Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 30 november 2021
Brief regering
Nummer: 2021D47235, datum: 2021-12-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.D. Wiersma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van zaak 2021Z22171:
- Indiener: A.D. Wiersma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2021-12-02 10:16: Begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid (35925-XV) (voortzetting) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2021-12-14 16:30: Procedures en brieven commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (digitaal) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-01-19 14:15: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-01-25 15:35: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Vragen van het lid Jong, L.W.E. de (PVV)
Vraag:
Ik roep het kabinet op om indexering van pensioenen mogelijk te maken.
Kan de staatssecretaris hier op reageren?
Antwoord:
Veel fondsen hebben al lang niet kunnen indexeren. Ik snap de oproep
daarom goed. De Wet Toekomst Pensioenen (WTP) introduceert nieuwe
pensioencontracten. Voor deze nieuwe pensioencontracten gelden andere
regels voor het verhogen en verlagen van pensioenen dan bij de huidige
uitkeringsovereenkomsten. Ik heb daarom bij de behandeling van de
Verzamelwet SZW aangekondigd dat ik volgend jaar met een maatregel zal
komen zodat pensioenfondsen in aanloop naar het nieuwe stelsel in 2022
de bestaande pensioenaanspraken en –rechten al kunnen verhogen als de
beleidsdekkingsgraad 105% is. Afgelopen vrijdag heb ik uw Kamer hierover
per brief geïnformeerd.
Deze aanpassing van de indexatiegrens is naar mijn idee passend vanuit
het nieuwe stelsel en de transitie daar naartoe.
Het besluit om gebruik te maken van deze indexatiemogelijkheid is
vervolgens aan de pensioenfondsen. Zij moeten dat gebruik ook
onderbouwen en verantwoorden.
Vraag:
Kan de staatssecretaris De Nederlandsche Bank (DNB) oproepen om het
aantreden van Paul Rosenmöller in het bestuur van het Algemeen
Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) af te wijzen?
Antwoord:
Ik vind het belangrijk dat een pensioenfonds bestuurd wordt door goede
bestuurders.
Zij beheren immers het pensioengeld van werknemers en
pensioengerechtigden.
Daarom stelt de pensioenwet eisen aan pensioenfondsen en hun
bestuurders.
Zo moet een pensioenfonds beschikken over procedures en maatregelen om
belangenverstrengeling tegen te gaan. Nevenfuncties moeten op grond van
de code pensioenfondsen worden gemeld. Verder moeten bestuurders
geschikt en betrouwbaar zijn. Zij worden voor benoeming hierop getoetst
door DNB. De Nederlandsche Bank is ook in deze een onafhankelijk
toezichthouder. Ik ben geen partij in de daadwerkelijke benoeming van
bestuurders, noch is het passend gelet op de onafhankelijke positie van
DNB om oproepen te doen gericht op het wel of niet goedkeuren van
specifieke personen.
Vraag:
Hoeveel miljard van de bijstand gaat naar niet-westerse
allochtonen?
Antwoord:
In de antwoorden bij de schriftelijke vragen over de begroting van SZW
(Kamerbrief 17 november jl., Kamerstukken 2021/2022, 35 925 XV, nr. 13)
heb ik aangeven dat het niet mogelijk is om de bijstandsuitgaven uit te
splitsen naar achtergrondkenmerken, omdat het uitgekeerde bedrag in de
bijstand per individu verschilt. Het CBS rapporteert wel het aantal
bijstandsgerechtigden onder de AOW-gerechtigde leeftijd met een
niet-westerse migratieachtergrond (224.000 personen in juli 2021) en op
basis daarvan heb ik ook aangegeven in de schriftelijke antwoorden dat
52% van mensen in de bijstand een niet-westerse migratieachtergrond
heeft. Maar dit staat niet gelijk aan 52% van de bijstandsuitgaven (€5,6
miljard in 2022), omdat het bedrag dat iemand ontvangt per persoon kan
verschillen.
Vraag:
De overheid moet uitkeringen aan niet-westerse arbeidsmigranten
registreren en de Tweede Kamer jaarlijks informeren. Graag uw
reactie.
Antwoord:
Het CBS geeft inzicht in de vertegenwoordiging van migrantengroepen in
de uitkeringsstatistieken, daarmee is er voldoende beeld. Voorts is
vanuit gezichtspunt van de overheid de migratie-achtergrond geen
relevant gegeven voor de uitbetaling van sociale zekerheidsregelingen.
Verdere registratie van migratie-achtergrond is daarom niet
proportioneel, omdat het geen legitiem beleidsdoel dient. Uit oogpunt
van de voorbeeldrol van de Rijksoverheid in het voorkomen van
discriminatie vind ik het ook onwenselijk om de door u gevraagde
registratie uit te voeren.
Vragen van het lid Graaf, M. de (PVV)
Vraag:
Wat vindt de staatssecretaris van de groei van de islam in Nederland en
draagt het bij aan een Nederland waarin mannen en vrouwen gelijk
zijn?
Antwoord:
De vrijheid van religie is verankerd in de Grondwet. In Nederland kan
iedereen – binnen de kaders van de rechtsstaat – dan ook zijn of haar
eigen geloof of levensovertuiging belijden. Zoals u weet is ook de
gelijkheid van man en vrouw in de Grondwet gewaarborgd. Voor iedereen in
Nederland gelden deze zelfde grondregels, ongeacht de geloofs- of
levensovertuiging.
Vraag:
Welke rapportcijfer geeft de staatssecretaris aan Nederland sinds 'wir
schaffen das'? Welk cijfer geeft de staatssecretaris voor de sociale
samenhang van de moslims in Nederland voor wat betreft hun kennis van de
Nederlandse taal, arbeidsparticipatie in Nederland en overlast in
woonwijken? Wat vindt de staatssecretaris van de integratie en
criminaliteit in Nederland?
Antwoord:
De PVV vroeg mij om een rapportcijfer te geven voor de integratie en
sociale samenhang van moslims in Nederland en ook de kennis van de
Nederlandse taal, de arbeidsparticipatie en de mate van overlast in
woonwijken van een cijfer te voorzien. Een dergelijk cijfer kan ik
echter moeilijk geven omdat de geloofsovertuiging van groepen
Nederlanders niet in dit verband geregistreerd wordt. Belangrijker is
echter dat een rapportcijfer beter gegeven kan worden door de
Nederlanders zelf. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) meet al
jaren “hoe het met Nederland gaat”. In het rapport Burgerperspectieven
2019- IV, stond de multiculturele samenleving centraal. Het SCP
concludeerde: In algemene zin geldt dat de onderzochte opvattingen
over de multiculturele samenleving de afgelopen tien jaar niet
negatiever zijn geworden.
Daarnaast geeft de set maatwerktabellen met kernindicatoren Integratie,
die het CBS jaarlijks op verzoek van SZW samenstelt, de meest recente
stand van de integratie van groepen met een migratieachtergrond weer. De
jongste cijfers hebben betrekking op het jaar 2020 en zij bevestigen
grotendeels de trends van de afgelopen jaren: er is (tot en met 2019)
sprake van een positieve ontwikkeling en er tekent zich een trendmatige
ontwikkeling af in de richting van het beleidsdoel: de verschillen
tussen groepen mèt en zònder migratieachtergrond worden geleidelijk aan
kleiner. Zo is de daling van het voortijdig schoolverlaten in de
afgelopen 10 tot 15 jaar onder leerlingen met een migratieachtergrond
aanzienlijk forser (tot ruim 5 %-punt) dan onder leerlingen zonder
migratieachtergrond, stijgt het aandeel leerlingen in de hogere vormen
van het voortgezet onderwijs (havo/vwo) onder groepen met een
migratieachtergrond sneller dan onder de groep zonder
migratieachtergrond (waardoor de achterstand voor de niet-westerse groep
in zo’n 15 jaar tijd van 18% is afgenomen tot 11%) en stijgt de
arbeidsparticipatie van de groepen met een niet-westerse achtergrond
sneller dan onder de groep zonder migratieachtergrond, zodat de
achterstand in de afgelopen 20 jaar met ruim een derde is gereduceerd
(was 12,9 %punt in 2003 en is 8,3 %-punt in 2020). Verder is ook de
oververtegenwoordiging in de verdachtencijfers sterk afgenomen (van 37,2
promillepunten in 2005 naar 15,9 promillepunten in 2020).
Dat mensen hun toevlucht nemen tot criminaliteit veroordeel ik en net
als de PVV ben ik bekend met de relatief hoge vertegenwoordiging van
mensen met een migratie-achtergrond in de criminaliteitscijfers. Deze
oververtegenwoordiging neemt echter de laatste jaren af. Uit analyses
van het CBS blijkt bovendien dat niet herkomst bepalend is voor
criminaliteit, maar dat dit gelegen is in sociaal-economische en
demografische factoren.
Vraag:
Is de staatssecretaris bereid om een moreel appèl te doen om mensen met
kritiek op de islam niet uit te sluiten van het sociale verkeer?
Antwoord:
Iedere inwoner in Nederland heeft de vrijheid om zijn mening te uiten.
Deze vrijheid moeten we verdedigen, want het is op heel veel plekken in
de wereld geen vanzelfsprekendheid. Ik wil daarbij wel opmerken, dat als
de mening ertoe leidt dat mensen worden uitgesloten vanwege hun geloof,
dat ook niet kan. Ik zal de vrijheid van iedereen die een mening heeft
over een geloof dus verdedigen, maar ook de rechten van mensen om niet
uitgesloten te worden.
Vraag:
Klopt het dat we zonder de massa-immigratie van de afgelopen 40 jaar het
gas in de Groningse bodem (€ 400 miljard) hadden bespaard?
Antwoord:
In 2019 heeft de PVV 81 schriftelijke vragen aan 10 departementen over
de kosten van migranten/migratie gesteld. Op 17 oktober 2019 heeft de
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens 18
bewindspersonen, hier uitgebreid op geantwoord (29 pagina’s).
Gezien de korte periode die sinds het onderzoek in 2019 is verlopen, mag
niet worden verwacht dat er betekenisvolle veranderingen zichtbaar
zullen zijn. Bovendien zal de informatie opnieuw lacunes bevatten
aangezien de benodigde data ontbreken.
Dit is ook zichtbaar in de studie “Grenzeloze Verzorgingsstaat” van Van
de Beek e.a. Daar wordt uitsluitend gekeken naar de directe baten voor
de rijksbegroting. Dus wat een persoon zelf en direct afdraagt in termen
van loonbelasting, premies en BTW, zonder dat de bijdragen in bredere
betekenis aan welvaart en welzijn worden meegewogen.
Door deze manier van “kosten en baten” toerekenen zijn de meeste mensen
met een migratieachtergrond netto-belastingontvanger, maar is ongeveer
de helft van de mensen zonder migratieachtergrond dat ook. Volgens dit
onderzoek zijn dus bijvoorbeeld ook een politieagent en een
verpleegkundige een netto kostenpost. Een Maatschappelijke Kosten Baten
Analyse (MKBA) waarbij de baten buiten beeld blijven, of slechts dermate
smal worden meegenomen geeft een incompleet beeld en is daarmee
onbruikbaar voor beleidsonderbouwing. Een andere beperking van deze
benadering is dat bij de aardgasbaten ook niet werd meegenomen welke
kosten de winning met zich meebracht en welke gevolgschade nog moet
worden hersteld.
Daarom is de vraag over de kosten besparing van massa immigratie al dan
niet in relatie tot het gas in de Groningse bodem niet te
beantwoorden.
Vragen van het lid Tielen, J.Z.C.M. (VVD)
Vraag:
Kan de staatssecretaris de ontwikkeling van het verschil tussen bruto en
netto inkomens over de afgelopen jaren bij verschillende inkomensgroepen
inzichtelijk maken? Ten aanzien van verschillende contractvormen en
contractomvangen?
Antwoord:
Naar aanleiding van deze vraag zeg ik toe in een aparte brief
inzichtelijk te maken hoe de belastingdruk de afgelopen jaren was
opgebouwd voor verschillende groepen. Daarbij is relevant dat het
belastingstelsel gebaseerd is op inkomen, en niet op contractomvang. Het
verschil in inkomen zal daarom een groot deel van het verschil in
belastingdruk tussen bijvoorbeeld voltijd- en deeltijdwerkenden
verklaren.
Vraag:
In het kader van het net aangeboden manifest 'Vrouwen verdienen meer':
wil de staatssecretaris in het komende jaar inzetten op een brede
succesvolle campagne om onze Nederlandse kijk op vrouwen en werk naar de
21e eeuw te brengen?
Antwoord:
Financiële onafhankelijkheid en de arbeidsdeelname van vrouwen zijn
prioriteiten van dit kabinet. In de afgelopen kabinetsperiode zijn dan
ook verschillende maatregelen genomen om onder andere de uitbreiding van
uren te stimuleren, zoals: het fiscaal aantrekkelijker maken van meer
uren werk, goedkopere kinderopvang en de uitbreiding van
(partner)verlofregelingen. Ook heeft het kabinet verschillende
activiteiten ondersteund om bewustwording rondom economische
zelfstandigheid te vergroten. Bijvoorbeeld de campagne “Zijn jullie er
al uit?” en via de strategische allianties, zoals: de Alliantie
Werk&Gezin, de Alliantie Werk.en.de Toekomst en de Alliantie Samen
werkt het.
Maar er blijven uitdagingen voor de toekomst. Kiezen voor deeltijdwerk
is voor veel vrouwen in Nederland namelijk een automatisme. Met name bij
kleine deeltijdbanen zijn de nadelen van dit automatisme groot. Denk aan
ongelijkheid op de arbeidsmarkt, een ongelijke verdeling van werk en
zorg en een gebrek aan economische zelfstandigheid.
Uit het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Deeltijdwerk
(Kamerstukken II 2019/2020, 29544, nr. 1006) bleek dat
beleidsmaatregelen op het gebied van financiële prikkels, verlof,
kinderopvang en onderwijs kunnen worden ondersteund met
voorlichtingsprogramma’s en campagnes, gericht op specifieke doelgroepen
en de momenten waarop zij urenbeslissingen nemen. Indien los van andere
beleidsinstrumenten ingezet, is de effectiviteit van dergelijke
initiatieven waarschijnlijk beperkt, aldus het IBO-rapport. In
combinatie met een samenhangend beleidspakket kunnen ze mensen echter
wel ondersteunen bij het maken van een weloverwogen keuze.
Ik beschouw de vraag van mevrouw Tielen dan ook als een oproep aan een
nieuw kabinet om te bezien of en hoe een brede publiekscampagne
effectief kan zijn binnen de bredere beleidsvoornemens gericht op de
arbeidsparticipatie van vrouwen.
Vraag:
Wanneer krijgen we inzicht in de effectiviteit van de mobiliteitsteams?
En worden de mobiliteitsteams door mensen in de verschillende
arbeidsmarktregio’s goed gevonden? Werken ze als het door de VVD
gewenste één loket?
Antwoord:
Met de achtste editie van de Kamerbrief ‘monitoring arbeidsmarkt en
beroep steun- en herstelpakket’ van 20 september jl. (Kamerstukken II,
2020/2021, 35420, nr. 363) heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken
van de regionale mobiliteitsteams (RMT’s). De infrastructuur van de
RMT's is inmiddels volledig opgezet. In alle 35 arbeidsmarktregio’s is
een RMT operationeel. De RMT's werken aanvullend op de al bestaande
voorzieningen die door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
(UWV) en gemeenten worden verstrekt. Voor de mensen die een extra steun
in de rug nodig hebben, wordt gewerkt volgens het principe 'no wrong
door'. Dat betekent dat er voor hen in de praktijk één loket is.
De vraag naar dienstverlening van de RMT's loopt ten opzichte van
september op. Zowel landelijke als regionale communicatie is er op
gericht de RMT's onder de aandacht te brengen. Het bereik van de
doelgroep neemt toe. Dat de communicatie werkt, blijkt uit signalen uit
de uitvoering zelf. Voor het einde van het jaar zullen de eerste
resultaten van de monitor inzichtelijk worden.
Om de RMT's tot een succes te maken is gekozen voor een lerende
evaluatie. Deze is in september 2021 van start gegaan en richt zich op
de werking van de RMT's. De voortgang delen we voor het einde van dit
jaar met uw Kamer. In 2023 informeren we uw Kamer over de
eindresultaten.
Vraag:
Met het STAP-budget krijgt elke werkende én werkzoekende € 1000 voor
scholing ten behoeve van loopbaanontwikkeling. De VVD heeft zorgen over
de enorme hoeveelheid potjes en regelingen om gebruik te maken van
scholingsondersteuning. Kan de staatssecretaris dit uiteenzetten? Kunnen
werkenden en werkzoekenden de juiste weg vinden en de passende financiën
aanboren? Hoe is de afstemming tussen STAP en bijvoorbeeld de
O&O-fondsen? Is de staatssecretaris in gesprek met de sectoren om te
zorgen dat er geen gaten vallen tussen STAP en O&O en ook geen
dubbel werk wordt gedaan? Hoe gaat dat?
Antwoord:
Het leeuwendeel van de scholingsuitgaven in Nederland wordt direct
gefinancierd door werkgevers aangevuld met financieringsbronnen die
gezamenlijk worden beheerd door de sociale partners, zoals de middelen
van de O&O-fondsen. De bijdrage vanuit de overheid is in omvang veel
geringer. Het is daarbij belangrijk dat deze publieke regelingen zo
kunnen worden ingezet dat ze de private financieringsbronnen, waaronder
die van de O&O-fondsen, aanvullen. Dat zal vanaf maart 2022 ook
mogelijk zijn met het STAP-budget. Via het Landelijk scholingsportaal -
dat begin 2022 gereed zal zijn -, via leerwerkloketten maar ook via
O&O-fondsen wordt ondersteuning geboden bij het combineren van
publieke en private financieringsbronnen. Voor de afstemming van
publieke op private middelen wordt regelmatig overlegd met sociale
partners via de Stichting van de Arbeid.
In de evaluatie van STAP zal uitgebreid worden gekeken in hoeverre
publieke en private middelen elkaar aanvullen. De eerste bevindingen uit
de evaluatie worden eind 2022 verwacht en met u gedeeld.
Vragen van het lid Kort, A.H.J. de (VVD)
Vraag:
Deelt de staatssecretaris de mening van de VVD om de groep vroegtijdig
schoolverlaters langer te gaan volgen?
Antwoord:
Vroegtijdig schoolverlaters worden tot 23 jaar gemonitord en ondersteund
door consulenten van de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie
(RMC-functie). Jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt zonder
startkwalificatie zijn nu vaak niet integraal in beeld bij gemeenten.
Hierdoor krijgen zij niet de juiste ondersteuning die zij nodig hebben
om uiteindelijk een duurzame plek op de arbeidsmarkt te vinden.
Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) werkt daarom
in afstemming met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(SZW) en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) aan
een wetsvoorstel waarmee het wettelijk mogelijk wordt voor RMC’s om deze
begeleiding ook te leveren aan de groep van 23 tot 27 jaar zonder
startkwalificatie.
Daarnaast heeft het ministerie van SZW samen met gemeenten een werkwijze
ontwikkeld, waarmee gemeenten maandelijks een rapportage kunnen
ontvangen waarin staat welke jongeren van 23 tot 27 jaar buiten beeld
zijn. Gemeenten kunnen op basis hiervan bij deze jongeren langs de deur
gaan om met hen in gesprek te gaan over hun situatie en begeleiding aan
te bieden naar een (leer)baan. Ruim de helft van alle gemeenten heeft
zich inmiddels aangesloten bij de werkwijze.
Vraag:
Is de staatssecretaris bereid om het gesprek aan te gaan met de minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) om gemeenten meer
uit te dagen het aantal langdurige bijstandsgerechtigden terug te
dringen?
Antwoord:
Gemeenten ontvangen middelen voor de financiering van
bijstandsuitkeringen via een Specifieke Uitkering van SZW (de BUIG). De
systematiek van de BUIG kent een financiële prikkel voor gemeenten. Als
een gemeente minder mensen in de bijstand heeft dan op basis van het
verdeelmodel wordt verwacht, mag een gemeente het geld houden dat
daarmee bespaard wordt. Als zij meer mensen in de bijstand hebben,
moeten zij de extra uitgaven zelf compenseren. Op deze manier worden
gemeenten gestimuleerd om het aantal bijstandsgerechtigden uit te laten
stromen. De begeleidingsmiddelen voor bijstandsgerechtigden worden
vanuit het gemeentefonds verstrekt. Aangezien gemeenten al financieel
voordeel hebben wanneer zij besparen op hun bijstandsuitgaven, zie ik
geen directe noodzaak tot een additionele financiële prikkel via het
gemeentefonds. Wel is het goed om een beter beeld te krijgen van de
factoren in beleid en uitvoering die bijdragen aan de prestaties van
gemeenten. Daarom start binnenkort een onderzoek naar de grootste
tekort- en overschotgemeenten. Daarnaast organiseert Divosa op basis van
de uitkomsten van de Benchmark Werk en Inkomen bijeenkomsten en
gesprekken met gemeenten met als doel van elkaar te leren.
Vraag:
Kan de staatssecretaris namens het kabinet reflecteren op de volgende
vijf overwegingen over het breed offensief? 1. Van afkeuren naar
goedkeuren - denken in mogelijkheden/arbeidsgeschikt i.p.v. ongeschikt -
talentindicatie. 2. Voorziening verstrekt door gemeenten meenemen bij
verhuizing. 3. Studeren moet altijd mogelijk zijn - en aansluiten bij
talentindicatie. 4. Ontzorgen van werkgevers - concreet en helder -
regelgeving makkelijker. 5. Werken moet lonen - geen financiële
benadeling en niet remmen in ambitie.
Antwoord:
De opgave om meer mensen met een arbeidsbeperking aan werk te helpen is
groot en vraagt veel van alle partijen: werkgevers, werkzoekenden,
gemeenten en het Rijk. Het gaat om volgehouden inspanningen die een
lange adem vergen. Het wetsvoorstel Breed Offensief bevat daartoe
belangrijke stappen. Ik onderschrijf de 5 punten van de VVD. Ik loop ze
kort langs.
(1) Talentindicatie: ik onderschrijf dat in de activerende
dienstverlening van UWV en gemeenten het sturen op talenten en ambities
voorop moet staan en dat het belangrijk is dat hier goed inzicht in
bestaat. Ik wil daar vaardigheden (of: skills) aan toevoegen. Het
kabinet ondersteunt dit met meerdere initiatieven en neemt op die
onderdelen ook de regie, zoals de ontwikkeling van de nationale
skills-taal CompetentNL door UWV en met het dashboard Skills en beroepen
van UWV.
(2) Voorzieningen gaan mee met verhuizing: de gedachte dat gemeentelijke
voorzieningen meegaan met verhuizing klinkt sympathiek, maar staat op
gespannen voet met het uitgangspunt van de decentralisaties in het
sociaal domein, dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de integrale
ondersteuning van hun inwoners, die dat nodig hebben. Ik ben voor een
praktische benadering, namelijk dat de nieuwe woongemeente kijkt naar
wat op dat moment nodig is en daarbij de ondersteuning die de eerdere
woongemeente bood, betrekt. En dat gezorgd wordt voor een warme
overdracht. Gemeenten kunnen daar onderling afspraken over maken.
(3) Opleiden altijd mogelijk: een opleiding kan bijdragen aan betere
kansen op de arbeidsmarkt. Maar niet altijd is een startkwalificatie
haalbaar. Dan kan praktijkleren een route zijn. Hierbij wordt werken
gecombineerd met het doen van een (deel van een) mbo-opleiding, wat kan
leiden tot een praktijkverklaring, certificaat of diploma. De
individuele studietoeslag vergroot de mogelijkheden van jongeren met een
arbeidsbeperking om een studie te volgen en draagt daarmee bij aan hun
kansen op de arbeidsmarkt.
(4) Werkgevers ontzorgen: dit is een belangrijk onderdeel van het Breed
Offensief. In de regionale werkgeversservicepunten (WSP’s) werken
gemeenten en het UWV samen om werkgevers en werkzoekenden op de
arbeidsmarkt samen te brengen. Hun dienstverlening ontzorgt en
faciliteert werkgevers. Elk WSP biedt tenminste hetzelfde basispakket
aan diensten aan (waaronder voorlichting over het brede palet aan
re-integratie instrumenten, voorzieningen en bijbehorende
voorwaarden).
(5) Werken moet lonen: ook dit punt onderschrijf ik. Het wetsvoorstel
Breed Offensief voorziet in een nieuwe vrijlating van arbeidsinkomsten
voor mensen met een beperking met een uitkering. Die is in beginsel
tijdelijk, maar kan worden verlengd. Daarnaast wordt in het programma
Simpel Switchen gewerkt aan het wegnemen van onzekerheden over het
inkomen bij overgangen tussen werk en uitkering. Werken is reeds lonend
voor mensen die vanuit de WIA of Wajong (meer) gaan werken. Voor mensen
met een WAO-uitkering is (meer) gaan werken niet altijd lonend. De
minister van SZW is conform de toezegging in zijn brief van 5 juli 2021
na de zomer samen met UWV gestart met een onderzoek naar de rekenregels
in de WAO.
Vragen van het lid Kent, B. van (SP)
Vraag:
Hoe kan het dat pensioenen niet zijn meegestegen met de prijzen, maar
zelfs zijn gekort?
Antwoord:
De ambitie is te zorgen voor koopkrachtige pensioenen. Ik snap goed dat
het uitblijven van indexering daarbij niet past. De financiële positie
van veel pensioenfondsen is al een groot aantal jaren ondermaats. De
vermogens zijn dan wel fors gegroeid, maar de verplichtingen vaak nog
forser. Daardoor hebben de afgelopen jaren veel fondsen niet kunnen
indexeren en hebben sommige fondsen moeten korten. Hoewel ingrijpend
voor deelnemers en gepensioneerden, was dit wel nodig om het evenwicht
tussen generaties te behouden. De Wet Toekomst Pensioenen (WTP)
introduceert nieuwe pensioencontracten. Voor deze nieuwe
pensioencontracten gelden andere regels voor het verhogen en verlagen
van pensioenen dan bij de huidige uitkeringsovereenkomsten. In het
nieuwe stelsel is het makkelijker te volgen waarom pensioen verhoogd of
verlaagd worden.
Gepensioneerden zijn er ondanks de beperkte indexatie deze
kabinetsperiode toch op vooruit gegaan. Dit komt doordat gepensioneerden
profijt hebben gehad van de generieke lastenverlichtingen. Zo vertaalde
de hogere algemene heffingskorting zich in een hogere AOW-uitkering, en
hebben gepensioneerden met aanvullend pensioen baat bij het
tweeschijvenstelsel en de hogere ouderenkorting.
Vraag:
Is de staatssecretaris het met de SP eens dat de Wet normering
topinkomens voor de gehele pensioensector moet gelden?
Antwoord:
Ik vind het niet passend de Wet normering topinkomens van toepassing te
laten zijn op de pensioensector. Pensioenfondsen zijn geen publieke
instellingen. Er zijn ook reeds diverse waarborgen die bijdragen aan een
passend beloningsbeleid in de pensioensector.
Voor pensioenfondsen geldt dat sociale partners een cruciale rol spelen
in het beheer van het pensioenfonds. Zij zijn vertegenwoordigd in de
pensioenfondsorganen en hebben via die weg invloed op het
beloningsbeleid. Zij zijn in staat om te bepalen welke beloning passend
is binnen een specifiek fonds. Daarnaast hebben de
vertegenwoordigingsorganen, zoals het verantwoordingsorgaan en
belanghebbendenorgaan, adviesbevoegdheden over het beloningsbeleid. De
Pensioenwet stelt kaders. Pensioenfondsen moeten ervoor zorgen dat het
beloningsbeleid niet aanmoedigt tot het nemen van onaanvaardbare
risico’s. Daarnaast stelt de Code Pensioenfondsen dat pensioenfondsen
een beheerst, duurzaam en passend beloningsbeleid moeten voeren. Het is
dus aan sociale partners om toe te zien dat verantwoorde keuzes worden
gemaakt in het beloningsbeleid en in het systeem zitten verschillende
checks en balances om dit te borgen.
Vraag:
Is de staatssecretaris het met de SP eens om de financiële problemen van
de pensioenfondsen op te lossen door onder andere een ondergrens van 2%
in de rekenregels vast te leggen?
Antwoord:
Ik zie het aanpassen van de rekenrente niet als een oplossing voor dit
probleem. Het aanpassen van de regels lost de financiële situatie van de
pensioenfondsen niet op. Die situatie wordt alleen verhuld door de
dekkingsgraad kunstmatig te verhogen. Verhoging van de rekenrente
betekent dat we rendementen, waarvan we niet weten of we ze zullen
behalen, nu al uitdelen. Dat vind ik onwenselijk. Ik wil juist samen met
alle betrokken partijen werken aan een stelsel dat ook op de lange
termijn houdbaar en generationeel evenwichtig is.
Vraag:
Zouden mensen op tijd moeten stoppen met werken? Zouden we de
AOW-leeftijd moeten verlagen?
Antwoord:
Het kabinet heeft in het pensioenakkoord afspraken gemaakt over een
minder sterke stijging van de AOW-leeftijd. Vanaf 2024 stijgt de
AOW-leeftijd minder snel mee met de ontwikkeling van de
levensverwachting. Bij een stijging van de levensverwachting met 1
jaar, stijgt de AOW-leeftijd slechts 8 maanden. Zo is de AOW-leeftijd
voor 2027 onlangs vastgesteld op 67 en is de vastgestelde AOW-leeftijd
niet meer gestegen sinds 2024.
Daarnaast heeft het kabinet ruim € 1 miljard beschikbaar gesteld, zodat
werkgevers en werknemers in sectoren afspraken kunnen maken over
duurzame inzetbaarheid en eerder stoppen met werken als langer
doorwerken niet mogelijk is.
Het verlagen van de AOW-leeftijd is in het licht van deze afspraken en
gelet op de gevolgen voor de overheidsfinanciën en de arbeidsmarkt niet
opportuun.
Op dit moment wordt de Nederlandse arbeidsmarkt al gekenmerkt door
krapte. Het verlagen van de AOW-leeftijd zou dit knelpunt nu en in de
toekomst verder doen toenemen.
Vraag:
Het aandeel flexwerkers is toegenomen. Kan de staatssecretaris reageren
op de vraag waarom we niet met elkaar de stap zetten om het aandeel
flexwerkers naar beneden te krijgen, zoals het invoeren van het krijgen
van een contract voor onbepaalde tijd na zes maanden en het verdubbelen
van de ontslagvergoeding indien deze wordt aangewend voor
scholing?
Antwoord:
Ik ben het met de heer van Kent eens dat de arbeidsmarkt niet af is. Ook
voor het nieuwe kabinet zijn er mogelijkheden om verdere maatregelen
voor een gelijker speelveld op de arbeidsmarkt te nemen, ook om de
verschillen tussen contractvormen (vast, flex en zzp) verder te
verkleinen. Dit kabinet heeft al veel stappen gezet op dat punt. Het is
aantrekkelijker geworden om een vast contract aan te bieden. De kosten-
en risicoverschillen tussen contractvormen zijn verminderd, mede door de
Wet arbeidsmarkt in balans (Wab). De Wab behelst meerdere maatregelen.
Eén daarvan is de WW-premiedifferentiatie naar de aard van het contract.
Door de lage premie te betalen voor vaste contracten en een hoge
WW-premie te betalen voor tijdelijke contracten wordt het voor
werkgevers aantrekkelijker om een vast contract aan te bieden. Naast
maatregelen gericht op werknemers zijn ook op zzp gebied eerste stappen
gezet: de zelfstandigenaftrek wordt inmiddels stapsgewijs verlaagd en in
het pensioenakkoord is afgesproken dat er een wettelijke
verzekeringsplicht komt voor het arbeidsongeschiktheidsrisico voor
zelfstandigen. Ook in het SER middellangetermijn advies zitten concrete
voorstellen om een gelijker speelveld te creëren. In de periode van 2018
tot en met nu groeide het aantal vaste banen naar 5,8 miljoen.
Het is wel van belang de goede maatregelen te nemen. Vanwege enkele
effecten van de specifieke punten die de heer van Kent noemt vraag ik
mij af of deze maatregelen geschikt zijn.
Eerst het invoeren van een contract voor onbepaalde tijd na een
tijdelijk contract van 6 maanden. Dat is te kort. Doel van een tijdelijk
contract is dat een werkgever een oplossing kan vinden voor tijdelijk
werk, en dat werkgever en werknemer kunnen bezien of ze bij elkaar
passen. Tijdelijk werk kan langer duren dan 6 maanden en het kan ook
langer duren om te bezien of een werkgever en werknemer bij elkaar
passen. Een langer tijdelijk contract is in die gevallen positief voor
zowel werkgevers als werknemers.
Ook ten aanzien van de transitievergoeding heb ik aarzelingen bij het
voorstel van de heer Van Kent. Zo kent de transitievergoeding al een
stimulans om in te zetten op scholing, namelijk de mogelijkheid tot
aftrek bij scholing die gericht is op een beweging naar ander werk of
een andere functie. Een verdubbeling bij aanwenden voor scholing zou een
werkgever in de problemen kunnen brengen, en vormt anders dan de huidige
regeling geen stimulans voor de werkgever om vroegtijdig te investeren
in scholing.
Dat laat onverlet dat ik mij kan vinden in de oproep van de heer van
Kent dat het volgende kabinet verdere stappen moet ondernemen.
Vraag:
Waarom worden de voorstellen van de Commissie Roemer over
arbeidsmigranten, bijvoorbeeld een verplichting tot fatsoenlijke
huishouding, niet uitgevoerd?
Antwoord:
De uitwerking van de aanbevelingen bevindt zich in verschillende fasen.
Waar de implementatie van aanbevelingen noodzaakt tot de aanpassing van
wetgeving, worden die wetswijzigingen technisch voorbereid. Er zijn ook
voorstellen die mee konden lopen op al ingezette wetstrajecten, waardoor
wetgeving sneller gerealiseerd kon worden. Dit geldt bijvoorbeeld voor
de wijzigingen in relatie tot de Basisregistratie Personen en het
wetsvoorstel Goed Verhuurderschap (waarmee gemeenten onder andere de
mogelijkheid geboden wordt om een verhuurdersvergunning voor de verhuur
aan arbeidsmigranten in te voeren).
Andere aanbevelingen konden het afgelopen jaar direct in uitvoering
worden gebracht. Zo worden sinds het begin van 2021 op vrijwillige basis
contactgegevens van personen geregistreerd, die zich in de
Basisregistratie Personen als niet-ingezetene inschrijven. Rondom
huisvesting is tevens een handreiking huisvesting van arbeidsmigranten
opgesteld door het ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties (BZK). In de handreiking is uitgebreid aandacht voor
de verschillende stappen die nodig zijn om arbeidsmigranten kwalitatief
toereikende huisvesting te bieden.
Voor het eind van het jaar wordt u uitgebreid geïnformeerd over alle
aanbevelingen middels de eerste jaarrapportage. In deze jaarrapportage
wordt een uitgebreid stand van zaken gegeven over de implementatie, de
uitwerking en de planning van de aanbevelingen van het Aanjaagteam. In
de begeleidende brief zal ook worden ingegaan op de motie van Kent
waarin u het kabinet oproept om politieke en budgettaire vraagstukken
rondom de adviezen van het Aanjaagteam aan de Kamer voor te
leggen.
Vraag:
Zou de RVU-boete (Regeling voor Vervroegde Uittreding) niet naar nul
moeten en moeten we dat niet structureel maken?
Antwoord:
De vrijstelling van de RVU-heffing is als tijdelijke maatregel
geïntroduceerd voor werknemers die overvallen zijn door de verhoging van
de AOW-leeftijd en die niet in staat zijn gezond en werkend de
AOW-leeftijd te halen. Tegelijkertijd investeert dit kabinet fors in de
duurzame inzetbaarheid van werkenden. Deze maatregel is genomen, zodat
zij gezond en zo veel mogelijk werkend hun pensioen kunnen bereiken;
eerder stoppen zou dan niet meer nodig moeten zijn. Daar zet dit kabinet
op in. Structureel afschaffen of verlagen van de eindheffing op
regelingen voor eerder uittreden past daar niet bij.
Tegelijkertijd houden we een vinger aan de pols bij de RVU-maatregel.
Dit doen we om te bezien of de beoogde doelgroep wordt bereikt. Bij
brief van 14 juli 2021 (Kamerstukken II, 2021/2022, 29544, nr. 1072)
heeft minister Koolmees uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken.
Recent heb ik in reactie op een schriftelijk overleg ook toegezegd u
hier in het vroege voorjaar van 2022 opnieuw over te informeren
(Kamerbrief van 15 november jl., Kamerstukken II, 2021/2022, 29544, nr.
1079). Het vraagstuk hoe werkenden gezond werkend hun pensioen kunnen
bereiken is bij uitstek een vraagstuk waar de sociale partners het
verschil kunnen maken, samen met de overheid. Daarom heeft het Kabinet
in reactie op het onderzoek om na 45 dienstjaren met pensioen te kunnen,
ook gezegd dat het aan het volgende kabinet is om op basis van dit
onderzoek en de ervaringen met de RVU-vrijstelling en de investeringen
in duurzame inzetbaarheid, met sociale partners in gesprek te gaan over
de vraag hoe werkenden in de toekomst gezond hun pensioen kunnen
bereiken (Kamerbrief van 10 mei jl., Kamerstukken II, 2021/2022, 32043,
nr. 560).
Vraag:
Zou de staatssecretaris willen overwegen om de Participatiewet af te
schaffen?
Antwoord:
Nee, ik wil de Participatiewet niet afschaffen. Nederland verdient
een vangnet voor eenieder die, tijdelijk, niet over voldoende middelen
kan beschikken om in zijn bestaan te voorzien. Een activerend vangnet
ook, dat mensen aanzet en ondersteunt om, indien en voor zover mogelijk,
volledig zelfstandig inkomen te genereren. De Participatiewet is daarbij
niet in beton gegoten. Door ontwikkelingen in de maatschappij kunnen
accenten veranderen. Het huidige traject naar een Participatiewet vanuit
vertrouwen en met oog voor de menselijke maat inventariseert samen met
ervaringsdeskundigen, gemeenten en andere betrokkenen welke hardheden in
de Participatiewet en de uitvoering daarvan optreden. Deze
inventarisatie biedt een nieuw kabinet de mogelijkheid om tot herziening
over te gaan.
Vraag:
Kan de staatssecretaris reflecteren op de stand van zaken van het
initiatiefwetsvoorstel Eerlijk delen (voor de stem op de werkvloer in
deling winst en zeggenschap)?
Antwoord:
Het initiatiefwetsvoorstel Eerlijk delen van het lid Alkaya is op 11
december 2020 bij de Tweede Kamer ingediend (Kamerstukken II, 2020/2021,
35672, nr. 2). Het is in handen gegeven van de Vaste Commissie voor
Justitie en Veiligheid. Blijkens de site van de Raad van State heeft de
Afdeling advisering op 24 maart 2021 een advies uitgebracht over het
wetsvoorstel. Verdere stukken met betrekking tot genoemd wetsvoorstel
zijn niet verschenen. Het is aan de indiener om desgewenst verdere
stappen te zetten. Pas daarna kan een kabinetstandpunt worden
ingenomen.
Vraag:
Kan de staatssecretaris een reflectie geven op de bespreking van de
initiatiefnota over de sociaal ontwikkelbedrijven?
Antwoord:
Sociale ontwikkelbedrijven spelen een belangrijke rol in het bereiken
van een inclusieve arbeidsmarkt.
Begin dit jaar heeft de Kamer naar aanleiding van de initiatiefnota “Aan
de slag in het sociaal ontwikkelbedrijf: op weg naar een
gerevitaliseerde Sociale werkvoorziening” van de leden Jasper van Dijk
en Peters een goed debat gevoerd in aanwezigheid van de minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).
Ik onderschrijf het belang om met elkaar na te denken over de plaats van
de sociale ontwikkelbedrijven in de toekomst. Daarbij is van belang dat
gemeenten verantwoordelijk zijn voor de sociale ontwikkelbedrijven en
daar ook financieel aan bijdragen.
De nota bevat verstrekkende voorstellen voor (het recht op)
ondersteuning van de verschillende doelgroepen in de Participatiewet.
Een doorrekening van de daarmee gepaard gaande kosten en
(maatschappelijke) baten, zoals aangekondigd in de nota, is daarbij
belangrijk.
Vraag:
CDA/SP hebben een motie ingediend om het minimum
arbeidsongeschiktheidspercentage te verlagen naar 15%. Kan de
staatssecretaris aanvragen wanneer dit gaat gebeuren?
Antwoord:
Uw Kamer heeft de motie van de leden Van Kent en Palland aangenomen
waarin is gevraagd naar een inventarisatie van opties voor
arbeidsongeschikte werknemers die geen werk én geen recht op een
arbeidsongeschiktheidsuitkering hebben.
Binnen enkele weken stuur ik u een Kamerbrief hierover, waarin deze
gevraagde inventarisatie wordt gegeven. Ook wordt daarin ingegaan op de
gevolgen van het verlagen van de toetredingsdrempel tot de WIA naar
15%.
Vraag:
Wil de staatssecretaris de maximale WW-duur verhogen tot het niveau van
het wachtgeld voor Kamerleden?
Antwoord:
Verlengen van de maximale WW-duur tot 38 maanden, net zoals de duur van
het wachtgeld voor Kamerleden, is niet aan een demissionair kabinet. Bij
de invoering van de Wet Werk en Zekerheid is het overigens mogelijk
gemaakt dat het 3e WW-jaar in de cao kan worden gerepareerd en zijn er
ook in een groot aantal cao’s afspraken opgenomen over reparatie van het
3e WW-jaar. Blijkens de rapportage Cao-afspraken 2020 zijn in ruim 85%
van de onderzochte cao’s (van toepassing op bijna 80% van de werknemers)
afspraken over reparatie van het 3e WW-jaar opgenomen (Kamerstuk II
2020/21, 29544, nr. 1071).
Vraag:
Is de staatssecretaris het met mij eens dat het geen oplossing is om met
de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandige ondernemers (Tozo) te
stoppen?
Antwoord:
Herintroductie van de Tozo ligt niet voor de hand. We hebben met het
Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) een bestaand vangnet
voor zelfstandigen.
Het Bbz is ook tijdelijk tot 1 januari aangepast (geen vermogenstoets,
maandsystematiek, uitkeren kan met terugwerkende kracht) om het voor
gemeenten makkelijker te maken snel Bbz toe te kennen.
De eerste signalen vanuit gemeenten laten zien dat de zelfstandigen die
in aanmerking komen voor Bbz op dit moment goed ondersteund kunnen
worden.
Daarnaast is het moeilijk uitvoerbaar voor gemeenten en de ondersteuning
die zij bieden aan zelfstandigen om binnen een kwartaal tweemaal over te
schakelen naar een andere regeling (van het Bbz naar Tozo en weer
terug).
Naast het Bbz zal een deel van de zelfstandigen gebruik kunnen maken van
de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) Q4 2021.
Naast inkomensondersteuning is ook aanvullende ondersteuning in de vorm
van heroriëntatie op ondernemerschap beschikbaar en kan dienstverlening
van de regionale mobiliteitsteams (RMT’s) ingezet worden voor de
doelgroep zelfstandig ondernemers.
Vragen van het lid Kat, H. (D66)
Vraag:
Twee vragen: wat hebben we geleerd van de Tozo om deze groep beter te
kunnen begrijpen en wat kunnen we leren over de dienstverlening voor
deze groep?
Antwoord:
De ervaringen met de invoering van de Tozo hebben geleid tot nieuwe
inzichten bij gemeenten hoe zij zelfstandigen beter kunnen ondersteunen.
Daarbij merken gemeenten op dat de populatie die een beroep heeft gedaan
op de Tozo een veel grotere en meer diverse groep is dan de groep die
eerder een Bbz-aanvraag deed. Voor de opgedane inzichten verwijs ik naar
de brief aan uw Kamer over de motie Maatoug & Grinwis van 12
november 2021 ( kamerstukken II, 2021/2022, 35420, nr. 378).
De Tozo zal net als de andere economische steunmaatregelen in de komende
periode uitgebreid geëvalueerd worden. Over de evaluatieaanpak van het
steunpakket is uw Kamer afgelopen week nader geïnformeerd. Uiteraard
blijf ik ook op de korte termijn doorlopend in overleg met de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten (VNG), Divosa en individuele gemeenten om te
bezien of er meer lessen te trekken zijn.
Vraag:
Waarom moeten gemeenten in het Besluit bijstand voor zelfstandigen (Bbz)
een marktconforme kredietpercentage hanteren van 8%? Kan dat niet
lager?
Antwoord:
Het Bbz is een regeling voor zelfstandigen die door specifieke
omstandigheden omtrent hun bedrijf geen krediet bij banken kunnen
krijgen. De rente moet, net als voor andere ondernemers, wel
marktconform zijn. Het gaat immers om leningen met hoge risico’s,
waarbij niet zeker is of alles kan worden terugbetaald. Bovendien zou
een lagere rente hanteren in het Bbz staatssteun betekenen, de markt
verstoren en leiden tot concurrentievervalsing. De rente is dan immers
lager dan bij het risico van de lening past.
Vraag:
Zzp'ers zijn zelf aansprakelijk bij een faillissement. Kan de
staatssecretaris aangeven of zzp'ers bij een eventueel faillissement in
aanmerking komen voor sanering? En zijn gemeenten in staat om hen goed
te helpen?
Antwoord:
De gemeentelijke schuldhulpverlening is breed toegankelijk. Alle
natuurlijke personen – ook als zij zelfstandige zijn – kunnen een beroep
doen op schuldhulpverlening. In de wijziging van de Wet gemeentelijke
schuldhulpverlening, die op 1 januari 2021 is ingegaan, is dit nogmaals
verduidelijkt. Daarnaast ondersteun ik gemeenten om de hulp aan
zelfstandigen te verbeteren, onder andere via het programma Schouders
Eronder. Op deze manier vergroten we de kennis bij zowel gemeentelijke
beleidsmakers als professionals.
Zelfstandigen komen ook in aanmerking voor sanering van schulden.
Specifiek voor saneringskredieten werkt het kabinet aan een
Waarborgfonds voor saneringskredieten. Hiermee wordt bevorderd dat
gemeenten dit effectieve instrument vaker inzetten voor alle mensen met
schulden die door de gemeente worden geholpen.
Vraag:
Is de staatssecretaris bereid om het adviesrecht dat gemeenten hebben
ten aanzien van personen die beschermingsbewind hebben naar voren te
halen, zodat eventueel lichtere dienstverlening kan worden
geboden?
Antwoord:
Op 1 januari 2021 is de Wet adviesrecht voor gemeenten bij de procedure
rond beschermingsbewind wegens problematische schulden in werking
getreden. In het kader van deze wet is een adviesrecht vóór instelling
van het schuldenbewind onderzocht. Dit bleek niet efficiënt, omdat het
vertragend werkt bij het stabiliseren van de financiële situatie van de
inwoner en de toegang tot het bewind voor inwoners met problematische
schulden bemoeilijkt. De wet is recent in werking getreden. Gemeenten
doen nu ervaring op met het adviesrecht. Daarvoor moet hen een reële
termijn worden gegeven. Daarom vind ik een aanpassing van de wet op dit
moment niet wenselijk.
Vraag:
Er is sprake van schuldenproblematiek en betalingsachterstand. We komen
maar met 15% van de mensen in contact en maar 4% krijgt financiële hulp.
Hoe komt het dat wij 80% niet bereiken en wat kunnen we doen om het te
verbeteren?
Antwoord:
Schuldeisers melden sinds 1 januari 2021 bij de gemeente als een inwoner
betalingsachterstanden heeft op zijn of haar vaste lasten, zoals huur of
energie. Gemeenten doen vervolgens een aanbod voor schuldhulpverlening
aan die inwoners. Ik ben blij om te zien dat Divosa in de monitor
Vroegsignalering Schulden aangeeft dat in de periode van januari 2021 –
september 2021 gemiddeld bij 17% van de meldingen succesvol contact is
gelegd met de betreffende inwoner.
https://www.divosa.nl/nieuws/ruim-250-duizend-signalen-van-betalingsachterstanden-monitor-vroegsignalering-schulden-sinds.
Het voordeel van veel signalen is dat je veel mensen kunt bereiken. Dat
niet elk signaal leidt tot een traject kan te maken hebben met de wijze
waarop het hulpaanbod tot stand komt. Uit de eerste cijfers blijkt
bijvoorbeeld dat huisbezoeken en telefonisch contact het meest succesvol
zijn en leiden tot een traject. Het kan zijn dat de persoon zelf geen
behoefte heeft aan hulp. De succesfactoren van vroegsignalering worden
gemonitord.
Ik blijf me uiteraard inzetten om een grotere groep mensen met
(dreigende) problematische schulden te bereiken en er voor te zorgen dat
zij passende hulp krijgen. Zo starten in 2022 twee experimenten met het
signaleren van mensen met (dreigende) problematische schulden. Bij het
ene experiment krijgen inwoners een aanbod voor schuldhulpverlening naar
aanleiding van betalingsachterstanden op gemeentebelastingen. Bij het
andere experiment zijn hypotheekachterstanden de aanleiding. Het komend
jaar besteed ik ook extra aandacht aan preventie van geldzorgen. Daarbij
zal gezamenlijk met betrokken partijen worden gekeken naar wat de
mogelijkheden zijn om een grotere groep mensen op een laagdrempelige
manier te bereiken.
Vraag:
Kan de staatssecretaris ervoor zorgen dat Wijzer in geldzaken een rol
gaat spelen bij vroegsignalering van schulden?
Antwoord:
Wijzer in geldzaken wil met voorlichting en educatie schulden voorkomen
en zo vroeg mogelijk signaleren. Wijzer in geldzaken sluit in haar
informatie bijvoorbeeld aan bij life events, zoals studeren of ontslag,
zodat mensen goed budgetteren en snel hulp zoeken bij financiële zorgen.
Ook wil Wijzer in geldzaken bij werkgevers en werknemers financiële
zorgen bespreekbaar maken, zodat werknemers op tijd hulp krijgen en
loonbeslag wordt voorkomen. Ik onderschrijf het belang van
vroegsignalering van schulden en zal er bij Wijzer in geldzaken extra
aandacht voor vragen.
Vraag:
De wijziging van de participatiewet is controversieel verklaard. Er is
veel verantwoordelijkheid belegd bij gemeenten met weinig ruimte om
initiatief te nemen. Is de staatssecretaris bereid om meer ruimte te
bieden zoals de wet mogelijk maakt en pilots op te zetten, actief te
monitoren en bij succes uit te breiden?
Antwoord:
Ik onderschrijf het belang voor gemeenten om nieuwe manieren te kunnen
ontwikkelen om bijstandsgerechtigden te ondersteunen, zoals bij het
vinden van betaald werk. Goede methodologische experimenten kunnen
bijdragen aan effectiever beleid. Voor gemeenten bestaat de mogelijkheid
om gebruik te maken van het experimenteerartikel in de Participatiewet
(artikel 83, eerste lid). Gemeenten die op basis van dit artikel zijn
aangewezen als experimenteergemeenten kunnen op onderdelen van de
Participatiewet afwijken. In de periode van 1 oktober 2017 tot 1 januari
2020 zijn op basis hiervan zes experimenten uitgevoerd, waarover uw
Kamer op 28 mei 2020 is geïnformeerd. Een uitbreiding van dit
experimenteerartikel vraagt om een wetswijziging. De keuze daartoe is
aan een nieuw kabinet.
In de context van de gedecentraliseerde uitvoering beschikt een gemeente
daarnaast over een scala aan mogelijkheden om, binnen de kaders van de
wet, te onderzoeken hoe zij de Participatiewet effectiever kan
uitvoeren. Het is goed dat deze ruimte er is en ik vind het ook
belangrijk dat gemeenten kijken welke aanpak het beste werkt.
Toestemming van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(SZW) is niet aan de orde zolang gemeenten binnen de kaders van de
Participatiewet blijven. Er wordt geen volledig overzicht bijgehouden,
omdat gemeenten zelf beleidsvrijheid hebben.
Succesvolle aanpakken van gemeenten wil ik graag verspreiden
bijvoorbeeld via het Gemeentenieuws. Daarnaast stimuleer ik, in nauwe
samenwerking met Divosa, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG),
het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), gemeenten om succesvolle
aanpakken te delen via het kennisprogramma Vakkundig aan het Werk dat
wordt uitgevoerd door ZonMw (het samenwerkingsverband van Zorg-onderzoek
Nederland).
Vragen van het lid Jong, R.H. de (D66)
Vraag:
Hoe gaat het met de regionale mobiliteitsteams (RMT's)? Wat kunnen we
nog leren terwijl de aanpak loopt? Wat is ervoor nodig om dit te blijven
doen?
Antwoord:
In de afgelopen periode is de dienstverlening door 35 regionale
mobiliteitsteams (RMT's) gefaseerd tot stand gekomen en inmiddels zijn
alle RMT’s operationeel. De RMT's zullen tot en met eind 2022
dienstverlening aanbieden aan werkzoekenden die sinds de coronacrisis
werkloos zijn of werkloos dreigen te worden. De eerste resultaten van de
monitor van de RMT's deel ik voor het einde van dit jaar met uw Kamer.
Hierin zullen ook de lessen aan bod komen, die we tot dan toe hebben
kunnen trekken.
Vraag:
Ziet de staatssecretaris mogelijkheden om de voorlichting te
intensiveren om het risico op overbelasting en uiteindelijk burn-out te
beperken?
Antwoord:
Ja, en deze mogelijkheden worden ook volop benut in het kader van zowel
de Brede Maatschappelijke Samenwerking Burn-outklachten als thuiswerken
(zie de Kamerbrief van 15 november jl., Kamerstukken II 2021/2022,
25883, nr. 421). Zo is recent in de Week van de Werkstress onder meer
met publiekscampagnes aandacht gevraagd voor werkstress op de werkvloer.
Daarnaast hebben de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport samen de campagne ‘Hey, het is oké
op de werkvloer’ gelanceerd, gericht op het mentaal welzijn van
werkenden en aandacht voor psychische klachten op het werk. In 2022
start voorts een publiekscampagne om de aandacht voor ongezonde
(werk)druk in de maatschappij te vergroten. Het kabinet blijft bovendien
thuiswerkers en andere werkenden op www.hoewerktnederland.nl en op
www.Arboportaal.nl ondersteunen met tips en informatie om mentaal en
fysiek gezond te blijven.
Vraag:
Weet de staatssecretaris de stand van zaken voor het kunnen aanbieden
van een voltijdbonus? Deze mogelijkheid zou door de minister voor
Medische Zorg en Sport aangedragen zijn aan het College voor de Rechten
van de Mens. Verzoek is om deze mogelijkheid goed juridisch te
onderzoeken.
Antwoord:
Ik heb begrepen dat op dit moment de laatste hand wordt gelegd aan de
brief waarmee het advies door de minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport (VWS) naar uw Kamer wordt gezonden. Deze zal op afzienbare
termijn uw Kamer bereiken.
Vraag:
Kan de staatssecretaris kijken of in de fiscaliteit echt geen
onderscheid gemaakt zou mogen worden naar arbeidsduur? Kan de
staatssecretaris een helder antwoord geven of dit juridisch kan of
niet?
Antwoord:
Op dit moment zien we verschillende kwetsbaarheden om onderscheid in de
fiscaliteit te maken naar arbeidsduur. Zo is de huidige urenregistratie
onvoldoende controleerbaar en is het risico op misbruik groot. Op dit
moment is niet duidelijk of het juridisch mogelijk is of niet. Mijn
ministerie zal contact opnemen met het ministerie van Financiën om te
bespreken of dit nader kan worden bekeken.
Vraag:
Ik vind dat het concurrentiebeding in situaties gebruikt wordt waar dit
niet strikt noodzakelijk is. Bijvoorbeeld bij een medewerker op de
kinderopvang die nergens anders in de stad meer aan de slag kan. Juist
als de arbeidsmarkt krap is moeten werkenden van die vrijheid ook kunnen
profiteren, en voor de beste werkgever moeten kunnen kiezen. Is de
staatssecretaris het met mij eens dat het nu tijd is om het
concurrentiebeding ook echt te gaan moderniseren? Wat is de stand van
zaken bij het gesprek met de sociale partners? Lukt het om
overeenstemming te krijgen over een variant?
Antwoord:
Bij Kamerbrief van 25 juni jl. (Kamerstukken II, 2021/2022, 29544, nr.
1064) heeft de minister het onderzoek naar de werking van het
concurrentiebeding aan de Tweede Kamer aangeboden. Het onderzoek liet
zien dat het concurrentiebeding steeds vaker wordt ingezet. Het beding
wordt door veel werkgevers als standaardclausule gebruikt, en vrij breed
over het bedrijf ingezet, waarbij ook werknemers onder het beding vallen
bij wie er geen specifieke noodzaak voor is. De minister heeft dan ook
aangegeven dat de resultaten van het rapport aanleiding geven om het
concurrentiebeding te bezien.
Aan de Tweede Kamer is toegezegd dat beleidsopties tot aanpassing van
het concurrentiebeding zullen worden uitgewerkt, in overleg met sociale
partners. De intentie was om de Tweede Kamer hierover eind 2021 te
informeren, dit zal begin 2022 worden.
Er is een eerste ambtelijk gesprek geweest met de sociale partners over
dit onderwerp. De sociale partners zijn bereid om mee te denken over de
aanpassing van het concurrentiebeding. In de kamerbrief begin 2022 zal
ik verschillende pakketten met beleidsopties schetsen en daarbij
benoemen voor welke beleidsopties er draagvlak lijkt te zijn.
Vraag:
Wat is de stand van zaken met betrekking tot quick-fixes in het
toeslagenstelsel? Vindt de staatssecretaris dat er voldoende voortgang
wordt geboekt?
Antwoord:
De staatssecretaris van Financiën heeft u dinsdagmiddag per brief
geïnformeerd over het vervolg op de reactie inzake de motie Lodders/Van
Weyenberg: inventarisatie knelpunten en oplossingen in het huidige
toeslagensysteem. Daarin is ook een variant uitgewerkt rondom het
ontbreken van een Alleenstaande Ouder Kop (ALO-kop) voor gezinnen
gedurende de periode dat de partner nog moet nareizen.
De geïnventariseerde knelpunten en oplossingen variëren tussen zaken die
nu opgepakt worden tot maatregelen waar besluitvorming voor aan het
volgend kabinet is.
Verder zijn we in gesprek met Vluchtelingenwerk, de Dienst Toeslagen en
Divosa om te bezien wat er extra mogelijk is om te voorkomen dat
statushouders kindgebonden budget terug moeten betalen. Dit is een
breder gesprek en gaat ook over de Kinderopvang Toeslag. Uiterlijk eind
januari zal ik uw Kamer informeren middels een afschrift van de brief
aan Vluchtelingenwerk.
Vragen van het lid Nijboer, H. (PvdA)
Vraag:
Doet het kabinet genoeg om armoede onder kinderen te voorkomen? Zijn de
plannen in de begroting van volgend jaar voldoende om het aantal
kinderen in armoede echt naar beneden te brengen?
Antwoord:
In de eerste rapportage ambitie kinderarmoede is een lichte daling in de
kinderarmoedecijfers te zien, maar er is verdergaande inzet nodig om de
streefcijfers te behalen (Kamerstukken II, 2020-2021, 24515, nr.612).
Zoals in de eerste rapportage ambities kinderarmoede (Kamerstukken II,
2020-2021, 24515, nr. 608) is aangegeven, zijn extra acties in gang
gezet om kinderen die opgroeien in armoede te bereiken en te
ondersteunen, zoals de subsidie armoedepartijen Sam& verlengen tot
en met eind 2022 en de voortzetting en uitbreiding van de inzet van
ervaringsdeskundigen met Sterk uit Armoede, het zoeken van verdere
aansluiting met relevante programma’s en trajecten, zoals de Gelijke
Kansen Alliantie vanuit het ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid (SZW), het in samenwerking met de ministeries van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en het ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) ondersteunen van de
publiek-private samenwerking Alliantie Kinderarmoede ondersteunen met
als inzet om te komen tot een concreet actieplan en meer aandacht
genereren voor de preventie van geldzorgen.
Het is aan een nieuw kabinet om het kinderarmoedebeleid de komende jaren
verder vorm te geven en het maatschappelijke en politieke debat te
voeren over de hoogte van het minimumloon, de toereikendheid van het
sociaal minimum en het toeslagensysteem. Het kabinet heeft in reactie op
de motie van het lid Omtzigt c.s. reeds toegezegd om een commissie in
te stellen die onderzoek gaat doen naar de hoogte van het sociaal
minimum voor verschillende huishoudtypen. Zoals toegezegd tijdens het
debat over het wetsvoorstel niet-indexeren van de kinderbijslag op 13
oktober jl. zal de commissie ook ingaan op de systematiek van het
sociaal minimum en alternatieven hiervoor.
Vraag:
Is de staatssecretaris bereid om bij de beslagvrije voet de ruimte te
bieden om mensen tegemoet te komen, zodat wordt voorkomen dat naar de
kantonrechter moet worden gegaan voor een uitzondering?
Antwoord:
De beslagvrije voet is een minimum dat in acht moet worden genomen. De
schuldenaar kan zonder gang naar de rechter in gesprek met de
schuldeiser over wat hij/zij gezien de situatie het beste kan aflossen.
Dat kan bijvoorbeeld door een langere aflossingstermijn met lagere
termijnbedragen af te spreken. Daarvoor kan de schuldenaar contact
opnemen met de (coördinerende) deurwaarder of contactpersonen bij
beslagleggende partijen zoals UWV en SVB. Als de schuldenaar daar hulp
bij nodig heeft, kan dat bijvoorbeeld via een schuldhulpverlener of
vrijwilliger. Komen de schuldenaar en schuldeiser er niet uit, dan kan
de schuldenaar aan de kantonrechter vragen om de beslagvrije voet op te
hogen.
Vraag:
Kan de staatssecretaris aangeven wat hij doet om de flexibilisering van
de arbeidsmarkt een halt toe te roepen?
Antwoord:
De eerste stappen richting een arbeidsmarkt in balans, waarbij de
flexibilisering een halt wordt toegeroepen, zijn onder dit kabinet
gezet. Ik noem de belangrijkste stappen die gezet zijn. Via de Wet
Arbeidsmarkt in Balans (WAB) heeft het kabinet in een gelijktijdige
beweging vaste contracten ‘minder vast’ gemaakt, en flexibele contracten
‘minder flexibel’ en de negatieve effecten van specifieke vormen van
flexibele arbeid beprijsd. Naast maatregelen gericht op werknemers zijn
ook op zzp gebied eerste stappen gezet: de zelfstandigenaftrek wordt
inmiddels stapsgewijs verlaagd en in het pensioenakkoord afgesproken dat
er een wettelijke verzekeringsplicht komt voor het
arbeidsongeschiktheidsrisico voor zelfstandigen.
In lijn met de rapporten van de Commissie Regulering van Werk en de
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) is de afgelopen
jaren al gewerkt naar een gelijker speelveld voor verschillende
contractvormen en daarmee aan het tegengaan van flexibilisering
ingegeven door kostenverschillen. De ingezette wijzigingen zijn een
eerste stap. De komende jaren zullen verdere stappen in deze richting
moeten worden gezet.
Vraag:
Als inwoner in Nederland hebben ze er bijna een hekel aan als je gaat
samenwonen. Dit zie je in meerdere regelingen; AOW, toeslagen,
kindgebondenbudget, schuldsanering e.d. Ik vraag de staatssecretaris,
als je alles bij elkaar optelt, is het dan wel redelijk om overal iets
vanaf te halen als je gaat samenwonen?
Antwoord:
Het punt dat samenwonen effect heeft op de hoogte van verschillende van
onze sociale regelingen en daarmee financieel onaantrekkelijk kan zijn
herken ik. Om de sociale zekerheid zo goed mogelijk te richten op
diegenen die het nodig hebben, wordt in regelingen rekening gehouden met
de samenstelling van het huishouden. Samenwonen brengen schaalvoordelen
met zich mee, omdat binnen een huishouden kosten kunnen worden gedeeld.
Als één van de voorbeelden wordt door het lid Nijboer de Algemene
Ouderdomswet (AOW) genoemd. Er is op 31 maart van dit jaar een
verkenning naar uw Kamer gestuurd (bijlage bij Kamerstukken II,
2020/2021, 32043, nr. 558), waarin is onderzocht op welke wijze de
leefvormen binnen de AOW anders ingericht zouden kunnen worden. Dit is
onderzocht omdat de huidige inrichting complex is en niet meer goed
aansluit bij de beleving van burgers en de maatschappelijke
ontwikkelingen. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft dit ook
gesignaleerd in de Knelpuntenbrief wet- en regelgeving SVB van deze
zomer (bijlage bij Kamerstukken II, 2020/2021, 26448, nr. 652, d.d. 6
juli 2021). Uit de eerdergenoemde verkenning blijkt dat alle onderzochte
varianten voor- en nadelen kennen en budgettaire- en inkomenseffecten
met zich meebrengen. Ook laat de verkenning zien dat de manier waarop
dit in de AOW wordt geregeld in samenhang moet worden bezien met de
wijze waarop samenwonen doorwerkt in andere regelingen, zoals de
Toeslagen en de Participatiewet. Ik deel, aansluitend op het pleidooi
van het lid Nijboer, dat er fundamentele keuzes nodig zijn om
wijzigingen door te voeren in de wijze waarop het gaan samenwonen effect
heeft op de hoogte van uitkeringen en toeslagen. Ik kijk dan ook uit
naar het debat met uw Kamer over deze verkenning.
Vragen van het lid Palland, H.M. (CDA)
Vraag:
Hoe gaat de staatssecretaris de inzet en resultaat van de extra € 100
miljoen, die als extra investering is vrijgemaakt ten behoeve van de
uitvoeringscapaciteit, monitoren om het implementeren van vernieuwingen
van het arbeidsmarktbeleid en bijbehorende instrumenten geen vertraging
te laten oplopen door gebrekkige uitvoeringscapaciteit?
Antwoord:
Vooruitlopend op de kabinetsreactie op het traject ‘Werk aan de
Uitvoering’ (WAU) investeert het kabinet € 100 miljoen in het
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), de Sociale
Verzekeringsbank (SVB) en het Bureau Keteninformatisering Werk en
Inkomen (BKWI) vanaf 2022. Deze middelen worden specifiek ingezet voor
onderhoud en modernisering van de ICT, het verbeteren van de
dienstverlening, het bieden van maatwerk en ter uitbreiding van de
artsen- en handhavingscapaciteit. Voor BKWI wordt structureel extra
ontwikkelcapaciteit beschikbaar gesteld.
Over de inzet van deze middelen zijn afspraken gemaakt met de
uitvoeringsorganisaties. Samen met de uitvoeringsorganisaties maken we
daarbinnen goede afwegingen over de inzet op projecten die toezien op
het waarborgen van de continuïteit van de dienstverlening, de inzet op
het verbeteren van de stabiliteit van systemen en de inzet en ruimte om
de nodige vernieuwingen aan te brengen. Monitoring van de effecten op de
uitvoeringscapaciteit en op de resultaten van de afzonderlijke projecten
vindt periodiek plaats. Aan de hand daarvan ga ik waar nodig het gesprek
aan. Uw Kamer neem ik hier halfjaarlijks in mee via de Stand van de
uitvoering.
Vraag:
Hoe staat het nu met de toepassing van de MKB
Verzuim-ontzorg-verzekering in de markt? Hoe zit het met de
toegankelijkheid op basis van premieontwikkeling? Voorziet dit
daadwerkelijk in een behoefte van kleinere werkgevers en werkt het zoals
we beoogden? Kan dit geëvalueerd worden?
Antwoord:
In april jl. is de Tweede Kamer geïnformeerd over de ontwikkelingen rond
de MKB verzuim-ontzorg-verzekering (Kamerstukken II 2020/21, 29 544, nr.
1046). Werkgeversorganisaties en het Verbond van Verzekeraars gaven toen
aan positief te zijn over dit verzekeringsproduct en de werking er van.
Deze twee partijen hebben de afspraak gemaakt het convenant over deze
verzekering jaarlijks te evalueren en daarbij aandacht te hebben voor
schadelastontwikkeling, klachten en klanttevredenheid. In het voorjaar
van 2022 zal de Tweede Kamer weer een update ontvangen van de monitoring
van de ontwikkelingen rond de MKB verzuim-ontzorg-verzekering.
Vraag:
Weten we voldoende wat er nodig is om gezinnen tegemoet te komen en de
combinatie met werken te faciliteren, waarbij gezinnen worden ontzorgd?
Het lijkt het CDA goed dat hier fundamenteel onderzoek naar wordt gedaan
en werk van wordt gemaakt. Hoe staat de minister tegenover een
(interdepartementaal) onderzoek hieromtrent?
Antwoord:
Er ligt en loopt al veel voor de combinatie van arbeid en zorg voor
gezinnen.
De coronacrisis heeft grote invloed gehad op de druk die ouders ervaren
bij de combinatie van werk en zorg. In het huidige maatregelenpakket is
er dan ook bewust voor gekozen om scholen en kinderopvang open te
houden.
Verder heeft het kabinet het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO)
naar deeltijdwerk laten uitvoeren. Dit geeft een objectief beeld van de
stand van zaken, de oorzaken en gevolgen van deeltijdwerk. Ook bevat het
rapport verschillende beleidsvarianten om de urenbeslissing te
beïnvloeden. De maatregelen betreffen het belasting- en
toeslagenstelsel, verlofregelingen en kinderopvang. Het kabinet heeft in
vervolg op dit IBO opdracht gegeven tot de Scenariostudie Vormgeving
Kindvoorzieningen (SVK). Dit rapport bevat scenario's met een andere
inrichting van de voorzieningen voor gezinnen met kinderen van 0 tot 12
jaar en heeft voornamelijk betrekking op verlof, kinderopvang en primair
onderwijs. Het is aan een volgend kabinet om basis van het IBO en de SVK
keuzes te maken en vervolgstappen te zetten.
Verder heeft het kabinet de Sociaal-Economische Raad (SER) gevraagd om
haar te adviseren over de toekomst van hybride werken. Daarbij is de SER
expliciet gevraagd in te gaan op de combinatie tussen werk-privé en
werk-(zorg)taken. Naar verwachting komt de SER begin 2022 met een advies
over de toekomst van hybride werken. Met het advies van de SER kan het
nieuwe kabinet een agenda voor de toekomst van hybride werken
opstellen.
Ten slotte: op dit moment is flexibel werken, zowel als het gaat om het
aantal uren dat iemand werkt als de werktijden, al mogelijk op grond van
de Wet flexibel werken. De wet heeft als doel om te zorgen voor een
betere balans tussen werken, zorgen en scholing. Ook kan de werknemer
het verzoek doen om op een andere plek te werken, bijvoorbeeld thuis of
in een vestiging dichter bij huis. Het is aan de werkgever om zo’n
verzoek te beoordelen.
Vraag:
In de landen om ons heen maakt het ondersteunen van werkgevers in hun
loonkosten bij conjunctuurschommelingen deel uit van het
sociaaleconomische stelsel. Hoe denkt de staatssecretaris over het
inzetten van een deeltijd WW-uitkering om economische dips op te
vangen?
Antwoord:
Zoals in de Kamerbrief van 23 november jl. (Kamerstukken II, 2021/2022,
35420, nr. 422) over de structurele crisisregeling (lange termijn
opvolger van de WTV/deeltijd-WW/calamiteitenregeling) uiteengezet,
kleven er vanuit economisch perspectief bezwaren aan het opvangen van
economische schommelingen in een structurele regeling.
Het is onwenselijk om ook bij “reguliere” conjuncturele schommelingen
ondersteuning te bieden voor loonkosten. Dat verstoort de noodzakelijke
dynamiek in de economie. Faillissementen blijven uit en de wenselijke
mobiliteit van werknemers neemt af.
Werkgevers kunnen gaan anticiperen op de helpende hand van de overheid,
als de overheid het ondernemersrisico overneemt.
De kans op oneigenlijk gebruik bestaat, bijvoorbeeld als we steunen bij
(permanent) veranderende marktomstandigheden, reorganisaties of
mismanagement die zorgen voor omzetverlies.
In de landen om ons heen is inderdaad wel een regeling die in
economische schommelingen een vangnet biedt. Echter, er zijn vaak forse
consequenties aan gebruik verbonden voor met name werknemers
(bijvoorbeeld opsouperen vakantiedagen en reductie van salaris) om
lichtzinnig gebruik te voorkomen en de verstorende werking te beperken.
Ook brengen deze regelingen forse kosten met zich mee.
Ik begrijp goed dat je kunt verschillen van mening over de wenselijkheid
van zo’n regeling. Maar het is juist daarom dat ik de eventuele verdere
uitwerking van een structurele crisisregeling aan het volgende kabinet
laat.
Vraag:
Kan de staatssecretaris aangeven of het budget van de Tijdelijke
Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) volledig wordt benut?
Antwoord:
In de periode 1 januari tot en met 30 september 2021 was er de
Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) om huishoudens te
ondersteunen bij het betalen van hun noodzakelijke kosten, als zij (een
deel van) hun inkomen als gevolg van corona zagen wegvallen en daardoor
de noodzakelijke kosten niet meer konden voldoen. Het kabinet heeft
hiervoor €260 miljoen euro aan gemeenten beschikbaar gesteld via het
gemeentefonds. Gemeenten hoeven geen verantwoording aan het rijk af te
leggen over de besteding van deze middelen. Er is dus geen beeld te
geven van de totale benutting van de middelen. Gemeenten hebben aangeven
dat ze eventueel resterende middelen blijven benutten bij het
ondersteunen van huishoudens onder meer via de reguliere bijzondere
bijstand, noodfondsen of maatwerkloketten.
Vraag:
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het AOW-hiaat van
zzp-ers?
Antwoord:
In de motie wordt de regering verzocht voor de groep zelfstandigen die
reeds ziek was voor de verhoging van de AOW-leeftijd in 2013 en geen
toegang heeft tot de overbruggingsuitkering (OBR) of andere
voorzieningen, een compensatieregeling inclusief dekking uit te werken
en voor te leggen aan de Kamer. Het kabinet heeft deze motie in
behandeling en beziet op dit moment de mogelijkheden om te komen tot een
regeling die past binnen de juridische kaders. Ik verwacht dat de Kamer
hierover in het voorjaar bericht kan worden.
Vraag:
Om te voorkomen dat grensarbeiders worden geconfronteerd met mogelijke
negatieve fiscale gevolgen werd een overeenkomst met Duitsland als
België afgesloten en verlengd. Is de staatssecretaris voornemens om deze
overeenkomst opnieuw te verlengen?
Antwoord:
De fiscaliteit valt onder de verantwoordelijkheid van de
staatssecretaris van Financiën.
In onze gezamenlijke brief van 26 november 2021 (2021Z21810) over de
aanvullende aanpassingen in het steunpakket in het vierde kwartaal heeft
de staatssecretaris van Financiën aangegeven dat België en Duitsland
zullen worden benaderd voor een verdere verlenging van de overeenkomsten
over de behandeling van thuiswerkdagen onder de
belastingverdragen.
Voor de sociale zekerheid geldt dat het onderwerp van verlenging van de
afspraken over de behandeling van thuiswerken op de agenda staat van een
Europees overleg dat plaats zal vinden op 15 en 16 december. Het is mijn
inzet en verwachting dat deze afspraken verlengd zullen worden.
Daarnaast streven de staatssecretaris van Financiën en ik er naar uw
Kamer voor het eind van het jaar te informeren over onze visie op de
toekomst van thuiswerken voor grensarbeiders zowel voor de sociale
zekerheid als voor de fiscaliteit.
Vraag:
Tot het einde van het jaar loopt de "NL Leert Door" en in maart wordt de
STAP-regeling ingevoerd. Daar zit een gat tussen in tijd. Hoe gaat de
staatssecretaris hiermee om? Voor ons is het uitgangspunt dat we
uiteindelijk afscheid nemen van de wirwar aan losse initiatieven en
regelingen op dit vlak en een fundamentele structuur bouwen voor Leven
Lang Ontwikkelen (LLO), waarbij we alle doelgroepen bereiken en
supporten. In het bijzonder MBO-vak-/praktijkgeschoolden en met name
gericht op toeleiding naar tekortsectoren zoals techniek en zorg.
Antwoord:
Ik ben het met het CDA eens dat het belangrijk is om de publieke
regelingen gericht op scholing waar mogelijk te bundelen tot een
fundamentele structuur. In afwachting van de totstandkoming van het
Stimulering Arbeidsmarkt Positie (STAP-)budget was deze structuur ten
tijde van de coronacrisis niet aanwezig. Daarom is NL Leert Door in het
leven geroepen, om werkenden en werkzoekenden tijdens de coronacrisis te
ondersteunen bij het behoud en in de overgang naar ander werk. Met de
komst van het STAP-budget per 1 maart 2022 is er wel een infrastructuur
om middelen voor scholing te bundelen. NL Leert Door met online scholing
en NL leert door sectoraal maatwerk zullen nog heel 2022 doorlopen,
waardoor er géén sprake is van een gat met de invoering van de
STAP-regeling. Daarnaast is de subsidie van het ministerie van
Economische Zaken en Klimaat (EZK) voor omscholing naar tekortsectoren
beschikbaar voor werkgevers.
Het systeem van STAP biedt de mogelijkheid om vanaf 1 maart 2022 – als
de basis staat – middelen te bundelen. Ook middelen voor scholing
gericht op een bestedingsdoel of een doelgroep anders dan de
bestedingsdoelen die nu binnen de STAP vallen, zijn via de structuur van
STAP toe te kennen. Hiermee kan met het STAP-budget worden ingespeeld op
ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Hierbij moet wel rekening gehouden
worden met uitvoerbaarheid voor het Uitvoeringsinstituut
Werknemersverzekeringen (UWV) en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).
Doorontwikkeling kost tijd en niet alles kan tegelijkertijd.
Vraag:
De Kamer heeft zich al diverse malen uitgesproken voor de aanbevelingen
van de commissie Roemer. Van belang is om hierop meer te sturen in wat
nodig is: voor welke beroepen/sectoren, voor welke (tijdelijke) periode
en op hoe het minder aantrekkelijk te maken voor andere situaties. Op
welke wijze sturen we hierop, naast een arbeidsmarkttoets, en speelt
bijvoorbeeld het rapport bevolkingsgroei hier een rol in voor de
regering?
Antwoord:
Het beleid voor arbeidsmigratie van buiten de Europese Unie is erop
gericht om het aanbod van arbeidskrachten uit de landen van herkomst af
te stemmen op de behoeften van de Nederlandse arbeidsmarkt. Als een
werkgever iemand van buiten de Europese Unie, de Europese Economische
Ruimte of Zwitserland in dienst wil nemen, is in principe een
tewerkstellingsvergunning (twv) of gecombineerde vergunning voor
verblijf en arbeid (gvva) nodig. Bij een aanvraag voor een twv voert het
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) een arbeidsmarkttoets
uit: het UWV beoordeelt of er voldoende prioriteitgenietend aanbod
binnen Nederland, de EU/EER of Zwitserland aanwezig is. In die zin ademt
de ruimte voor arbeidsmigratie mee met de behoefte op de arbeidsmarkt.
Voor bepaalde groepen bestaan speciale regelingen die een meer
eenvoudige en snellere toegang faciliteren, zoals de
kennismigrantenregeling. Het rapport van het Nederlands
Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) en het Centraal Bureau
voor de Statistiek (CBS) (Verkenning bevolking 2050) laat zien dat de
Nederlandse bevolking in 2050 groter, grijzer en gemengder zal zijn.
Arbeidsmigratie kan een deeloplossing zijn voor tekorten op de
arbeidsmarkt die ontstaan door vergrijzing. Tegelijkertijd heeft
migratie ook effect op andere beleidsdomeinen. Meer migratie leidt
bijvoorbeeld tot een groter beroep op schaarse (collectieve)
voorzieningen, zoals huisvesting. Het adresseren van de door het NIDI en
CBS geschetste demografische ontwikkelingen vraagt dus om een integrale
en domein-overstijgende aanpak.
Vraag:
Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen de aanbevelingen uit het rapport
van de Algemene Rekenkamer over arbeidsuitbuiting en het zelfstandig
strafbaar maken van arbeidsuitbuiting? Kan hij toezeggen dat het
ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met deze aanbevelingen
aan de slag gaat?
Antwoord:
Het kabinet ondersteunt de aanbevelingen in het rapport van de Algemene
Rekenkamer over arbeidsuitbuiting en wil deze uitvoeren. Het kabinet
heeft in de recente voortgangsbrief van het programma Samen tegen
Mensenhandel een pakket maatregelen aangekondigd die zien op de aanpak
van arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling. Hierin is aangegeven dat
het aanpassen van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) om
meerdere redenen mogelijk en wenselijk is en dat daarnaast wordt ingezet
op het beter benutten van bestaande instrumentarium om ernstige
benadeelde werknemers te beschermen. Hiermee werd uitvoering gegeven aan
de motie-Simons/Maatoug over het verkennen van het verbreden van de
juridische definitie van arbeidsuitbuiting. Ingeschat wordt dat een
dergelijke wijziging van artikel 273f Sr in totaal €20 miljoen aan
structurele kosten meebrengt. Hiervoor is momenteel geen dekking. Het is
aan een volgend kabinet om te besluiten of artikel 273f Sr moet worden
herzien en zo ja, om financiële dekking hiervoor te vinden.
In de voortgangsbrief programma Samen tegen Mensenhandel van 17 november
jl. (2021Z20650) wordt aan uw Kamer de huidige denkrichting geschetst
rond de wijze waarop het artikel 273f Sr zou kunnen worden gewijzigd. In
die brief wordt uitgelegd dat het doel van deze wijziging is allereerst
om de strafbaarstelling als geheel toegankelijker te maken. Verder wordt
met de herziening beoogd om de strafrechtelijke aansprakelijkheid op een
aantal onderdelen te verruimen, onder meer door het laten vervallen van
de impliciete uitbuitingsbestanddelen. De voorgestelde wetswijzigingen
verbeteren de onderlinge samenhang en mogelijkheden tot differentiatie
tussen de verschillende strafrechtelijke verwijten die onder het huidige
artikel 273f Wetboek van Strafrecht schuilgaan. Bovendien
bewerkstelligen de voorgestelde wijzigingen dat bepaalde onderdelen een
ruimer bereik krijgen (waarmee de bewijslast wordt verlicht) en alle
voorwaarden voor strafbaarheid weer in de wet zijn opgenomen. Tot slot
maken zij de strafbaarstelling van mensenhandel-gerelateerde gedragingen
als geheel toegankelijker.
Vraag:
Hoe mooi zou het zijn om in elk bedrijf tenminste 1 Harrie te hebben. Is
de staatssecretaris daartoe bereid?
Antwoord:
Ik ben het met de leden van de CDA-fractie eens dat persoonlijke
ondersteuning van mensen met een arbeidsbeperking op de werkvloer van
groot belang is. Harries kunnen daarbij een goede rol spelen.
Mensen met een arbeidsbeperking zijn verschillend en hun behoefte aan
ondersteuning ook. Daarom is het belangrijk dat ondersteuning op maat
plaatsvindt. Het wetsvoorstel Breed Offensief stelt meer waarborgen in
de Participatiewet voor, om ondersteuning op maat te bieden.
Het kan gaan om de inzet van een erkende jobcoach, maar het kan
bijvoorbeeld ook gaan om de inzet van zogenoemde ‘Harries’, waarbij
naaste collega’s de begeleiding op de werkplek op zich nemen of een
combinatie van beide.
Het is aan de gemeente om te beoordelen welke vorm van persoonlijke
ondersteuning in een concrete individuele situatie geboden is en om
daarover met de werkgever en werkzoekende afspraken te maken.
Vraag:
Het breed gedragen, maar nog niet behandelde Breed Offensief ligt op de
plank. Een aantal punten is inmiddels via de Verzamelwet of anders
effectief gemaakt, kunnen we meer van de goede dingen hiervan in gang
zetten en naar voren halen?
Antwoord:
Samen met betrokken partijen heeft het kabinet het Breed Offensief
gelanceerd: een pakket maatregelen gericht op het vergroten van de kans
op werk van mensen met een arbeidsbeperking. De maatregelen uit het
Breed Offensief omvatten wijzigingen van wetgeving, van lagere
regelgeving en van de uitvoering. Het wetsvoorstel (Kamerstukken II,
2019/2020, 35394, nr. 2) is door de Tweede Kamer controversieel
verklaard en wacht dus op verdere behandeling.
Twee onderdelen zijn overgeheveld naar de Verzamelwet SZW 2022
(Kamerstukken II, 2020/2021, 35897, nr. 2), dat recent door de Tweede
Kamer is aanvaard. Dit betreft het wegnemen van administratieve
knelpunten van de no-riskpolis voor werkgevers en - via het amendement
van de leden Maatoug en Gijs van Dijk (Kamerstukken II, 2021/2022,
35897, nr. 14) - verbeteringen van de individuele studietoeslag
Participatiewet.
Andere onderdelen van het wetsvoorstel betreffen verbeteringen van het
instrument loonkostensubsidie, extra waarborgen voor ondersteuning op
maat, een nieuwe vrijlating van een deel van het arbeidsinkomen voor
mensen die in deeltijd met loonkostensubsidie werken, een uitzondering
op de vierwekenzoektermijn voor jongeren (< 27 jaar) met een
arbeidsbeperking en verbeteringen in de werking van het
loonkostenvoordeel. Deze onderdelen konden niet worden overgeheveld naar
andere wetsvoorstellen.
Ik hoop dat het wetsvoorstel Breed Offensief snel behandeld kan
worden.
Vragen van het lid Peters, W.P.H.J. (CDA)
Vraag:
Is de staatssecretaris het eens met het CDA dat een mens intrinsiek van
waarde is en dat een mens hulp verdient, zonder mitsen en maren?
Antwoord:
Ik onderschrijf zeer dat elk mens intrinsiek van waarde is. Elk mens is
uniek en heeft zowel talenten als beperkingen. Daarbij kunnen mensen in
omstandigheden komen die nopen tot ondersteuning. Die ondersteuning kan
worden geboden vanuit de samenleving, maar ook vanuit de overheid. Voor
wat betreft ondersteuning vanuit de overheid is het van belang dat er
kaders worden gesteld en dat professionals steeds goed met burgers
kijken naar hun mogelijkheden en die mogelijkheden stimuleren en
versterken.
Vraag:
Eerder is een motie ingediend om niet inbare verhogingen op schulden bij
de overheid kwijt te schelden. Commerciële bedrijven zouden dergelijke
schulden allang voor een fractie van de papieren waarde van de hand
gedaan. Wat is stand van zaken van deze moties?
Antwoord:
Met mijn brief van 13 september 2021 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd
over de uitvoering van de motie van Peters/Van Dijk over de
mogelijkheden om door de overheid gecreëerde en oninbare verhogingen in
een 'uitzonderingsjaar' kwijt te schelden (Kamerstukken II, 2020/2021,
24515, nr. 610). Met deze brief is ook het onderzoeksrapport Ophogingen
van Panteia aan de Tweede Kamer aangeboden. Het onderzoek laat zien dat
invoering van een uitzonderingsjaar - waarin alle door de overheid
gecreëerde en oninbare verhogingen worden kwijtgescholden - niet nodig
noch wenselijk is.
Een uitzonderingsjaar biedt alleen soelaas voor de groep mensen die nog
geen problematische schulden heeft, anders is kwijtschelding van de
ophoging alleen onvoldoende. Er is dan meer nodig, ook ten aanzien van
de initiële vordering zelf.
Een uitzonderingsjaar is een oplossing als er nauwelijks private
schulden zijn. Uit het onderzoek blijkt dat juist private partijen de
grootste schuldeiser zijn. Als de door de overheid gecreëerde en
oninbare verhogingen worden kwijtgescholden blijven er naast de initiële
vordering nog grote schulden aan private schuldeisers over, met een
gemiddelde van 71% op de gehele schuldenlast.
Daarnaast zijn er al mogelijkheden om mensen met schulden meer ruimte te
bieden zoals de noodstopprocedure en de algehele kwijtschelding die is
opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht. Ook mogen overheden die
sociale zekerheidswetten uitvoeren sinds april 2021 gaan meewerken aan
schuldregelingen tegen finale kwijting. Het is belangrijk om deze punten
eerst goed te benutten voordat tot nieuwe initiatieven wordt
overgaan.
Overigens is recent de mogelijkheid voor de Sociale Verzekeringsbank
(SVB), Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en gemeenten
om mee te werken aan minnelijke schuldregeling uitgebreid. Zij mogen nu
ook instemmen met een schuldregeling in geval er sprake is van
overtreding van de inlichtingenplicht, tenzij er sprake is van opzet of
grove schuld. Daartoe is onder andere artikel 60c van de Participatiewet
aangepast.
Vraag:
Hoe werkt de minister aan het voorkomen van dakloosheid en het uit huis
zetten van mensen? Hoe verhoudt dit zich tot de Wet gemeentelijke
schuldhulpverlening?
Antwoord:
Ten allen tijde moet worden voorkomen dat mensen hun huis uitgezet
worden als gevolg van schulden. De wijziging van de Wet gemeentelijke
schuldhulpverlening verplicht verhuurders om gegevens over mensen met
huurachterstanden in een vroeg stadium te delen met gemeenten. Deze
wetswijziging is op 1 januari 2021 in werking getreden. Hierdoor krijgen
gemeenten mensen met huurachterstanden sneller in beeld en kunnen zij
schuldhulpverlening aanbieden om zo huisuitzettingen te voorkomen.
Specifieke afspraken over vroegsignalering zijn onder andere vastgelegd
in het convenant vroegsignalering van de NVVK (branchevereniging voor
schuldhulp en financiële dienstverlening). Partijen als Aedes,
koepelorganisaties van studentenhuisvesters, private en particuliere
verhuurders hebben dit convenant ondertekend. Het voorkomen van
huisuitzettingen door vroegsignalering is ook onderdeel van het plan van
aanpak 'Een (t)huis, een toekomst'. Dit is een breed plan van aanpak van
het kabinet om dakloosheid tegen te gaan.
Vraag:
Er is een schuldenknooppunt ontwikkeld. Kan de staatssecretaris aangeven
of het klopt dat de overheid, de belastingdienst en het
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) hier niet op zijn
aangesloten? Zo ja, waarom niet en wat gaat de staatssecretaris daar aan
doen?
Antwoord:
Een groot aantal gemeenten en schuldeisers is inmiddels aangesloten op
het schuldenknooppunt. Zij maken via het schuldenknooppunt op een
veilige, digitale en grotendeels geautomatiseerde manier afspraken over
het oplossen van schulden. De Belastingdienst en het
Uitvoersingsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) zijn in gesprek over
aansluiting op het Schuldenknooppunt. Voor deze grote organisaties
vereist aansluiting op het schuldenknooppunt aanpassingen in de
werkprocessen en de autorisaties van medewerkers.
Vragen van het lid Maatoug, S. (GroenLinks)
Vraag:
Rechterlijke uitspraken over de Participatiewet worden niet bijgehouden,
terwijl de Kamer moet weten hoe de wet wordt toegepast. Mijn vraag aan
de staatssecretaris is: gaat u de rechterlijke uitspraken bijhouden en
zo niet, kunt u dat uitleggen?
Antwoord:
Het belang om ontwikkelingen binnen de jurisprudentie te volgen
onderschrijf ik volledig. De op rechtspraak.nl gepubliceerde uitspraken
van rechtbanken en de Centrale Raad van Beroep worden gemonitord op
nieuwe ontwikkelingen. Van relevante ontwikkelingen in de rechtspraak
word ik vervolgens op de hoogte gesteld. Voor de uiteindelijke
uitvoering van de wet is de wijze waarop jurisprudentie vertaald wordt
het belangrijkst. Ik wil daarom ook vooral de al bestaande overleggen
met uitvoeringsorganisaties en gebruikers blijven gebruiken om hierover
in gesprek te blijven. In combinatie met onder meer de rapportages
vanuit het dit jaar opgestarte Signaleringsteam van de Landelijke
Cliëntenraad (LCR), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de
Inspectie SZW, verschaffen deze gesprekken een goed beeld hoe de wet
wordt toegepast en waar mogelijk aanpassingen gewenst zijn.
Vraag:
Wethouders in Nederland werken door en zetten concrete stappen. Het
experimenteren van gemeenten willen we niet in de weg zitten met
rechtspraak. Zou de staatssecretaris hier gewoon ruimte voor willen
geven?
Antwoord:
Ik onderschrijf het belang voor gemeenten om nieuwe manieren te kunnen
ontwikkelen om bijstandsgerechtigden te ondersteunen, zoals bij het
vinden van betaald werk. Goede methodologische experimenten kunnen
bijdragen aan effectiever beleid. Uitgangspunt daarbij is dat gemeenten
zich houden aan de kaders van de Participatiewet.
Voor gemeenten bestaat daarnaast de mogelijkheid om gebruik te maken van
het experimenteerartikel in de Participatiewet (artikel 83, eerste lid).
Om gebruik te maken van dit experimenteerartikel kunnen gemeenten met
ideeën komen voor een experimentopzet, die uiteindelijk vertaald moeten
worden in een Algemene Maatregel van Bestuur. Gemeenten die op basis van
dit artikel zijn aangewezen als experimenteergemeenten kunnen op
onderdelen van de Participatiewet afwijken van de wet.
Vraag:
Hoeveel winst wordt in de sector kinderopvang gemaakt? Hoe zit het met
de winst de afgelopen 5 jaar? Weet de staatssecretaris hoe het zit met
de winst? Zo nee, zou de staatssecretaris het niet moeten willen
weten?
Antwoord:
Het Waarborgfonds & Kenniscentrum Kinderopvang publiceert ieder jaar
een overzicht van de financiële ontwikkelingen in de kinderopvang. In
dit sectorrapport staat onder andere het gemiddelde resultaat. De
onderzochte kinderopvangorganisaties vertegenwoordigde vorige meting
samen circa 40% van de kindplaatsen. Het laatste jaar waarvoor cijfers
beschikbaar zijn is 2020. Toen bedroeg het resultaat 4,1% voor
vennootschapsbelasting waarvan 0,2% uitgekeerd is aan dividend. In de
jaren 2015-2018 is de winst langzaam gestegen van 1,0% in 2015 tot 5,4%
in 2018, en daarna weer licht gedaald. Tussen 2015 en 2019 schommelde de
dividenduitkering tussen de 0,1% en 0,4%. Het CBS houdt ook cijfers over
resultaten in de sector bij. Hier is dezelfde geleidelijke stijging te
zien bij de resultaten voor belasting tussen 2015 en 2019.
Vraag:
Kan de staatssecretaris aangeven hoe het staat het met de uitvoering van
de motie over het verbreden van de strafrechtdefinitie voor
arbeidsuitbuiting?
Antwoord:
Het kabinet ondersteunt de aanbevelingen in het rapport van de Algemene
Rekenkamer over arbeidsuitbuiting en wil deze uitvoeren. Het kabinet
heeft in de recente voortgangsbrief van het programma Samen tegen
Mensenhandel (2021Z20650, 17-11-2021) een pakket maatregelen
aangekondigd die zien op de aanpak van arbeidsuitbuiting en ernstige
benadeling. Hierin is aangegeven dat het aanpassen van artikel 273f van
het Wetboek van Strafrecht (Sr) om meerdere redenen mogelijk en
wenselijk is en dat daarnaast wordt ingezet op het beter benutten van
bestaande instrumentarium om ernstige benadeelde werknemers te
beschermen. Hiermee werd uitvoering gegeven aan de motie-Simons/Maatoug
over het verkennen van het verbreden van de juridische definitie van
arbeidsuitbuiting. Ingeschat wordt dat een dergelijke wijziging van
artikel 273f Sr in totaal € 20 miljoen aan structurele kosten meebrengt.
Hiervoor is momenteel geen dekking. Het is aan een volgend kabinet om te
besluiten of artikel 273f Sr moet worden herzien en zo ja, om financiële
dekking hiervoor te vinden.
In de voortgangsbrief programma Samen tegen Mensenhandel wordt aan uw
Kamer de huidige denkrichting geschetst rond de wijze waarop het artikel
273f Sr zou kunnen worden gewijzigd. In die brief wordt uitgelegd dat
het doel van deze wijziging is om de strafbaarstelling als geheel
toegankelijker te maken. Verder wordt met de herziening beoogd om de
strafrechtelijke aansprakelijkheid op een aantal onderdelen te
verruimen, onder meer door het laten vervallen van de impliciete
uitbuitingsbestanddelen. De voorgestelde wetswijzigingen verbeteren de
onderlinge samenhang en mogelijkheden tot differentiatie tussen de
verschillende strafrechtelijke verwijten die onder het huidige artikel
273f Wetboek van Strafrecht schuilgaan. Bovendien bewerkstelligen de
voorgestelde wijzigingen dat bepaalde onderdelen een ruimer bereik
krijgen (waarmee de bewijslast wordt verlicht) en alle voorwaarden voor
strafbaarheid weer in de wet zijn opgenomen. Tot slot maken zij de
strafbaarstelling van mensenhandel-gerelateerde gedragingen als geheel
toegankelijker.
Vraag:
Bij heftige situaties heeft de inspectie niet genoeg tools om in te
grijpen. Is de staatssecretaris bereid te kijken naar deze tools en het
toevoegen van bevoegdheden aan het instrumentarium?
Antwoord:
In de recent gepubliceerde ‘Rapportage Inspectie SZW: kostenvoordelen en
arbeidsuitbuiting’ concludeert de Inspectie SZW dat de ernstige
problematiek van arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling effectiever
kan worden aangepakt door de invoering van de mogelijkheid van
bestuursrechtelijke stillegging bij vermoedens van ernstige
overtredingen van de arbeidswetten. Onmiddellijke bestuursrechtelijke
stillegging is een maatregel die in de Brede Maatschappelijke
Heroverwegingen reeds is voorgesteld als maatregel om potentiële
slachtoffers van ernstige benadeling beter te beschermen en eerder uit
een benarde situatie te kunnen halen. Ik kan me situaties voorstellen
dat onmiddellijk ingrijpen door middel van stillegging door de Inspectie
SZW ook bij ernstige benadeling, zoals onderbetaling of te lange
werkdagen, nodig is en heb dan ook een positieve grondhouding bij deze
maatregel. Ik vind wel dat de consequenties hiervan en de praktische
uitwerking nog goed moeten worden doordacht. Daarnaast heb ik middelen
vrijgemaakt voor het initiëren van een pilot om de eerste opvang van
(mogelijke) slachtoffers van arbeidsuitbuiting (zogenaamde
crisisbedden), óók beschikbaar te stellen voor ernstig benadeelden
zonder geringste aanwijzing van mensenhandel.
Vraag:
Vindt de staatssecretaris niet dat het tijd is om het minimumjeugdloon
te verhogen?
Antwoord:
In Nederland hebben we een minimumjeugdloon dat zich gedurende de
adolescentie opbouwt tot een volledig minimumloon. Daar is voor gekozen
omdat hogere minimumjeugdlonen de werkgelegenheid voor jongeren negatief
kunnen beïnvloeden en omdat verhoging van het wettelijk minimumjeugdloon
een perverse prikkel kan geven in de scholingsbeslissing van jongeren.
De mate waarin een werkgelegenheidseffect optreedt, hangt af van de
omvang van de verhoging. Het kabinet erkent tegelijkertijd dat
de sociaaleconomische en maatschappelijke positie van jongeren is
veranderd. Daarom is besloten het minimumjeugdloon in twee stappen te
verhogen en de leeftijd waarop het volledig wettelijk minimumloon geldt
naar 21 jaar te verlagen. De leeftijdsgrens van 21 jaar sluit aan bij de
onderhoudsplicht die ouders hebben voor kinderen tot 21 jaar. Deze
wijzigingen zijn in 2017 en 2019 stapsgewijs doorgevoerd. Eventuele
nieuwe aanpassingen aan het minimumjeugdloon zijn aan een volgend
kabinet.
Vraag:
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) heeft een zeer
praktische oplossing voor de sociaal-medische herbeoordelingen rondom 60
plus. Met het gigantische probleem dat we hebben, is het zonde om dit
niet gewoon aan te pakken. Kan de Staatssecretaris uitleggen waarom we
dit niet zo doen?
Antwoord:
Het niet meer beoordelen van zestigplussers lijkt op het eerste oog een
praktische oplossing om het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
(UWV) verlichting te bieden op het gebied van sociaal-medisch
beoordelen. Er zitten echter nogal wat haken en ogen aan dit voorstel.
Zoals ik in mijn brief van 29 november jl. heb geschreven zie ik het
niet meer herbeoordelen van zestigplussers als een ingrijpende maatregel
die zorgvuldige afweging vereist. Stoppen met het herbeoordelen van deze
groep betekent dat sommige mensen niet meer de uitkering zullen
ontvangen die bij hun situatie past. Dit betreft ook mensen die na een
herbeoordeling van het UWV een hogere uitkering Inkomensvoorziening
Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) zouden krijgen. Stoppen met
herbeoordelingen zou dus ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor deze
mensen. Ik vind het daarom belangrijk om de impact van de maatregel
verder te verkennen met UWV, de Nederlandse Vereniging voor
Verzekeringsgeneeskunde (NVVG) en sociale partners. In het voorjaar zal
ik u informeren over de uitkomst hiervan. Overigens biedt de huidige wet
geen ruimte om leeftijdsgrenzen te hanteren in het beoordelingsbeleid
van het UWV. Om de maatregel rondom herbeoordelingen van zestigplussers
in te voeren, dient er eerst een wetswijziging doorgevoerd te
worden.
Vragen van het lid Ceder, D.G.M. (ChristenUnie)
Vraag:
Wat kan de staatssecretaris zeggen over de resultaten van de aanpak
jeugdwerkloosheid?
Antwoord:
De regio’s zijn voorspoedig aan de slag met de uitvoering van de
regionale aanpak jeugdwerkloosheid. De centrumgemeenten hebben extra
middelen ontvangen voor het coördineren van een regionale aanpak. In
veel gevallen liggen er regionale plannen en krijgt de uitvoering steeds
meer vorm.
Werklozen en met werkloosheid bedreigde jongeren kunnen terecht bij de
regionale mobiliteitsteams voor begeleiding naar werk of om- of
bijscholing. De aantallen jongeren die werkloos raakten en ondersteuning
zochten, zijn lager dan verwacht. Gemeenten richten zich daarom veelal
op de groep jongeren die buiten beeld zijn geraakt (niet op school, geen
werk, geen uitkering, geen startkwalificatie).
Voor kwetsbare schoolverlaters met een verhoogd risico op werkloosheid
is er extra begeleiding bij de overgang van school naar werk en bij
uitval terug naar school of werk. Hiervoor zijn middelen beschikbaar
gesteld voor scholen en gemeenten. Dit vraagt om intensieve regionale
samenwerking tussen scholen, gemeenten en andere partijen.
De ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap (OCW) zijn een praktijkgericht onderzoek gestart
naar de uitvoering van de Aanpak Jeugdwerkloosheid. Dit onderzoek zal
eind 2022 afgerond zijn. Ook is er een monitor naar kwetsbare jongeren
op de arbeidsmarkt gestart. De eerste uitkomsten worden in maart 2022
verwacht.
Vraag:
Mijn fractie heeft eerder per motie het kabinet opgeroepen om te zorgen
dat de overheid als grootste werkgever het goede voorbeeld geeft, door
jongeren aan stages en leerwerkbanen te helpen. Kan de staatssecretaris
aangeven hoe het hier mee staat?
Antwoord:
Onder leiding van het ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties (BZK) wordt rijksbreed beleid ontwikkeld om de
instroom van studenten en starters bij de Rijksoverheid te vergroten.
Het ministerie van BZK en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap (OCW) hebben met meerdere rijksorganisaties één op één
overleg gehad om de mogelijkheden voor stagiairs uit het middelbaar
beroepsonderwijs binnen het Rijk te vergroten.
Er bestaat een rijksbreed overlegorgaan van de stagecoördinatoren waar
het onderwerp ‘vergroten van het aantal stageplekken’ op de agenda staat
en successen en kennis worden gedeeld. Dit jaar zijn tot en met Q3 bijna
3000 stagiairs gestart. De huidige stand van zaken is vergelijkbaar met
vorig jaar. Ondanks de impact van de coronacrisis is het aantal
stageplekken op peil gebleven.
Vraag:
Wat ziet de staatssecretaris als eerste, belangrijkste stap op weg naar
meer balans op de arbeidsmarkt? Groot onderhoud op de arbeidsmarkt is
nodig. Goede rapporten (Borstlap en Wetenschappelijke Raad voor het
Regeringsbeleid (WRR)) liggen op de planken. Staatssecretaris, staat
alles in de steigers voor de opvolger?
Antwoord:
Het groot onderhoud is al begonnen. De eerste stappen naar een
arbeidsmarkt in balans zijn onder dit kabinet gezet. In lijn met de
rapporten van de Commissie Regulering van Werk en de WRR is de afgelopen
jaren al gewerkt naar een gelijker speelveld voor verschillende
contractvormen. Ik noem hierna de belangrijkste maatregelen:
met de Wet Arbeidsmarkt in Balans (WAB) heeft het kabinet in een gelijktijdige beweging vaste contracten ‘minder vast’ gemaakt, en flexibele contracten ‘minder flexibel’;
de zelfstandigenaftrek wordt stapsgewijs verlaagd;
conform het pensioenakkoord wordt momenteel gekeken naar een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering met opt-out mogelijkheid;
met onder andere ontwikkeladviezen, het STAP-budget en regionale mobiliteitsteams investeert het kabinet in menselijk kapitaal en een wendbare beroepsbevolking.
Er zijn dus belangrijke stappen gezet. Tegelijkertijd onderkent het
kabinet dat een vervolg nodig is. Die verdere stappen zijn aan een
volgend kabinet.
Het kabinet heeft de afgelopen periode voorbereidingen getroffen die het
volgende kabinet in staat stellen om de aanbevelingen uit de genoemde
rapporten verder ter hand te nemen.
In de woorden van de heer Ceder staat alles dus in de steigers voor het
volgende kabinet.
Zoals vermeld in de kabinetsreactie zal in de volgende regeerperiodes in
het bijzonder verdere aandacht nodig zijn voor:
de verschillen tussen contractvormen (vast, flex en zzp);
effectieve dienstverlening en investeringen in menselijk kapitaal;
de beweging naar regels die nog beter aansluiten bij de behoeften van werkenden en werkgevers, ongeacht de contractvorm.
Vraag:
De financiering voor de Ambachtsacademie loopt komend jaar af, maar de
opgebouwde kennis en infrastructuur moeten we behouden. Hoe denkt de
staatssecretaris hierover? (ik overweeg een motie)
Antwoord:
In mijn kamerbrief van 16 augustus 2021 (kamerstukken II, 2021/2022,
30012, nr.140) heb ik aangegeven dat de resultaten van het eerste
project (“Werkgelegenheidskansen benutten in het kleinschalig ambacht
via de Ambachtsacademie”) tegenvallen.
De subsidie voor de Ambachtsacademie voor het tweede project (“Levenlang
ontwikkelen via de Ambachtsacademie”) loopt door tot eind 2023. Instroom
van nieuwe kandidaten is volgens het projectplan van de Ambachtsacademie
mogelijk tot 1 april 2022.
Als onderdeel van dit project heb ik de Ambachtsacademie gevraagd om
alternatieve financieringsmogelijkheden te onderzoeken, zodat de
Ambachtsacademie niet meer afhankelijk zou hoeven zijn van subsidies van
de overheid.
Zodra die resultaten beschikbaar zijn ga ik daarover met de
Ambachtsacademie in gesprek.
Vraag:
Het is van belang dat er oog is voor goede begeleiding voor jongeren bij
een nieuwe baan en het huidige thuiswerken. Deelt de staatssecretaris
dat dit onderdeel is van de zorgplicht van werkgevers en kan het kabinet
dit aspect meenemen in de communicatie over thuiswerken? Kan de
staatssecretaris aangeven welke initiatieven er zijn voor de risico's en
negatieve effecten van thuiswerken, en wat er aanvullend nodig is? Kan
de staatssecretaris hierover in gesprek met sociale partners en
jongerenorganisaties?
Antwoord:
Dank voor deze vraag, want die stelt mij in de gelegenheid om nogmaals
de oproep te doen aan iedereen om thuis te werken. Ik begrijp hoe
moeilijk dit is, zeker voor thuiswerkende jongeren.
Aandacht voor het welbevinden van thuiswerkers en in het bijzonder
thuiswerkende jongeren is noodzakelijk. Ook als werknemers thuiswerken
moet de werkgever zorgen voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden.
Deze zorgplicht gaat onder andere over de inrichting van de werkplek
thuis en over de zorg voor de fysieke en mentale gezondheid van de
werknemer.
In het kader van de extra middelen uit het Mentaal Steunpakket is met de
sociale partners gesproken. Ter uitvoering van het Mentaal Steunpakket
zijn verschillende initiatieven ondernomen. Zo ontvangt de stichting
Studeren en Werken subsidie van het ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid om (thuis)werkende jongvolwassenen met mentale
kwetsbaarheden te ondersteunen. Ook in het kader van de Brede
Maatschappelijke Samenwerking burn-out klachten is er aandacht voor
risicogroepen, zoals jonge starters op de arbeidsmarkt en toekomstig
werkenden.
Voorts blijft het kabinet thuiswerkers ondersteunen o.a. met tips en
informatie die te vinden zijn op www.hoewerktnederland.nl en op
www.Arboportaal.nl. Begin 2022 verwacht het kabinet een advies van de
Sociaal-Economische Raad (SER) over de toekomst van hybride werken. In
de adviesaanvraag heeft het kabinet specifiek aandacht gevraagd voor
starters op de arbeidsmarkt.
Vraag:
Er staat een mooie infrastructuur om duizenden mensen aan het werk te
helpen met onder andere Sociale Werkvoorziening (SW)-bedrijven, maar we
benutten dat te weinig door onderscheid te maken in doelgroepen en te
krappe budgetten te hanteren. Hoe ziet de staatssecretaris dit? Welke
mogelijkheden ziet hij om toch meer mensen aan het werk te helpen? Hoe
kunnen gemeenten, uitvoeringsorganisaties, regionale mobiliteitsteams en
sociaal ontwikkelbedrijven daarbij beter samenwerken? En kan een deel
van de middelen vanuit de corona-steunpakketten daarvoor worden
ingezet?
Antwoord:
Het kabinet deelt de mening van de CU dat sociale ontwikkelbedrijven een
belangrijke rol spelen om een inclusieve arbeidsmarkt te bereiken.
Om meer mensen aan het werk te helpen, heeft het kabinet tijdens de
coronacrisis € 240 miljoen beschikbaar gesteld om de dienstverlening aan
bijstandsgerechtigden op peil te houden en te intensiveren. Gemeenten
kunnen deze middelen desgewenst gebruiken om mensen aan het werk te
helpen via de sociale infrastructuur. In 2020 ging het om aanvullende
middelen van € 40 miljoen. In 2021 ging het om € 140 miljoen. En in 2022
gaat het om €60 miljoen.
Ook is €36 miljoen beschikbaar gekomen als onderdeel van de middelen
voor de RMT’s en ontschot budget voor een tijdelijke ‘impuls
banenafspraak’, waarmee onder andere mensen uit de doelgroep
banenafspraak werkfit gehouden kunnen worden door sociale
ontwikkelbedrijven.
Daarnaast hebben gemeenten in 2020 en 2021 middelen ontvangen om hen
tegemoet te komen in de loonkosten van SW-medewerkers: € 140 miljoen in
2020 en € 45 miljoen in 2021 (totaal €185 miljoen).
Deze middelen zijn met een bepaald doel gereserveerd. Een groot deel van
de middelen is al aan gemeenten overgemaakt en uitgegeven. Voor het
overige deel zijn reeds uitgewerkte plannen en/of bestuurlijke afspraken
gemaakt. Ik zie daarom geen ruimte deze middelen op een andere manier in
te zetten.
De huidige krapte op de arbeidsmarkt biedt kansen om mensen die, ondanks
de steunmaatregelen van het kabinet, hun baan kwijtraken of
zelfstandigen die stoppen met hun onderneming snel te bemiddelen naar
een nieuwe baan of leer-werkplek. Met 126 vacatures per 100 werklozen
zonder werk zie ik momentum om nog voortvarender aan de slag te gaan.
Sociale ontwikkelbedrijven kunnen in de arbeidsmarktregio’s daarbij een
goede rol spelen. Zoals aangegeven in de brief “Aanpassingen in het
steunpakket in het vierde kwartaal” van 26 november jl. stelt het
kabinet 40 miljoen euro extra beschikbaar.
Het is aan een nieuw kabinet om te besluiten over eventueel structurele
extra investeringen voor begeleiding en/of de SW-infrastructuur.
Vraag:
Mijn fractie heeft vaker gepleit voor snelle afkoop van problematisch
schulden, door met saneringskredieten te werken die gedekt worden door
het waarborgfonds. Het is goed dat hier middelen voor vrij zijn gemaakt.
Kan de staatssecretaris aangeven hoe het staat met de uitwerking van de
planning, ook voor mensen buiten de reguliere gemeentelijke schuldhulp?
Kan de staatssecretaris daarnaast aangeven hoe het staat met de
aangekondigde pilots en hoe worden partijen als SchuldHulpMaatje hierbij
betrokken?
Antwoord:
De uitwerking van het Waarborgfonds verloopt voorspoedig. Er vinden
gesprekken plaats met een aantal grote kredietbanken die als eerste een
overeenkomst willen sluiten met het Waarborgfonds. Op 8 december
aanstaande ben ik aanwezig bij de online startbijeenkomst van het
Waarborgfonds.
Ik subsidieer pilots van het Jongeren Perspectief Fonds (JPF) en
SchuldHulpMaatje (SHM) waarin wordt onderzocht hoe het Waarborgfonds kan
worden ingezet bij saneringskredieten voor respectievelijk jongeren
zonder afloscapaciteit en mensen die buiten de reguliere gemeentelijke
schuldhulp vallen. De pilots zijn al eerder gestart met voorbereidingen
om saneringskredieten voor deze doelgroepen mogelijk te maken. JPF en
SHM zijn met het Waarborgfonds in gesprek over de manier waarop de
doelgroepen kunnen aansluiten bij het waarborgfonds.
Vraag:
Staatssecretaris, klopt het dat naast de voedselbanken ook andere
organisaties aanspraak kunnen maken maken op de middelen (12 miljoen)
als zij werken voor dezelfde doelgroep? En geldt dit ook voor de
informele voedselbanken die zo belangrijk bleken te zijn tijdens de
coronacrisis?
Antwoord:
Zoals ik aangaf in mijn brief van 1 november 2021 (kamerstukken II,
2021/2022, 35420, nr. 416) ben ik van plan om de Europees Sociaal Fonds
(ESF) + middelen voor de programmaperiode 2021–2027, die bedoeld zijn
voor de ondersteuning van de meest behoeftigen, te besteden aan
voedselhulp en andere vormen van materiële ondersteuning. Ik zal een
aanvraagtijdvak openstellen, waarin ik partijen oproep om een aanbod te
doen voor uitvoering van dit ESF-onderdeel. Dit aanvraagtijdvak zal ik
medio 2022 publiceren, nadat het programma ESF+ (2021–2027) door de
Europese Commissie is goedgekeurd, en nadat de nationale ESF+ regeling
is gepubliceerd. De voorwaarden zijn op dit moment nog niet bekend. Over
informele voedselbanken of andere specifieke partijen kan ik nu nog geen
uitspraak doen.
Vragen van het lid Pouw-Verweij, N.J.F. (JA21)
Vraag:
Kleine ondernemers en MKB'ers hebben vaak expertise niet in huis. Hoe
kijkt de staatssecretaris aan tegen een ondernemingsloket voor
ondernemers waar ze terecht kunnen bij vragen over ziekte en
re-integratie-trajecten?
Antwoord:
De verplichtingen bij ziekte en arbeidsongeschiktheid van werknemers
kunnen voor kleine werkgevers ingewikkeld zijn, dus ik begrijp de
gedachte van de vraagsteller. Er zijn wat mij betreft op dit moment
voldoende plekken waar deze ondernemers terecht kunnen met hun vragen en
ik werk er aan om deze nog beter onder de aandacht te brengen.
De meeste kleine werkgevers hebben zich verzekerd tegen de financiële
risico’s van de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte. De
verzekeringsgraad bij bedrijven met minder dan zeven werknemers was in
het meest recente onderzoek hiernaar 75% en bij bedrijven tussen zeven
en vijftien werknemers 85% (APE, Verzekeringsgraad kleine werkgevers,
2014). Naast de dekking van het financiële risico van loondoorbetaling,
kan een verzuimverzekering ook andere diensten omvatten (zoals arbo- en
re-integratiedienstverlening). Ik weet dat kleine werkgevers onzekerheid
ervaren door intransparantie en de wens tot goede ontzorging hebben.
Daarom heeft minister Koolmees samen met werkgeversorganisaties en het
Verbond van Verzekeraars afspraken gemaakt over de
MKB-verzuim-ontzorg-verzekering per 1 januari 2020, waarmee kleine
werkgevers optimaal ontzorgd worden. MKB Nederland is met de website
loondoorbetalingbijziekte.nl een campagne gestart om kleine werkgevers
goed voor te lichten. Ook op de website van UWV is veel informatie te
vinden en kan voor vragen het werkgeversservicepunt benaderd worden.
Daarnaast juich ik initiatieven van werkgevers toe om kennis en
expertise met elkaar uit te wisselen. In 2021 is via ZonMw een meerjarig
kennis- en subsidieprogramma gestart gericht op het ontwikkelen en
uitproberen van innovatieve aanpakken die bijdragen aan verbetering van
re-integratie tweede spoor.
Vragen van het lid Stoffer, C. (SGP)
Vraag:
Beloofd was dat de uitkomsten van het onderzoek naar rouw op de
werkvloer eind dit jaar zouden komen. Wanneer ligt het rapport in ons
postvakje?
Antwoord:
Het onderzoek 'Rouw en werk' wordt eind januari afgerond. Het rapport
zal kort daarna aan het parlement worden aangeboden. Het onderzoek is
breed: wat is - in aanvulling op bestaande voorzieningen - nodig om
werknemers die rouwen om het verlies van een naaste te ondersteunen,
zodat ze bij het werk betrokken blijven en hun uitval uit het werkproces
zo beperkt mogelijk blijft.
Vraag:
Is de staatssecretaris bereid te verkennen op welke manier rouwenden
beter kunnen worden ondersteund bij het verlies van een geliefde,
bijvoorbeeld door middel van een gemeentelijk rouwloket?
Antwoord:
In de voorgaande vraag heb ik aangegeven dat het onderzoek 'Rouw en
werk' eind januari wordt opgeleverd. Ik wil eerst de resultaten van het
onderzoek afwachten en deze beoordelen alvorens verdere verkenningen te
starten.
Vraag:
Wil de staatssecretaris de financiële problematiek na het verlies van
een geliefde onderzoeken?
Antwoord:
Met de heer Stoffer ben ik van mening dat de problematiek op financieel
gebied na verlies van een geliefde het onderzoeken waard is.
Het beeld van een terugvordering op het kindgebonden budget bij
overlijden van de partner is ons niet bekend. Eerder zou je het
tegendeel verwachten, namelijk dat het kindgebonden budget hoger wordt
als gevolg van de Alleenstaande Ouder Kop (ALO-kop).
Het komende jaar gaat mijn ministerie in gesprek met diverse
organisaties die nabestaanden ondersteunen en met relevante
overheidsorganisaties om te kijken tegen welke zaken nabestaanden
aanlopen na overlijden van partner of ouders. In feite is dat een
onderzoek waarbij ook met de heer Stoffer contact opgenomen zal worden
om dat kindgebonden budget op te helderen.
Tot slot kan ik de heer Stoffer toezeggen dat de financiële problematiek
naar aanleiding van overlijden van partner of ouders hierin meegenomen
wordt.
Vraag:
Het komt regelmatig voor dat mensen die ondersteuning krijgen juist
worden gestraft doordat ze gekort worden op hun uitkering, dat kan toch
niet de bedoeling zijn? Hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat
gemeenten op dit punt meer ruimte voor maatwerk krijgen én nemen? En kan
de staatssecretaris daarbij ook kijken of en hoe financiële
ondersteuning vanuit kerken en maatschappelijke organisaties kan worden
uitgezonderd van de verrekening met de uitkering?
Antwoord:
Financiële ondersteuning in de vorm van een gift kan bij de uitvoering
van de Participatiewet buiten beschouwing worden gelaten, voor zover
deze uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is. Het college
van burgemeester en wethouders dient hier als uitvoerder een oordeel
over te geven. Kerken en maatschappelijke organisaties die burgers in
bepaalde situaties met een gift willen helpen, adviseer ik om het
contact met het college van burgemeester en wethouders te zoeken. Samen
kan dan worden gekeken hoe deze organisaties de desbetreffende burgers
in individuele situaties kunnen ondersteunen, zonder dat hun giften met
de bijstand worden verrekend.
Vraag:
Volgens onderzoek pakt onder meer de afbouw van de dubbele
heffingskorting erg nadelig uit voor AOW'ers. Kan de staatssecretaris
toezeggen dat hij met een reactie komt op het onderzoek van Bureau
Regioplan naar de financiële situatie van deze specifieke groep?
Antwoord:
Ik zal per brief reageren op dit onderzoek, dat op verzoek van
verschillende seniorenorganisaties is uitgevoerd. Het onderzoek gaat in
op de financiële positie van jonge senioren in de leeftijd 55 tot 65
jaar (voor de AOW-leeftijd). Volgens het onderzoek zijn zij relatief
vaak uitkeringsgerechtigd. Daarom worden ze ook geraakt door
verschillende aspecten van die uitkeringen, zoals de afbouw van de
dubbele algemene heffingskorting in de hoogte van de bijstand.
Dergelijke maatregelen zijn overigens niet leeftijdsgebonden, maar
gelden voor de hele groep uitkeringsgerechtigden (in dit geval
bijstand).
Vraag:
Schuldhulpmaatje ontwikkelde een schuldendashboard zodat schulden op
buurtniveau eerder kan worden gesignaleerd. SGP zou graag zien dat een
landelijk dashboard wordt opgezet? Kan de staatssecretaris hierop
reflecteren?
Antwoord:
Ik vind dit een mooi initiatief en ga graag met SchuldHulpMaatje in
gesprek om te zien of en zo ja welke kansen er zijn om kennis te
bundelen en elkaar te versterken.
Het CBS heeft op verzoek van SZW ook een dashboard ontwikkeld met
cijfers per gemeente over huishoudens met schulden
(https://dashboards.cbs.nl/v3/SchuldenproblematiekInBeeld/). Het CBS
brengt hiervoor periodiek de omvang en de achtergronden van de
schuldenproblematiek in Nederland in beeld. Het maakt gebruik van
registerdata van betalingsachterstanden (denk hierbij aan
betalingsachterstanden bij BKR, de Belastingdienst, het CJIB, het CAK).
Het meest recente beeld is van peildatum 1 oktober 2020. Voor de zomer
van 2022 publiceert het CBS een update van het landelijk onderzoek naar
schuldenproblematiek, met als meest recente peildatum 1 oktober 2021.
Het betreft informatie voor gemeenten die zij kunnen gebruiken om het
beleid lokaal vorm te geven. Ik zal met partijen, waaronder VNG,
bespreken of en zo ja welke mogelijkheden zij zien om het initiatief
van SchuldHulpMaatje in te zetten en mogelijk verder landelijk op te
schalen.
Vraag:
Schenkkringen, zoals broodfondsen, hebben een plan gemaakt voor een
snelle, eenvoudige oplossing voor de verplichte
arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen. Graag een reactie
van de staatssecretaris op dit plan. Is de staatssecretaris bereid de
haalbaarheid en mogelijkheden hiervan te onderzoeken? En is een
collectieve basisvoorziening voor alle werkenden op lange termijn ook
nog een optie, zoals ook de Commissie Borstlap adviseerde?
Antwoord:
Het is mij bekend dat schenkkringen gezamenlijk een plan hebben gemaakt
als alternatief voor een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering
voor zelfstandigen.
In hun voorstel is er geen sprake van een verplichte verzekering, maar
is sprake van keuzevrijheid voor de zelfstandige. De zelfstandigenaftrek
wordt daarin voorwaardelijk gemaakt: er bestaat alleen recht op
zelfstandigenaftrek, als de zelfstandige een
arbeidsongeschiktheidsverzekering of een andere voorziening heeft
getroffen en bijvoorbeeld deelneemt aan een schenkkring.
Ik snap dat dit op het eerste gezicht een aantrekkelijk voorstel lijkt.
Maar ik zie ook beperkingen. Daarvoor heb ik verschillende
redenen.
De verplichte verzekering, zoals afgesproken in het Pensioenakkoord – en
waarvoor de Stichting van de Arbeid een voorstel heeft gedaan – dient
meerdere doelen: het biedt een financieel vangnet voor zelfstandigen die
arbeidsongeschikt raken en draagt er daarmee aan bij dat elke werkende
zich tot de AOW-gerechtigde leeftijd kan verzekeren tegen het risico om
arbeidsongeschikt te raken. Ook wordt hiermee beoogd om de
kostenverschillen te verkleinen tussen zelfstandigen en
werknemers.
Met het voorstel van de gezamenlijke schenkkringen worden deze doelen
niet bereikt, doordat de keuze aan de zelfstandige wordt overgelaten. Er
is solidariteit vereist om een verzekering betaalbaar en voor iedereen
toegankelijk te maken. Dit vereist verplichte deelname.
Bovendien bieden schenkkringen slechts een beperkte dekking. Deelname
aan een schenkkring is mogelijk voor maximaal zeven jaar. Een
schenkkring biedt dus geen dekking tot de AOW-gerechtigde leeftijd,
zoals beoogd met de verplichte verzekering.
In het voorstel heeft de zelfstandige met een voorziening tegen
arbeidsongeschiktheid met de zelfstandigenaftrek een fiscaal voordeel
dat een werknemer niet heeft. Door dit voorstel worden de verschillen
tussen werknemers en zelfstandigen dus niet verkleind.
Om deze redenen wil ik deze alternatieve route dan ook niet
bewandelen.
Dat neemt niet weg dat ik de schenkkringen en broodfondsen mooie
initiatieven vind. Zij sluiten goed aan bij de behoeften van
zelfstandigen die geen private arbeidsongeschiktheidsverzekering willen
sluiten maar wel een voorziening tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico
willen treffen.
Ik vind het niet aan mij om de vraag te beantwoorden of de collectieve
basisvoorziening van de Commissie-Borstlap een optie is. De
beantwoording van die vraag is aan het volgende kabinet.
Vraag:
Is de staatssecretaris het met de SGP eens dat jongeren
loonkostenvoordeel moeten kunnen ontvangen als zij al een
vakantiebaantje of stage bij de werkgever hebben gehad?
Antwoord:
Een werkgever die een jongere met een beperking in dienst neemt moet
inderdaad een loonkostenvoordeel kunnen ontvangen, ook als die jongere
al eerder een vakantiebaan of stage bij die werkgever heeft gehad. Dat
is ook het geval indien aan de voorwaarden van het loonkostenvoordeel
worden voldaan. Deze voorwaarden zijn voor alle dienstbetrekkingen
hetzelfde, ook voor stages en vakantiebanen.
Kortgezegd komt het erop neer dat de werkgever meteen bij het begin van
de stage of vakantiebaan het loonkostenvoordeel moet aanvragen.
Wordt hieraan voldaan, dan heeft de werkgever niet alleen tijdens, maar
ook ná de vakantiebaan of stage recht op loonkostenvoordeel.
Ik zal de voorwaarden die gelden via Rijksoverheid.nl, de website van
het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de nieuwsbrief
van de Belastingdienst expliciet onder de aandacht van werkgevers
brengen om te voorkomen dat zij in deze gevallen het loonkostenvoordeel
mislopen.
Vragen van het lid Baarle, S.R.T. van (DENK)
Vraag:
De kostendelersnorm is een monster van een regeling. Deelt de
staatssecretaris deze mening?
Antwoord:
Ik deel deze mening niet.
De kostendelersnorm is bedoeld om stapeling van meerdere volledige
uitkeringen op één woonadres tegen te gaan. Er zijn schaalvoordelen:
bijstandsgerechtigden kunnen bestaanskosten (o.a. woonlasten) delen. Ik
weet dat onder andere bijstandsgerechtigden knelpunten ervaren bij de
kostendelersnorm. Daarom heeft het kabinet dit voorjaar verkend hoe de
kostendelersnorm anders zou kunnen worden vormgegeven, waarbij stapeling
wordt voorkomen én rekening wordt gehouden met schaalvoordelen. Ook is
richting gemeenten benadrukt dat in individuele gevallen maatwerk
mogelijk is door de kostendelersnorm tijdelijk niet toe te passen. De
verkenning is door uw Kamer controversieel verklaard en het is aan een
nieuw kabinet om hierin een keuze te maken.
Vraag:
Kan de Staatssecretaris aangeven hoe het staat met het meenemen van
hardheden in de participatiewet? Moet er niet meer gebeuren?
Antwoord:
Mijn voorganger heeft u in zijn brief van 4 juni jl. (Kamerstukken II
2021/2022, 34352, nr. 213) bericht over de aanpak om te komen tot een
Participatiewet die werkt vanuit vertrouwen en oog heeft voor de
menselijke maat. Sinds juni jl. is via stakeholderdagen en diverse
gesprekken met bijstandsgerechtigden de probleemanalyse uitgediept en
zijn de verschillende oplossingsrichtingen uitgewerkt. Ten behoeve van
de beleidsanalyse is via een synthese-onderzoek ook de reeds bestaande
wetenschappelijke kennis gebundeld. Het past niet bij mijn huidige
demissionaire status om nu te beslissen over fundamentele wijzigingen
binnen de Participatiewet. Het geschetste traject richt zich daarom op
een inventarisatie van knelpunten en mogelijke oplossingen voor de korte
en langere termijn ten behoeve van het nieuwe kabinet. Wel heb ik ten
behoeve van de herijking van het handhavingsbeleid op 23 november jl.
(17050-601) een brief gestuurd waarin ik aangeef welke stappen ik neem
om een evenwichtiger handhavingsbeleid te bewerkstelligen. Hier is ook
door verschillende media over gerapporteerd.
Vraag:
Deelt de staatssecretaris de mening van Denk dat het AOW-gat van
Surinamers moet worden gedicht?
Antwoord:
U heeft het rapport van de Commissie Sylvester en de voorlichting van de
Raad van State van ons ontvangen, conform de toezegging die minister
Koolmees op 5 februari 2021 heeft gedaan over de wijze waarop hij gevolg
ging geven aan de motie van het lid Van Weyenberg. Het huidige kabinet
is demissionair. Het is dan ook aangewezen om het vervolgproces over een
mogelijke onverplichte tegemoetkomingsregeling voor de onvolledige AOW
opbouw van Surinaamse Nederlanders aan het volgende kabinet over te
laten.
Vraag:
Het blijkt dat gemeenten de afgelopen jaar minder geld (beschikbaar
budget) hebben uitgegeven aan de minima. Deelt de staatssecretaris de
mening van Denk om armoedegelden te oormerken?
Antwoord:
Het oormerken van budget vind ik niet passen bij de beleidsvrijheid van
gemeenten en het decentrale stelsel. Gemeenten moeten in staat worden
gesteld om maatwerk te bieden en in te kunnen spelen op de lokale
situatie. Gemeenten leggen verantwoording over de besteding van middelen
af aan de gemeenteraad. In de vervolgevaluatie bestuurlijke afspraken
kinderarmoede, die op 8 juli als bijlage bij de eerste rapportage
ambities kinderarmoede aan uw Kamer is aangeboden, is onderzocht hoe
gemeenten invulling gegeven aan de bestuurlijke afspraken. Hierin is ook
de vraag meegenomen hoe gemeenten de middelen voor kinderarmoede
inzetten.
Hieruit blijkt dat het merendeel van gemeenten (99%) beleid gericht op
kinderen in armoede heeft. 78% van de gemeenten kan inzicht bieden in de
wijze waarop de middelen kinderarmoede zijn besteed.
Vraag:
Kan de staatssecretaris aangeven wat er wordt gedaan met het Actieplan
Arbeidsmarktdiscriminatie?
Antwoord:
Via het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie is de afgelopen jaren
ingezet op versterking van het toezicht, op vergroten van de
bewustwording en op praktische handreikingen die bedrijven kunnen helpen
om meer in te zetten op gelijke kansen.
Als onderdeel hiervan is het Wetsvoorstel toezicht gelijke kansen bij
werving en selectie aangeboden aan de Tweede Kamer (en controversieel
verklaard).
Het thema arbeidsmarktdiscriminatie blijft actueel en is helaas nog
steeds een hardnekkig probleem.
We vragen als samenleving van alle Nederlanders om zoveel mogelijk
duurzaam te participeren op de arbeidsmarkt. Dat vragen we van iedereen,
ongeacht leeftijd, migratieachtergrond, geslacht, seksuele gerichtheid
of handicap. Daar moeten gelijke kansen op een eerlijke arbeidsmarkt
tegenover staan. Het nieuwe kabinet kan, langs de pijlers waar de
afgelopen jaren op is ingezet, hier vervolg aan geven.
Vraag:
Er moet meer worden ingezet op arbeidsmarktdiscriminatie. Te beginnen
met het team arbeidsdiscriminatie bij ISZW. Waarom daalt de bezetting
van 3% naar 2%? Hoeveel zegt dit over de prioriteit die SZW hieraan
geeft?
Antwoord:
Conform het Inspectie Control Framework (ICF) en het Meerjarenplan
2019-2022 is van de totale uitbreiding met € 50,5 miljoen 3% voor het
programma Arbeidsdiscriminatie. De uitbreiding van het programma
Arbeidsdiscriminatie is al in 2021 bereikt. De capaciteit op de domeinen
Veilig & Gezond en Eerlijk zal in aankomende jaren, eveneens conform
het ICF, verder groeien tot in 2023. Bij gelijkblijvende capaciteit voor
Arbeidsmarktdiscriminatie vanaf 2021, maar toenemende capaciteit op de
andere genoemde domeinen, zal Arbeidsmarktdiscriminatie in relatieve zin
van 3% in 2021 naar 2% in 2023 gaan. In 2022 wordt het Meerjarenplan
2023-2026 opgesteld.
Vraag:
Hoe wil de staatsecretaris bevorderen dat bedrijven, die veroordeeld
zijn voor discriminatie bij sollicitatieprocedures, via naming and
shaming aan de schandpaal worden genageld?
Antwoord:
Op dit moment wordt de invulling van de motie Van Baarle (TK 29 544, nr.
1068), die oproept tot het vergroten van ‘naming and shaming’ in het
bestrijden van discriminatie, nader uitgewerkt in overleg met het
ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) en het ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). Het gaat hier naast de
wenselijkheden en mogelijkheden van openbaarmaking van boetes die worden
opgelegd door de Inspectie SZW, ook om uitspraken door de rechtspraak en
de oordelen van het College voor de Rechten van Mens. De motie raakt
daarmee aan het brede systeem van handhaving van discriminatie. U wordt
hier binnenkort door de minister van BZK nader over geïnformeerd.
Streven is dat u voor het commissiedebat discriminatie, dat plaatsvindt
op 15 december, hier een brief over ontvangt.
Vraag:
Deelt de staatssecretaris de mening dat het om discriminatie op de
werkvloer aan te pakken noodzakelijk is om de norm discriminatie op te
nemen in de Arbowet en het Arbobesluit? Bij een stevige norm in de wet
ontstaat pas effect.
Antwoord:
De norm is duidelijk: discriminatie is verboden. Iedereen, dus ook
werknemers, wordt onder meer op grond van internationale verdragen, onze
grondwet en de wet gelijke behandeling beschermd tegen discriminatie.
Daarnaast geldt dat werkgevers op de werkvloer verantwoordelijk zijn
voor het voeren van een veilig en gezond beleid. Daartoe hoort ook
beleid tegen Psychosociale Arbeidsbelasting (PSA), waaronder
discriminatie. Er staat onder PSA in de Arbowet expliciet dat werkgevers
verplicht zijn een beleid te voeren om discriminatie te voorkomen en
risico’s op discriminatie in kaart te brengen. Ook moeten maatregelen
genomen ter voorkoming van discriminatie op het werk.
Vraag:
Wat heeft de regering geleerd van de toeslagenmisdaad? Mensen zijn
onterecht als fraudeur aangemerkt en gediscrimineerd op basis van
nationaliteit. Kan de staatssecretaris verzekeren dat bij fraudecontrole
in bijstand geen discriminerende hetze tegen mensen wordt gevoerd? Wat
doet de staatssecretaris om dit soort vormen van discriminatie te
voorkomen? En waarom laten we commerciële instanties de controle op
bijstandsfraude uitvoeren?
Antwoord:
De toeslagenaffaire heeft grote impact op de samenleving. Het kabinet
heeft besloten ook de socialezekerheidsregelingen onder de loep te
nemen. Vanuit verschillende trajecten worden vertrouwen en de menselijke
maat in (de uitvoering van) de Participatiewet onderzocht. Dit geldt ook
voor de handhaving in de sociale zekerheid.
De Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG) concludeert in haar
rapport dat verreweg de meeste gemeenten geen gebruik maken van
risicoselecties voor het opsporen van misbruik en oneigenlijk gebruik.
Daarvan is het aantal gemeenten dat nationaliteit en etniciteit als
onderdeel van de selectie gebruikt minder dan 5%. Gemeenten kunnen voor
de uitvoering van internationale vermogensonderzoeken gebruikmaken van
het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) van het
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de attachés
sociale zaken van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Zoals ook aan uw
Kamer bevestigd is in de Stand van de uitvoering van 11 december 2020
(Kamerstukken II, 2020/2021, 26448, nr. 641), kunnen gemeenten eveneens
gebruik maken van particuliere onderzoeksbureaus. In gesprekken met
gemeenten, VNG alsook UWV en SVB over de inzet van particuliere
onderzoeksbureaus wordt wel aandacht besteed aan risico’s die hier aan
verbonden kunnen zijn. Een mogelijk risico is dat de samenwerking van
IBF en de SVB met de buitenlandse autoriteiten wordt bemoeilijkt. In
landen waarmee Nederland afspraken heeft gemaakt, heeft het meerwaarde
om de vermogensonderzoeken uit te laten voeren via de publieke
instanties op een wijze, conform de afspraken, die zo min mogelijk
weerstand oproept bij de betreffende landen. Bij de keuze tussen
partijen kan de gemeente dus wel als relevante factor laten meewegen hoe
het individuele land aankijkt tegen de (wijze van) vermogensonderzoek.
Als een gemeente kiest om gebruikt te maken van een particulier
onderzoeksbureau, bijvoorbeeld vanuit capaciteits- of
expertiseoverwegingen, dan blijft de beslissingsbevoegdheid ten aanzien
van de bijstandsuitkering in die gevallen altijd volledig de
verantwoordelijkheid van de desbetreffende gemeente. Ook moeten de
onderzoeksbureaus zich hierbij uiteraard aan de geldende wet- en
regelgeving houden.
Vraag:
Kan de staatssecretaris bevestigen dat alle bevolkingsgroepen dezelfde
behandeling krijgen bij controles door de Sociale Verzekeringsbank (SVB)
ten behoeve van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO)?
Antwoord:
Ja. Alle groepen worden op vergelijkbare wijze gecontroleerd en
behandeld. Bij het integrale onderzoek naar verzwegen vermogen dat de
Sociale Verzekeringsbank (SVB) van 2013 tot en met 2019 heeft
uitgevoerd, zijn alle mensen in de aanvullende inkomensvoorziening
ouderen (AIO) gecontroleerd, ongeacht afkomst. Dat mensen uit specifieke
geboortelanden gegroepeerd zijn onderzocht, heeft niet met het risico op
een overtreding te maken en is ook niet gebaseerd op een risicomodel. De
groepering is alleen gebaseerd op efficiencyoverwegingen zodat alle
onderzoeken in een specifiek land tegelijkertijd konden
plaatsvinden.
Vraag:
In een rapport van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is
aangegeven dat bij fraude gemeenten in 5% selectiecriteria toepassen op
basis van etniciteit en nationaliteit. Kan de staatssecretaris
verzekeren dat gemeenten zijn gestopt met het selecteren op basis
hiervan?
Antwoord:
Het betreffende onderzoek, uitgevoerd door de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG), is uitgevoerd bij een steekproef van 120 gemeenten. Van
deze gemeenten heeft bijna 80% geen risicoselecties om misbruik of
oneigenlijk gebruik te detecteren. Van de overige gemeenten die wél
risicoselecties maakt (20%), heeft welgeteld één gemeente (bijna 5%)
nationaliteit en etniciteit als onderdeel van de selectie. Ik deel de
conclusie van de VNG dan ook dat er geen gebruik gemaakt wordt van
nationaliteit en etniciteit in risicoselecties door gemeenten met een
enkele uitzondering daargelaten. Hoewel ik van mening ben dat
nationaliteit of etniciteit geen relevante selectiecriteria lijken in de
uitvoering van de bijstand, zijn gemeenten in eerste aanleg zelf
verantwoordelijk voor het door hen gevoerde beleid. Het is dan ook de
rol van de gemeenteraad om te controleren op gebruik van nationaliteit
en etniciteit in deze risicoselecties.
Vraag:
Waarom wordt er geprofileerd op geboorteland, i.c. Griekenland en
Bulgarije?
Antwoord:
De SVB heeft tussen 2013-2019 een integraal onderzoek uitgevoerd naar
eventueel vermogen in het buitenland van alle ontvangers van een
Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO). Geboorteland speelde geen
rol bij het bepalen van het risico op een overtreding. Het geboorteland
heeft enkel een rol gespeeld bij de volgordelijkheid van het onderzoek,
waarbij de volgorde in het onderzoek is bepaald door de grootte van de
groepen naar geboorteland. Daarbij zijn eerst alle mensen geboren in
Suriname en vervolgens Marokko, Turkije, de rest van de wereld op
alfabetische volgorde en Nederland onderzocht. Navraag bij de SVB heeft
geen andere informatie opgeleverd.
Vraag:
Kan de staatssecretaris aangeven hoe het kan dat in de brief van 6 juni
staat dat een risicoprofiel van de Sociale Verzekeringsbank (SVB)
gebaseerd mag zijn op het criterium "ander land van herkomst dan
Nederland"?
Antwoord:
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft naar aanleiding van
jurisprudentie over onderzoek naar verzwegen vermogen in het buitenland
een aantal uitgangspunten bepaald. De CRvB onderschrijft het belang van
handhaving en onderkent de kosten die hiermee gemoeid zijn. Zo hoeft
preventief (thematisch) handhavingsonderzoek niet op alle
bijstandsgerechtigden te worden toegepast. Het gebruik van
risicoprofielen is toegestaan met inachtneming van het
non-discriminatiebeginsel (ECLI:NL:CRVB:2015:1229). In de uitgangspunten
is ook bepaald dat een risicoprofiel gebaseerd mag zijn op het criterium
‘een ander land van herkomst dan Nederland’. Conform de jurisprudentie
van de CRvB leg ik dit uitgangspunt zo uit dat als er een
vermoeden is van verzwegen vermogen, dat er dan een risico kan bestaan
dat dit vermogen zich in het buitenland bevindt (ook een
steekproefsgewijze of integrale controle zijn gerechtvaardigde redenen
voor onderzoek). Herkomst buiten Nederland kan dan een rol spelen omdat
er een band kan bestaan met het land van herkomst waardoor er
bijvoorbeeld sprake kan zijn van erfenissen of eerder opgebouwd
vermogen. Het land van herkomst mag echter geen rol spelen bij het
bepalen van de kans dat er verzwegen vermogen is. Als iemand een land
van herkomst buiten Nederland heeft, vormt dat immers als zodanig geen
groter risico om vermogen te verzwijgen.
Vragen van het lid Haan, N.L. den (Fractie Den
Haan)
Vraag:
Oudere werknemers worden nog vaak gediscrimineerd, ook in de krappe
arbeidsmarkt. Is de staatssecretaris het met mij eens dat er een grotere
arbeidsmarktparticipatie moet komen, en dat sectoren alleen
overheidssteun mogen krijgen als zij ouderen inzetten?
Antwoord:
We vragen als samenleving van alle Nederlanders om zoveel mogelijk
duurzaam te participeren op de arbeidsmarkt. Daar moeten gelijke kansen
op een eerlijke arbeidsmarkt tegenover staan. Dat geldt zeker ook voor
oudere werkzoekenden.
De suggestie om het verstrekken van overheidssteun te koppelen aan het
inzetten van ouderen, is wat het kabinet betreft onwenselijk, complex in
de uitvoering en niet proportioneel.
Via het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie is de afgelopen jaren
ingezet op versterking van het toezicht, op vergroten van de
bewustwording en op praktische handreikingen die bedrijven kunnen helpen
om meer in te zetten op gelijke kansen. Met het wetsvoorstel toezicht
gelijke kansen bij werving en selectie worden werkgevers en
intermediairs verplicht om over een werkwijze te beschikken waaruit
blijkt dat zij hun werving en selectie objectief vormgeven. Juist omdat
discriminatie soms lastig is vast te stellen en voor een deel ook
voorkomt uit onbewuste vooroordelen, wordt met dit voorstel ingezet op
toezicht aan de voorkant en preventie van discriminatie. Dit
wetsvoorstel is in december 2020 naar uw Kamer gezonden (Kamerstukken
II, 2020/2021, 35673, nr. 2) en door uw Kamer controversieel
verklaard.
Vraag:
Waarom is er geen duurzaam plan voor ouderen om een baan te behouden of
te verkrijgen? Wat vindt de staatssecretaris van het idee om een
convenant met werkgevers- en werknemersorganisaties aan te gaan om
werknemers van 45-plus aan te nemen in het kader van duurzame
inzetbaarheid?
Antwoord:
In de brief bij de eindevaluatie van het actieplan Perspectief voor
vijftigplussers van 29 september 2020 (Kamerstukken II, 2020/2021,
29544, nr. 1026), heeft de minister aangegeven welk vervolg aan de
aandacht voor de groep vijftig-plussers gegeven wordt. Enerzijds loopt
een aantal maatregelen door (Ontwikkeladvies, Loonkostenvoordeel en
intensievere werknemersdienstverlening van het Uitvoeringsinstituut
Werknemersverzekeringen (UWV)) en is het onderdeel geworden van
reguliere dienstverlening. Anderzijds worden andere beleidslijnen
verkend en wordt de evaluatie betrokken bij de gesprekken over het
advies van de Commissie Regulering van Werk.
Het is lastig te voorspellen hoe de arbeidsmarkt zich zal ontwikkelen na
de coronacrisis, ook voor vijftig-plussers, en dat maakt het ook
moeilijk om nu concrete aanvullende oplossingsrichtingen voor deze groep
te formuleren. Dat is aan een nieuw kabinet. Ik wil wel de huidige
kansen op de arbeidsmarkt benutten door op korte termijn samen met
werkgevers, uitzendbranche, gemeenten en het UWV een extra impuls te
geven aan de matching van werkzoekenden en werkgevers. Ik ga met
gemeenten, het UWV, werkgevers en de uitzendbranche in gesprek over hoe
we met het oog op de krapte nu meer mensen aan het werk kunnen helpen.
Dit is ook van belang voor de werkzoekende vijftigplussers.
Vraag:
Kan er een evaluatie komen van het Actieplan voor werkloze
50-plussers?
Antwoord:
De eindrapportage van het actieplan Perspectief voor vijftigplussers is,
vergezeld van een appreciatie van de minister, op 29 september 2020 aan
de Kamer gestuurd. (Kamerstukken II, 2020-2021, 29 544, nr. 1026).
Vraag:
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) wijst
vrijwilligerswerk door werklozen, in onder andere de zorg, af. Mensen
zouden juist met open armen ontvangen moeten worden. Wetten en regels
zouden hierbij niet in de weg mogen staan. Wat vindt de staatssecretaris
hiervan?
Antwoord:
Vrijwilligerswerk is van grote waarde voor de samenleving. Het doen van
vrijwilligerswerk met behoud van WW-uitkering is reeds mogelijk. Om dit
belangrijke werk meer toe te kunnen staan, is per 1 januari 2019 de
regeling vrijwilligerswerk in de WW verruimd. Kern van de verruiming is
dat al het vrijwilligerswerk (met behoud van WW) onbetaalde arbeid moet
zijn en uitgevoerd wordt bij een organisatie of instelling zonder
winstoogmerk. Het moet dan om grotendeels algemeen nuttige activiteiten
gaan. Dit is dus ruimer dan alleen organisaties of instellingen met de
ANBI (Algemeen Nut Beogende Instelling) status /SBBI (Sociaal Belang
Behartigende Instelling) status, zoals in de oude regeling stond. Er
moet wel sprake zijn van werk dat voorheen ook niet betaald werd. Het
kan niet de bedoeling zijn dat vrijwilligerswerk reguliere betaalde
arbeid verdringt. Om deze reden is vrijwilligerswerk met behoud van WW
niet breder mogelijk dan hierboven beschreven. Ook in de Participatiewet
is het doen van vrijwilligerswerk mogelijk. De gemeente kan daar
toestemming voor geven. Vrijwilligerswerk mag de beschikbaarheid voor de
arbeidsmarkt niet in de weg staan.
Vraag:
Het koopkrachtverschil tussen werkenden en niet-werkenden wordt steeds
groter. Dit kan bijvoorbeeld rechtgezet worden door het AOW-bedrag te
verhogen en het minimumloon te verhogen omdat dit gekoppeld is aan de
AOW. Kan de staatssecretaris een inventarisatie doen naar mogelijkheden
om het gat tussen werkenden en niet-werkenden te verkleinen?
Antwoord:
Uit het recent gepubliceerde boek 'Inkomens verdeeld' blijkt dat de
dynamische koopkrachtontwikkeling van pensioengerechtigden en
bijstandsontvangers in het afgelopen decennium negatiever was dan die
van werkenden. Dit komt bijvoorbeeld doordat in het afgelopen decennium
is ingezet op prikkels om te werken, via bijvoorbeeld het verhogen van
de arbeidskorting. De koopkracht van gepensioneerden is vooral
achtergebleven doordat aanvullende pensioenen - in tegenstelling tot de
AOW - niet volledig zijn geïndexeerd.
Tegenover de achterblijvende koopkracht van gepensioneerden staat het
onderzoek van de Commissie Draagkracht. Hieruit blijkt dat de gemiddelde
belastingdruk voor gepensioneerden lager ligt dan voor
niet-gepensioneerden. De Commissie Draagkracht bevat opties om deze
belastingdruk meer gelijk te trekken. Om specifiek de koopkrachtpositie
van gepensioneerden te verbeteren kan de ouderenkorting of het wettelijk
minimumloon met daaraan gekoppeld de AOW worden verhoogd. Het is aan het
volgende kabinet om hier keuzes in te maken.
Vraag:
Het mag niet zo zijn dat een uitkering wordt gekort als gevolg van de
kostendelersnorm. Mensen moeten elkaar meer ondersteunen en daar helpt
de kostendelersnorm niet aan. Welk effect heeft de kostendelersnorm op
de woningmarkt?
Antwoord:
Uit onderzoek van Significant naar belemmeringen voor
bijstandsgerechtigden om woonruimte te delen, dat in opdracht van het
kabinet is uitgevoerd blijkt dat sinds 2015 jongeren uit
bijstandsgezinnen zodra zij 21 jaar worden, meer dan jongeren uit
niet-bijstandsgezinnen, het ouderlijk huis verlaten, en dat jongeren uit
bijstandsgezinnen zich zodra zij 21 jaar worden, laten uitschrijven of
zij worden uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (BRP).
De vraag van het lid Den Haan komt overeen met de door uw Kamer
aangenomen motie van het lid Van Baarle (Kamerstukken II 2021/22, 32
847, nr. 796) die de regering verzoekt om te onderzoeken wat de effecten
zijn van de kostendelersnorm op de beschikbaarheid van woonruimte.
De vraag en de motie veronderstellen een causaal verband tussen de
(invoering van de) kostendelersnorm en het niet delen van een woning.
Dat is in het onderzoek van Significant alleen aangetoond voor jongeren
uit bijstandsgezinnen die eerder uit huis gaan, maar niet voor de hele
bijstandspopulatie. Het is niet mogelijk om op basis van data van het
Centraal Bureau Statistiek (CBS) op persoonsniveau te zien of iemand als
kostendeler wordt aangemerkt. Sociale relaties zijn ook niet vastgelegd
in data. Dat maakt een onderzoek naar het effect van de kostendelersnorm
op de beschikbaarheid van woonruimte ingewikkeld.
Het kabinet heeft dit voorjaar verkend hoe de kostendelersnorm anders
zou kunnen worden vormgegeven. Deze verkenning van alternatieven voor de
huidige kostendelersnorm is door uw Kamer controversieel verklaard en
het is aan een nieuw kabinet om hierin een keuze te maken. Hierbij
kunnen effecten van de kostendelersnorm op de woningmarkt worden
meegenomen.
Vraag:
Kan de staatssecretaris aangeven hoe het proces van het nieuwe
pensioenstelsel is vormgegeven?
Antwoord:
Het wetsvoorstel voor het nieuwe pensioenstelsel is een jaar geleden in
consultatie gegaan. In de periode daarna is de inbreng bij de
consultatie en zijn alle toetsen en adviezen verwerkt.
Afgelopen vrijdag heeft de ministerraad ingestemd om het wetsvoorstel
naar de Raad van State te sturen voor advies, dus daar ligt het nu. Ik
verwacht vervolgens in het voorjaar van 2022 het wetsvoorstel in te
kunnen dienen bij uw Kamer. De beoogde inwerkingtreding is 1 januari
2023. Vervolgens krijgen sociale partners en pensioenuitvoerders vier
jaar de tijd om de pensioenovereenkomsten aan te passen aan de nieuwe
wetgeving.
Vraag:
Slechts een deel van de gepensioneerden is geholpen met de motie van
Gijs Van Dijk om eerder indexeren mogelijk te maken. Tweederde van de
gepensioneerden komt niet in aanmerking. Kan de staatssecretaris
toelichten wat hij voor deze gepensioneerden kan betekenen?
Antwoord:
Het kabinet heeft terughoudendheid betracht bij het sleutelen aan het
koopkrachtbeeld voor 2022, gegeven de demissionaire status. Daarom heeft
het kabinet er niet voor gekozen om de effecten van beperkte
pensioenindexatie te repareren met bijvoorbeeld fiscale
maatregelen.
Vragen van het lid Simons, S.H. (BIJ1)
Vraag:
Gemeenten hebben toereikende budgetten nodig voor de uitvoering van de
nieuwe inburgeringswet. Hebben de gemeenten duidelijkheid over de
budgetten voor de uitvoering van de nieuwe inburgeringswet, en zo nee
wanneer krijgen ze die?
Antwoord:
Over de hoogte van de budgetten voor de nieuwe inburgeringswet heeft de
minister vorig jaar uitvoerig met VNG gesproken en hierover bestuurlijke
afspraken gemaakt. Gemeenten ontvangen vanaf januari 2022 via een
Specifieke Uitkering (SPUK) van SZW middelen voor de bekostiging van
inburgeringsvoorzieningen. De beschikkingen met de voorlopige
uitkeringsbedragen voor volgend jaar zijn eind september verzonden, in
totaal gaat het in 2022 om € 112 miljoen.
De uitkering is nu voorlopig vastgesteld op basis van een verwachting
van het aantal inburgeraars. Deze wordt na afloop van 2022 definitief
vastgesteld als bekend is hoeveel asielstatushouders, gezinsmigranten en
overige migranten in de gemeente werkelijk gevestigd zijn, om zo aan te
sluiten bij de werkelijke inburgeringsopgave per gemeente.
Daarnaast is ter bekostiging van de invoerings- en uitvoeringskosten van
de nieuwe wet budget beschikbaar gesteld via het gemeentefonds. Deze
middelen zijn eerder al aan gemeenten bekend gemaakt via de circulaires
van BZK. Zoals ik op 12 november jl. (Kamerstukken II 2021/2022, 32824,
nr. 350) aan uw Kamer heb gemeld, stel ik specifiek voor de
onderwijsroute incidenteel € 24 miljoen beschikbaar aan
centrumgemeenten, om ervoor te zorgen dat op korte termijn aanbod tot
stand komt.
Vraag:
Als het gaat om bestaanszekerheid in Caribisch Nederland wordt er door
de staatssecretaris van het ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties (BZK) aangegeven dat er stappen zijn gezet in het
bestrijden van armoede. Heeft de staatssecretaris een verklaring voor
het feit dat het ijkpunt 20-30% lager is dan we werkelijke kosten van
levensonderhoud? Kan de staatssecretaris een update geven over het
initiatief om de kosten op de eilanden te verlagen? Kan de
staatssecretaris uitleggen waarom de onderstand op Bonaire, Sint
Eustatius en Saba niet net als in Nederland 70% van het minimumloon
is?
Antwoord:
Het ijkpunt voor het sociaal minimum in Caribisch Nederland is lager dan
het niveau van de werkelijke kosten van levensonderhoud omdat voor een
aantal kostenposten met de inzet van overheidsbeleid een verlaging van
de kosten wordt nagestreefd. Voor het vaststellen van een ijkpunt voor
het sociaal minimum in Caribisch Nederland is gebruikgemaakt van de
minimaal noodzakelijke kosten die naar voren zijn gekomen uit een
onderzoek van Regioplan. Daar waar het gaat om kostenposten waar de
overheid geen of zeer beperkte invloed heeft, zijn de bedragen uit het
onderzoek één-op-één gebruikt als bedragen in het ijkpunt voor het
sociaal minimum. Hierbij kan worden gedacht aan uitgaven aan
verzekeringen en onderhoud van de woning. Voor een aantal kostenposten
geldt dat overheidsbeleid van grote invloed is en dat met (ingezet)
beleid een verlaging van de kosten wordt nagestreefd. De bedragen voor
deze kostenposten kunnen afwijken van de huidige werkelijke uitgaven en
de door Regioplan waargenomen uitgaven omdat via gericht overheidsbeleid
een verlaging van de kosten noodzakelijk is. Voor wonen en kinderopvang
is in het ijkpunt voor het sociaal minimum daarom een bedrag opgenomen
dat afwijkt van het door Regioplan waargenomen bedrag voor de
betreffende kostenpost. Hierdoor is het ijkpunt sociaal minimum lager
dan de werkelijke kosten van levensonderhoud.
In de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland
2021 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van het
verlagen van de kosten van levensonderhoud (Kamerstukken II, 2020/21,
35570-IV, nr. 45). Zo geldt bijvoorbeeld op het terrein van SZW dat voor
kinderopvang in 2020 de tijdelijke subsidieregeling financiering
kinderopvang Caribisch Nederland ingesteld is. Vanaf 1 juli 2020 kunnen
op Sint-Eustatius en Bonaire kinderopvangorganisaties een subsidie
aanvragen om zo de ouderbijdrage te kunnen verlagen en te werken aan de
kwaliteitsverbetering van de kinderopvang. Vanaf 2021 neemt ook Saba aan
de subsidieregeling deel. In 2021 is de ouderbijdrage voor de
kinderopvang verder verlaagd doordat de subsidie is verhoogd. Het
streven is om de financiering structureel in wetgeving te verankeren en
daarmee ook de in het ijkpunt voor het sociaal minimum beoogde
kostenverlaging te realiseren.
In de onderstand in Caribisch Nederland is sprake van een basisbedrag en
aanvullende toeslagen en een inkomensvrijlating die ruimer is dan in
Europees Nederland. De systematiek is daarmee niet direct vergelijkbaar
met de bijstand in Europees Nederland. Het in een keer substantieel
verhogen van de onderstand verkleint de ruimte om bij te verdienen en
leidt daarmee direct tot het verlagen van de prikkel om (meer) te gaan
werken. Voordat de onderstand verhoogd kan worden naar 70% van het
ijkpunt sociaal minimum voor een alleenstaande die zelfstandig woont,
moet daarnaast eerst de vormgeving van de bijverdienregeling worden
aangepast. Op korte termijn start een onderzoek naar de effecten van de
bijverdienregeling en handelingsperspectieven om het systeem van de
bijverdienregeling aan te passen. Daarom wil ik niet vooruitlopen op de
uitkomsten van het onderzoek. Overigens kan de onderstand afhankelijk
van de van toepassing zijnde toeslagen nu al op het niveau van 70% van
het wettelijk minimumloon uitkomen, of zelfs meer.
Vraag:
Sekswerk is gewoon werk en dient gedecriminaliseerd en beter beschermd
te worden. Er dient beter opgetreden te worden tegen misstanden. Dat kan
als de regelgeving wordt ondergebracht bij het ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid. Hoe ziet de staatssecretaris dit?
Antwoord:
Ik ben het volkomen eens met het lid Simons dat het belangrijk is om
misstanden tegen sekswerkers tegen te gaan. Daar zet ik me dan ook samen
met collega-bewindspersonen, onder meer van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport en van Justitie en Veiligheid, voor in. Zo wordt via de website
prostitutiegoedgeregeld.nl voorlichting gegeven over rechten en plichten
van sekswerkers. Tevens is informatie (in meerdere talen) beschikbaar op
de websites rijksoverheid.nl en inspectieszw.nl over sekswerk en
uitbuiting en is er een klachtenloket voor sekswerkers, dat vanuit de
overheid wordt gefinancierd. De interdepartementale samenwerking op dit
terrein is goed. Ik zie dan ook geen meerwaarde in het onderbrengen van
sekswerk en daaraan gerelateerde dossiers bij het ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid.
Vragen van het lid Omtzigt, P.H. (Omtzigt)
Vraag:
Wil de staatssecretaris het minimumloon vanaf 1 januari met 4%
verhogen?
Antwoord:
Dit kabinet is niet voornemens het wettelijk minimumloon (WML) te
verhogen. Dat is aan een volgend kabinet. Een verhoging van het WML met
4% heeft namelijk forse budgettaire gevolgen: zo’n € 2 miljard per jaar.
Dit komt door de doorwerking op verschillende wijzen in een groot aantal
regelingen, zowel op SZW-terrein als daarbuiten. Het beleidsmatig
verhogen van het WML vergt daarnaast een wetswijziging. Dit duurt
minimaal 18 maanden. Ook is het ook niet uitvoerbaar op korte termijn,
aangezien het UWV, de SVB en de Belastingdienst hiervoor hun systemen
moeten aanpassen en dat gaat niet in een maand. Een verhoging per 1
januari 2022 is daarom niet mogelijk.
Het kabinet heeft tijdens de afgelopen kabinetsperiode wel diverse
voorbereidingen getroffen die een brede afweging en het nemen van
eventuele vervolgstappen op het terrein van het wettelijk minimumloon en
de aanvullende inkomensondersteuning mogelijk maken. Daarnaast blijft
het kabinet de hoogte en werking van het minimumloon kritisch bekijken
en wordt de inkomenspositie van werkenden aan de basis van het
loongebouw goed in de gaten gehouden. Hierbij neemt het kabinet ook het
bredere stelsel van fiscaliteit en toeslagen in acht, omdat deze ook van
invloed zijn op het besteedbaar inkomen.
Vraag:
De commissie sociaal minimum gaat onderzoek doen naar hoeveel geld
mensen nodig hebben om rond te kunnen komen. Hoe staat het met de
commissie, wat is het tijdspad en hoe gaan we zorgen voor een
onafhankelijk advies?
Antwoord:
Het kabinet werkt aan de taakopdracht en lijst van potentiële leden voor
de commissie. De Tweede Kamer wordt hier zo snel mogelijk over
geïnformeerd (begin 2022). Om de onafhankelijkheid te waarborgen zal een
onafhankelijke voorzitter aangesteld worden. De commissie zal bestaan
uit (ambtelijke) experts en wetenschappers. De commissie zal na
instelling zonder politieke sturing aan het werk gaan. Het rapport zal
pas na afronding met het kabinet en vervolgens de Tweede Kamer worden
gedeeld.
Vraag:
Hoe staat het met de motie waarin gevraagd wordt de grote problemen van
onze rechtstaat in kaart te brengen? Gebeurt dit door een onafhankelijke
commissie?
Antwoord:
Het kabinet informeert uw Kamer begin december over de
concept-taakopdracht voor instelling van een staatscommissie rechtsstaat
voorvloeiend uit de motie Omtzigt/Van Dam (35510, nr. 12).
Vraag:
Er is een niet geheel onafhankelijke commissie (van Dekker) aangesteld
om onderzoek te doen naar het toeslagenschandaal met personen die zelf
aanwezig waren bij het schandaal. Kan de regering alstublieft afzien van
dit onderzoek? Kan de staatssecretaris toezeggen dat er onderzoek wordt
gedaan naar de oorzaken van uithuisplaatsingen kinderen rondom het
toeslagenschandaal?
Antwoord:
De minister voor Rechtsbescherming heeft namens de staatssecretaris van
Financiën - Toeslagen en Douane en de staatssecretaris van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport de Tweede Kamer op 26 november jl.
geïnformeerd over onderzoek naar het functioneren van de
jeugdbeschermingsketen bij uithuisplaatsingen van kinderen van
gedupeerde ouders. Ik verwijs u graag naar deze brief (TK 31066, nr.
921) en het debat dat hierover nog zal plaatsvinden.
Vraag:
Het onderzoek naar hardvochtige effecten in onder andere wetten die het
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) uitvoert komt niet
van de grond. Wil de staatssecretaris het onderzoek goed opzetten en
ervoor zorgen dat burgers hun situaties kunnen aandragen voor het
onderzoek middels een meldpunt?
Antwoord:
Ik deel de mening van het lid Omtzigt dat het onderzoek naar
hardvochtige effecten goed, gedegen en onafhankelijk moet worden opgezet
en uitgevoerd. Op 4 juni jl. (Kamerstukken II, 2020/2021, 26448 nr. 650)
en op 10 november jl. (Kamerstukken II, 2020/2021, 26448 nr. 661) heb ik
uw Kamer geïnformeerd over de opzet en de voortgang van het onderzoek.
Verwachte oplevering van het eindrapport is voorjaar 2022. In het
onderzoek dat ik laat uitvoeren, vraagt het onderzoeksbureau aan
burgers, via belangenverenigingen, cliëntenraden en social media, naar
voorbeelden en situaties van hardvochtige effecten in de wetten die het
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) uitvoert, de
Participatiewet en het Persoonsgebonden budget (PGB). Deze input
gebruikt het onderzoeksbureau voor het onderzoek. Daarnaast gaat het
onderzoeksbureau in gesprek met het UWV, de SVB en de Nationale
ombudsman. Ook deze input is essentieel voor het in beeld krijgen van
hardvochtige effecten. Ook is het zwartboek van de SP onder de aandacht
gebracht bij de onderzoekers. Voor het onderzoek naar de overige wetten
kijkt het kabinet hoe de input van burgers kan worden opgehaald en
worden en meegenomen in het onderzoek.
Indien burgers klem komen te zitten en zij willen geholpen worden kunnen
zij zich in eerste instantie wenden tot de uitvoeringsorganisatie of het
departement. Voor complexe vragen of situaties zijn bij UWV, SVB en SZW
maatwerkplaatsen ingericht. Mochten mensen door samenloop van
omstandigheden en ondanks bovenstaande initiatieven toch klem zitten dan
is de Nationale ombudsman de aangewezen plek waar mensen terecht kunnen.
In principe worden klachten en meldingen eerst behandeld bij de
betreffende uitvoeringsinstantie. Maar als mensen in schrijnende
situaties zich bij de ombudsman melden, kan deze ook direct in actie
komen. Naar aanleiding van de problemen met de kinderopvangtoeslag ziet
de Nationale ombudsman ruimte om dit vaker te doen.