[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 30 november 2021

Brief regering

Nummer: 2021D47235, datum: 2021-12-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2021Z22171:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Vragen van het lid Jong, L.W.E. de (PVV)

Vraag:
Ik roep het kabinet op om indexering van pensioenen mogelijk te maken. Kan de staatssecretaris hier op reageren?

Antwoord:
Veel fondsen hebben al lang niet kunnen indexeren. Ik snap de oproep daarom goed. De Wet Toekomst Pensioenen (WTP) introduceert nieuwe pensioencontracten. Voor deze nieuwe pensioencontracten gelden andere regels voor het verhogen en verlagen van pensioenen dan bij de huidige uitkeringsovereenkomsten. Ik heb daarom bij de behandeling van de Verzamelwet SZW aangekondigd dat ik volgend jaar met een maatregel zal komen zodat pensioenfondsen in aanloop naar het nieuwe stelsel in 2022 de bestaande pensioenaanspraken en –rechten al kunnen verhogen als de beleidsdekkingsgraad 105% is. Afgelopen vrijdag heb ik uw Kamer hierover per brief geïnformeerd.
Deze aanpassing van de indexatiegrens is naar mijn idee passend vanuit het nieuwe stelsel en de transitie daar naartoe.
Het besluit om gebruik te maken van deze indexatiemogelijkheid is vervolgens aan de pensioenfondsen. Zij moeten dat gebruik ook onderbouwen en verantwoorden.
 


Vraag:
Kan de staatssecretaris De Nederlandsche Bank (DNB) oproepen om het aantreden van Paul Rosenmöller in het bestuur van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) af te wijzen?

Antwoord:
Ik vind het belangrijk dat een pensioenfonds bestuurd wordt door goede bestuurders.
Zij beheren immers het pensioengeld van werknemers en pensioengerechtigden.
Daarom stelt de pensioenwet eisen aan pensioenfondsen en hun bestuurders.
Zo moet een pensioenfonds beschikken over procedures en maatregelen om belangenverstrengeling tegen te gaan. Nevenfuncties moeten op grond van de code pensioenfondsen worden gemeld. Verder moeten bestuurders geschikt en betrouwbaar zijn. Zij worden voor benoeming hierop getoetst door DNB. De Nederlandsche Bank is ook in deze een onafhankelijk toezichthouder. Ik ben geen partij in de daadwerkelijke benoeming van bestuurders, noch is het passend gelet op de onafhankelijke positie van DNB om oproepen te doen gericht op het wel of niet goedkeuren van specifieke personen.
 


Vraag:
Hoeveel miljard van de bijstand gaat naar niet-westerse allochtonen?

Antwoord:
In de antwoorden bij de schriftelijke vragen over de begroting van SZW (Kamerbrief 17 november jl., Kamerstukken 2021/2022, 35 925 XV, nr. 13) heb ik aangeven dat het niet mogelijk is om de bijstandsuitgaven uit te splitsen naar achtergrondkenmerken, omdat het uitgekeerde bedrag in de bijstand per individu verschilt. Het CBS rapporteert wel het aantal bijstandsgerechtigden onder de AOW-gerechtigde leeftijd met een niet-westerse migratieachtergrond (224.000 personen in juli 2021) en op basis daarvan heb ik ook aangegeven in de schriftelijke antwoorden dat 52% van mensen in de bijstand een niet-westerse migratieachtergrond heeft. Maar dit staat niet gelijk aan 52% van de bijstandsuitgaven (€5,6 miljard in 2022), omdat het bedrag dat iemand ontvangt per persoon kan verschillen.


Vraag:
De overheid moet uitkeringen aan niet-westerse arbeidsmigranten registreren en de Tweede Kamer jaarlijks informeren. Graag uw reactie.

Antwoord:
Het CBS geeft inzicht in de vertegenwoordiging van migrantengroepen in de uitkeringsstatistieken, daarmee is er voldoende beeld. Voorts is vanuit gezichtspunt van de overheid de migratie-achtergrond geen relevant gegeven voor de uitbetaling van sociale zekerheidsregelingen. Verdere registratie van migratie-achtergrond is daarom niet proportioneel, omdat het geen legitiem beleidsdoel dient. Uit oogpunt van de voorbeeldrol van de Rijksoverheid in het voorkomen van discriminatie vind ik het ook onwenselijk om de door u gevraagde registratie uit te voeren.
 


Vragen van het lid Graaf, M. de (PVV)

Vraag:
Wat vindt de staatssecretaris van de groei van de islam in Nederland en draagt het bij aan een Nederland waarin mannen en vrouwen gelijk zijn?

Antwoord:
De vrijheid van religie is verankerd in de Grondwet. In Nederland kan iedereen – binnen de kaders van de rechtsstaat – dan ook zijn of haar eigen geloof of levensovertuiging belijden. Zoals u weet is ook de gelijkheid van man en vrouw in de Grondwet gewaarborgd. Voor iedereen in Nederland gelden deze zelfde grondregels, ongeacht de geloofs- of levensovertuiging. 
 


Vraag:
Welke rapportcijfer geeft de staatssecretaris aan Nederland sinds 'wir schaffen das'? Welk cijfer geeft de staatssecretaris voor de sociale samenhang van de moslims in Nederland voor wat betreft hun kennis van de Nederlandse taal, arbeidsparticipatie in Nederland en overlast in woonwijken? Wat vindt de staatssecretaris van de integratie en criminaliteit in Nederland?

Antwoord:
De PVV vroeg mij om een rapportcijfer te geven voor de integratie en sociale samenhang van moslims in Nederland en ook de kennis van de Nederlandse taal, de arbeidsparticipatie en de mate van overlast in woonwijken van een cijfer te voorzien. Een dergelijk cijfer kan ik echter moeilijk geven omdat de geloofsovertuiging van groepen Nederlanders niet in dit verband geregistreerd wordt. Belangrijker is echter dat een rapportcijfer beter gegeven kan worden door de Nederlanders zelf. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) meet al jaren “hoe het met Nederland gaat”.  In het rapport Burgerperspectieven 2019- IV, stond de multiculturele samenleving centraal. Het SCP concludeerde: In algemene zin geldt dat de onderzochte opvattingen over de multiculturele samenleving de afgelopen tien jaar niet negatiever zijn geworden.
Daarnaast geeft de set maatwerktabellen met kernindicatoren Integratie, die het CBS jaarlijks op verzoek van SZW samenstelt, de meest recente stand van de integratie van groepen met een migratieachtergrond weer. De jongste cijfers hebben betrekking op het jaar 2020 en zij bevestigen grotendeels de trends van de afgelopen jaren: er is (tot en met 2019) sprake van een positieve ontwikkeling en er tekent zich een trendmatige ontwikkeling af in de richting van het beleidsdoel: de verschillen tussen groepen mèt en zònder migratieachtergrond worden geleidelijk aan kleiner. Zo is de daling van het voortijdig schoolverlaten in de afgelopen 10 tot 15 jaar onder leerlingen met een migratieachtergrond aanzienlijk forser (tot ruim 5 %-punt) dan onder leerlingen zonder migratieachtergrond, stijgt het aandeel leerlingen in de hogere vormen van het voortgezet onderwijs (havo/vwo) onder groepen met een migratieachtergrond sneller dan onder de groep zonder migratieachtergrond (waardoor de achterstand voor de niet-westerse groep in zo’n 15 jaar tijd van 18% is afgenomen tot 11%) en stijgt de arbeidsparticipatie van de groepen met een niet-westerse achtergrond sneller dan onder de groep zonder migratieachtergrond, zodat de achterstand in de afgelopen 20 jaar met ruim een derde is gereduceerd (was 12,9 %punt in 2003 en is 8,3 %-punt in 2020). Verder is ook de oververtegenwoordiging in de verdachtencijfers sterk afgenomen (van 37,2 promillepunten in 2005 naar 15,9 promillepunten in 2020).

Dat mensen hun toevlucht nemen tot criminaliteit veroordeel ik en net als de PVV ben ik bekend met de relatief hoge vertegenwoordiging van mensen met een migratie-achtergrond in de criminaliteitscijfers. Deze oververtegenwoordiging neemt echter de laatste jaren af. Uit analyses van het CBS blijkt bovendien dat niet herkomst bepalend is voor criminaliteit, maar dat dit gelegen is in sociaal-economische en demografische factoren.


Vraag:
Is de staatssecretaris bereid om een moreel appèl te doen om mensen met kritiek op de islam niet uit te sluiten van het sociale verkeer?

Antwoord:

Iedere inwoner in Nederland heeft de vrijheid om zijn mening te uiten. Deze vrijheid moeten we verdedigen, want het is op heel veel plekken in de wereld geen vanzelfsprekendheid. Ik wil daarbij wel opmerken, dat als de mening ertoe leidt dat mensen worden uitgesloten vanwege hun geloof, dat ook niet kan. Ik zal de vrijheid van iedereen die een mening heeft over een geloof dus verdedigen, maar ook de rechten van mensen om niet uitgesloten te worden. 


 
Vraag:
Klopt het dat we zonder de massa-immigratie van de afgelopen 40 jaar het gas in de Groningse bodem (€ 400 miljard) hadden bespaard?

Antwoord:
In 2019 heeft de PVV 81 schriftelijke vragen aan 10 departementen over de kosten van migranten/migratie gesteld. Op 17 oktober 2019 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens 18 bewindspersonen, hier uitgebreid op geantwoord (29 pagina’s).

Gezien de korte periode die sinds het onderzoek in 2019 is verlopen, mag niet worden verwacht dat er betekenisvolle veranderingen zichtbaar zullen zijn. Bovendien zal de informatie opnieuw lacunes bevatten aangezien de benodigde data ontbreken.
Dit is ook zichtbaar in de studie “Grenzeloze Verzorgingsstaat” van Van de Beek e.a. Daar wordt uitsluitend gekeken naar de directe baten voor de rijksbegroting. Dus wat een persoon zelf en direct afdraagt in termen van loonbelasting, premies en BTW, zonder dat de bijdragen in bredere betekenis aan welvaart en welzijn worden meegewogen.

Door deze manier van “kosten en baten” toerekenen zijn de meeste mensen met een migratieachtergrond netto-belastingontvanger, maar is ongeveer de helft van de mensen zonder migratieachtergrond dat ook. Volgens dit onderzoek zijn dus bijvoorbeeld ook een politieagent en een verpleegkundige een netto kostenpost. Een Maatschappelijke Kosten Baten Analyse (MKBA) waarbij de baten buiten beeld blijven, of slechts dermate smal worden meegenomen geeft een incompleet beeld en is daarmee onbruikbaar voor beleidsonderbouwing. Een andere beperking van deze benadering is dat bij de aardgasbaten ook niet werd meegenomen welke kosten de winning met zich meebracht en welke gevolgschade nog moet worden hersteld.

Daarom is de vraag over de kosten besparing van massa immigratie al dan niet in relatie tot het gas in de Groningse bodem niet te beantwoorden. 


Vragen van het lid Tielen, J.Z.C.M. (VVD)

Vraag:
Kan de staatssecretaris de ontwikkeling van het verschil tussen bruto en netto inkomens over de afgelopen jaren bij verschillende inkomensgroepen inzichtelijk maken? Ten aanzien van verschillende contractvormen en contractomvangen?

Antwoord:
Naar aanleiding van deze vraag zeg ik toe in een aparte brief inzichtelijk te maken hoe de belastingdruk de afgelopen jaren was opgebouwd voor verschillende groepen. Daarbij is relevant dat het belastingstelsel gebaseerd is op inkomen, en niet op contractomvang. Het verschil in inkomen zal daarom een groot deel van het verschil in belastingdruk tussen bijvoorbeeld voltijd- en deeltijdwerkenden verklaren.


Vraag:
In het kader van het net aangeboden manifest 'Vrouwen verdienen meer': wil de staatssecretaris in het komende jaar inzetten op een brede succesvolle campagne om onze Nederlandse kijk op vrouwen en werk naar de 21e eeuw te brengen?

Antwoord:
Financiële onafhankelijkheid en de arbeidsdeelname van vrouwen zijn prioriteiten van dit kabinet. In de afgelopen kabinetsperiode zijn dan ook verschillende maatregelen genomen om onder andere de uitbreiding van uren te stimuleren, zoals: het fiscaal aantrekkelijker maken van meer uren werk, goedkopere kinderopvang en de uitbreiding van (partner)verlofregelingen. Ook heeft het kabinet verschillende activiteiten ondersteund om bewustwording rondom economische zelfstandigheid te vergroten. Bijvoorbeeld de campagne “Zijn jullie er al uit?” en via de strategische allianties, zoals: de Alliantie Werk&Gezin, de Alliantie Werk.en.de Toekomst en de Alliantie Samen werkt het.
Maar er blijven uitdagingen voor de toekomst. Kiezen voor deeltijdwerk is voor veel vrouwen in Nederland namelijk een automatisme. Met name bij kleine deeltijdbanen zijn de nadelen van dit automatisme groot. Denk aan ongelijkheid op de arbeidsmarkt, een ongelijke verdeling van werk en zorg en een gebrek aan economische zelfstandigheid.
Uit het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Deeltijdwerk (Kamerstukken II 2019/2020, 29544, nr. 1006) bleek dat beleidsmaatregelen op het gebied van financiële prikkels, verlof, kinderopvang en onderwijs kunnen worden ondersteund met voorlichtingsprogramma’s en campagnes, gericht op specifieke doelgroepen en de momenten waarop zij urenbeslissingen nemen. Indien los van andere beleidsinstrumenten ingezet, is de effectiviteit van dergelijke initiatieven waarschijnlijk beperkt, aldus het IBO-rapport. In combinatie met een samenhangend beleidspakket kunnen ze mensen echter wel ondersteunen bij het maken van een weloverwogen keuze.
Ik beschouw de vraag van mevrouw Tielen dan ook als een oproep aan een nieuw kabinet om te bezien of en hoe een brede publiekscampagne effectief kan zijn binnen de bredere beleidsvoornemens gericht op de arbeidsparticipatie van vrouwen.
 

Vraag:
Wanneer krijgen we inzicht in de effectiviteit van de mobiliteitsteams? En worden de mobiliteitsteams door mensen in de verschillende arbeidsmarktregio’s goed gevonden? Werken ze als het door de VVD gewenste één loket?

Antwoord:
Met de achtste editie van de Kamerbrief ‘monitoring arbeidsmarkt en beroep steun- en herstelpakket’ van 20 september jl. (Kamerstukken II, 2020/2021, 35420, nr. 363) heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken van de regionale mobiliteitsteams (RMT’s). De infrastructuur van de RMT's is inmiddels volledig opgezet. In alle 35 arbeidsmarktregio’s is een RMT operationeel. De RMT's werken aanvullend op de al bestaande voorzieningen die door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en gemeenten worden verstrekt. Voor de mensen die een extra steun in de rug nodig hebben, wordt gewerkt volgens het principe 'no wrong door'. Dat betekent dat er voor hen in de praktijk één loket is.

De vraag naar dienstverlening van de RMT's loopt ten opzichte van september op. Zowel landelijke als regionale communicatie is er op gericht de RMT's onder de aandacht te brengen. Het bereik van de doelgroep neemt toe. Dat de communicatie werkt, blijkt uit signalen uit de uitvoering zelf. Voor het einde van het jaar zullen de eerste resultaten van de monitor inzichtelijk worden.

Om de RMT's tot een succes te maken is gekozen voor een lerende evaluatie. Deze is in september 2021 van start gegaan en richt zich op de werking van de RMT's. De voortgang delen we voor het einde van dit jaar met uw Kamer. In 2023 informeren we uw Kamer over de eindresultaten.


Vraag:
Met het STAP-budget krijgt elke werkende én werkzoekende € 1000 voor scholing ten behoeve van loopbaanontwikkeling. De VVD heeft zorgen over de enorme hoeveelheid potjes en regelingen om gebruik te maken van scholingsondersteuning. Kan de staatssecretaris dit uiteenzetten? Kunnen werkenden en werkzoekenden de juiste weg vinden en de passende financiën aanboren? Hoe is de afstemming tussen STAP en bijvoorbeeld de O&O-fondsen? Is de staatssecretaris in gesprek met de sectoren om te zorgen dat er geen gaten vallen tussen STAP en O&O en ook geen dubbel werk wordt gedaan? Hoe gaat dat?

Antwoord:
Het leeuwendeel van de scholingsuitgaven in Nederland wordt direct gefinancierd door werkgevers aangevuld met financieringsbronnen die gezamenlijk worden beheerd door de sociale partners, zoals de middelen van de O&O-fondsen. De bijdrage vanuit de overheid is in omvang veel geringer. Het is daarbij belangrijk dat deze publieke regelingen zo kunnen worden ingezet dat ze de private financieringsbronnen, waaronder die van de O&O-fondsen, aanvullen. Dat zal vanaf maart 2022 ook mogelijk zijn met het STAP-budget. Via het Landelijk scholingsportaal - dat begin 2022 gereed zal zijn -, via leerwerkloketten maar ook via O&O-fondsen wordt ondersteuning geboden bij het combineren van publieke en private financieringsbronnen. Voor de afstemming van publieke op private middelen wordt regelmatig overlegd met sociale partners via de Stichting van de Arbeid.

In de evaluatie van STAP zal uitgebreid worden gekeken in hoeverre publieke en private middelen elkaar aanvullen. De eerste bevindingen uit de evaluatie worden eind 2022 verwacht en met u gedeeld.


Vragen van het lid Kort, A.H.J. de (VVD)

Vraag:
Deelt de staatssecretaris de mening van de VVD om de groep vroegtijdig schoolverlaters langer te gaan volgen?

Antwoord:
Vroegtijdig schoolverlaters worden tot 23 jaar gemonitord en ondersteund door consulenten van de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC-functie). Jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt zonder startkwalificatie zijn nu vaak niet integraal in beeld bij gemeenten. Hierdoor krijgen zij niet de juiste ondersteuning die zij nodig hebben om uiteindelijk een duurzame plek op de arbeidsmarkt te vinden.

Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) werkt daarom in afstemming met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) aan een wetsvoorstel waarmee het wettelijk mogelijk wordt voor RMC’s om deze begeleiding ook te leveren aan de groep van 23 tot 27 jaar zonder startkwalificatie. 

Daarnaast heeft het ministerie van SZW samen met gemeenten een werkwijze ontwikkeld, waarmee gemeenten maandelijks een rapportage kunnen ontvangen waarin staat welke jongeren van 23 tot 27 jaar buiten beeld zijn. Gemeenten kunnen op basis hiervan bij deze jongeren langs de deur gaan om met hen in gesprek te gaan over hun situatie en begeleiding aan te bieden naar een (leer)baan. Ruim de helft van alle gemeenten heeft zich inmiddels aangesloten bij de werkwijze.


Vraag:
Is de staatssecretaris bereid om het gesprek aan te gaan met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) om gemeenten meer uit te dagen het aantal langdurige bijstandsgerechtigden terug te dringen?

Antwoord:
Gemeenten ontvangen middelen voor de financiering van bijstandsuitkeringen via een Specifieke Uitkering van SZW (de BUIG). De systematiek van de BUIG kent een financiële prikkel voor gemeenten. Als een gemeente minder mensen in de bijstand heeft dan op basis van het verdeelmodel wordt verwacht, mag een gemeente het geld houden dat daarmee bespaard wordt. Als zij meer mensen in de bijstand hebben, moeten zij de extra uitgaven zelf compenseren. Op deze manier worden gemeenten gestimuleerd om het aantal bijstandsgerechtigden uit te laten stromen. De begeleidingsmiddelen voor bijstandsgerechtigden worden vanuit het gemeentefonds verstrekt. Aangezien gemeenten al financieel voordeel hebben wanneer zij besparen op hun bijstandsuitgaven, zie ik geen directe noodzaak tot een additionele financiële prikkel via het gemeentefonds. Wel is het goed om een beter beeld te krijgen van de factoren in beleid en uitvoering die bijdragen aan de prestaties van gemeenten. Daarom start binnenkort een onderzoek naar de grootste tekort- en overschotgemeenten. Daarnaast organiseert Divosa op basis van de uitkomsten van de Benchmark Werk en Inkomen bijeenkomsten en gesprekken met gemeenten met als doel van elkaar te leren.


Vraag:
Kan de staatssecretaris namens het kabinet reflecteren op de volgende vijf overwegingen over het breed offensief? 1. Van afkeuren naar goedkeuren - denken in mogelijkheden/arbeidsgeschikt i.p.v. ongeschikt - talentindicatie. 2. Voorziening verstrekt door gemeenten meenemen bij verhuizing. 3. Studeren moet altijd mogelijk zijn - en aansluiten bij talentindicatie. 4. Ontzorgen van werkgevers - concreet en helder - regelgeving makkelijker. 5. Werken moet lonen - geen financiële benadeling en niet remmen in ambitie.

Antwoord:
De opgave om meer mensen met een arbeidsbeperking aan werk te helpen is groot en vraagt veel van alle partijen: werkgevers, werkzoekenden, gemeenten en het Rijk. Het gaat om volgehouden inspanningen die een lange adem vergen. Het wetsvoorstel Breed Offensief bevat daartoe belangrijke stappen. Ik onderschrijf de 5 punten van de VVD. Ik loop ze kort langs.

(1) Talentindicatie: ik onderschrijf dat in de activerende dienstverlening van UWV en gemeenten het sturen op talenten en ambities voorop moet staan en dat het belangrijk is dat hier goed inzicht in bestaat. Ik wil daar vaardigheden (of: skills) aan toevoegen. Het kabinet ondersteunt dit met meerdere initiatieven en neemt op die onderdelen ook de regie, zoals de ontwikkeling van de nationale skills-taal CompetentNL door UWV en met het dashboard Skills en beroepen van UWV.

(2) Voorzieningen gaan mee met verhuizing: de gedachte dat gemeentelijke voorzieningen meegaan met verhuizing klinkt sympathiek, maar staat op gespannen voet met het uitgangspunt van de decentralisaties in het sociaal domein, dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de integrale ondersteuning van hun inwoners, die dat nodig hebben. Ik ben voor een praktische benadering, namelijk dat de nieuwe woongemeente kijkt naar wat op dat moment nodig is en daarbij de ondersteuning die de eerdere woongemeente bood, betrekt. En dat gezorgd wordt voor een warme overdracht. Gemeenten kunnen daar onderling afspraken over maken.

(3) Opleiden altijd mogelijk: een opleiding kan bijdragen aan betere kansen op de arbeidsmarkt. Maar niet altijd is een startkwalificatie haalbaar. Dan kan praktijkleren een route zijn. Hierbij wordt werken gecombineerd met het doen van een (deel van een) mbo-opleiding, wat kan leiden tot een praktijkverklaring, certificaat of diploma. De individuele studietoeslag vergroot de mogelijkheden van jongeren met een arbeidsbeperking om een studie te volgen en draagt daarmee bij aan hun kansen op de arbeidsmarkt.

(4) Werkgevers ontzorgen: dit is een belangrijk onderdeel van het Breed Offensief. In de regionale werkgeversservicepunten (WSP’s) werken gemeenten en het UWV samen om werkgevers en werkzoekenden op de arbeidsmarkt samen te brengen. Hun dienstverlening ontzorgt en faciliteert werkgevers. Elk WSP biedt tenminste hetzelfde basispakket aan diensten aan (waaronder voorlichting over het brede palet aan re-integratie instrumenten, voorzieningen en bijbehorende voorwaarden).

(5) Werken moet lonen: ook dit punt onderschrijf ik. Het wetsvoorstel Breed Offensief voorziet in een nieuwe vrijlating van arbeidsinkomsten voor mensen met een beperking met een uitkering. Die is in beginsel tijdelijk, maar kan worden verlengd. Daarnaast wordt in het programma Simpel Switchen gewerkt aan het wegnemen van onzekerheden over het inkomen bij overgangen tussen werk en uitkering. Werken is reeds lonend voor mensen die vanuit de WIA of Wajong (meer) gaan werken. Voor mensen met een WAO-uitkering is (meer) gaan werken niet altijd lonend. De minister van SZW is conform de toezegging in zijn brief van 5 juli 2021 na de zomer samen met UWV gestart met een onderzoek naar de rekenregels in de WAO.


Vragen van het lid Kent, B. van (SP)

Vraag:
Hoe kan het dat pensioenen niet zijn meegestegen met de prijzen, maar zelfs zijn gekort?

Antwoord:
De ambitie is te zorgen voor koopkrachtige pensioenen. Ik snap goed dat het uitblijven van indexering daarbij niet past. De financiële positie van veel pensioenfondsen is al een groot aantal jaren ondermaats. De vermogens zijn dan wel fors gegroeid, maar de verplichtingen vaak nog forser. Daardoor hebben de afgelopen jaren veel fondsen niet kunnen indexeren en hebben sommige fondsen moeten korten. Hoewel ingrijpend voor deelnemers en gepensioneerden, was dit wel nodig om het evenwicht tussen generaties te behouden. De Wet Toekomst Pensioenen (WTP) introduceert nieuwe pensioencontracten. Voor deze nieuwe pensioencontracten gelden andere regels voor het verhogen en verlagen van pensioenen dan bij de huidige uitkeringsovereenkomsten. In het nieuwe stelsel is het makkelijker te volgen waarom pensioen verhoogd of verlaagd worden.

Gepensioneerden zijn er ondanks de beperkte indexatie deze kabinetsperiode toch op vooruit gegaan. Dit komt doordat gepensioneerden profijt hebben gehad van de generieke lastenverlichtingen. Zo vertaalde de hogere algemene heffingskorting zich in een hogere AOW-uitkering, en hebben gepensioneerden met aanvullend pensioen baat bij het tweeschijvenstelsel en de hogere ouderenkorting.
 


Vraag:
Is de staatssecretaris het met de SP eens dat de Wet normering topinkomens voor de gehele pensioensector moet gelden?

Antwoord:
Ik vind het niet passend de Wet normering topinkomens van toepassing te laten zijn op de pensioensector. Pensioenfondsen zijn geen publieke instellingen. Er zijn ook reeds diverse waarborgen die bijdragen aan een passend beloningsbeleid in de pensioensector.
Voor pensioenfondsen geldt dat sociale partners een cruciale rol spelen in het beheer van het pensioenfonds. Zij zijn vertegenwoordigd in de pensioenfondsorganen en hebben via die weg invloed op het beloningsbeleid. Zij zijn in staat om te bepalen welke beloning passend is binnen een specifiek fonds. Daarnaast hebben de vertegenwoordigingsorganen, zoals het verantwoordingsorgaan en belanghebbendenorgaan, adviesbevoegdheden over het beloningsbeleid. De Pensioenwet stelt kaders. Pensioenfondsen moeten ervoor zorgen dat het beloningsbeleid niet aanmoedigt tot het nemen van onaanvaardbare risico’s. Daarnaast stelt de Code Pensioenfondsen dat pensioenfondsen een beheerst, duurzaam en passend beloningsbeleid moeten voeren. Het is dus aan sociale partners om toe te zien dat verantwoorde keuzes worden gemaakt in het beloningsbeleid en in het systeem zitten verschillende checks en balances om dit te borgen.


 


Vraag:
Is de staatssecretaris het met de SP eens om de financiële problemen van de pensioenfondsen op te lossen door onder andere een ondergrens van 2% in de rekenregels vast te leggen?

Antwoord:
Ik zie het aanpassen van de rekenrente niet als een oplossing voor dit probleem. Het aanpassen van de regels lost de financiële situatie van de pensioenfondsen niet op. Die situatie wordt alleen verhuld door de dekkingsgraad kunstmatig te verhogen. Verhoging van de rekenrente betekent dat we rendementen, waarvan we niet weten of we ze zullen behalen, nu al uitdelen. Dat vind ik onwenselijk. Ik wil juist samen met alle betrokken partijen werken aan een stelsel dat ook op de lange termijn houdbaar en generationeel evenwichtig is.
 

Vraag:
Zouden mensen op tijd moeten stoppen met werken? Zouden we de AOW-leeftijd moeten verlagen?

Antwoord:
Het kabinet heeft in het pensioenakkoord afspraken gemaakt over een minder sterke stijging van de AOW-leeftijd. Vanaf 2024 stijgt de AOW-leeftijd minder snel mee met de ontwikkeling van de levensverwachting.  Bij een stijging van de levensverwachting met 1 jaar, stijgt de AOW-leeftijd slechts 8 maanden. Zo is de AOW-leeftijd voor 2027 onlangs vastgesteld op 67 en is de vastgestelde AOW-leeftijd niet meer gestegen sinds 2024.
Daarnaast heeft het kabinet ruim € 1 miljard beschikbaar gesteld, zodat werkgevers en werknemers in sectoren afspraken kunnen maken over duurzame inzetbaarheid en eerder stoppen met werken als langer doorwerken niet mogelijk is.
Het verlagen van de AOW-leeftijd is in het licht van deze afspraken en gelet op de gevolgen voor de overheidsfinanciën en de arbeidsmarkt niet opportuun.
Op dit moment wordt de Nederlandse arbeidsmarkt al gekenmerkt door krapte. Het verlagen van de AOW-leeftijd zou dit knelpunt nu en in de toekomst verder doen toenemen.
 


Vraag:
Het aandeel flexwerkers is toegenomen. Kan de staatssecretaris reageren op de vraag waarom we niet met elkaar de stap zetten om het aandeel flexwerkers naar beneden te krijgen, zoals het invoeren van het krijgen van een contract voor onbepaalde tijd na zes maanden en het verdubbelen van de ontslagvergoeding indien deze wordt aangewend voor scholing?

Antwoord:
Ik ben het met de heer van Kent eens dat de arbeidsmarkt niet af is. Ook voor het nieuwe kabinet zijn er mogelijkheden om verdere maatregelen voor een gelijker speelveld op de arbeidsmarkt te nemen, ook om de verschillen tussen contractvormen (vast, flex en zzp) verder te verkleinen. Dit kabinet heeft al veel stappen gezet op dat punt. Het is aantrekkelijker geworden om een vast contract aan te bieden. De kosten- en risicoverschillen tussen contractvormen zijn verminderd, mede door de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab). De Wab behelst meerdere maatregelen. Eén daarvan is de WW-premiedifferentiatie naar de aard van het contract. Door de lage premie te betalen voor vaste contracten en een hoge WW-premie te betalen voor tijdelijke contracten wordt het voor werkgevers aantrekkelijker om een vast contract aan te bieden. Naast maatregelen gericht op werknemers zijn ook op zzp gebied eerste stappen gezet: de zelfstandigenaftrek wordt inmiddels stapsgewijs verlaagd en in het pensioenakkoord is afgesproken dat er een wettelijke verzekeringsplicht komt voor het arbeidsongeschiktheidsrisico voor zelfstandigen. Ook in het SER middellangetermijn advies zitten concrete voorstellen om een gelijker speelveld te creëren. In de periode van 2018 tot en met nu groeide het aantal vaste banen naar 5,8 miljoen.

Het is wel van belang de goede maatregelen te nemen. Vanwege enkele effecten van de specifieke punten die de heer van Kent noemt vraag ik mij af of deze maatregelen geschikt zijn.

Eerst het invoeren van een contract voor onbepaalde tijd na een tijdelijk contract van 6 maanden. Dat is te kort. Doel van een tijdelijk contract is dat een werkgever een oplossing kan vinden voor tijdelijk werk, en dat werkgever en werknemer kunnen bezien of ze bij elkaar passen. Tijdelijk werk kan langer duren dan 6 maanden en het kan ook langer duren om te bezien of een werkgever en werknemer bij elkaar passen. Een langer tijdelijk contract is in die gevallen positief voor zowel werkgevers als werknemers.

Ook ten aanzien van de transitievergoeding heb ik aarzelingen bij het voorstel van de heer Van Kent. Zo kent de transitievergoeding al een stimulans om in te zetten op scholing, namelijk de mogelijkheid tot aftrek bij scholing die gericht is op een beweging naar ander werk of een andere functie. Een verdubbeling bij aanwenden voor scholing zou een werkgever in de problemen kunnen brengen, en vormt anders dan de huidige regeling geen stimulans voor de werkgever om vroegtijdig te investeren in scholing.

Dat laat onverlet dat ik mij kan vinden in de oproep van de heer van Kent dat het volgende kabinet verdere stappen moet ondernemen.

Vraag:
Waarom worden de voorstellen van de Commissie Roemer over arbeidsmigranten, bijvoorbeeld een verplichting tot fatsoenlijke huishouding, niet uitgevoerd?

Antwoord:
De uitwerking van de aanbevelingen bevindt zich in verschillende fasen. Waar de implementatie van aanbevelingen noodzaakt tot de aanpassing van wetgeving, worden die wetswijzigingen technisch voorbereid. Er zijn ook voorstellen die mee konden lopen op al ingezette wetstrajecten, waardoor wetgeving sneller gerealiseerd kon worden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de wijzigingen in relatie tot de Basisregistratie Personen en het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap (waarmee gemeenten onder andere de mogelijkheid geboden wordt om een verhuurdersvergunning voor de verhuur aan arbeidsmigranten in te voeren).

Andere aanbevelingen konden het afgelopen jaar direct in uitvoering worden gebracht. Zo worden sinds het begin van 2021 op vrijwillige basis contactgegevens van personen geregistreerd, die zich in de Basisregistratie Personen als niet-ingezetene inschrijven. Rondom huisvesting is tevens een handreiking huisvesting van arbeidsmigranten opgesteld door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). In de handreiking is uitgebreid aandacht voor de verschillende stappen die nodig zijn om arbeidsmigranten kwalitatief toereikende huisvesting te bieden.

Voor het eind van het jaar wordt u uitgebreid geïnformeerd over alle aanbevelingen middels de eerste jaarrapportage. In deze jaarrapportage wordt een uitgebreid stand van zaken gegeven over de implementatie, de uitwerking en de planning van de aanbevelingen van het Aanjaagteam. In de begeleidende brief zal ook worden ingegaan op de motie van Kent waarin u het kabinet oproept om politieke en budgettaire vraagstukken rondom de adviezen van het Aanjaagteam aan de Kamer voor te leggen.


Vraag:
Zou de RVU-boete (Regeling voor Vervroegde Uittreding) niet naar nul moeten en moeten we dat niet structureel maken?

Antwoord:
De vrijstelling van de RVU-heffing is als tijdelijke maatregel geïntroduceerd voor werknemers die overvallen zijn door de verhoging van de AOW-leeftijd en die niet in staat zijn gezond en werkend de AOW-leeftijd te halen. Tegelijkertijd investeert dit kabinet fors in de duurzame inzetbaarheid van werkenden. Deze maatregel is genomen, zodat zij gezond en zo veel mogelijk werkend hun pensioen kunnen bereiken; eerder stoppen zou dan niet meer nodig moeten zijn. Daar zet dit kabinet op in. Structureel afschaffen of verlagen van de eindheffing op regelingen voor eerder uittreden past daar niet bij.

Tegelijkertijd houden we een vinger aan de pols bij de RVU-maatregel. Dit doen we om te bezien of de beoogde doelgroep wordt bereikt. Bij brief van 14 juli 2021 (Kamerstukken II, 2021/2022, 29544, nr. 1072) heeft minister Koolmees uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken. Recent heb ik in reactie op een schriftelijk overleg ook toegezegd u hier in het vroege voorjaar van 2022 opnieuw over te informeren (Kamerbrief van 15 november jl., Kamerstukken II, 2021/2022, 29544, nr. 1079). Het vraagstuk hoe werkenden gezond werkend hun pensioen kunnen bereiken is bij uitstek een vraagstuk waar de sociale partners het verschil kunnen maken, samen met de overheid. Daarom heeft het Kabinet in reactie op het onderzoek om na 45 dienstjaren met pensioen te kunnen, ook gezegd dat het aan het volgende kabinet is om op basis van dit onderzoek en de ervaringen met de RVU-vrijstelling en de investeringen in duurzame inzetbaarheid, met sociale partners in gesprek te gaan over de vraag hoe werkenden in de toekomst gezond hun pensioen kunnen bereiken (Kamerbrief van 10 mei jl., Kamerstukken II, 2021/2022, 32043, nr. 560).


Vraag:
Zou de staatssecretaris willen overwegen om de Participatiewet af te schaffen?

Antwoord:
Nee, ik wil de Participatiewet niet afschaffen. Nederland verdient een vangnet voor eenieder die, tijdelijk, niet over voldoende middelen kan beschikken om in zijn bestaan te voorzien. Een activerend vangnet ook, dat mensen aanzet en ondersteunt om, indien en voor zover mogelijk, volledig zelfstandig inkomen te genereren. De Participatiewet is daarbij niet in beton gegoten. Door ontwikkelingen in de maatschappij kunnen accenten veranderen. Het huidige traject naar een Participatiewet vanuit vertrouwen en met oog voor de menselijke maat inventariseert samen met ervaringsdeskundigen, gemeenten en andere betrokkenen welke hardheden in de Participatiewet en de uitvoering daarvan optreden. Deze inventarisatie biedt een nieuw kabinet de mogelijkheid om tot herziening over te gaan. 


Vraag:
Kan de staatssecretaris reflecteren op de stand van zaken van het initiatiefwetsvoorstel Eerlijk delen (voor de stem op de werkvloer in deling winst en zeggenschap)?

Antwoord:
Het initiatiefwetsvoorstel Eerlijk delen van het lid Alkaya is op 11 december 2020 bij de Tweede Kamer ingediend (Kamerstukken II, 2020/2021, 35672, nr. 2). Het is in handen gegeven van de Vaste Commissie voor Justitie en Veiligheid. Blijkens de site van de Raad van State heeft de Afdeling advisering op 24 maart 2021 een advies uitgebracht over het wetsvoorstel. Verdere stukken met betrekking tot genoemd wetsvoorstel zijn niet verschenen. Het is aan de indiener om desgewenst verdere stappen te zetten. Pas daarna kan een kabinetstandpunt worden ingenomen.
 


Vraag:
Kan de staatssecretaris een reflectie geven op de bespreking van de initiatiefnota over de sociaal ontwikkelbedrijven?

Antwoord:
Sociale ontwikkelbedrijven spelen een belangrijke rol in het bereiken van een inclusieve arbeidsmarkt. 
Begin dit jaar heeft de Kamer naar aanleiding van de initiatiefnota “Aan de slag in het sociaal ontwikkelbedrijf: op weg naar een gerevitaliseerde Sociale werkvoorziening” van de leden Jasper van Dijk en Peters een goed debat gevoerd in aanwezigheid van de minister van  Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).
Ik onderschrijf het belang om met elkaar na te denken over de plaats van de sociale ontwikkelbedrijven in de toekomst. Daarbij is van belang dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de sociale ontwikkelbedrijven en daar ook financieel aan bijdragen.
De nota bevat verstrekkende voorstellen voor (het recht op) ondersteuning van de verschillende doelgroepen in de Participatiewet. Een doorrekening van de daarmee gepaard gaande kosten en (maatschappelijke) baten, zoals aangekondigd in de nota, is daarbij belangrijk.


Vraag:
CDA/SP hebben een motie ingediend om het minimum arbeidsongeschiktheidspercentage te verlagen naar 15%. Kan de staatssecretaris aanvragen wanneer dit gaat gebeuren?

Antwoord:
Uw Kamer heeft de motie van de leden Van Kent en Palland aangenomen waarin is gevraagd naar een inventarisatie van opties voor arbeidsongeschikte werknemers die geen werk én geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering hebben.
Binnen enkele weken stuur ik u een Kamerbrief hierover, waarin deze gevraagde inventarisatie wordt gegeven. Ook wordt daarin ingegaan op de gevolgen van het verlagen van de toetredingsdrempel tot de WIA naar 15%.


Vraag:

Wil de staatssecretaris de maximale WW-duur verhogen tot het niveau van het wachtgeld voor Kamerleden?

Antwoord:

Verlengen van de maximale WW-duur tot 38 maanden, net zoals de duur van het wachtgeld voor Kamerleden, is niet aan een demissionair kabinet. Bij de invoering van de Wet Werk en Zekerheid is het overigens mogelijk gemaakt dat het 3e WW-jaar in de cao kan worden gerepareerd en zijn er ook in een groot aantal cao’s afspraken opgenomen over reparatie van het 3e WW-jaar. Blijkens de rapportage Cao-afspraken 2020 zijn in ruim 85% van de onderzochte cao’s (van toepassing op bijna 80% van de werknemers) afspraken over reparatie van het 3e WW-jaar opgenomen (Kamerstuk II 2020/21, 29544, nr. 1071).
 


Vraag:
Is de staatssecretaris het met mij eens dat het geen oplossing is om met de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandige ondernemers (Tozo) te stoppen?

Antwoord:
Herintroductie van de Tozo ligt niet voor de hand. We hebben met het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) een bestaand vangnet voor zelfstandigen.
Het Bbz is ook tijdelijk tot 1 januari aangepast (geen vermogenstoets, maandsystematiek, uitkeren kan met terugwerkende kracht) om het voor gemeenten makkelijker te maken snel Bbz toe te kennen.
De eerste signalen vanuit gemeenten laten zien dat de zelfstandigen die in aanmerking komen voor Bbz op dit moment goed ondersteund kunnen worden.
Daarnaast is het moeilijk uitvoerbaar voor gemeenten en de ondersteuning die zij bieden aan zelfstandigen om binnen een kwartaal tweemaal over te schakelen naar een andere regeling (van het Bbz naar Tozo en weer terug).
Naast het Bbz zal een deel van de zelfstandigen gebruik kunnen maken van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) Q4 2021.
Naast inkomensondersteuning is ook aanvullende ondersteuning in de vorm van heroriëntatie op ondernemerschap beschikbaar en kan dienstverlening van de regionale mobiliteitsteams (RMT’s) ingezet worden voor de doelgroep zelfstandig ondernemers.


Vragen van het lid Kat, H. (D66)

Vraag:
Twee vragen: wat hebben we geleerd van de Tozo om deze groep beter te kunnen begrijpen en wat kunnen we leren over de dienstverlening voor deze groep?

Antwoord:
De ervaringen met de invoering van de Tozo hebben geleid tot nieuwe inzichten bij gemeenten hoe zij zelfstandigen beter kunnen ondersteunen. Daarbij merken gemeenten op dat de populatie die een beroep heeft gedaan op de Tozo een veel grotere en meer diverse groep is dan de groep die eerder een Bbz-aanvraag deed. Voor de opgedane inzichten verwijs ik naar de brief aan uw Kamer over de motie Maatoug & Grinwis van 12 november 2021 ( kamerstukken II, 2021/2022, 35420, nr. 378).
De Tozo zal net als de andere economische steunmaatregelen in de komende periode uitgebreid geëvalueerd worden. Over de evaluatieaanpak van het steunpakket is uw Kamer afgelopen week nader geïnformeerd. Uiteraard blijf ik ook op de korte termijn doorlopend in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Divosa en individuele gemeenten om te bezien of er meer lessen te trekken zijn.


Vraag:
Waarom moeten gemeenten in het Besluit bijstand voor zelfstandigen (Bbz) een marktconforme kredietpercentage hanteren van 8%? Kan dat niet lager?

Antwoord:
Het Bbz is een regeling voor zelfstandigen die door specifieke omstandigheden omtrent hun bedrijf geen krediet bij banken kunnen krijgen. De rente moet, net als voor andere ondernemers, wel marktconform zijn. Het gaat immers om leningen met hoge risico’s, waarbij niet zeker is of alles kan worden terugbetaald. Bovendien zou een lagere rente hanteren in het Bbz staatssteun betekenen, de markt verstoren en leiden tot concurrentievervalsing. De rente is dan immers lager dan bij het risico van de lening past.


Vraag:
Zzp'ers zijn zelf aansprakelijk bij een faillissement. Kan de staatssecretaris aangeven of zzp'ers bij een eventueel faillissement in aanmerking komen voor sanering? En zijn gemeenten in staat om hen goed te helpen?

Antwoord:
De gemeentelijke schuldhulpverlening is breed toegankelijk. Alle natuurlijke personen – ook als zij zelfstandige zijn – kunnen een beroep doen op schuldhulpverlening. In de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, die op 1 januari 2021 is ingegaan, is dit nogmaals verduidelijkt. Daarnaast ondersteun ik gemeenten om de hulp aan zelfstandigen te verbeteren, onder andere via het programma Schouders Eronder. Op deze manier vergroten we de kennis bij zowel gemeentelijke beleidsmakers als professionals.

Zelfstandigen komen ook in aanmerking voor sanering van schulden. Specifiek voor saneringskredieten werkt het kabinet aan een Waarborgfonds voor saneringskredieten. Hiermee wordt bevorderd dat gemeenten dit effectieve instrument vaker inzetten voor alle mensen met schulden die door de gemeente worden geholpen.


Vraag:
Is de staatssecretaris bereid om het adviesrecht dat gemeenten hebben ten aanzien van personen die beschermingsbewind hebben naar voren te halen, zodat eventueel lichtere dienstverlening kan worden geboden?

Antwoord:
Op 1 januari 2021 is de Wet adviesrecht voor gemeenten bij de procedure rond beschermingsbewind wegens problematische schulden in werking getreden. In het kader van deze wet is een adviesrecht vóór instelling van het schuldenbewind onderzocht. Dit bleek niet efficiënt, omdat het vertragend werkt bij het stabiliseren van de financiële situatie van de inwoner en de toegang tot het bewind voor inwoners met problematische schulden bemoeilijkt. De wet is recent in werking getreden. Gemeenten doen nu ervaring op met het adviesrecht. Daarvoor moet hen een reële termijn worden gegeven. Daarom vind ik een aanpassing van de wet op dit moment niet wenselijk.


Vraag:
Er is sprake van schuldenproblematiek en betalingsachterstand. We komen maar met 15% van de mensen in contact en maar 4% krijgt financiële hulp. Hoe komt het dat wij 80% niet bereiken en wat kunnen we doen om het te verbeteren?

Antwoord:
Schuldeisers melden sinds 1 januari 2021 bij de gemeente als een inwoner betalingsachterstanden heeft op zijn of haar vaste lasten, zoals huur of energie. Gemeenten doen vervolgens een aanbod voor schuldhulpverlening aan die inwoners. Ik ben blij om te zien dat Divosa in de monitor Vroegsignalering Schulden aangeeft dat in de periode van januari 2021 – september 2021 gemiddeld bij 17% van de meldingen succesvol contact is gelegd met de betreffende inwoner. https://www.divosa.nl/nieuws/ruim-250-duizend-signalen-van-betalingsachterstanden-monitor-vroegsignalering-schulden-sinds.
Het voordeel van veel signalen is dat je veel mensen kunt bereiken. Dat niet elk signaal leidt tot een traject kan te maken hebben met de wijze waarop het hulpaanbod tot stand komt. Uit de eerste cijfers blijkt bijvoorbeeld dat huisbezoeken en telefonisch contact het meest succesvol zijn en leiden tot een traject. Het kan zijn dat de persoon zelf geen behoefte heeft aan hulp. De succesfactoren van vroegsignalering worden gemonitord.
Ik blijf me uiteraard inzetten om een grotere groep mensen met (dreigende) problematische schulden te bereiken en er voor te zorgen dat zij passende hulp krijgen. Zo starten in 2022 twee experimenten met het signaleren van mensen met (dreigende) problematische schulden. Bij het ene experiment krijgen inwoners een aanbod voor schuldhulpverlening naar aanleiding van betalingsachterstanden op gemeentebelastingen. Bij het andere experiment zijn hypotheekachterstanden de aanleiding. Het komend jaar besteed ik ook extra aandacht aan preventie van geldzorgen. Daarbij zal gezamenlijk met betrokken partijen worden gekeken naar wat de mogelijkheden zijn om een grotere groep mensen op een laagdrempelige manier te bereiken.


Vraag:
Kan de staatssecretaris ervoor zorgen dat Wijzer in geldzaken een rol gaat spelen bij vroegsignalering van schulden?

Antwoord:
Wijzer in geldzaken wil met voorlichting en educatie schulden voorkomen en zo vroeg mogelijk signaleren. Wijzer in geldzaken sluit in haar informatie bijvoorbeeld aan bij life events, zoals studeren of ontslag, zodat mensen goed budgetteren en snel hulp zoeken bij financiële zorgen. Ook wil Wijzer in geldzaken bij werkgevers en werknemers financiële zorgen bespreekbaar maken, zodat werknemers op tijd hulp krijgen en loonbeslag wordt voorkomen. Ik onderschrijf het belang van vroegsignalering van schulden en zal er bij Wijzer in geldzaken extra aandacht voor vragen.


Vraag:
De wijziging van de participatiewet is controversieel verklaard. Er is veel verantwoordelijkheid belegd bij gemeenten met weinig ruimte om initiatief te nemen. Is de staatssecretaris bereid om meer ruimte te bieden zoals de wet mogelijk maakt en pilots op te zetten, actief te monitoren en bij succes uit te breiden?

Antwoord:
Ik onderschrijf het belang voor gemeenten om nieuwe manieren te kunnen ontwikkelen om bijstandsgerechtigden te ondersteunen, zoals bij het vinden van betaald werk. Goede methodologische experimenten kunnen bijdragen aan effectiever beleid. Voor gemeenten bestaat de mogelijkheid om gebruik te maken van het experimenteerartikel in de Participatiewet (artikel 83, eerste lid). Gemeenten die op basis van dit artikel zijn aangewezen als experimenteergemeenten kunnen op onderdelen van de Participatiewet afwijken. In de periode van 1 oktober 2017 tot 1 januari 2020 zijn op basis hiervan zes experimenten uitgevoerd, waarover uw Kamer op 28 mei 2020 is geïnformeerd. Een uitbreiding van dit experimenteerartikel vraagt om een wetswijziging. De keuze daartoe is aan een nieuw kabinet.

In de context van de gedecentraliseerde uitvoering beschikt een gemeente daarnaast over een scala aan mogelijkheden om, binnen de kaders van de wet, te onderzoeken hoe zij de Participatiewet effectiever kan uitvoeren. Het is goed dat deze ruimte er is en ik vind het ook belangrijk dat gemeenten kijken welke aanpak het beste werkt. Toestemming van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is niet aan de orde zolang gemeenten binnen de kaders van de Participatiewet blijven. Er wordt geen volledig overzicht bijgehouden, omdat gemeenten zelf beleidsvrijheid hebben. 
Succesvolle aanpakken van gemeenten wil ik graag verspreiden bijvoorbeeld via het Gemeentenieuws. Daarnaast stimuleer ik, in nauwe samenwerking met Divosa, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), gemeenten om succesvolle aanpakken te delen via het kennisprogramma Vakkundig aan het Werk dat wordt uitgevoerd door ZonMw (het samenwerkingsverband van Zorg-onderzoek Nederland).

Vragen van het lid Jong, R.H. de (D66)

Vraag:
Hoe gaat het met de regionale mobiliteitsteams (RMT's)? Wat kunnen we nog leren terwijl de aanpak loopt? Wat is ervoor nodig om dit te blijven doen?

Antwoord:
In de afgelopen periode is de dienstverlening door 35 regionale mobiliteitsteams (RMT's) gefaseerd tot stand gekomen en inmiddels zijn alle RMT’s operationeel. De RMT's zullen tot en met eind 2022 dienstverlening aanbieden aan werkzoekenden die sinds de coronacrisis werkloos zijn of werkloos dreigen te worden. De eerste resultaten van de monitor van de RMT's deel ik voor het einde van dit jaar met uw Kamer. Hierin zullen ook de lessen aan bod komen, die we tot dan toe hebben kunnen trekken. 
 


Vraag:
Ziet de staatssecretaris mogelijkheden om de voorlichting te intensiveren om het risico op overbelasting en uiteindelijk burn-out te beperken?

Antwoord:
Ja, en deze mogelijkheden worden ook volop benut in het kader van zowel de Brede Maatschappelijke Samenwerking Burn-outklachten als thuiswerken (zie de Kamerbrief van 15 november jl., Kamerstukken II 2021/2022, 25883, nr. 421). Zo is recent in de Week van de Werkstress onder meer met publiekscampagnes aandacht gevraagd voor werkstress op de werkvloer. Daarnaast hebben de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport samen de campagne ‘Hey, het is oké op de werkvloer’ gelanceerd, gericht op het mentaal welzijn van werkenden en aandacht voor psychische klachten op het werk. In 2022 start voorts een publiekscampagne om de aandacht voor ongezonde (werk)druk in de maatschappij te vergroten. Het kabinet blijft bovendien thuiswerkers en andere werkenden op www.hoewerktnederland.nl en op www.Arboportaal.nl ondersteunen met tips en informatie om mentaal en fysiek gezond te blijven.



 


Vraag:
Weet de staatssecretaris de stand van zaken voor het kunnen aanbieden van een voltijdbonus? Deze mogelijkheid zou door de minister voor Medische Zorg en Sport aangedragen zijn aan het College voor de Rechten van de Mens. Verzoek is om deze mogelijkheid goed juridisch te onderzoeken.

Antwoord:
Ik heb begrepen dat op dit moment de laatste hand wordt gelegd aan de brief waarmee het advies door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) naar uw Kamer wordt gezonden. Deze zal op afzienbare termijn uw Kamer bereiken.


Vraag:
Kan de staatssecretaris kijken of in de fiscaliteit echt geen onderscheid gemaakt zou mogen worden naar arbeidsduur? Kan de staatssecretaris een helder antwoord geven of dit juridisch kan of niet?

Antwoord:
Op dit moment zien we verschillende kwetsbaarheden om onderscheid in de fiscaliteit te maken naar arbeidsduur. Zo is de huidige urenregistratie onvoldoende controleerbaar en is het risico op misbruik groot. Op dit moment is niet duidelijk of het juridisch mogelijk is of niet. Mijn ministerie zal contact opnemen met het ministerie van Financiën om te bespreken of dit nader kan worden bekeken.

Vraag:
Ik vind dat het concurrentiebeding in situaties gebruikt wordt waar dit niet strikt noodzakelijk is. Bijvoorbeeld bij een medewerker op de kinderopvang die nergens anders in de stad meer aan de slag kan. Juist als de arbeidsmarkt krap is moeten werkenden van die vrijheid ook kunnen profiteren, en voor de beste werkgever moeten kunnen kiezen. Is de staatssecretaris het met mij eens dat het nu tijd is om het concurrentiebeding ook echt te gaan moderniseren? Wat is de stand van zaken bij het gesprek met de sociale partners? Lukt het om overeenstemming te krijgen over een variant?

Antwoord:
Bij Kamerbrief van 25 juni jl. (Kamerstukken II, 2021/2022, 29544, nr. 1064) heeft de minister het onderzoek naar de werking van het concurrentiebeding aan de Tweede Kamer aangeboden. Het onderzoek liet zien dat het concurrentiebeding steeds vaker wordt ingezet. Het beding wordt door veel werkgevers als standaardclausule gebruikt, en vrij breed over het bedrijf ingezet, waarbij ook werknemers onder het beding vallen bij wie er geen specifieke noodzaak voor is. De minister heeft dan ook aangegeven dat de resultaten van het rapport aanleiding geven om het concurrentiebeding te bezien.

Aan de Tweede Kamer is toegezegd dat beleidsopties tot aanpassing van het concurrentiebeding zullen worden uitgewerkt, in overleg met sociale partners. De intentie was om de Tweede Kamer hierover eind 2021 te informeren, dit zal begin 2022 worden.
Er is een eerste ambtelijk gesprek geweest met de sociale partners over dit onderwerp. De sociale partners zijn bereid om mee te denken over de aanpassing van het concurrentiebeding. In de kamerbrief begin 2022 zal ik verschillende pakketten met beleidsopties schetsen en daarbij benoemen voor welke beleidsopties er draagvlak lijkt te zijn.
 


Vraag:
Wat is de stand van zaken met betrekking tot quick-fixes in het toeslagenstelsel? Vindt de staatssecretaris dat er voldoende voortgang wordt geboekt?

Antwoord:
De staatssecretaris van Financiën heeft u dinsdagmiddag per brief geïnformeerd over het vervolg op de reactie inzake de motie Lodders/Van Weyenberg: inventarisatie knelpunten en oplossingen in het huidige toeslagensysteem. Daarin is ook een variant uitgewerkt rondom het ontbreken van een Alleenstaande Ouder Kop (ALO-kop) voor gezinnen gedurende de periode dat de partner nog moet nareizen. 
De geïnventariseerde knelpunten en oplossingen variëren tussen zaken die nu opgepakt worden tot maatregelen waar besluitvorming voor aan het volgend kabinet is.
Verder zijn we in gesprek met Vluchtelingenwerk, de Dienst Toeslagen en Divosa om te bezien wat er extra mogelijk is om te voorkomen dat statushouders kindgebonden budget terug moeten betalen. Dit is een breder gesprek en gaat ook over de Kinderopvang Toeslag. Uiterlijk eind januari zal ik uw Kamer informeren middels een afschrift van de brief aan Vluchtelingenwerk.


Vragen van het lid Nijboer, H. (PvdA)

Vraag:
Doet het kabinet genoeg om armoede onder kinderen te voorkomen? Zijn de plannen in de begroting van volgend jaar voldoende om het aantal kinderen in armoede echt naar beneden te brengen?

Antwoord:
In de eerste rapportage ambitie kinderarmoede is een lichte daling in de kinderarmoedecijfers te zien, maar er is verdergaande inzet nodig om de streefcijfers te behalen (Kamerstukken II, 2020-2021, 24515, nr.612). Zoals in de eerste rapportage ambities kinderarmoede (Kamerstukken II, 2020-2021, 24515, nr. 608) is aangegeven, zijn extra acties in gang gezet om kinderen die opgroeien in armoede te bereiken en te ondersteunen, zoals de subsidie armoedepartijen Sam& verlengen tot en met eind 2022 en de voortzetting en uitbreiding van de inzet van ervaringsdeskundigen met Sterk uit Armoede, het zoeken van verdere aansluiting met relevante programma’s en trajecten, zoals de Gelijke Kansen Alliantie vanuit het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), het in samenwerking met de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) ondersteunen van de publiek-private samenwerking Alliantie Kinderarmoede ondersteunen met als inzet om te komen tot een concreet actieplan en meer aandacht genereren voor de preventie van geldzorgen.
Het is aan een nieuw kabinet om het kinderarmoedebeleid de komende jaren verder vorm te geven en het maatschappelijke en politieke debat te voeren over de hoogte van het minimumloon, de toereikendheid van het sociaal minimum en het toeslagensysteem. Het kabinet heeft in reactie op de motie van het lid Omtzigt c.s.  reeds toegezegd om een commissie in te stellen die onderzoek gaat doen naar de hoogte van het sociaal minimum voor verschillende huishoudtypen. Zoals toegezegd tijdens het debat over het wetsvoorstel niet-indexeren van de kinderbijslag op 13 oktober jl. zal de commissie ook ingaan op de systematiek van het sociaal minimum en alternatieven hiervoor.


Vraag:
Is de staatssecretaris bereid om bij de beslagvrije voet de ruimte te bieden om mensen tegemoet te komen, zodat wordt voorkomen dat naar de kantonrechter moet worden gegaan voor een uitzondering?

Antwoord:
De beslagvrije voet is een minimum dat in acht moet worden genomen. De schuldenaar kan zonder gang naar de rechter in gesprek met de schuldeiser over wat hij/zij gezien de situatie het beste kan aflossen. Dat kan bijvoorbeeld door een langere aflossingstermijn met lagere termijnbedragen af te spreken. Daarvoor kan de schuldenaar contact opnemen met de (coördinerende) deurwaarder of contactpersonen bij beslagleggende partijen zoals UWV en SVB. Als de schuldenaar daar hulp bij nodig heeft, kan dat bijvoorbeeld via een schuldhulpverlener of vrijwilliger. Komen de schuldenaar en schuldeiser er niet uit, dan kan de schuldenaar aan de kantonrechter vragen om de beslagvrije voet op te hogen.
 


Vraag:
Kan de staatssecretaris aangeven wat hij doet om de flexibilisering van de arbeidsmarkt een halt toe te roepen?

Antwoord:
De eerste stappen richting een arbeidsmarkt in balans, waarbij de flexibilisering een halt wordt toegeroepen, zijn onder dit kabinet gezet. Ik noem de belangrijkste stappen die gezet zijn. Via de Wet Arbeidsmarkt in Balans (WAB) heeft het kabinet in een gelijktijdige beweging vaste contracten ‘minder vast’ gemaakt, en flexibele contracten ‘minder flexibel’ en de negatieve effecten van specifieke vormen van flexibele arbeid beprijsd. Naast maatregelen gericht op werknemers zijn ook op zzp gebied eerste stappen gezet: de zelfstandigenaftrek wordt inmiddels stapsgewijs verlaagd en in het pensioenakkoord afgesproken dat er een wettelijke verzekeringsplicht komt voor het arbeidsongeschiktheidsrisico voor zelfstandigen.

In lijn met de rapporten van de Commissie Regulering van Werk en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) is de afgelopen jaren al gewerkt naar een gelijker speelveld voor verschillende contractvormen en daarmee aan het tegengaan van flexibilisering ingegeven door kostenverschillen. De ingezette wijzigingen zijn een eerste stap. De komende jaren zullen verdere stappen in deze richting moeten worden gezet.

 


Vraag:
Als inwoner in Nederland hebben ze er bijna een hekel aan als je gaat samenwonen. Dit zie je in meerdere regelingen; AOW, toeslagen, kindgebondenbudget, schuldsanering e.d. Ik vraag de staatssecretaris, als je alles bij elkaar optelt, is het dan wel redelijk om overal iets vanaf te halen als je gaat samenwonen?

Antwoord:
Het punt dat samenwonen effect heeft op de hoogte van verschillende van onze sociale regelingen en daarmee financieel onaantrekkelijk kan zijn herken ik. Om de sociale zekerheid zo goed mogelijk te richten op diegenen die het nodig hebben, wordt in regelingen rekening gehouden met de samenstelling van het huishouden. Samenwonen brengen schaalvoordelen met zich mee, omdat binnen een huishouden kosten kunnen worden gedeeld. Als één van de voorbeelden wordt door het lid Nijboer de Algemene Ouderdomswet (AOW) genoemd. Er is op 31 maart van dit jaar een verkenning naar uw Kamer gestuurd (bijlage bij Kamerstukken II, 2020/2021, 32043, nr. 558), waarin is onderzocht op welke wijze de leefvormen binnen de AOW anders ingericht zouden kunnen worden. Dit is onderzocht omdat de huidige inrichting complex is en niet meer goed aansluit bij de beleving van burgers en de maatschappelijke ontwikkelingen. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft dit ook gesignaleerd in de Knelpuntenbrief wet- en regelgeving SVB van deze zomer (bijlage bij Kamerstukken II, 2020/2021, 26448, nr. 652, d.d. 6 juli 2021). Uit de eerdergenoemde verkenning blijkt dat alle onderzochte varianten voor- en nadelen kennen en budgettaire- en inkomenseffecten met zich meebrengen. Ook laat de verkenning zien dat de manier waarop dit in de AOW wordt geregeld in samenhang moet worden bezien met de wijze waarop samenwonen doorwerkt in andere regelingen, zoals de Toeslagen en de Participatiewet. Ik deel, aansluitend op het pleidooi van het lid Nijboer, dat er fundamentele keuzes nodig zijn om wijzigingen door te voeren in de wijze waarop het gaan samenwonen effect heeft op de hoogte van uitkeringen en toeslagen. Ik kijk dan ook uit naar het debat met uw Kamer over deze verkenning.


Vragen van het lid Palland, H.M. (CDA)

Vraag:
Hoe gaat de staatssecretaris de inzet en resultaat van de extra € 100 miljoen, die als extra investering is vrijgemaakt ten behoeve van de uitvoeringscapaciteit, monitoren om het implementeren van vernieuwingen van het arbeidsmarktbeleid en bijbehorende instrumenten geen vertraging te laten oplopen door gebrekkige uitvoeringscapaciteit?

Antwoord:
Vooruitlopend op de kabinetsreactie op het traject ‘Werk aan de Uitvoering’ (WAU) investeert het kabinet € 100 miljoen in het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI) vanaf 2022. Deze middelen worden specifiek ingezet voor onderhoud en modernisering van de ICT, het verbeteren van de dienstverlening, het bieden van maatwerk en ter uitbreiding van de artsen- en handhavingscapaciteit. Voor BKWI wordt structureel extra ontwikkelcapaciteit beschikbaar gesteld.

Over de inzet van deze middelen zijn afspraken gemaakt met de uitvoeringsorganisaties. Samen met de uitvoeringsorganisaties maken we daarbinnen goede afwegingen over de inzet op projecten die toezien op het waarborgen van de continuïteit van de dienstverlening, de inzet op het verbeteren van de stabiliteit van systemen en de inzet en ruimte om de nodige vernieuwingen aan te brengen. Monitoring van de effecten op de uitvoeringscapaciteit en op de resultaten van de afzonderlijke projecten vindt periodiek plaats. Aan de hand daarvan ga ik waar nodig het gesprek aan. Uw Kamer neem ik hier halfjaarlijks in mee via de Stand van de uitvoering.
 


Vraag:
Hoe staat het nu met de toepassing van de MKB Verzuim-ontzorg-verzekering in de markt? Hoe zit het met de toegankelijkheid op basis van premieontwikkeling? Voorziet dit daadwerkelijk in een behoefte van kleinere werkgevers en werkt het zoals we beoogden? Kan dit geëvalueerd worden?

Antwoord:
In april jl. is de Tweede Kamer geïnformeerd over de ontwikkelingen rond de MKB verzuim-ontzorg-verzekering (Kamerstukken II 2020/21, 29 544, nr. 1046). Werkgeversorganisaties en het Verbond van Verzekeraars gaven toen aan positief te zijn over dit verzekeringsproduct en de werking er van. Deze twee partijen hebben de afspraak gemaakt het convenant over deze verzekering jaarlijks te evalueren en daarbij aandacht te hebben voor schadelastontwikkeling, klachten en klanttevredenheid. In het voorjaar van 2022 zal de Tweede Kamer weer een update ontvangen van de monitoring van de ontwikkelingen rond de MKB verzuim-ontzorg-verzekering.
 


Vraag:
Weten we voldoende wat er nodig is om gezinnen tegemoet te komen en de combinatie met werken te faciliteren, waarbij gezinnen worden ontzorgd? Het lijkt het CDA goed dat hier fundamenteel onderzoek naar wordt gedaan en werk van wordt gemaakt. Hoe staat de minister tegenover een (interdepartementaal) onderzoek hieromtrent?

Antwoord:
Er ligt en loopt al veel voor de combinatie van arbeid en zorg voor gezinnen.
De coronacrisis heeft grote invloed gehad op de druk die ouders ervaren bij de combinatie van werk en zorg. In het huidige maatregelenpakket is er dan ook bewust voor gekozen om scholen en kinderopvang open te houden. 
Verder heeft het kabinet het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) naar deeltijdwerk laten uitvoeren. Dit geeft een objectief beeld van de stand van zaken, de oorzaken en gevolgen van deeltijdwerk. Ook bevat het rapport verschillende beleidsvarianten om de urenbeslissing te beïnvloeden. De maatregelen betreffen het belasting- en toeslagenstelsel, verlofregelingen en kinderopvang. Het kabinet heeft in vervolg op dit IBO opdracht gegeven tot de Scenariostudie Vormgeving Kindvoorzieningen (SVK). Dit rapport bevat scenario's met een andere inrichting van de voorzieningen voor gezinnen met kinderen van 0 tot 12 jaar en heeft voornamelijk betrekking op verlof, kinderopvang en primair onderwijs. Het is aan een volgend kabinet om basis van het IBO en de SVK keuzes te maken en vervolgstappen te zetten.
Verder heeft het kabinet de Sociaal-Economische Raad (SER) gevraagd om haar te adviseren over de toekomst van hybride werken. Daarbij is de SER expliciet gevraagd in te gaan op de combinatie tussen werk-privé en werk-(zorg)taken. Naar verwachting komt de SER begin 2022 met een advies over de toekomst van hybride werken. Met het advies van de SER kan het nieuwe kabinet een agenda voor de toekomst van hybride werken opstellen.
Ten slotte: op dit moment is flexibel werken, zowel als het gaat om het aantal uren dat iemand werkt als de werktijden, al mogelijk op grond van de Wet flexibel werken. De wet heeft als doel om te zorgen voor een betere balans tussen werken, zorgen en scholing. Ook kan de werknemer het verzoek doen om op een andere plek te werken, bijvoorbeeld thuis of in een vestiging dichter bij huis. Het is aan de werkgever om zo’n verzoek te beoordelen.   


Vraag:
In de landen om ons heen maakt het ondersteunen van werkgevers in hun loonkosten bij conjunctuurschommelingen deel uit van het sociaaleconomische stelsel. Hoe denkt de staatssecretaris over het inzetten van een deeltijd WW-uitkering om economische dips op te vangen?

Antwoord:
Zoals in de Kamerbrief van 23 november jl. (Kamerstukken II, 2021/2022, 35420, nr. 422) over de structurele crisisregeling (lange termijn opvolger van de WTV/deeltijd-WW/calamiteitenregeling) uiteengezet, kleven er vanuit economisch perspectief bezwaren aan het opvangen van economische schommelingen in een structurele regeling.
Het is onwenselijk om ook bij “reguliere” conjuncturele schommelingen ondersteuning te bieden voor loonkosten. Dat verstoort de noodzakelijke dynamiek in de economie. Faillissementen blijven uit en de wenselijke mobiliteit van werknemers neemt af.
Werkgevers kunnen gaan anticiperen op de helpende hand van de overheid, als de overheid het ondernemersrisico overneemt.
De kans op oneigenlijk gebruik bestaat, bijvoorbeeld als we steunen bij (permanent) veranderende marktomstandigheden, reorganisaties of mismanagement die zorgen voor omzetverlies. 
In de landen om ons heen is inderdaad wel een regeling die in economische schommelingen een vangnet biedt. Echter, er zijn vaak forse consequenties aan gebruik verbonden voor met name werknemers (bijvoorbeeld opsouperen vakantiedagen en reductie van salaris) om lichtzinnig gebruik te voorkomen en de verstorende werking te beperken. Ook brengen deze regelingen forse kosten met zich mee.  
Ik begrijp goed dat je kunt verschillen van mening over de wenselijkheid van zo’n regeling. Maar het is juist daarom dat ik de eventuele verdere uitwerking van een structurele crisisregeling aan het volgende kabinet laat.


Vraag:
Kan de staatssecretaris aangeven of het budget van de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) volledig wordt benut?

Antwoord:
In de periode 1 januari tot en met 30 september 2021 was er de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) om huishoudens te ondersteunen bij het betalen van hun noodzakelijke kosten, als zij (een deel van) hun inkomen als gevolg van corona zagen wegvallen en daardoor de noodzakelijke kosten niet meer konden voldoen. Het kabinet heeft hiervoor €260 miljoen euro aan gemeenten beschikbaar gesteld via het gemeentefonds. Gemeenten hoeven geen verantwoording aan het rijk af te leggen over de besteding van deze middelen. Er is dus geen beeld te geven van de totale benutting van de middelen. Gemeenten hebben aangeven dat ze eventueel resterende middelen blijven benutten bij het ondersteunen van huishoudens onder meer via de reguliere bijzondere bijstand, noodfondsen of maatwerkloketten.


Vraag:
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het AOW-hiaat van zzp-ers?

Antwoord:
In de motie wordt de regering verzocht voor de groep zelfstandigen die reeds ziek was voor de verhoging van de AOW-leeftijd in 2013 en geen toegang heeft tot de overbruggingsuitkering (OBR) of andere voorzieningen, een compensatieregeling inclusief dekking uit te werken en voor te leggen aan de Kamer. Het kabinet heeft deze motie in behandeling en beziet op dit moment de mogelijkheden om te komen tot een regeling die past binnen de juridische kaders. Ik verwacht dat de Kamer hierover in het voorjaar bericht kan worden.
 


Vraag:
Om te voorkomen dat grensarbeiders worden geconfronteerd met mogelijke negatieve fiscale gevolgen werd een overeenkomst met Duitsland als België afgesloten en verlengd. Is de staatssecretaris voornemens om deze overeenkomst opnieuw te verlengen?

Antwoord:
De fiscaliteit valt onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van Financiën.

In onze gezamenlijke brief van 26 november 2021 (2021Z21810) over de aanvullende aanpassingen in het steunpakket in het vierde kwartaal heeft de staatssecretaris van Financiën aangegeven dat België en Duitsland zullen worden benaderd voor een verdere verlenging van de overeenkomsten over de behandeling van thuiswerkdagen onder de belastingverdragen.

Voor de sociale zekerheid geldt dat het onderwerp van verlenging van de afspraken over de behandeling van thuiswerken op de agenda staat van een Europees overleg dat plaats zal vinden op 15 en 16 december. Het is mijn inzet en verwachting dat deze afspraken verlengd zullen worden. Daarnaast streven de staatssecretaris van Financiën en ik er naar uw Kamer voor het eind van het jaar te informeren over onze visie op de toekomst van thuiswerken voor grensarbeiders zowel voor de sociale zekerheid als voor de fiscaliteit.


Vraag:
Tot het einde van het jaar loopt de "NL Leert Door" en in maart wordt de STAP-regeling ingevoerd. Daar zit een gat tussen in tijd. Hoe gaat de staatssecretaris hiermee om? Voor ons is het uitgangspunt dat we uiteindelijk afscheid nemen van de wirwar aan losse initiatieven en regelingen op dit vlak en een fundamentele structuur bouwen voor Leven Lang Ontwikkelen (LLO), waarbij we alle doelgroepen bereiken en supporten. In het bijzonder MBO-vak-/praktijkgeschoolden en met name gericht op toeleiding naar tekortsectoren zoals techniek en zorg.

Antwoord:
Ik ben het met het CDA eens dat het belangrijk is om de publieke regelingen gericht op scholing waar mogelijk te bundelen tot een fundamentele structuur. In afwachting van de totstandkoming van het Stimulering Arbeidsmarkt Positie (STAP-)budget was deze structuur ten tijde van de coronacrisis niet aanwezig. Daarom is NL Leert Door in het leven geroepen, om werkenden en werkzoekenden tijdens de coronacrisis te ondersteunen bij het behoud en in de overgang naar ander werk. Met de komst van het STAP-budget per 1 maart 2022 is er wel een infrastructuur om middelen voor scholing te bundelen. NL Leert Door met online scholing en NL leert door sectoraal maatwerk zullen nog heel 2022 doorlopen, waardoor er géén sprake is van een gat met de invoering van de STAP-regeling. Daarnaast is de subsidie van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) voor omscholing naar tekortsectoren beschikbaar voor werkgevers.

Het systeem van STAP biedt de mogelijkheid om vanaf 1 maart 2022 – als de basis staat – middelen te bundelen. Ook middelen voor scholing gericht op een bestedingsdoel of een doelgroep anders dan de bestedingsdoelen die nu binnen de STAP vallen, zijn via de structuur van STAP toe te kennen. Hiermee kan met het STAP-budget worden ingespeeld op ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met uitvoerbaarheid voor het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Doorontwikkeling kost tijd en niet alles kan tegelijkertijd.
 


Vraag:
De Kamer heeft zich al diverse malen uitgesproken voor de aanbevelingen van de commissie Roemer. Van belang is om hierop meer te sturen in wat nodig is: voor welke beroepen/sectoren, voor welke (tijdelijke) periode en op hoe het minder aantrekkelijk te maken voor andere situaties. Op welke wijze sturen we hierop, naast een arbeidsmarkttoets, en speelt bijvoorbeeld het rapport bevolkingsgroei hier een rol in voor de regering?

Antwoord:
Het beleid voor arbeidsmigratie van buiten de Europese Unie is erop gericht om het aanbod van arbeidskrachten uit de landen van herkomst af te stemmen op de behoeften van de Nederlandse arbeidsmarkt. Als een werkgever iemand van buiten de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte of Zwitserland in dienst wil nemen, is in principe een tewerkstellingsvergunning (twv) of gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (gvva) nodig. Bij een aanvraag voor een twv voert het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) een arbeidsmarkttoets uit: het UWV beoordeelt of er voldoende prioriteitgenietend aanbod binnen Nederland, de EU/EER of Zwitserland aanwezig is. In die zin ademt de ruimte voor arbeidsmigratie mee met de behoefte op de arbeidsmarkt. Voor bepaalde groepen bestaan speciale regelingen die een meer eenvoudige en snellere toegang faciliteren, zoals de kennismigrantenregeling. Het rapport van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) (Verkenning bevolking 2050) laat zien dat de Nederlandse bevolking in 2050 groter, grijzer en gemengder zal zijn. Arbeidsmigratie kan een deeloplossing zijn voor tekorten op de arbeidsmarkt die ontstaan door vergrijzing. Tegelijkertijd heeft migratie ook effect op andere beleidsdomeinen. Meer migratie leidt bijvoorbeeld tot een groter beroep op schaarse (collectieve) voorzieningen, zoals huisvesting. Het adresseren van de door het NIDI en CBS geschetste demografische ontwikkelingen vraagt dus om een integrale en domein-overstijgende aanpak.


Vraag:
Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen de aanbevelingen uit het rapport van de Algemene Rekenkamer over arbeidsuitbuiting en het zelfstandig strafbaar maken van arbeidsuitbuiting? Kan hij toezeggen dat het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met deze aanbevelingen aan de slag gaat?

Antwoord:
Het kabinet ondersteunt de aanbevelingen in het rapport van de Algemene Rekenkamer over arbeidsuitbuiting en wil deze uitvoeren. Het kabinet heeft in de recente voortgangsbrief van het programma Samen tegen Mensenhandel een pakket maatregelen aangekondigd die zien op de aanpak van arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling. Hierin is aangegeven dat het aanpassen van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) om meerdere redenen mogelijk en wenselijk is en dat daarnaast wordt ingezet op het beter benutten van bestaande instrumentarium om ernstige benadeelde werknemers te beschermen. Hiermee werd uitvoering gegeven aan de motie-Simons/Maatoug over het verkennen van het verbreden van de juridische definitie van arbeidsuitbuiting. Ingeschat wordt dat een dergelijke wijziging van artikel 273f Sr in totaal €20 miljoen aan structurele kosten meebrengt. Hiervoor is momenteel geen dekking. Het is aan een volgend kabinet om te besluiten of artikel 273f Sr moet worden herzien en zo ja, om financiële dekking hiervoor te vinden.

In de voortgangsbrief programma Samen tegen Mensenhandel van 17 november jl. (2021Z20650) wordt aan uw Kamer de huidige denkrichting geschetst rond de wijze waarop het artikel 273f Sr zou kunnen worden gewijzigd. In die brief wordt uitgelegd dat het doel van deze wijziging is allereerst om de strafbaarstelling als geheel toegankelijker te maken. Verder wordt met de herziening beoogd om de strafrechtelijke aansprakelijkheid op een aantal onderdelen te verruimen, onder meer door het laten vervallen van de impliciete uitbuitingsbestanddelen. De voorgestelde wetswijzigingen verbeteren de onderlinge samenhang en mogelijkheden tot differentiatie tussen de verschillende strafrechtelijke verwijten die onder het huidige artikel 273f Wetboek van Strafrecht schuilgaan. Bovendien bewerkstelligen de voorgestelde wijzigingen dat bepaalde onderdelen een ruimer bereik krijgen (waarmee de bewijslast wordt verlicht) en alle voorwaarden voor strafbaarheid weer in de wet zijn opgenomen. Tot slot maken zij de strafbaarstelling van mensenhandel-gerelateerde gedragingen als geheel toegankelijker.


Vraag:
Hoe mooi zou het zijn om in elk bedrijf tenminste 1 Harrie te hebben. Is de staatssecretaris daartoe bereid?

Antwoord:
Ik ben het met de leden van de CDA-fractie eens dat persoonlijke ondersteuning van mensen met een arbeidsbeperking op de werkvloer van groot belang is. Harries kunnen daarbij een goede rol spelen.
Mensen met een arbeidsbeperking zijn verschillend en hun behoefte aan ondersteuning ook. Daarom is het belangrijk dat ondersteuning op maat plaatsvindt. Het wetsvoorstel Breed Offensief stelt meer waarborgen in de Participatiewet voor, om ondersteuning op maat te bieden.
Het kan gaan om de inzet van een erkende jobcoach, maar het kan bijvoorbeeld ook gaan om de inzet van zogenoemde ‘Harries’, waarbij naaste collega’s de begeleiding op de werkplek op zich nemen of een combinatie van beide.
Het is aan de gemeente om te beoordelen welke vorm van persoonlijke ondersteuning in een concrete individuele situatie geboden is en om daarover met de werkgever en werkzoekende afspraken te maken.


Vraag:
Het breed gedragen, maar nog niet behandelde Breed Offensief ligt op de plank. Een aantal punten is inmiddels via de Verzamelwet of anders effectief gemaakt, kunnen we meer van de goede dingen hiervan in gang zetten en naar voren halen?

Antwoord:
Samen met betrokken partijen heeft het kabinet het Breed Offensief gelanceerd: een pakket maatregelen gericht op het vergroten van de kans op werk van mensen met een arbeidsbeperking. De maatregelen uit het Breed Offensief omvatten wijzigingen van wetgeving, van lagere regelgeving en van de uitvoering. Het wetsvoorstel (Kamerstukken II, 2019/2020, 35394, nr. 2) is door de Tweede Kamer controversieel verklaard en wacht dus op verdere behandeling.
Twee onderdelen zijn overgeheveld naar de Verzamelwet SZW 2022 (Kamerstukken II, 2020/2021, 35897, nr. 2), dat recent door de Tweede Kamer is aanvaard. Dit betreft het wegnemen van administratieve knelpunten van de no-riskpolis voor werkgevers en - via het amendement van de leden Maatoug en Gijs van Dijk (Kamerstukken II, 2021/2022, 35897, nr. 14) - verbeteringen van de individuele studietoeslag Participatiewet.
Andere onderdelen van het wetsvoorstel betreffen verbeteringen van het instrument loonkostensubsidie, extra waarborgen voor ondersteuning op maat, een nieuwe vrijlating van een deel van het arbeidsinkomen voor mensen die in deeltijd met loonkostensubsidie werken, een uitzondering op de vierwekenzoektermijn voor jongeren (< 27 jaar) met een arbeidsbeperking en verbeteringen in de werking van het loonkostenvoordeel. Deze onderdelen konden niet worden overgeheveld naar andere wetsvoorstellen.
Ik hoop dat het wetsvoorstel Breed Offensief snel behandeld kan worden. 


Vragen van het lid Peters, W.P.H.J. (CDA)

Vraag:
Is de staatssecretaris het eens met het CDA dat een mens intrinsiek van waarde is en dat een mens hulp verdient, zonder mitsen en maren?

Antwoord:
Ik onderschrijf zeer dat elk mens intrinsiek van waarde is. Elk mens is uniek en heeft zowel talenten als beperkingen. Daarbij kunnen mensen in omstandigheden komen die nopen tot ondersteuning. Die ondersteuning kan worden geboden vanuit de samenleving, maar ook vanuit de overheid. Voor wat betreft ondersteuning vanuit de overheid is het van belang dat er kaders worden gesteld en dat professionals steeds goed met burgers kijken naar hun mogelijkheden en die mogelijkheden stimuleren en versterken.
 


Vraag:
Eerder is een motie ingediend om niet inbare verhogingen op schulden bij de overheid kwijt te schelden. Commerciële bedrijven zouden dergelijke schulden allang voor een fractie van de papieren waarde van de hand gedaan. Wat is stand van zaken van deze moties?

Antwoord:
Met mijn brief van 13 september 2021 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitvoering van de motie van Peters/Van Dijk over de mogelijkheden om door de overheid gecreëerde en oninbare verhogingen in een 'uitzonderingsjaar' kwijt te schelden (Kamerstukken II, 2020/2021, 24515, nr. 610). Met deze brief is ook het onderzoeksrapport Ophogingen van Panteia aan de Tweede Kamer aangeboden. Het onderzoek laat zien dat invoering van een uitzonderingsjaar - waarin alle door de overheid gecreëerde en oninbare verhogingen worden kwijtgescholden - niet nodig noch wenselijk is.
Een uitzonderingsjaar biedt alleen soelaas voor de groep mensen die nog geen problematische schulden heeft, anders is kwijtschelding van de ophoging alleen onvoldoende. Er is dan meer nodig, ook ten aanzien van de initiële vordering zelf.
Een uitzonderingsjaar is een oplossing als er nauwelijks private schulden zijn. Uit het onderzoek blijkt dat juist private partijen de grootste schuldeiser zijn. Als de door de overheid gecreëerde en oninbare verhogingen worden kwijtgescholden blijven er naast de initiële vordering nog grote schulden aan private schuldeisers over, met een gemiddelde van 71% op de gehele schuldenlast.
Daarnaast zijn er al mogelijkheden om mensen met schulden meer ruimte te bieden zoals de noodstopprocedure en de algehele kwijtschelding die is opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht. Ook mogen overheden die sociale zekerheidswetten uitvoeren sinds april 2021 gaan meewerken aan schuldregelingen tegen finale kwijting. Het is belangrijk om deze punten eerst goed te benutten voordat tot nieuwe initiatieven wordt overgaan.
Overigens is recent de mogelijkheid voor de Sociale Verzekeringsbank (SVB), Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en gemeenten om mee te werken aan minnelijke schuldregeling uitgebreid. Zij mogen nu ook instemmen met een schuldregeling in geval er sprake is van overtreding van de inlichtingenplicht, tenzij er sprake is van opzet of grove schuld. Daartoe is onder andere artikel 60c van de Participatiewet aangepast.


Vraag:
Hoe werkt de minister aan het voorkomen van dakloosheid en het uit huis zetten van mensen? Hoe verhoudt dit zich tot de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening?

Antwoord:
Ten allen tijde moet worden voorkomen dat mensen hun huis uitgezet worden als gevolg van schulden. De wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening verplicht verhuurders om gegevens over mensen met huurachterstanden in een vroeg stadium te delen met gemeenten. Deze wetswijziging is op 1 januari 2021 in werking getreden. Hierdoor krijgen gemeenten mensen met huurachterstanden sneller in beeld en kunnen zij schuldhulpverlening aanbieden om zo huisuitzettingen te voorkomen. Specifieke afspraken over vroegsignalering zijn onder andere vastgelegd in het convenant vroegsignalering van de NVVK (branchevereniging voor schuldhulp en financiële dienstverlening). Partijen als Aedes, koepelorganisaties van studentenhuisvesters, private en particuliere verhuurders hebben dit convenant ondertekend. Het voorkomen van huisuitzettingen door vroegsignalering is ook onderdeel van het plan van aanpak 'Een (t)huis, een toekomst'. Dit is een breed plan van aanpak van het kabinet om dakloosheid tegen te gaan. 
 


Vraag:
Er is een schuldenknooppunt ontwikkeld. Kan de staatssecretaris aangeven of het klopt dat de overheid, de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) hier niet op zijn aangesloten? Zo ja, waarom niet en wat gaat de staatssecretaris daar aan doen?

Antwoord:
Een groot aantal gemeenten en schuldeisers is inmiddels aangesloten op het schuldenknooppunt. Zij maken via het schuldenknooppunt op een veilige, digitale en grotendeels geautomatiseerde manier afspraken over het oplossen van schulden. De Belastingdienst en het Uitvoersingsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) zijn in gesprek over aansluiting op het Schuldenknooppunt. Voor deze grote organisaties vereist aansluiting op het schuldenknooppunt aanpassingen in de werkprocessen en de autorisaties van medewerkers.
 


Vragen van het lid Maatoug, S. (GroenLinks)

Vraag:
Rechterlijke uitspraken over de Participatiewet worden niet bijgehouden, terwijl de Kamer moet weten hoe de wet wordt toegepast. Mijn vraag aan de staatssecretaris is: gaat u de rechterlijke uitspraken bijhouden en zo niet, kunt u dat uitleggen?

Antwoord:
Het belang om ontwikkelingen binnen de jurisprudentie te volgen onderschrijf ik volledig. De op rechtspraak.nl gepubliceerde uitspraken van rechtbanken en de Centrale Raad van Beroep worden gemonitord op nieuwe ontwikkelingen. Van relevante ontwikkelingen in de rechtspraak word ik vervolgens op de hoogte gesteld. Voor de uiteindelijke uitvoering van de wet is de wijze waarop jurisprudentie vertaald wordt het belangrijkst. Ik wil daarom ook vooral de al bestaande overleggen met uitvoeringsorganisaties en gebruikers blijven gebruiken om hierover in gesprek te blijven. In combinatie met onder meer de rapportages vanuit het dit jaar opgestarte Signaleringsteam van de Landelijke Cliëntenraad (LCR), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Inspectie SZW, verschaffen deze gesprekken een goed beeld hoe de wet wordt toegepast en waar mogelijk aanpassingen gewenst zijn.


Vraag:
Wethouders in Nederland werken door en zetten concrete stappen. Het experimenteren van gemeenten willen we niet in de weg zitten met rechtspraak. Zou de staatssecretaris hier gewoon ruimte voor willen geven?

Antwoord:
Ik onderschrijf het belang voor gemeenten om nieuwe manieren te kunnen ontwikkelen om bijstandsgerechtigden te ondersteunen, zoals bij het vinden van betaald werk. Goede methodologische experimenten kunnen bijdragen aan effectiever beleid. Uitgangspunt daarbij is dat gemeenten zich houden aan de kaders van de Participatiewet.
Voor gemeenten bestaat daarnaast de mogelijkheid om gebruik te maken van het experimenteerartikel in de Participatiewet (artikel 83, eerste lid). Om gebruik te maken van dit experimenteerartikel kunnen gemeenten met ideeën komen voor een experimentopzet, die uiteindelijk vertaald moeten worden in een Algemene Maatregel van Bestuur. Gemeenten die op basis van dit artikel zijn aangewezen als experimenteergemeenten kunnen op onderdelen van de Participatiewet afwijken van de wet.


Vraag:
Hoeveel winst wordt in de sector kinderopvang gemaakt? Hoe zit het met de winst de afgelopen 5 jaar? Weet de staatssecretaris hoe het zit met de winst? Zo nee, zou de staatssecretaris het niet moeten willen weten?

Antwoord:
Het Waarborgfonds & Kenniscentrum Kinderopvang publiceert ieder jaar een overzicht van de financiële ontwikkelingen in de kinderopvang. In dit sectorrapport staat onder andere het gemiddelde resultaat. De onderzochte kinderopvangorganisaties vertegenwoordigde vorige meting samen circa 40% van de kindplaatsen. Het laatste jaar waarvoor cijfers beschikbaar zijn is 2020. Toen bedroeg het resultaat 4,1% voor vennootschapsbelasting waarvan 0,2% uitgekeerd is aan dividend. In de jaren 2015-2018 is de winst langzaam gestegen van 1,0% in 2015 tot 5,4% in 2018, en daarna weer licht gedaald. Tussen 2015 en 2019 schommelde de dividenduitkering tussen de 0,1% en 0,4%. Het CBS houdt ook cijfers over resultaten in de sector bij. Hier is dezelfde geleidelijke stijging te zien bij de resultaten voor belasting tussen 2015 en 2019.


Vraag:
Kan de staatssecretaris aangeven hoe het staat het met de uitvoering van de motie over het verbreden van de strafrechtdefinitie voor arbeidsuitbuiting?

Antwoord:
Het kabinet ondersteunt de aanbevelingen in het rapport van de Algemene Rekenkamer over arbeidsuitbuiting en wil deze uitvoeren. Het kabinet heeft in de recente voortgangsbrief van het programma Samen tegen Mensenhandel (2021Z20650, 17-11-2021) een pakket maatregelen aangekondigd die zien op de aanpak van arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling. Hierin is aangegeven dat het aanpassen van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) om meerdere redenen mogelijk en wenselijk is en dat daarnaast wordt ingezet op het beter benutten van bestaande instrumentarium om ernstige benadeelde werknemers te beschermen. Hiermee werd uitvoering gegeven aan de motie-Simons/Maatoug over het verkennen van het verbreden van de juridische definitie van arbeidsuitbuiting. Ingeschat wordt dat een dergelijke wijziging van artikel 273f Sr in totaal € 20 miljoen aan structurele kosten meebrengt. Hiervoor is momenteel geen dekking. Het is aan een volgend kabinet om te besluiten of artikel 273f Sr moet worden herzien en zo ja, om financiële dekking hiervoor te vinden.
In de voortgangsbrief programma Samen tegen Mensenhandel wordt aan uw Kamer de huidige denkrichting geschetst rond de wijze waarop het artikel 273f Sr zou kunnen worden gewijzigd. In die brief wordt uitgelegd dat het doel van deze wijziging is om de strafbaarstelling als geheel toegankelijker te maken. Verder wordt met de herziening beoogd om de strafrechtelijke aansprakelijkheid op een aantal onderdelen te verruimen, onder meer door het laten vervallen van de impliciete uitbuitingsbestanddelen. De voorgestelde wetswijzigingen verbeteren de onderlinge samenhang en mogelijkheden tot differentiatie tussen de verschillende strafrechtelijke verwijten die onder het huidige artikel 273f Wetboek van Strafrecht schuilgaan. Bovendien bewerkstelligen de voorgestelde wijzigingen dat bepaalde onderdelen een ruimer bereik krijgen (waarmee de bewijslast wordt verlicht) en alle voorwaarden voor strafbaarheid weer in de wet zijn opgenomen. Tot slot maken zij de strafbaarstelling van mensenhandel-gerelateerde gedragingen als geheel toegankelijker.


Vraag:
Bij heftige situaties heeft de inspectie niet genoeg tools om in te grijpen. Is de staatssecretaris bereid te kijken naar deze tools en het toevoegen van bevoegdheden aan het instrumentarium?

Antwoord:
In de recent gepubliceerde ‘Rapportage Inspectie SZW: kostenvoordelen en arbeidsuitbuiting’ concludeert de Inspectie SZW dat de ernstige problematiek van arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling effectiever kan worden aangepakt door de invoering van de mogelijkheid van bestuursrechtelijke stillegging bij vermoedens van ernstige overtredingen van de arbeidswetten. Onmiddellijke bestuursrechtelijke stillegging is een maatregel die in de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen reeds is voorgesteld als maatregel om potentiële slachtoffers van ernstige benadeling beter te beschermen en eerder uit een benarde situatie te kunnen halen. Ik kan me situaties voorstellen dat onmiddellijk ingrijpen door middel van stillegging door de Inspectie SZW ook bij ernstige benadeling, zoals onderbetaling of te lange werkdagen, nodig is en heb dan ook een positieve grondhouding bij deze maatregel. Ik vind wel dat de consequenties hiervan en de praktische uitwerking nog goed moeten worden doordacht. Daarnaast heb ik middelen vrijgemaakt voor het initiëren van een pilot om de eerste opvang van (mogelijke) slachtoffers van arbeidsuitbuiting (zogenaamde crisisbedden), óók beschikbaar te stellen voor ernstig benadeelden zonder geringste aanwijzing van mensenhandel. 
 


Vraag:
Vindt de staatssecretaris niet dat het tijd is om het minimumjeugdloon te verhogen?

Antwoord:
In Nederland hebben we een minimumjeugdloon dat zich gedurende de adolescentie opbouwt tot een volledig minimumloon. Daar is voor gekozen omdat hogere minimumjeugdlonen de werkgelegenheid voor jongeren negatief kunnen beïnvloeden en omdat verhoging van het wettelijk minimumjeugdloon een perverse prikkel kan geven in de scholingsbeslissing van jongeren. De mate waarin een werkgelegenheidseffect optreedt, hangt af van de omvang van de verhoging. Het kabinet erkent tegelijkertijd dat de sociaaleconomische en maatschappelijke positie van jongeren is veranderd. Daarom is besloten het minimumjeugdloon in twee stappen te verhogen en de leeftijd waarop het volledig wettelijk minimumloon geldt naar 21 jaar te verlagen. De leeftijdsgrens van 21 jaar sluit aan bij de onderhoudsplicht die ouders hebben voor kinderen tot 21 jaar. Deze wijzigingen zijn in 2017 en 2019 stapsgewijs doorgevoerd. Eventuele nieuwe aanpassingen aan het minimumjeugdloon zijn aan een volgend kabinet.


Vraag:
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) heeft een zeer praktische oplossing voor de sociaal-medische herbeoordelingen rondom 60 plus. Met het gigantische probleem dat we hebben, is het zonde om dit niet gewoon aan te pakken. Kan de Staatssecretaris uitleggen waarom we dit niet zo doen?

Antwoord:
Het niet meer beoordelen van zestigplussers lijkt op het eerste oog een praktische oplossing om het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) verlichting te bieden op het gebied van sociaal-medisch beoordelen. Er zitten echter nogal wat haken en ogen aan dit voorstel. Zoals ik in mijn brief van 29 november jl. heb geschreven zie ik het niet meer herbeoordelen van zestigplussers als een ingrijpende maatregel die zorgvuldige afweging vereist. Stoppen met het herbeoordelen van deze groep betekent dat  sommige mensen niet meer de uitkering zullen ontvangen die bij hun situatie past. Dit betreft ook mensen die na een herbeoordeling van het UWV een hogere uitkering Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) zouden krijgen. Stoppen met herbeoordelingen zou dus ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor deze mensen. Ik vind het daarom belangrijk om de impact van de maatregel verder te verkennen met UWV, de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde (NVVG) en sociale partners. In het voorjaar zal ik u informeren over de uitkomst hiervan. Overigens biedt de huidige wet geen ruimte om leeftijdsgrenzen te hanteren in het beoordelingsbeleid van het UWV. Om de maatregel rondom herbeoordelingen van zestigplussers in te voeren, dient er eerst een wetswijziging doorgevoerd te worden.




Vragen van het lid Ceder, D.G.M. (ChristenUnie)

Vraag:
Wat kan de staatssecretaris zeggen over de resultaten van de aanpak jeugdwerkloosheid?

Antwoord:
De regio’s zijn voorspoedig aan de slag met de uitvoering van de regionale aanpak jeugdwerkloosheid. De centrumgemeenten hebben extra middelen ontvangen voor het coördineren van een regionale aanpak. In veel gevallen liggen er regionale plannen en krijgt de uitvoering steeds meer vorm.
Werklozen en met werkloosheid bedreigde jongeren kunnen terecht bij de regionale mobiliteitsteams voor begeleiding naar werk of om- of bijscholing. De aantallen jongeren die werkloos raakten en ondersteuning zochten, zijn lager dan verwacht. Gemeenten richten zich daarom veelal op de groep jongeren die buiten beeld zijn geraakt (niet op school, geen werk, geen uitkering, geen startkwalificatie).
Voor kwetsbare schoolverlaters met een verhoogd risico op werkloosheid is er extra begeleiding bij de overgang van school naar werk en bij uitval terug naar school of werk. Hiervoor zijn middelen beschikbaar gesteld voor scholen en gemeenten. Dit vraagt om intensieve regionale samenwerking tussen scholen, gemeenten en andere partijen. 
De ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) zijn een praktijkgericht onderzoek gestart naar de uitvoering van de Aanpak Jeugdwerkloosheid. Dit onderzoek zal eind 2022 afgerond zijn. Ook is er een monitor naar kwetsbare jongeren op de arbeidsmarkt gestart. De eerste uitkomsten worden in maart 2022 verwacht.


Vraag:
Mijn fractie heeft eerder per motie het kabinet opgeroepen om te zorgen dat de overheid als grootste werkgever het goede voorbeeld geeft, door jongeren aan stages en leerwerkbanen te helpen. Kan de staatssecretaris aangeven hoe het hier mee staat?

Antwoord:
Onder leiding van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) wordt rijksbreed beleid ontwikkeld om de instroom van studenten en starters bij de Rijksoverheid te vergroten. Het ministerie van BZK en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) hebben met meerdere rijksorganisaties één op één overleg gehad om de mogelijkheden voor stagiairs uit het middelbaar beroepsonderwijs binnen het Rijk te vergroten.
Er bestaat een rijksbreed overlegorgaan van de stagecoördinatoren waar het onderwerp ‘vergroten van het aantal stageplekken’ op de agenda staat en successen en kennis worden gedeeld. Dit jaar zijn tot en met Q3 bijna 3000 stagiairs gestart. De huidige stand van zaken is vergelijkbaar met vorig jaar. Ondanks de impact van de coronacrisis is het aantal stageplekken op peil gebleven.


Vraag:
Wat ziet de staatssecretaris als eerste, belangrijkste stap op weg naar meer balans op de arbeidsmarkt? Groot onderhoud op de arbeidsmarkt is nodig. Goede rapporten (Borstlap en Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)) liggen op de planken. Staatssecretaris, staat alles in de steigers voor de opvolger?

Antwoord:
Het groot onderhoud is al begonnen. De eerste stappen naar een arbeidsmarkt in balans zijn onder dit kabinet gezet. In lijn met de rapporten van de Commissie Regulering van Werk en de WRR is de afgelopen jaren al gewerkt naar een gelijker speelveld voor verschillende contractvormen. Ik noem hierna de belangrijkste maatregelen:

  • met de Wet Arbeidsmarkt in Balans (WAB) heeft het kabinet in een gelijktijdige beweging vaste contracten ‘minder vast’ gemaakt, en flexibele contracten ‘minder flexibel’;

  • de zelfstandigenaftrek wordt stapsgewijs verlaagd;

  • conform het pensioenakkoord wordt momenteel gekeken naar een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering met opt-out mogelijkheid;

  • met onder andere ontwikkeladviezen, het STAP-budget en regionale mobiliteitsteams investeert het kabinet in menselijk kapitaal en een wendbare beroepsbevolking.

Er zijn dus belangrijke stappen gezet. Tegelijkertijd onderkent het kabinet dat een vervolg nodig is. Die verdere stappen zijn aan een volgend kabinet.

Het kabinet heeft de afgelopen periode voorbereidingen getroffen die het volgende kabinet in staat stellen om de aanbevelingen uit de genoemde rapporten verder ter hand te nemen.
In de woorden van de heer Ceder staat alles dus in de steigers voor het volgende kabinet.

Zoals vermeld in de kabinetsreactie zal in de volgende regeerperiodes in het bijzonder verdere aandacht nodig zijn voor:

  • de verschillen tussen contractvormen (vast, flex en zzp);

  • effectieve dienstverlening en investeringen in menselijk kapitaal;

  • de beweging naar regels die nog beter aansluiten bij de behoeften van werkenden en werkgevers, ongeacht de contractvorm.

Vraag:
De financiering voor de Ambachtsacademie loopt komend jaar af, maar de opgebouwde kennis en infrastructuur moeten we behouden. Hoe denkt de staatssecretaris hierover? (ik overweeg een motie)

Antwoord:
In mijn kamerbrief van 16 augustus 2021 (kamerstukken II, 2021/2022, 30012, nr.140) heb ik aangegeven dat de resultaten van het eerste project (“Werkgelegenheidskansen benutten in het kleinschalig ambacht via de Ambachtsacademie”) tegenvallen.
De subsidie voor de Ambachtsacademie voor het tweede project (“Levenlang ontwikkelen via de Ambachtsacademie”) loopt door tot eind 2023. Instroom van nieuwe kandidaten is volgens het projectplan van de Ambachtsacademie mogelijk tot 1 april 2022.
Als onderdeel van dit project heb ik de Ambachtsacademie gevraagd om alternatieve financieringsmogelijkheden te onderzoeken, zodat de Ambachtsacademie niet meer afhankelijk zou hoeven zijn van subsidies van de overheid.
Zodra die resultaten beschikbaar zijn ga ik daarover met de Ambachtsacademie in gesprek.


Vraag:
Het is van belang dat er oog is voor goede begeleiding voor jongeren bij een nieuwe baan en het huidige thuiswerken. Deelt de staatssecretaris dat dit onderdeel is van de zorgplicht van werkgevers en kan het kabinet dit aspect meenemen in de communicatie over thuiswerken? Kan de staatssecretaris aangeven welke initiatieven er zijn voor de risico's en negatieve effecten van thuiswerken, en wat er aanvullend nodig is? Kan de staatssecretaris hierover in gesprek met sociale partners en jongerenorganisaties?

Antwoord:
Dank voor deze vraag, want die stelt mij in de gelegenheid om nogmaals de oproep te doen aan iedereen om thuis te werken. Ik begrijp hoe moeilijk dit is, zeker voor thuiswerkende jongeren. 
Aandacht voor het welbevinden van thuiswerkers en in het bijzonder thuiswerkende jongeren is noodzakelijk. Ook als werknemers thuiswerken moet de werkgever zorgen voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden. Deze zorgplicht gaat onder andere over de inrichting van de werkplek thuis en over de zorg voor de fysieke en mentale gezondheid van de werknemer.
In het kader van de extra middelen uit het Mentaal Steunpakket is met de sociale partners gesproken. Ter uitvoering van het Mentaal Steunpakket zijn verschillende initiatieven ondernomen. Zo ontvangt de stichting Studeren en Werken subsidie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om (thuis)werkende jongvolwassenen met mentale kwetsbaarheden te ondersteunen. Ook in het kader van de Brede Maatschappelijke Samenwerking burn-out klachten is er aandacht voor risicogroepen, zoals jonge starters op de arbeidsmarkt en toekomstig werkenden.
Voorts blijft het kabinet thuiswerkers ondersteunen o.a. met tips en informatie die te vinden zijn op www.hoewerktnederland.nl en op www.Arboportaal.nl. Begin 2022 verwacht het kabinet een advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) over de toekomst van hybride werken. In de adviesaanvraag heeft het kabinet specifiek aandacht gevraagd voor starters op de arbeidsmarkt.


Vraag:
Er staat een mooie infrastructuur om duizenden mensen aan het werk te helpen met onder andere Sociale Werkvoorziening (SW)-bedrijven, maar we benutten dat te weinig door onderscheid te maken in doelgroepen en te krappe budgetten te hanteren. Hoe ziet de staatssecretaris dit? Welke mogelijkheden ziet hij om toch meer mensen aan het werk te helpen? Hoe kunnen gemeenten, uitvoeringsorganisaties, regionale mobiliteitsteams en sociaal ontwikkelbedrijven daarbij beter samenwerken? En kan een deel van de middelen vanuit de corona-steunpakketten daarvoor worden ingezet?

Antwoord:
Het kabinet deelt de mening van de CU dat sociale ontwikkelbedrijven een belangrijke rol spelen om een inclusieve arbeidsmarkt te bereiken.
Om meer mensen aan het werk te helpen, heeft het kabinet tijdens de coronacrisis € 240 miljoen beschikbaar gesteld om de dienstverlening aan bijstandsgerechtigden op peil te houden en te intensiveren. Gemeenten kunnen deze middelen desgewenst gebruiken om mensen aan het werk te helpen via de sociale infrastructuur. In 2020 ging het om aanvullende middelen van € 40 miljoen. In 2021 ging het om € 140 miljoen. En in 2022 gaat het om €60 miljoen.
Ook is €36 miljoen beschikbaar gekomen als onderdeel van de middelen voor de RMT’s en ontschot budget voor een tijdelijke ‘impuls banenafspraak’, waarmee onder andere mensen uit de doelgroep banenafspraak werkfit gehouden kunnen worden door sociale ontwikkelbedrijven.
Daarnaast hebben gemeenten in 2020 en 2021 middelen ontvangen om hen tegemoet te komen in de loonkosten van SW-medewerkers: € 140 miljoen in 2020 en € 45 miljoen in 2021 (totaal €185 miljoen). 
Deze middelen zijn met een bepaald doel gereserveerd. Een groot deel van de middelen is al aan gemeenten overgemaakt en uitgegeven. Voor het overige deel zijn reeds uitgewerkte plannen en/of bestuurlijke afspraken gemaakt. Ik zie daarom geen ruimte deze middelen op een andere manier in te zetten.
De huidige krapte op de arbeidsmarkt biedt kansen om mensen die, ondanks de steunmaatregelen van het kabinet, hun baan kwijtraken of zelfstandigen die stoppen met hun onderneming snel te bemiddelen naar een nieuwe baan of leer-werkplek. Met 126 vacatures per 100 werklozen zonder werk zie ik momentum om nog voortvarender aan de slag te gaan. Sociale ontwikkelbedrijven kunnen in de arbeidsmarktregio’s daarbij een goede rol spelen. Zoals aangegeven in de brief “Aanpassingen in het steunpakket in het vierde kwartaal” van 26 november jl. stelt het kabinet 40 miljoen euro extra beschikbaar.
Het is aan een nieuw kabinet om te besluiten over eventueel structurele extra investeringen voor  begeleiding en/of de SW-infrastructuur.
Vraag:
Mijn fractie heeft vaker gepleit voor snelle afkoop van problematisch schulden, door met saneringskredieten te werken die gedekt worden door het waarborgfonds. Het is goed dat hier middelen voor vrij zijn gemaakt. Kan de staatssecretaris aangeven hoe het staat met de uitwerking van de planning, ook voor mensen buiten de reguliere gemeentelijke schuldhulp? Kan de staatssecretaris daarnaast aangeven hoe het staat met de aangekondigde pilots en hoe worden partijen als SchuldHulpMaatje hierbij betrokken?

Antwoord:
De uitwerking van het Waarborgfonds verloopt voorspoedig. Er vinden gesprekken plaats met een aantal grote kredietbanken die als eerste een overeenkomst willen sluiten met het Waarborgfonds. Op 8 december aanstaande ben ik aanwezig bij de online startbijeenkomst van het Waarborgfonds. 
Ik subsidieer pilots van het Jongeren Perspectief Fonds (JPF) en SchuldHulpMaatje (SHM) waarin wordt onderzocht hoe het Waarborgfonds kan worden ingezet bij saneringskredieten voor respectievelijk jongeren zonder afloscapaciteit en mensen die buiten de reguliere gemeentelijke schuldhulp vallen. De pilots zijn al eerder gestart met voorbereidingen om saneringskredieten voor deze doelgroepen mogelijk te maken. JPF en SHM zijn met het Waarborgfonds in gesprek over de manier waarop de doelgroepen kunnen aansluiten bij het waarborgfonds.
 


Vraag:
Staatssecretaris, klopt het dat naast de voedselbanken ook andere organisaties aanspraak kunnen maken maken op de middelen (12 miljoen) als zij werken voor dezelfde doelgroep? En geldt dit ook voor de informele voedselbanken die zo belangrijk bleken te zijn tijdens de coronacrisis?

Antwoord:
Zoals ik aangaf in mijn brief van 1 november 2021 (kamerstukken II, 2021/2022, 35420, nr. 416) ben ik van plan om de Europees Sociaal Fonds (ESF) + middelen voor de programmaperiode 2021–2027, die bedoeld zijn voor de ondersteuning van de meest behoeftigen, te besteden aan voedselhulp en andere vormen van materiële ondersteuning. Ik zal een aanvraagtijdvak openstellen, waarin ik partijen oproep om een aanbod te doen voor uitvoering van dit ESF-onderdeel. Dit aanvraagtijdvak zal ik medio 2022 publiceren, nadat het programma ESF+ (2021–2027) door de Europese Commissie is goedgekeurd, en nadat de nationale ESF+ regeling is gepubliceerd. De voorwaarden zijn op dit moment nog niet bekend. Over informele voedselbanken of andere specifieke partijen kan ik nu nog geen uitspraak doen.


Vragen van het lid Pouw-Verweij, N.J.F. (JA21)

Vraag:
Kleine ondernemers en MKB'ers hebben vaak expertise niet in huis. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen een ondernemingsloket voor ondernemers waar ze terecht kunnen bij vragen over ziekte en re-integratie-trajecten?

Antwoord:
De verplichtingen bij ziekte en arbeidsongeschiktheid van werknemers kunnen voor kleine werkgevers ingewikkeld zijn, dus ik begrijp de gedachte van de vraagsteller. Er zijn wat mij betreft op dit moment voldoende plekken waar deze ondernemers terecht kunnen met hun vragen en ik werk er aan om deze nog beter onder de aandacht te brengen.
De meeste kleine werkgevers hebben zich verzekerd tegen de financiële risico’s van de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte. De verzekeringsgraad bij bedrijven met minder dan zeven werknemers was in het meest recente onderzoek hiernaar 75% en bij bedrijven tussen zeven en vijftien werknemers 85% (APE, Verzekeringsgraad kleine werkgevers, 2014). Naast de dekking van het financiële risico van loondoorbetaling, kan een verzuimverzekering ook andere diensten omvatten (zoals arbo- en re-integratiedienstverlening). Ik weet dat kleine werkgevers onzekerheid ervaren door intransparantie en de wens tot goede ontzorging hebben. Daarom heeft minister Koolmees samen met werkgeversorganisaties en het Verbond van Verzekeraars afspraken gemaakt over de MKB-verzuim-ontzorg-verzekering per 1 januari 2020, waarmee kleine werkgevers optimaal ontzorgd worden. MKB Nederland is met de website loondoorbetalingbijziekte.nl een campagne gestart om kleine werkgevers goed voor te lichten. Ook op de website van UWV is veel informatie te vinden en kan voor vragen het werkgeversservicepunt benaderd worden. Daarnaast juich ik initiatieven van werkgevers toe om kennis en expertise met elkaar uit te wisselen. In 2021 is via ZonMw een meerjarig kennis- en subsidieprogramma gestart gericht op het ontwikkelen en uitproberen van innovatieve aanpakken die bijdragen aan verbetering van re-integratie tweede spoor.


Vragen van het lid Stoffer, C. (SGP)

Vraag:
Beloofd was dat de uitkomsten van het onderzoek naar rouw op de werkvloer eind dit jaar zouden komen. Wanneer ligt het rapport in ons postvakje?

Antwoord:
Het onderzoek 'Rouw en werk' wordt eind januari afgerond. Het rapport zal kort daarna aan het parlement worden aangeboden. Het onderzoek is breed: wat is - in aanvulling op bestaande voorzieningen - nodig om werknemers die rouwen om het verlies van een naaste te ondersteunen, zodat ze bij het werk betrokken blijven en hun uitval uit het werkproces zo beperkt mogelijk blijft. 
 


Vraag:
Is de staatssecretaris bereid te verkennen op welke manier rouwenden beter kunnen worden ondersteund bij het verlies van een geliefde, bijvoorbeeld door middel van een gemeentelijk rouwloket?

Antwoord:
In de voorgaande vraag heb ik aangegeven dat het onderzoek 'Rouw en werk' eind januari wordt opgeleverd. Ik wil eerst de resultaten van het onderzoek afwachten en deze beoordelen alvorens verdere verkenningen te starten.   
 


Vraag:
Wil de staatssecretaris de financiële problematiek na het verlies van een geliefde onderzoeken?

Antwoord:
Met de heer Stoffer ben ik van mening dat de problematiek op financieel gebied na verlies van een geliefde het onderzoeken waard is.
Het beeld van een terugvordering op het kindgebonden budget bij overlijden van de partner is ons niet bekend. Eerder zou je het tegendeel verwachten, namelijk dat het kindgebonden budget hoger wordt als gevolg van de Alleenstaande Ouder Kop (ALO-kop).
Het komende jaar gaat mijn ministerie in gesprek met diverse organisaties die nabestaanden ondersteunen en met relevante overheidsorganisaties om te kijken tegen welke zaken nabestaanden aanlopen na overlijden van partner of ouders. In feite is dat een onderzoek waarbij ook met de heer Stoffer contact opgenomen zal worden om dat kindgebonden budget op te helderen.
Tot slot kan ik de heer Stoffer toezeggen dat de financiële problematiek naar aanleiding van overlijden van partner of ouders hierin meegenomen wordt.


Vraag:
Het komt regelmatig voor dat mensen die ondersteuning krijgen juist worden gestraft doordat ze gekort worden op hun uitkering, dat kan toch niet de bedoeling zijn? Hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat gemeenten op dit punt meer ruimte voor maatwerk krijgen én nemen? En kan de staatssecretaris daarbij ook kijken of en hoe financiële ondersteuning vanuit kerken en maatschappelijke organisaties kan worden uitgezonderd van de verrekening met de uitkering?

Antwoord:
Financiële ondersteuning in de vorm van een gift kan bij de uitvoering van de Participatiewet buiten beschouwing worden gelaten, voor zover deze uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is. Het college van burgemeester en wethouders dient hier als uitvoerder een oordeel over te geven. Kerken en maatschappelijke organisaties die burgers in bepaalde situaties met een gift willen helpen, adviseer ik om het contact met het college van burgemeester en wethouders te zoeken. Samen kan dan worden gekeken hoe deze organisaties de desbetreffende burgers in individuele situaties kunnen ondersteunen, zonder dat hun giften met de bijstand worden verrekend.


Vraag:

Volgens onderzoek pakt onder meer de afbouw van de dubbele heffingskorting erg nadelig uit voor AOW'ers. Kan de staatssecretaris toezeggen dat hij met een reactie komt op het onderzoek van Bureau Regioplan naar de financiële situatie van deze specifieke groep?

Antwoord:
Ik zal per brief reageren op dit onderzoek, dat op verzoek van verschillende seniorenorganisaties is uitgevoerd. Het onderzoek gaat in op de financiële positie van jonge senioren in de leeftijd 55 tot 65 jaar (voor de AOW-leeftijd). Volgens het onderzoek zijn zij relatief vaak uitkeringsgerechtigd. Daarom worden ze ook geraakt door verschillende aspecten van die uitkeringen, zoals de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in de hoogte van de bijstand. Dergelijke maatregelen zijn overigens niet leeftijdsgebonden, maar gelden voor de hele groep uitkeringsgerechtigden (in dit geval bijstand).


Vraag:
Schuldhulpmaatje ontwikkelde een schuldendashboard zodat schulden op buurtniveau eerder kan worden gesignaleerd. SGP zou graag zien dat een landelijk dashboard wordt opgezet? Kan de staatssecretaris hierop reflecteren?

Antwoord:
Ik vind dit een mooi initiatief en ga graag met SchuldHulpMaatje in gesprek om te zien of en zo ja welke kansen er zijn om kennis te bundelen en elkaar te versterken.
Het CBS heeft op verzoek van SZW ook een dashboard ontwikkeld met cijfers per gemeente over huishoudens met schulden (https://dashboards.cbs.nl/v3/SchuldenproblematiekInBeeld/). Het CBS brengt hiervoor periodiek de omvang en de achtergronden van de schuldenproblematiek in Nederland in beeld. Het maakt gebruik van registerdata van betalingsachterstanden (denk hierbij aan betalingsachterstanden bij BKR, de Belastingdienst, het CJIB, het CAK). Het meest recente beeld is van peildatum 1 oktober 2020. Voor de zomer van 2022 publiceert het CBS een update van het landelijk onderzoek naar schuldenproblematiek, met als meest recente peildatum 1 oktober 2021. Het betreft informatie voor gemeenten die zij kunnen gebruiken om het beleid lokaal vorm te geven. Ik zal met partijen, waaronder VNG, bespreken of en zo ja welke mogelijkheden zij zien om  het initiatief van  SchuldHulpMaatje in te  zetten en mogelijk verder landelijk op te schalen.


Vraag:
Schenkkringen, zoals broodfondsen, hebben een plan gemaakt voor een snelle, eenvoudige oplossing voor de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen. Graag een reactie van de staatssecretaris op dit plan. Is de staatssecretaris bereid de haalbaarheid en mogelijkheden hiervan te onderzoeken? En is een collectieve basisvoorziening voor alle werkenden op lange termijn ook nog een optie, zoals ook de Commissie Borstlap adviseerde?

Antwoord:
Het is mij bekend dat schenkkringen gezamenlijk een plan hebben gemaakt als alternatief voor een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen.
In hun voorstel is er geen sprake van een verplichte verzekering, maar is sprake van keuzevrijheid voor de zelfstandige. De zelfstandigenaftrek wordt daarin voorwaardelijk gemaakt: er bestaat alleen recht op zelfstandigenaftrek, als de zelfstandige een arbeidsongeschiktheidsverzekering of een andere voorziening heeft getroffen en bijvoorbeeld deelneemt aan een schenkkring.
Ik snap dat dit op het eerste gezicht een aantrekkelijk voorstel lijkt. Maar ik zie ook beperkingen. Daarvoor heb ik verschillende redenen.
De verplichte verzekering, zoals afgesproken in het Pensioenakkoord – en waarvoor de Stichting van de Arbeid een voorstel heeft gedaan – dient meerdere doelen: het biedt een financieel vangnet voor zelfstandigen die arbeidsongeschikt raken en draagt er daarmee aan bij dat elke werkende zich tot de AOW-gerechtigde leeftijd kan verzekeren tegen het risico om arbeidsongeschikt te raken. Ook wordt hiermee beoogd om de kostenverschillen te verkleinen tussen zelfstandigen en werknemers.
Met het voorstel van de gezamenlijke schenkkringen worden deze doelen niet bereikt, doordat de keuze aan de zelfstandige wordt overgelaten. Er is solidariteit vereist om een verzekering betaalbaar en voor iedereen toegankelijk te maken. Dit vereist verplichte deelname.
Bovendien bieden schenkkringen slechts een beperkte dekking. Deelname aan een schenkkring is mogelijk voor maximaal zeven jaar. Een schenkkring biedt dus geen dekking tot de AOW-gerechtigde leeftijd, zoals beoogd met de verplichte verzekering.
In het voorstel heeft de zelfstandige met een voorziening tegen arbeidsongeschiktheid met de zelfstandigenaftrek een fiscaal voordeel dat een werknemer niet heeft. Door dit voorstel worden de verschillen tussen werknemers en zelfstandigen dus niet verkleind.
Om deze redenen wil ik deze alternatieve route dan ook niet bewandelen.
Dat neemt niet weg dat ik de schenkkringen en broodfondsen mooie initiatieven vind. Zij sluiten goed aan bij de behoeften van zelfstandigen die geen private arbeidsongeschiktheidsverzekering willen sluiten maar wel een voorziening tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico willen treffen.
Ik vind het niet aan mij om de vraag te beantwoorden of de collectieve basisvoorziening van de Commissie-Borstlap een optie is. De beantwoording van die vraag is aan het volgende kabinet.


Vraag:
Is de staatssecretaris het met de SGP eens dat jongeren loonkostenvoordeel moeten kunnen ontvangen als zij al een vakantiebaantje of stage bij de werkgever hebben gehad?

Antwoord:
Een werkgever die een jongere met een beperking in dienst neemt moet inderdaad een loonkostenvoordeel kunnen ontvangen, ook als die jongere al eerder een vakantiebaan of stage bij die werkgever heeft gehad. Dat is ook het geval indien aan de voorwaarden van het loonkostenvoordeel worden voldaan. Deze voorwaarden zijn voor alle dienstbetrekkingen hetzelfde, ook voor stages en vakantiebanen.
Kortgezegd komt het erop neer dat de werkgever meteen bij het begin van de stage of vakantiebaan het loonkostenvoordeel moet aanvragen.
Wordt hieraan voldaan, dan heeft de werkgever niet alleen tijdens, maar ook ná de vakantiebaan of stage recht op loonkostenvoordeel. 
Ik zal de voorwaarden die gelden via Rijksoverheid.nl, de website van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de nieuwsbrief van de Belastingdienst expliciet onder de aandacht van werkgevers brengen om te voorkomen dat zij in deze gevallen het loonkostenvoordeel mislopen.


Vragen van het lid Baarle, S.R.T. van (DENK)

Vraag:
De kostendelersnorm is een monster van een regeling. Deelt de staatssecretaris deze mening?

Antwoord:
Ik deel deze mening niet.
De kostendelersnorm is bedoeld om stapeling van meerdere volledige uitkeringen op één woonadres tegen te gaan. Er zijn schaalvoordelen: bijstandsgerechtigden kunnen bestaanskosten (o.a. woonlasten) delen. Ik weet dat onder andere bijstandsgerechtigden knelpunten ervaren bij de kostendelersnorm. Daarom heeft het kabinet dit voorjaar verkend hoe de kostendelersnorm anders zou kunnen worden vormgegeven, waarbij stapeling wordt voorkomen én rekening wordt gehouden met schaalvoordelen. Ook is richting gemeenten benadrukt dat in individuele gevallen maatwerk mogelijk is door de kostendelersnorm tijdelijk niet toe te passen. De verkenning is door uw Kamer controversieel verklaard en het is aan een nieuw kabinet om hierin een keuze te maken.
 


Vraag:
Kan de Staatssecretaris aangeven hoe het staat met het meenemen van hardheden in de participatiewet? Moet er niet meer gebeuren?

Antwoord:
Mijn voorganger heeft u in zijn brief van 4 juni jl. (Kamerstukken II 2021/2022, 34352, nr. 213) bericht over de aanpak om te komen tot een Participatiewet die werkt vanuit vertrouwen en oog heeft voor de menselijke maat. Sinds juni jl. is via stakeholderdagen en diverse gesprekken met bijstandsgerechtigden de probleemanalyse uitgediept en zijn de verschillende oplossingsrichtingen uitgewerkt. Ten behoeve van de beleidsanalyse is via een synthese-onderzoek ook de reeds bestaande wetenschappelijke kennis gebundeld. Het past niet bij mijn huidige demissionaire status om nu te beslissen over fundamentele wijzigingen binnen de Participatiewet. Het geschetste traject richt zich daarom op een inventarisatie van knelpunten en mogelijke oplossingen voor de korte en langere termijn ten behoeve van het nieuwe kabinet. Wel heb ik ten behoeve van de herijking van het handhavingsbeleid op 23 november jl. (17050-601) een brief gestuurd waarin ik aangeef welke stappen ik neem om een evenwichtiger handhavingsbeleid te bewerkstelligen. Hier is ook door verschillende media over gerapporteerd.


Vraag:
Deelt de staatssecretaris de mening van Denk dat het AOW-gat van Surinamers moet worden gedicht?

Antwoord:
U heeft het rapport van de Commissie Sylvester en de voorlichting van de Raad van State van ons ontvangen, conform de toezegging die minister Koolmees op 5 februari 2021 heeft gedaan over de wijze waarop hij gevolg ging geven aan de motie van het lid Van Weyenberg. Het huidige kabinet is demissionair. Het is dan ook aangewezen om het vervolgproces over een mogelijke onverplichte tegemoetkomingsregeling voor de onvolledige AOW opbouw van Surinaamse Nederlanders aan het volgende kabinet over te laten.


Vraag:
Het blijkt dat gemeenten de afgelopen jaar minder geld (beschikbaar budget) hebben uitgegeven aan de minima. Deelt de staatssecretaris de mening van Denk om armoedegelden te oormerken?

Antwoord:
Het oormerken van budget vind ik niet passen bij de beleidsvrijheid van gemeenten en het decentrale stelsel. Gemeenten moeten in staat worden gesteld om maatwerk te bieden en in te kunnen spelen op de lokale situatie. Gemeenten leggen verantwoording over de besteding van middelen af aan de gemeenteraad. In de vervolgevaluatie bestuurlijke afspraken kinderarmoede, die op 8 juli als bijlage bij de eerste rapportage ambities kinderarmoede aan uw Kamer is aangeboden, is onderzocht hoe gemeenten invulling gegeven aan de bestuurlijke afspraken. Hierin is ook de vraag meegenomen hoe gemeenten de middelen voor kinderarmoede inzetten.
Hieruit blijkt dat het merendeel van gemeenten (99%) beleid gericht op kinderen in armoede heeft. 78% van de gemeenten kan inzicht bieden in de wijze waarop de middelen kinderarmoede zijn besteed. 


Vraag:
Kan de staatssecretaris aangeven wat er wordt gedaan met het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie?

Antwoord:
Via het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie is de afgelopen jaren ingezet op versterking van het toezicht, op vergroten van de bewustwording en op praktische handreikingen die bedrijven kunnen helpen om meer in te zetten op gelijke kansen.
Als onderdeel hiervan is het Wetsvoorstel toezicht gelijke kansen bij werving en selectie aangeboden aan de Tweede Kamer (en controversieel verklaard).
Het thema arbeidsmarktdiscriminatie blijft actueel en is helaas nog steeds een hardnekkig probleem.
We vragen als samenleving van alle Nederlanders om zoveel mogelijk duurzaam te participeren op de arbeidsmarkt. Dat vragen we van iedereen, ongeacht leeftijd, migratieachtergrond, geslacht, seksuele gerichtheid of handicap. Daar moeten gelijke kansen op een eerlijke arbeidsmarkt tegenover staan. Het nieuwe kabinet kan, langs de pijlers waar de afgelopen jaren op is ingezet, hier vervolg aan geven.
 


Vraag:
Er moet meer worden ingezet op arbeidsmarktdiscriminatie. Te beginnen met het team arbeidsdiscriminatie bij ISZW. Waarom daalt de bezetting van 3% naar 2%? Hoeveel zegt dit over de prioriteit die SZW hieraan geeft?

Antwoord:
Conform het Inspectie Control Framework (ICF) en het Meerjarenplan 2019-2022 is van de totale uitbreiding met € 50,5 miljoen 3% voor het programma Arbeidsdiscriminatie. De uitbreiding van het programma Arbeidsdiscriminatie is al in 2021 bereikt. De capaciteit op de domeinen Veilig & Gezond en Eerlijk zal in aankomende jaren, eveneens conform het ICF, verder groeien tot in 2023. Bij gelijkblijvende capaciteit voor Arbeidsmarktdiscriminatie vanaf 2021, maar toenemende capaciteit op de andere genoemde domeinen, zal Arbeidsmarktdiscriminatie in relatieve zin van 3% in 2021 naar 2% in 2023 gaan. In 2022 wordt het Meerjarenplan 2023-2026 opgesteld.


Vraag:
Hoe wil de staatsecretaris bevorderen dat bedrijven, die veroordeeld zijn voor discriminatie bij sollicitatieprocedures, via naming and shaming aan de schandpaal worden genageld?

Antwoord:
Op dit moment wordt de invulling van de motie Van Baarle (TK 29 544, nr. 1068), die oproept tot het vergroten van ‘naming and shaming’ in het bestrijden van discriminatie, nader uitgewerkt in overleg met het ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). Het gaat hier naast de wenselijkheden en mogelijkheden van openbaarmaking van boetes die worden opgelegd door de Inspectie SZW, ook om uitspraken door de rechtspraak en de oordelen van het College voor de Rechten van Mens. De motie raakt daarmee aan het brede systeem van handhaving van discriminatie. U wordt hier binnenkort door de minister van BZK nader over geïnformeerd. Streven is dat u voor het commissiedebat discriminatie, dat plaatsvindt op 15 december, hier een brief over ontvangt.
 


Vraag:
Deelt de staatssecretaris de mening dat het om discriminatie op de werkvloer aan te pakken noodzakelijk is om de norm discriminatie op te nemen in de Arbowet en het Arbobesluit? Bij een stevige norm in de wet ontstaat pas effect.

Antwoord:
De norm is duidelijk: discriminatie is verboden. Iedereen, dus ook werknemers, wordt onder meer op grond van internationale verdragen, onze grondwet en de wet gelijke behandeling beschermd tegen discriminatie. Daarnaast geldt dat werkgevers op de werkvloer verantwoordelijk zijn voor het voeren van een veilig en gezond beleid. Daartoe hoort ook beleid tegen Psychosociale Arbeidsbelasting (PSA), waaronder discriminatie. Er staat onder PSA in de Arbowet expliciet dat werkgevers verplicht zijn een beleid te voeren om discriminatie te voorkomen en risico’s op discriminatie in kaart te brengen. Ook moeten maatregelen genomen ter voorkoming van discriminatie op het werk.
 


Vraag:
Wat heeft de regering geleerd van de toeslagenmisdaad? Mensen zijn onterecht als fraudeur aangemerkt en gediscrimineerd op basis van nationaliteit. Kan de staatssecretaris verzekeren dat bij fraudecontrole in bijstand geen discriminerende hetze tegen mensen wordt gevoerd? Wat doet de staatssecretaris om dit soort vormen van discriminatie te voorkomen? En waarom laten we commerciële instanties de controle op bijstandsfraude uitvoeren?

Antwoord:
De toeslagenaffaire heeft grote impact op de samenleving. Het kabinet heeft besloten ook de socialezekerheidsregelingen onder de loep te nemen. Vanuit verschillende trajecten worden vertrouwen en de menselijke maat in (de uitvoering van) de Participatiewet onderzocht. Dit geldt ook voor de handhaving in de sociale zekerheid.
De Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG) concludeert in haar rapport dat verreweg de meeste gemeenten geen gebruik maken van risicoselecties voor het opsporen van misbruik en oneigenlijk gebruik. Daarvan is het aantal gemeenten dat nationaliteit en etniciteit als onderdeel van de selectie gebruikt minder dan 5%. Gemeenten kunnen voor de uitvoering van internationale vermogensonderzoeken gebruikmaken van het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de attachés sociale zaken van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Zoals ook aan uw Kamer bevestigd is in de Stand van de uitvoering van 11 december 2020 (Kamerstukken II, 2020/2021, 26448, nr. 641), kunnen gemeenten eveneens gebruik maken van particuliere onderzoeksbureaus. In gesprekken met gemeenten, VNG alsook UWV en SVB over de inzet van particuliere onderzoeksbureaus wordt wel aandacht besteed aan risico’s die hier aan verbonden kunnen zijn. Een mogelijk risico is dat de samenwerking van IBF en de SVB met de buitenlandse autoriteiten wordt bemoeilijkt. In landen waarmee Nederland afspraken heeft gemaakt, heeft het meerwaarde om de vermogensonderzoeken uit te laten voeren via de publieke instanties op een wijze, conform de afspraken, die zo min mogelijk weerstand oproept bij de betreffende landen. Bij de keuze tussen partijen kan de gemeente dus wel als relevante factor laten meewegen hoe het individuele land aankijkt tegen de (wijze van) vermogensonderzoek. Als een gemeente kiest om gebruikt te maken van een particulier onderzoeksbureau, bijvoorbeeld vanuit capaciteits- of expertiseoverwegingen, dan blijft de beslissingsbevoegdheid ten aanzien van de bijstandsuitkering in die gevallen altijd volledig de verantwoordelijkheid van de desbetreffende gemeente. Ook moeten de onderzoeksbureaus zich hierbij uiteraard aan de geldende wet- en regelgeving houden.


Vraag:
Kan de staatssecretaris bevestigen dat alle bevolkingsgroepen dezelfde behandeling krijgen bij controles door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) ten behoeve van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO)?

Antwoord:
Ja. Alle groepen worden op vergelijkbare wijze gecontroleerd en behandeld. Bij het integrale onderzoek naar verzwegen vermogen dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) van 2013 tot en met 2019 heeft uitgevoerd, zijn alle mensen in de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) gecontroleerd, ongeacht afkomst. Dat mensen uit specifieke geboortelanden gegroepeerd zijn onderzocht, heeft niet met het risico op een overtreding te maken en is ook niet gebaseerd op een risicomodel. De groepering is alleen gebaseerd op efficiencyoverwegingen zodat alle onderzoeken in een specifiek land tegelijkertijd konden plaatsvinden.
 


Vraag:
In een rapport van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is aangegeven dat bij fraude gemeenten in 5% selectiecriteria toepassen op basis van etniciteit en nationaliteit. Kan de staatssecretaris verzekeren dat gemeenten zijn gestopt met het selecteren op basis hiervan?

Antwoord:
Het betreffende onderzoek, uitgevoerd door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), is uitgevoerd bij een steekproef van 120 gemeenten. Van deze gemeenten heeft bijna 80% geen risicoselecties om misbruik of oneigenlijk gebruik te detecteren. Van de overige gemeenten die wél risicoselecties maakt (20%), heeft welgeteld één gemeente (bijna 5%) nationaliteit en etniciteit als onderdeel van de selectie. Ik deel de conclusie van de VNG dan ook dat er geen gebruik gemaakt wordt van nationaliteit en etniciteit in risicoselecties door gemeenten met een enkele uitzondering daargelaten. Hoewel ik van mening ben dat nationaliteit of etniciteit geen relevante selectiecriteria lijken in de uitvoering van de bijstand, zijn gemeenten in eerste aanleg zelf verantwoordelijk voor het door hen gevoerde beleid. Het is dan ook de rol van de gemeenteraad om te controleren op gebruik van nationaliteit en etniciteit in deze risicoselecties.
 


Vraag:
Waarom wordt er geprofileerd op geboorteland, i.c. Griekenland en Bulgarije?

Antwoord:
De SVB heeft tussen 2013-2019 een integraal onderzoek uitgevoerd naar eventueel vermogen in het buitenland van alle ontvangers van een Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO). Geboorteland speelde geen rol bij het bepalen van het risico op een overtreding. Het geboorteland heeft enkel een rol gespeeld bij de volgordelijkheid van het onderzoek, waarbij de volgorde in het onderzoek is bepaald door de grootte van de groepen naar geboorteland. Daarbij zijn eerst alle mensen geboren in Suriname en vervolgens Marokko, Turkije, de rest van de wereld op alfabetische volgorde en Nederland onderzocht. Navraag bij de SVB heeft geen andere informatie opgeleverd.
 


Vraag:
Kan de staatssecretaris aangeven hoe het kan dat in de brief van 6 juni staat dat een risicoprofiel van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gebaseerd mag zijn op het criterium "ander land van herkomst dan Nederland"?

Antwoord:
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft naar aanleiding van jurisprudentie over onderzoek naar verzwegen vermogen in het buitenland een aantal uitgangspunten bepaald. De CRvB onderschrijft het belang van handhaving en onderkent de kosten die hiermee gemoeid zijn. Zo hoeft preventief (thematisch) handhavingsonderzoek niet op alle bijstandsgerechtigden te worden toegepast. Het gebruik van risicoprofielen is toegestaan met inachtneming van het non-discriminatiebeginsel (ECLI:NL:CRVB:2015:1229). In de uitgangspunten is ook bepaald dat een risicoprofiel gebaseerd mag zijn op het criterium ‘een ander land van herkomst dan Nederland’. Conform de jurisprudentie van de CRvB leg ik dit uitgangspunt zo uit dat als er een vermoeden is van verzwegen vermogen, dat er dan een risico kan bestaan dat dit vermogen zich in het buitenland bevindt (ook een steekproefsgewijze of integrale controle zijn gerechtvaardigde redenen voor onderzoek). Herkomst buiten Nederland kan dan een rol spelen omdat er een band kan bestaan met het land van herkomst waardoor er bijvoorbeeld sprake kan zijn van erfenissen of eerder opgebouwd vermogen. Het land van herkomst mag echter geen rol spelen bij het bepalen van de kans dat er verzwegen vermogen is. Als iemand een land van herkomst buiten Nederland heeft, vormt dat immers als zodanig geen groter risico om vermogen te verzwijgen.


Vragen van het lid Haan, N.L. den (Fractie Den Haan)

Vraag:
Oudere werknemers worden nog vaak gediscrimineerd, ook in de krappe arbeidsmarkt. Is de staatssecretaris het met mij eens dat er een grotere arbeidsmarktparticipatie moet komen, en dat sectoren alleen overheidssteun mogen krijgen als zij ouderen inzetten?

Antwoord:
We vragen als samenleving van alle Nederlanders om zoveel mogelijk duurzaam te participeren op de arbeidsmarkt. Daar moeten gelijke kansen op een eerlijke arbeidsmarkt tegenover staan. Dat geldt zeker ook voor oudere werkzoekenden.
De suggestie om het verstrekken van overheidssteun te koppelen aan het inzetten van ouderen, is wat het kabinet betreft onwenselijk, complex in de uitvoering en niet proportioneel.
 
Via het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie is de afgelopen jaren ingezet op versterking van het toezicht, op vergroten van de bewustwording en op praktische handreikingen die bedrijven kunnen helpen om meer in te zetten op gelijke kansen. Met het wetsvoorstel toezicht gelijke kansen bij werving en selectie worden werkgevers en intermediairs verplicht om over een werkwijze te beschikken waaruit blijkt dat zij hun werving en selectie objectief vormgeven. Juist omdat discriminatie soms lastig is vast te stellen en voor een deel ook voorkomt uit onbewuste vooroordelen, wordt met dit voorstel ingezet op toezicht aan de voorkant en preventie van discriminatie. Dit wetsvoorstel is in december 2020 naar uw Kamer gezonden (Kamerstukken II, 2020/2021, 35673, nr. 2) en door uw Kamer controversieel verklaard.
 


Vraag:
Waarom is er geen duurzaam plan voor ouderen om een baan te behouden of te verkrijgen? Wat vindt de staatssecretaris van het idee om een convenant met werkgevers- en werknemersorganisaties aan te gaan om werknemers van 45-plus aan te nemen in het kader van duurzame inzetbaarheid?

Antwoord:
In de brief bij de eindevaluatie van het actieplan Perspectief voor vijftigplussers van 29 september 2020 (Kamerstukken II, 2020/2021, 29544, nr. 1026), heeft de minister aangegeven welk vervolg aan de aandacht voor de groep vijftig-plussers gegeven wordt. Enerzijds loopt een aantal maatregelen door (Ontwikkeladvies, Loonkostenvoordeel en intensievere werknemersdienstverlening van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)) en is het onderdeel geworden van reguliere dienstverlening. Anderzijds worden andere beleidslijnen verkend en wordt de evaluatie betrokken bij de gesprekken over het advies van de Commissie Regulering van Werk.
Het is lastig te voorspellen hoe de arbeidsmarkt zich zal ontwikkelen na de coronacrisis, ook voor vijftig-plussers, en dat maakt het ook moeilijk om nu concrete aanvullende oplossingsrichtingen voor deze groep te formuleren. Dat is aan een nieuw kabinet. Ik wil wel de huidige kansen op de arbeidsmarkt benutten door op korte termijn samen met werkgevers, uitzendbranche, gemeenten en het UWV een extra impuls te geven aan de matching van werkzoekenden en werkgevers. Ik ga met gemeenten, het UWV, werkgevers en de uitzendbranche in gesprek over hoe we met het oog op de krapte nu meer mensen aan het werk kunnen helpen. Dit is ook van belang voor de werkzoekende vijftigplussers.
 


Vraag:
Kan er een evaluatie komen van het Actieplan voor werkloze 50-plussers?

Antwoord:
De eindrapportage van het actieplan Perspectief voor vijftigplussers is, vergezeld van een appreciatie van de minister, op 29 september 2020 aan de Kamer gestuurd. (Kamerstukken II, 2020-2021, 29 544, nr. 1026).
 


Vraag:
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) wijst vrijwilligerswerk door werklozen, in onder andere de zorg, af. Mensen zouden juist met open armen ontvangen moeten worden. Wetten en regels zouden hierbij niet in de weg mogen staan. Wat vindt de staatssecretaris hiervan?

Antwoord:
Vrijwilligerswerk is van grote waarde voor de samenleving. Het doen van vrijwilligerswerk met behoud van WW-uitkering is reeds mogelijk. Om dit belangrijke werk meer toe te kunnen staan, is per 1 januari 2019 de regeling vrijwilligerswerk in de WW verruimd. Kern van de verruiming is dat al het vrijwilligerswerk (met behoud van WW) onbetaalde arbeid moet zijn en uitgevoerd wordt bij een organisatie of instelling zonder winstoogmerk. Het moet dan om grotendeels algemeen nuttige activiteiten gaan. Dit is dus ruimer dan alleen organisaties of instellingen met de ANBI (Algemeen Nut Beogende Instelling) status /SBBI (Sociaal Belang Behartigende Instelling) status, zoals in de oude regeling stond. Er moet wel sprake zijn van werk dat voorheen ook niet betaald werd. Het kan niet de bedoeling zijn dat vrijwilligerswerk reguliere betaalde arbeid verdringt. Om deze reden is vrijwilligerswerk met behoud van WW niet breder mogelijk dan hierboven beschreven. Ook in de Participatiewet is het doen van vrijwilligerswerk mogelijk. De gemeente kan daar toestemming voor geven. Vrijwilligerswerk mag de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt niet in de weg staan.
 


Vraag:
Het koopkrachtverschil tussen werkenden en niet-werkenden wordt steeds groter. Dit kan bijvoorbeeld rechtgezet worden door het AOW-bedrag te verhogen en het minimumloon te verhogen omdat dit gekoppeld is aan de AOW. Kan de staatssecretaris een inventarisatie doen naar mogelijkheden om het gat tussen werkenden en niet-werkenden te verkleinen?

Antwoord:
Uit het recent gepubliceerde boek 'Inkomens verdeeld' blijkt dat de dynamische koopkrachtontwikkeling van pensioengerechtigden en bijstandsontvangers in het afgelopen decennium negatiever was dan die van werkenden. Dit komt bijvoorbeeld doordat in het afgelopen decennium is ingezet op prikkels om te werken, via bijvoorbeeld het verhogen van de arbeidskorting. De koopkracht van gepensioneerden is vooral achtergebleven doordat aanvullende pensioenen - in tegenstelling tot de AOW - niet volledig zijn geïndexeerd.

Tegenover de achterblijvende koopkracht van gepensioneerden staat het onderzoek van de Commissie Draagkracht. Hieruit blijkt dat de gemiddelde belastingdruk voor gepensioneerden lager ligt dan voor niet-gepensioneerden. De Commissie Draagkracht bevat opties om deze belastingdruk meer gelijk te trekken. Om specifiek de koopkrachtpositie van gepensioneerden te verbeteren kan de ouderenkorting of het wettelijk minimumloon met daaraan gekoppeld de AOW worden verhoogd. Het is aan het volgende kabinet om hier keuzes in te maken.


Vraag:
Het mag niet zo zijn dat een uitkering wordt gekort als gevolg van de kostendelersnorm. Mensen moeten elkaar meer ondersteunen en daar helpt de kostendelersnorm niet aan. Welk effect heeft de kostendelersnorm op de woningmarkt?

Antwoord:
Uit onderzoek van Significant naar belemmeringen voor bijstandsgerechtigden om woonruimte te delen, dat in opdracht van het kabinet is uitgevoerd blijkt dat sinds 2015 jongeren uit bijstandsgezinnen zodra zij 21 jaar worden, meer dan jongeren uit niet-bijstandsgezinnen, het ouderlijk huis verlaten, en dat jongeren uit bijstandsgezinnen zich zodra zij 21 jaar worden, laten uitschrijven of zij worden uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (BRP).
De vraag van het lid Den Haan komt overeen met de door uw Kamer aangenomen motie van het lid Van Baarle (Kamerstukken II 2021/22, 32 847, nr. 796) die de regering verzoekt om te onderzoeken wat de effecten zijn van de kostendelersnorm op de beschikbaarheid van woonruimte.
De vraag en de motie veronderstellen een causaal verband tussen de (invoering van de) kostendelersnorm en het niet delen van een woning. Dat is in het onderzoek van Significant alleen aangetoond voor jongeren uit bijstandsgezinnen die eerder uit huis gaan, maar niet voor de hele bijstandspopulatie. Het is niet mogelijk om op basis van data van het Centraal Bureau Statistiek (CBS) op persoonsniveau te zien of iemand als kostendeler wordt aangemerkt. Sociale relaties zijn ook niet vastgelegd in data. Dat maakt een onderzoek naar het effect van de kostendelersnorm op de beschikbaarheid van woonruimte ingewikkeld.
Het kabinet heeft dit voorjaar verkend hoe de kostendelersnorm anders zou kunnen worden vormgegeven. Deze verkenning van alternatieven voor de huidige kostendelersnorm is door uw Kamer controversieel verklaard en het is aan een nieuw kabinet om hierin een keuze te maken. Hierbij kunnen effecten van de kostendelersnorm op de woningmarkt worden meegenomen.


Vraag:
Kan de staatssecretaris aangeven hoe het proces van het nieuwe pensioenstelsel is vormgegeven?

Antwoord:
Het wetsvoorstel voor het nieuwe pensioenstelsel is een jaar geleden in consultatie gegaan. In de periode daarna is de inbreng bij de consultatie en zijn alle toetsen en adviezen verwerkt. 
Afgelopen vrijdag heeft de ministerraad ingestemd om het wetsvoorstel naar de Raad van State te sturen voor advies, dus daar ligt het nu. Ik verwacht vervolgens in het voorjaar van 2022 het wetsvoorstel in te kunnen dienen bij uw Kamer. De beoogde inwerkingtreding is 1 januari 2023. Vervolgens krijgen sociale partners en pensioenuitvoerders vier jaar de tijd om de pensioenovereenkomsten aan te passen aan de nieuwe wetgeving. 
 


Vraag:
Slechts een deel van de gepensioneerden is geholpen met de motie van Gijs Van Dijk om eerder indexeren mogelijk te maken. Tweederde van de gepensioneerden komt niet in aanmerking. Kan de staatssecretaris toelichten wat hij voor deze gepensioneerden kan betekenen?

Antwoord:
Het kabinet heeft terughoudendheid betracht bij het sleutelen aan het koopkrachtbeeld voor 2022, gegeven de demissionaire status. Daarom heeft het kabinet er niet voor gekozen om de effecten van beperkte pensioenindexatie te repareren met bijvoorbeeld fiscale maatregelen.


Vragen van het lid Simons, S.H. (BIJ1)

Vraag:
Gemeenten hebben toereikende budgetten nodig voor de uitvoering van de nieuwe inburgeringswet. Hebben de gemeenten duidelijkheid over de budgetten voor de uitvoering van de nieuwe inburgeringswet, en zo nee wanneer krijgen ze die?

Antwoord:

Over de hoogte van de budgetten voor de nieuwe inburgeringswet heeft de minister vorig jaar uitvoerig met VNG gesproken en hierover bestuurlijke afspraken gemaakt. Gemeenten ontvangen vanaf januari 2022 via een Specifieke Uitkering (SPUK) van SZW middelen voor de bekostiging van inburgeringsvoorzieningen. De beschikkingen met de voorlopige uitkeringsbedragen voor volgend jaar zijn eind september verzonden, in totaal gaat het in 2022 om € 112 miljoen. 
De uitkering is nu voorlopig vastgesteld op basis van een verwachting van het aantal inburgeraars. Deze wordt na afloop van 2022 definitief vastgesteld als bekend is hoeveel asielstatushouders, gezinsmigranten en overige migranten in de gemeente werkelijk gevestigd zijn, om zo aan te sluiten bij de werkelijke inburgeringsopgave per gemeente.
Daarnaast is ter bekostiging van de invoerings- en uitvoeringskosten van de nieuwe wet budget beschikbaar gesteld via het gemeentefonds. Deze middelen zijn eerder al aan gemeenten bekend gemaakt via de circulaires van BZK. Zoals ik op 12 november jl. (Kamerstukken II 2021/2022, 32824, nr. 350) aan uw Kamer heb gemeld, stel ik specifiek voor de onderwijsroute incidenteel € 24 miljoen beschikbaar aan centrumgemeenten, om ervoor te zorgen dat op korte termijn aanbod tot stand komt.  
 


Vraag:
Als het gaat om bestaanszekerheid in Caribisch Nederland wordt er door de staatssecretaris van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) aangegeven dat er stappen zijn gezet in het bestrijden van armoede. Heeft de staatssecretaris een verklaring voor het feit dat het ijkpunt 20-30% lager is dan we werkelijke kosten van levensonderhoud? Kan de staatssecretaris een update geven over het initiatief om de kosten op de eilanden te verlagen? Kan de staatssecretaris uitleggen waarom de onderstand op Bonaire, Sint Eustatius en Saba niet net als in Nederland 70% van het minimumloon is?

Antwoord:
Het ijkpunt voor het sociaal minimum in Caribisch Nederland is lager dan het niveau van de werkelijke kosten van levensonderhoud omdat voor een aantal kostenposten met de inzet van overheidsbeleid een verlaging van de kosten wordt nagestreefd. Voor het vaststellen van een ijkpunt voor het sociaal minimum in Caribisch Nederland is gebruikgemaakt van de minimaal noodzakelijke kosten die naar voren zijn gekomen uit een onderzoek van Regioplan. Daar waar het gaat om kostenposten waar de overheid geen of zeer beperkte invloed heeft, zijn de bedragen uit het onderzoek één-op-één gebruikt als bedragen in het ijkpunt voor het sociaal minimum. Hierbij kan worden gedacht aan uitgaven aan verzekeringen en onderhoud van de woning. Voor een aantal kostenposten geldt dat overheidsbeleid van grote invloed is en dat met (ingezet) beleid een verlaging van de kosten wordt nagestreefd. De bedragen voor deze kostenposten kunnen afwijken van de huidige werkelijke uitgaven en de door Regioplan waargenomen uitgaven omdat via gericht overheidsbeleid een verlaging van de kosten noodzakelijk is. Voor wonen en kinderopvang is in het ijkpunt voor het sociaal minimum daarom een bedrag opgenomen dat afwijkt van het door Regioplan waargenomen bedrag voor de betreffende kostenpost. Hierdoor is het ijkpunt sociaal minimum lager dan de werkelijke kosten van levensonderhoud.

In de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland 2021 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van het verlagen van de kosten van levensonderhoud (Kamerstukken II, 2020/21, 35570-IV, nr. 45). Zo geldt bijvoorbeeld op het terrein van SZW dat voor kinderopvang in 2020 de tijdelijke subsidieregeling financiering kinderopvang Caribisch Nederland ingesteld is. Vanaf 1 juli 2020 kunnen op Sint-Eustatius en Bonaire kinderopvangorganisaties een subsidie aanvragen om zo de ouderbijdrage te kunnen verlagen en te werken aan de kwaliteitsverbetering van de kinderopvang. Vanaf 2021 neemt ook Saba aan de subsidieregeling deel. In 2021 is de ouderbijdrage voor de kinderopvang verder verlaagd doordat de subsidie is verhoogd. Het streven is om de financiering structureel in wetgeving te verankeren en daarmee ook de in het ijkpunt voor het sociaal minimum beoogde kostenverlaging te realiseren.

In de onderstand in Caribisch Nederland is sprake van een basisbedrag en aanvullende toeslagen en een inkomensvrijlating die ruimer is dan in Europees Nederland. De systematiek is daarmee niet direct vergelijkbaar met de bijstand in Europees Nederland. Het in een keer substantieel verhogen van de onderstand verkleint de ruimte om bij te verdienen en leidt daarmee direct tot het verlagen van de prikkel om (meer) te gaan werken. Voordat de onderstand verhoogd kan worden naar 70% van het ijkpunt sociaal minimum voor een alleenstaande die zelfstandig woont, moet daarnaast eerst de vormgeving van de bijverdienregeling worden aangepast. Op korte termijn start een onderzoek naar de effecten van de bijverdienregeling en handelingsperspectieven om het systeem van de bijverdienregeling aan te passen. Daarom wil ik niet vooruitlopen op de uitkomsten van het onderzoek. Overigens kan de onderstand afhankelijk van de van toepassing zijnde toeslagen nu al op het niveau van 70% van het wettelijk minimumloon uitkomen, of zelfs meer.
 


Vraag:
Sekswerk is gewoon werk en dient gedecriminaliseerd en beter beschermd te worden. Er dient beter opgetreden te worden tegen misstanden. Dat kan als de regelgeving wordt ondergebracht bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hoe ziet de staatssecretaris dit?

Antwoord:
Ik ben het volkomen eens met het lid Simons dat het belangrijk is om misstanden tegen sekswerkers tegen te gaan. Daar zet ik me dan ook samen met collega-bewindspersonen, onder meer van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Justitie en Veiligheid, voor in. Zo wordt via de website prostitutiegoedgeregeld.nl voorlichting gegeven over rechten en plichten van sekswerkers. Tevens is informatie (in meerdere talen) beschikbaar op de websites rijksoverheid.nl en inspectieszw.nl over sekswerk en uitbuiting en is er een klachtenloket voor sekswerkers, dat vanuit de overheid wordt gefinancierd. De interdepartementale samenwerking op dit terrein is goed. Ik zie dan ook geen meerwaarde in het onderbrengen van sekswerk en daaraan gerelateerde dossiers bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.


Vragen van het lid Omtzigt, P.H. (Omtzigt)

Vraag:
Wil de staatssecretaris het minimumloon vanaf 1 januari met 4% verhogen?

Antwoord:
Dit kabinet is niet voornemens het wettelijk minimumloon (WML) te verhogen. Dat is aan een volgend kabinet. Een verhoging van het WML met 4% heeft namelijk forse budgettaire gevolgen: zo’n € 2 miljard per jaar. Dit komt door de doorwerking op verschillende wijzen in een groot aantal regelingen, zowel op SZW-terrein als daarbuiten. Het beleidsmatig verhogen van het WML vergt daarnaast een wetswijziging. Dit duurt minimaal 18 maanden. Ook is het ook niet uitvoerbaar op korte termijn, aangezien het UWV, de SVB en de Belastingdienst hiervoor hun systemen moeten aanpassen en dat gaat niet in een maand. Een verhoging per 1 januari 2022 is daarom niet mogelijk.
Het kabinet heeft tijdens de afgelopen kabinetsperiode wel diverse voorbereidingen getroffen die een brede afweging en het nemen van eventuele vervolgstappen op het terrein van het wettelijk minimumloon en de aanvullende inkomensondersteuning mogelijk maken. Daarnaast blijft het kabinet de hoogte en werking van het minimumloon kritisch bekijken en wordt de inkomenspositie van werkenden aan de basis van het loongebouw goed in de gaten gehouden. Hierbij neemt het kabinet ook het bredere stelsel van fiscaliteit en toeslagen in acht, omdat deze ook van invloed zijn op het besteedbaar inkomen.

 

Vraag:
De commissie sociaal minimum gaat onderzoek doen naar hoeveel geld mensen nodig hebben om rond te kunnen komen. Hoe staat het met de commissie, wat is het tijdspad en hoe gaan we zorgen voor een onafhankelijk advies?

Antwoord:
Het kabinet werkt aan de taakopdracht en lijst van potentiële leden voor de commissie. De Tweede Kamer wordt hier zo snel mogelijk over geïnformeerd (begin 2022). Om de onafhankelijkheid te waarborgen zal een onafhankelijke voorzitter aangesteld worden. De commissie zal bestaan uit (ambtelijke) experts en wetenschappers. De commissie zal na instelling zonder politieke sturing aan het werk gaan. Het rapport zal pas na afronding met het kabinet en vervolgens de Tweede Kamer worden gedeeld.
 


Vraag:
Hoe staat het met de motie waarin gevraagd wordt de grote problemen van onze rechtstaat in kaart te brengen? Gebeurt dit door een onafhankelijke commissie?

Antwoord:
Het kabinet informeert uw Kamer begin december over de concept-taakopdracht voor instelling van een staatscommissie rechtsstaat voorvloeiend uit de motie Omtzigt/Van Dam (35510, nr. 12).
 


Vraag:
Er is een niet geheel onafhankelijke commissie (van Dekker) aangesteld om onderzoek te doen naar het toeslagenschandaal met personen die zelf aanwezig waren bij het schandaal. Kan de regering alstublieft afzien van dit onderzoek? Kan de staatssecretaris toezeggen dat er onderzoek wordt gedaan naar de oorzaken van uithuisplaatsingen kinderen rondom het toeslagenschandaal?

Antwoord:
De minister voor Rechtsbescherming heeft namens de staatssecretaris van Financiën - Toeslagen en Douane en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de Tweede Kamer op 26 november jl.  geïnformeerd over onderzoek naar het functioneren van de jeugdbeschermingsketen bij uithuisplaatsingen van kinderen van gedupeerde ouders. Ik verwijs u graag naar deze brief (TK 31066, nr. 921) en het debat dat hierover nog zal plaatsvinden.
 

Vraag:
Het onderzoek naar hardvochtige effecten in onder andere wetten die het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) uitvoert komt niet van de grond. Wil de staatssecretaris het onderzoek goed opzetten en ervoor zorgen dat burgers hun situaties kunnen aandragen voor het onderzoek middels een meldpunt?

Antwoord:
Ik deel de mening van het lid Omtzigt dat het onderzoek naar hardvochtige effecten goed, gedegen en onafhankelijk moet worden opgezet en uitgevoerd. Op 4 juni jl. (Kamerstukken II, 2020/2021, 26448 nr. 650) en op 10 november jl. (Kamerstukken II, 2020/2021, 26448 nr. 661) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de opzet en de voortgang van het onderzoek. Verwachte oplevering van het eindrapport is voorjaar 2022. In het onderzoek dat ik laat uitvoeren, vraagt het onderzoeksbureau aan burgers, via belangenverenigingen, cliëntenraden en social media, naar voorbeelden en situaties van hardvochtige effecten in de wetten die het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) uitvoert, de Participatiewet en het Persoonsgebonden budget (PGB). Deze input gebruikt het onderzoeksbureau voor het onderzoek. Daarnaast gaat het onderzoeksbureau in gesprek met het UWV, de SVB en de Nationale ombudsman. Ook deze input is essentieel voor het in beeld krijgen van hardvochtige effecten. Ook is het zwartboek van de SP onder de aandacht gebracht bij de onderzoekers. Voor het onderzoek naar de overige wetten kijkt het kabinet hoe de input van burgers kan worden opgehaald en worden en meegenomen in het onderzoek.

Indien burgers klem komen te zitten en zij willen geholpen worden kunnen zij zich in eerste instantie wenden tot de uitvoeringsorganisatie of het departement. Voor complexe vragen of situaties zijn bij UWV, SVB en SZW maatwerkplaatsen ingericht. Mochten mensen door samenloop van omstandigheden en ondanks bovenstaande initiatieven toch klem zitten dan is de Nationale ombudsman de aangewezen plek waar mensen terecht kunnen. In principe worden klachten en meldingen eerst behandeld bij de betreffende uitvoeringsinstantie. Maar als mensen in schrijnende situaties zich bij de ombudsman melden, kan deze ook direct in actie komen. Naar aanleiding van de problemen met de kinderopvangtoeslag ziet de Nationale ombudsman ruimte om dit vaker te doen.