceptwetsvoorstel en wat de reactie was van de sociale partners in de Regiegroep van de Stichting van de Arbeid. Voornoemde leden zouden graag de belangrijkste inbreng van zowel werkgevers en werknemers terug willen zien met reactie van de regering daarop.

De leden van de CDA-fractie lezen dat het College voor de Rechten van de Mens (CRM) adviseert een periodieke herevaluatieplicht voor werkgevers en locatiebeheerders op te nemen zodat een eventuele CTB-plicht, en de daarmee gepaard gaan inperking van de persoonlijke levenssfeer, in het licht van de meest recente gegevens over de pandemie kan worden gerechtvaardigd. De regering geeft echter aan dat na het uitbrengen van het advies door het CRM het wetsvoorstel zodanig is aangepast dat geen sprake meer is van het bieden van de mogelijkheid om een CTB in te zetten aan de werkgever of locatiebeheerder, en dat daardoor de bezwaren van het CRM geen bespreking meer behoeven. Voornoemde leden vragen echter of in het licht van deze aanbeveling van het CRM de regering ook denkt aan een periodieke herevaluatieplicht bij het wettelijk opleggen van een CTB-plicht in een bepaalde sector.

Het Ministerie van SZW heeft de sociale partners mondeling geconsulteerd over het conceptwetsvoorstel in de Regiegroep van de Stichting van de Arbeid. Zij vragen welke reacties uit deze consultatie naar voren zijn gekomen.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de uitkomst is van de consultatie van de sociale partners in de Regiegroep van de Stichting van de Arbeid die op 15 november 2021 heeft plaatsgevonden. Heeft de regering overleg gevoerd met vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers, anders dan een keer mondeling in het kader van de Stichting van de Arbeid, over het voornemen om coronatoegangsbewijzen op de werkvloer te gaan invoeren? Zo ja, wat is de uitkomst van dat overleg? Zo nee, gaat dat alsnog gebeuren en kan de Kamer daarvan per ommegaande op de hoogte worden gesteld?

Heeft de regering pogingen ondernomen om in overleg met werknemers en werkgevers tot afspraken te komen om bescherming op de werkvloer te verbeteren? Zo ja, heeft dit toe geleid? Zo nee, waarom niet en kan de regering dit alsnog doen en de Kamer van de uitkomsten op de hoogte stellen?»

De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen dat de sociale partners mondeling zijn geconsulteerd. Tegelijkertijd zijn zij diegenen die de meeste gevolgen van onderhavig wetsvoorstel ondervinden. Is de regering bereid om alsnog een volledige schriftelijke consultatie te doen bij de sociale partners?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering kan reflecteren op de wijziging die zij heeft doorgevoerd na het advies van de Afdeling, dat stelt dat het leggen van de bevoegdheid bij de werkgever om een afweging te maken in botsende belangen veel complicaties kent en conflictopwekkende gevolgen kan hebben. Hoe kijkt de regering aan tegen de uiteindelijke keuze om weinig eigen verantwoordelijkheid bij de werkgever te leggen in de afweging van belangen?

Voornoemde leden vinden het veelzeggend dat de inzet van het CTB blijkbaar niet te combineren is met een grote eigen verantwoordelijkheid bij de werkgever. Wat deze leden betreft wijst dit erop dat het CTB geen maatregel is die op de langere termijn houdbaar is voor de samenleving. Hoe kijkt de regering daarnaar?

De sociale partners zijn slechts mondeling geconsulteerd over het conceptwetsvoorstel. De aan het woord zijnde leden hebben eerder aangedrongen op de betrokkenheid van de sociale partners bij het bestrijden van het coronavirus. Zij betreuren het dat niet al in een eerder stadium uitgebreider gesproken is met de sociale partners. Zij vragen om alsnog de sociale partners nader te consulteren. Deze leden vragen tevens om de sociale partners te verzoeken aan te geven welke andere (mogelijk minder verstrekkende, maar effectieve) maatregelen aanbevolen worden en over de uitkomsten de Kamer te informeren.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke ruimte de regering ziet voor overleg vanuit de overheid met CTB-plichtige sectoren, werkgevers en werknemers, om ook alternatieve maatregelen te treffen, ook in aansluiting op de al bestaande coronaprotocollen, voordat een CTB-plicht voor werknemers wordt ingesteld voor een bepaalde CTB-plichtige sector.

Welke plaats is er voor sectoraal overleg, werkgevers en werknemers, en overleg vanuit de overheid met een niet-CTB-plichtige sector, voordat daar de CTB-plicht voor werknemers wordt ingevoerd, ook in relatie tot het kiezen voor alternatieve maatregelen?

Op 15 november 2021 heeft het Ministerie van SZW de sociale partners mondeling geconsulteerd over het conceptwetsvoorstel in de Regiegroep van de Stichting van de Arbeid, zo lezen de leden van de JA21-fractie. Uit de memorie van toelichting blijkt niet wat de sociale partners vinden, wat deze consultatie voor voornoemde leden tot een wassen neus maakt. Deze leden wensen van de regering te weten waarom de beargumenteerde felle tegenkanting van de vakbonden, vertegenwoordigers van degenen die op de werkvloer worden geconfronteerd met de verplichting van een CTB, in de brief van 23 november 2021 niet eens wordt benoemd. Als dat het geval is omdat deze inbreng te laat was om mee te nemen in de overwegingen, is dat een grond te meer voor de constatering dat dit wetsvoorstel met grote spoed en onzorgvuldig tot stand is gekomen.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom het voorliggende voorstel niet ter consultatie is voorgelegd aan sociale partners. Daarnaast lezen zij in de memorie van toelichting niet terug hoe zij hebben gereageerd op het conceptwetsvoorstel. In hoeverre is hun reactie ook verwerkt in het huidige voorstel?

Deze leden willen, in navolging van het CRM, uitdrukkelijk aandacht vragen voor de positie van mensen die zich niet kunnen laten vaccineren of testen, in het bijzonder in verband met een beperking of een chronische ziekte. Te lezen valt dat hun positie wordt meegenomen in communicatie en beleid. Kan de regering uitvoeriger ingaan op in hun situatie en de vraag hoe zij kunnen worden tegemoetgekomen?

Bij het lid Omtzigt was de verbazing groot dat de sociale partners niet geraadpleegd zijn voor dit wetsvoorstel. Die zitten zo ongeveer overal aan tafel, tot klimaatakkoorden aan toe. Maar juist hier waar het echt een zaak betreft die diep ingrijpt in de arbeidsverhoudingen niet. Is de regering bereid om alsnog een gesprek met de sociale partners te voeren en hen advies te vragen? Of vraagt de regering alleen maar advies indien dit zo uitkomt?

II. ARTIKELSGEWIJS

Waarom heeft de regering gekozen voor een aanpassing van de formulering van het eerste lid waar het gaat om een verplichting om te beschikken over een CTB, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie aan de regering. Verandert dit iets aan de handhaving en beboeting bij het niet instellen van een CTB-toegangsbeleid zoals gesteld in artikel 58ra, eerste lid en derde lid?

Onderdeel B

De leden van de SGP-fractie lezen dat artikel 58e, eerste lid, Wpg ook de mogelijkheid biedt tot differentiatie en lokaal maatwerk in een vast te stellen ministeriële regeling. In hoeverre heeft de regering ook de intentie daadwerkelijk gebruik te maken van deze mogelijkheid? Op welke wijze wil zij daar dan invulling aan gaan geven? Zo wordt gesproken over het onderscheid tussen personen, arbeidsplaatsen of werkzaamheden. Kan de regering hier nader op ingaan?

Onderdeel C

De leden van de VVD-fractie nemen aan dat deel C, artikel 5, lid 11c en d betrekking hebben op de leden van de vertegenwoordigende gekozen organen die daar genoemd worden en niet op bezoekers die een vergadering willen bijwonen (bijvoorbeeld de publieke tribune).

De leden van de D66-fractie vragen of er toch een mogelijkheid is om de derde categorie «verbreding van de inzet van het CTB op andere terreinen buiten de CTB-plichtige sectoren voor bezoekers van arbeidsplaatsen» bij onderdeel C af te bakenen. Deze leden lezen nu de negatieve uitsluitingen hierop, maar overzien niet over welke sectoren het hier allemaal kan gaan. Zij vragen daarom of de regering nader zou kunnen toelichten welke specifieke plekken zij voor ogen hebben waar veel besmettingen plaatsvinden.

De leden van de JA21-fractie lezen dat onderdeel C, artikel 58ra, van de Wpg wijzigt. De regering voert bij het nieuwe tiende lid het voorbeeld op van een brandweerman van wie geen CTB kan worden verlangd voor het betreden van een plaats waar een brand woedt. Uit oogpunt van praktische overwegingen mag dit een doordachte regeling heten. Dezelfde brandweerman heeft wel een CTB nodig voor het betreden van de brandweerkazerne. Voornoemde leden vragen of een brandweermedewerker die een brand wil blussen, zonder te beschikken over een CTB, wordt geacht zich vanaf de thuiswerkplek naar de brand te spoeden. Of is het de bedoeling dat hij zich buiten de kazerne omkleedt? Mag deze brandweerman in de brandweerauto meerijden? Of dient hij zich met eigen vervoer naar de «plaats waar een brand woedt» te spoeden?

Het geheel van het wetsvoorstel artikelsgewijs overziend, bekruipt de aan het woord zijnde leden het gevoel dat met onderhavige verbreding van het CTB, waarvan ten aanzien van de beoogde tijdelijkheid angstvallig wordt voorkomen hieraan enige harde voorwaarden te stellen, een dusdanig fijnmazige set regels, verfijningen en uitzonderingen is opgesteld dat een bureaucratisch monster van Frankenstein in het leven wordt geroepen. Niemand ziet door de bomen nog het bos. Een voorbeeld is het nieuwe negende lid, dat de mogelijkheid biedt om buiten de CTB-plichtige sectoren bij ministeriële regeling ook nog eens andere terreinen aan te wijzen waar een CTB-plicht kan gelden voor eenieder die in het kader van een beroep of bedrijf, dan wel als vrijwilliger of bezoeker toegang wenst tot een arbeidsplaats. Behalve de sectoren waartoe het CTB is verbreed, kunnen dus ook nog eens detaillistisch aparte andere terreinen worden aangewezen. Dan is het vervolgens zo, dat áls tot aanwijzing van een bepaald terrein of deel daarvan bij ministeriële regeling wordt overgegaan, in deze regeling wordt bepaald dat de CTB-plicht niet geldt voor de gevallen waarin de werkgever op een andere, in de regeling bepaalde wijze zorgdraagt voor een beschermingsniveau dat vergelijkbaar is met het beschikken over een CTB. Maar hoe dat vergelijkbare niveau van bescherming vervolgens eruit ziet, is weer niet aan de werkgever die zonder twijfel zelf kan aantonen dat hij dat kan regelen. Want dat is nu net de reden voor deze uitzondering voor de CTB-plicht op dat terrein dat aanvullend wordt aangewezen. Nee, in plaats daarvan gaat de regering voorschrijven hoe het alternatief eruitziet. Voornoemde leden besluiten deze inbreng met de verzuchting: hoe krijgt de regering dit verzonnen, waar haalt de regering dit vandaan?

De leden van de SGP-fractie constateren dat een expliciet verbod in de wet wordt opgenomen om een CTB te vragen voor toegang tot een arbeidsplaats, als daar geen sprake is van een verplichting. Zij juichen dit toe. Het kan niet zo zijn dat werkgevers ten onrechte een CTB kunnen vragen van hun werknemers. Biedt deze bepaling voldoende wettelijke basis om hierop te handhaven? Eerder schreef de regering in reactie op Kamervragen: «Handhaven vereist een wettelijke basis, in de verkenning naar de mogelijke toepassing van de coronatoegangsbewijzen in bepaalde sectoren, zal dit worden meegenomen. Het streven is de verkenning begin november af te ronden.»2 Wat zijn de uitkomsten van deze verkenning? En ontstaat hiermee nu de mogelijkheid om op te treden tegen werkgevers die enkel gevaccineerde medewerkers nog toelaten op de arbeidsplaats? Of in het geval toch een 2G-beleid wordt gevoerd voor werknemers? Hoe wil de regering invulling gaan geven aan de handhaving hiervan, en welke instantie moet hierop gaan toezien?

De fungerend voorzitter van de commissie,
Kuiken

Adjunct-griffier van de commissie,
Heller


  1. EenVandaag, 10 augustus 2021, «Wel gevaccineerd, geen QR-code: «Kan het deuntje inmiddels wel dromen»» (https://eenvandaag.avrotros.nl/item/wel-gevaccineerd-geen-qr-code-bij-tientallen-gedupeerden-kan-het-deuntje-van-de-ggd-helpdesk-inmiddels-dromen/)↩︎

  2. Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 118↩︎