[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Fiche: Wijziging verordening persistente organische verontreinigende stoffen

Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Brief regering

Nummer: 2021D47918, datum: 2021-12-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-22112-3251).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 22112 -3251 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie.

Onderdeel van zaak 2021Z22585:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2021-2022

22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3251 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 december 2021

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 2 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).

Fiche: Wijziging verordening en richtlijn kapitaalvereisten (Kamerstuk 22 112, nr. 3250)

Fiche: Wijziging verordening persistente organische verontreinigende stoffen

De Minister van Buitenlandse Zaken,
H.P.M. Knapen

Fiche: Wijziging verordening persistente organische verontreinigende stoffen

1. Algemene gegevens

a) Titel voorstel

Voorstel voor een Verordening van het Europees parlement en de Raad tot wijziging van de bijlagen IV en V bij Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees parlement en de Raad betreffende persistente organische verontreinigende stoffen

b) Datum ontvangst Commissiedocument

28 oktober 2021

c) Nr. Commissiedocument

COM (2021) 656

d) EUR-Lex

EUR-Lex – COM:2021:656:FIN – NL – EUR-Lex (europa.eu)

e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing

SWD (2021) 299; SWD (2021) 300; SWD (2021) 301

f) Behandelingstraject Raad

Milieuraad

g) Eerstverantwoordelijk ministerie

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

h) Rechtsbasis

Artikel 192, lid 1 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)

i) Besluitvormingsprocedure Raad

Gekwalificeerde meerderheid

j) Rol Europees parlement

Medebeslissing

2. Essentie voorstel

a) Inhoud voorstel

Het voorstel betreft de aanpassing van twee bijlagen van Verordening (EU) 2019/1021 (hierna: de POP-verordening)1, waarmee de Commissie uitvoering geeft aan de verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van Stockholm.2 De verordening heeft als doel om de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen de negatieve gevolgen van persistente organische verontreinigende stoffen (persistent organic pollutant, hierna: POP). Een stof wordt gekwalificeerd als een POP wanneer is aangetoond dat de stof lang in het milieu aanwezig blijft, zich ophoopt in levende organismen en een risico vormt voor de menselijke gezondheid en het milieu. De verordening is gericht op het verbieden of beperken van het vervaardigen, het in de handel brengen en het gebruik van opzettelijk vervaardigde POP’s. Tevens zijn in de verordening bepalingen opgenomen voor afval dat geheel of gedeeltelijk uit POP’s bestaat of daarmee verontreinigd is.

Het Commissievoorstel betreft aanpassing van de bijlagen IV en V die over afvalstoffen gaan. Bijlage IV bevat de zogenaamde low-pop content (lpc) waarden.3 Indien afval een POP bevat in een hoger gehalte dan de lpc, is het afval POP-houdend en gelden speciale voorschriften voor het afvalbeheer om te voorkomen dat de POP vrijkomt. Dergelijk POP-houdend afval mag alleen gerecycled worden als de POP er met een voorbewerking uit verwijderd wordt. Anders moet het POP-houdend afval verbrand worden of met inachtneming van speciale veiligheidsmaatregelen opgeslagen worden. De Commissie stelt voor om de bestaande lpc’s in bijlage IV voor een vijftal POP’s te verlagen (d.w.z. aan te scherpen))4 Tevens introduceert de Commissie lpc’s voor een drietal POP’s waarvoor zo’n lpc tot nu toe ontbrak.5

Bijlage V bevat zogenaamde maximale concentratiegrenswaarden voor POP’s, evenals bepalingen over welke beheermethoden zijn toegestaan voor afvalstoffen die POP’s bevatten in concentraties groter dan de maximale concentratiegrenswaarden in bijlage V. In haar voorstel introduceert de Commissie maximale concentratiegrenswaarden voor een viertal POP’s waarvoor deze nog niet waren vastgesteld.6

Met dit voorstel beoogt de Commissie bij te dragen aan het vinden van een evenwicht tussen de beleidsdoelstellingen uit recente EU strategieën; de Europese Green Deal,7 het Circulaire Economie Actieplan,8 het Actieplan «Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul»9 en de Strategie voor duurzame chemische stoffen.10 Deze doelstellingen hebben betrekking op de bescherming van de volksgezondheid en het milieu, het vergroten van het circulair gebruik van materialen en het bijdragen aan de reductie van broeikasgasemissies ter ondersteuning van de klimaatdoelstellingen van de EU. De Commissie doet dit door de effecten van haar voorstel op deze beleidsdoelstellingen tegen elkaar af te wegen.

b) Impact assessment Commissie

In het Impact Assessment (IA) heeft de Commissie bepaald in hoeverre verschillende opties voor verlaging van lpc-waarde bijdragen aan de beleidsdoelen zoals de bescherming van de volksgezondheid en het milieu, het vergroten van het circulair gebruik van materialen, en het bijdragen aan de reductie van broeikasgasemissies. In het IA zijn naast een nuloptie (geen aanpassing) verschillende gradaties van verlaging van de lpc met elkaar vergeleken. Op basis van een uitgebreide onderliggende studie weegt het IA af in hoeverre de diverse opties leiden tot enerzijds POP-vrije materialencycli en anderzijds het stoppen van recycling en toename van CO2-emissies (door storten en verbranden van afval en gebruik van primaire grondstoffen). De Commissie streeft naar een juiste balans tussen een zo laag (d.w.z. stringent) mogelijke lpc om terugkeer van POP-houdend materiaal in de economie te voorkomen en tegelijkertijd recycling mogelijk te houden. Wanneer een lpc zo laag gekozen wordt dat reeds een kleine verontreiniging van afvalmateriaal met een POP tot een recyclingverbod leidt, terwijl gebruik van het materiaal een verwaarloosbaar risico voor mens en natuur met zich meebrengt, zal vernietiging van het materiaal juist meer milieuschade kunnen veroorzaken (bijv. luchtverontreiniging en CO2 emissies door verbranding en nieuw-productie van materiaal uit primaire grondstoffen). De Commissie heeft een methodiek gehanteerd waarmee men op de laagst mogelijke lpc-waarde uitkomt waarbij nog geen belemmering optreedt voor bestaande recyclingpraktijken en waar ook milieuhygiënisch geen bezwaar aan kleeft.

3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein

Het kabinet streeft naar een volledig circulaire economie in 2050.11 Daarnaast onderschrijft het kabinet het doel, de brede reikwijdte en de samenhangende oplossingen die in het Actieplan «Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul» van de Commissie worden gepresenteerd.12

Ten aanzien van het raakvlak tussen deze beleidsdoelen staat het kabinet voor een benadering van geval tot geval, waarin wordt gekeken naar alle milieu en gezondheidseffecten van de verschillende opties voor de verwerking (recycling, verbranding, storten).13 Deze benadering houdt in dat onverminderd gestreefd wordt naar het uitfaseren van verontreinigende stoffen, maar dat er ruimte moet zijn voor een verantwoorde recycling van materiaal dat een verontreinigende stof bevat in specifiek aangewezen producten (toepassingen). Dit is het geval indien er een verwaarloosbaar risico is op blootstelling van mens en milieu aan die stof, ook wanneer deze producten opnieuw afval worden en nogmaals gerecycled worden, en dit bezien vanuit het geheel van milieu en gezondheidseffecten de beste optie is.

b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

Het kabinet staat in algemene zin positief tegenover het voorstel van de Commissie om de bijlagen IV en V van de POP-verordening aan te passen, om zo de volksgezondheid en het milieu aanvullend te beschermen tegen de risico’s van POP’s. Het kabinet is ook positief over de benadering die de Commissie kiest, die in lijn is met het kabinetsbeleid. Het kabinet kan daarom voor het merendeel van de POP’s de voorgestelde verlaging van de lpc waarden steunen. Het kabinet constateert echter dat het IA op enkele punten onzekerheden bevat door een tekort aan informatie. Het kabinet acht het van belang dat voldoende geborgd is dat de keuze van een lpc niet onverhoopt recycling onnodig in de weg zit en dat het voorstel goed uitvoerbaar en handhaafbaar is. Zo dient bijvoorbeeld voldoende duidelijk te zijn of er een gevalideerde en in de praktijk bruikbare meetmethode beschikbaar is om overschrijding van de lpc vast te stellen. Dit speelt onder andere bij het voorstel voor de lpc van polybroom difenylethers (een groep gebromeerde vlamvertragers; PBDE). Enerzijds geeft het IA aan dat de in de recyclingindustrie toegepaste scheiding van broom-houdend en broom-vrij kunststofafval nu al een recyclingfractie oplevert met een concentratie PBDE die lager is dan de voorgestelde lpc. Anderzijds geeft het IA aan dat recyclingbedrijven zeggen niet uit de voeten te kunnen met de voorgestelde lpc, omdat zij onder andere stellen dat geen gevalideerde meetmethoden beschikbaar zijn. Volgens het IA zouden de problemen van de industrie met beperkte extra investeringen te overkomen zijn, maar het kabinet twijfelt nog aan de huidige onderbouwing in het IA en zal dan ook de Commissie verzoeken om verduidelijking om zeker te stellen dat dit het geval is.

Tevens is het kabinet nog niet overtuigd dat de voorgestelde lpc’s voor gechloreerde dibenzo-p-dioxines & gechloreerde dibenzo-furanen (ook aangeduid als dioxinen en furanen, ontstaan bij verbrandingsprocessen; PCDD/F’s) en hexabroomcyclododecaan (een gebromeerde vlamvertrager; HBCDD) leiden tot de beste uitkomst voor de menselijke gezondheid en het milieu. Dioxinen en furanen zijn, in tegenstelling tot de meeste POP’s geen bewust geproduceerde stoffen, ze ontstaan bij verbrandingsprocessen. De voorgestelde lpc voor dioxinen en furanen leidt volgens het IA van de Commissie tot het separaat moeten inzamelen van assen, ook van de assen die vrijkomen bij huishoudens als gevolg van de verbranding van hout en kolen. Een dergelijke inzameling heeft echter ook een milieu-impact en een toename in emissies tot gevolg. Het IA heeft voor het kabinet de effecten hiervan onvoldoende meegenomen in haar afweging, waardoor onvoldoende duidelijk is of het voorstel leidt tot de beste situatie voor de menselijke gezondheid en het milieu. Daarnaast is, in het licht van de verplichte separate inzameling, de handhaafbaarheid en de uitvoerbaarheid van de voorgestelde lpc voor PCDD/F’s een belangrijk aandachtspunt. Het kabinet zal de Commissie derhalve vragen nadere informatie te verschaffen met betrekking tot de totale milieu en gezondheidseffecten, als ook de handhaafbaarheid en de uitvoerbaarheid. Met betrekking tot HBCDD, kiest de Commissie in haar voorstel voor een beperkte verlaging van de lpc, vanuit de afweging dat een grotere verlaging leidt tot mogelijke knelpunten in de verwerking van met name bouw- en sloopafval. Met een lagere lpc zou bouwpuin met HBCDD-houdend piepschuim niet meer op stortplaatsen voor ongevaarlijk afval gebracht mogen worden, wat de Commissie als een mogelijk knelpunt in de verwerking aanmerkt. Het kabinet is echter van mening dat deze stortpraktijk milieuhygiĂ«nisch onwenselijk is. In Nederland zou een lagere lpc geen probleem opleveren, aangezien verantwoorde verwerking mogelijk is, waarbij HBCDD vernietigd wordt. Het kabinet zal dan ook inzetten op het opnemen van de stringentere lpc-waarde in het voorstel, zoals in het IA is onderzocht.

c) Eerste inschatting van krachtenveld

Op basis van eerdere discussies op deze of vergelijkbare onderwerpen, is te verwachten dat een groep lidstaten mogelijk zal pleiten voor verdere aanscherping van lpc’s. Deze lidstaten benaderen de keuze tussen de verschillende beleidsopties uitsluitend vanuit het beleidsdoel om verontreinigende stoffen uit te faseren door lage lpc’s te stellen. Daarmee leggen zij, naar het oordeel van het kabinet, onvoldoende verbinding met andere milieubeleidsdoelen, met name het uitfaseren van het gebruik van fossiele brandstoffen en andere primaire grondstoffen. Daar staat een groep lidstaten tegenover die juist eerder zullen inzetten op hogere (oftewel minder stringente) lpc’s dan de Commissie voorstelt, om te voorkomen dat bepaalde afvalstromen als POP-houdend moeten worden aangemerkt en niet meer naar reguliere stortplaatsen mogen. Voor PCDD/F’s wordt verwacht dat een brede groep lidstaten bezwaar zal maken tegen de verlaging van de concentratiegrenswaarden, door de mogelijke consequenties voor uitvoering en handhaving.

De positie van het Europees parlement is nog onbekend, evenals de rapporteur. De verwachting is echter dat in de onderhandelingen over het algemeen zal worden ingezet op ambitieuzere (d.w.z. stringentere) lpc’s. Het voorstel zal in de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (ENVI) worden behandeld.

4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit

a) Bevoegdheid

Het kabinet beoordeelt de bevoegdheid van de EU als positief. Het voorstel is gebaseerd op artikel 192, eerste lid VWEU. Op grond van dit artikel stellen het Europees parlement en de Raad de activiteiten vast die de Unie moet ondernemen om de in artikel 191 VWEU genoemde doelstellingen te verwezenlijken. Deze doelstellingen betreffen behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu; de bescherming van de gezondheid van de mens; het behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen en bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, en in het bijzonder de bestrijding van klimaatverandering (artikel 191, eerste lid, VWEU). Het kabinet kan zich vinden in de keuze van deze rechtsgrondslag, aangezien het voorstel betrekking heeft op de bescherming van de volksgezondheid en het milieu tegen de negatieve gevolgen van POP’s.

Op het gebied van milieu is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (artikel 4, tweede lid, sub e VWEU).

b) Subsidiariteit

Het kabinet heeft een positief oordeel ten aanzien van subsidiariteit. Het voorstel heeft tot doel om de negatieve effecten van POP’s op de volksgezondheid en het milieu tegen te gaan door ervoor te zorgen dat zo min mogelijk POP’s uit afval vrijkomen. Aangezien de stoffen die onder deze verordening vallen tot ver van hun bronnen over de binnengrenzen van de EU worden vervoerd, kan dit doel nationaal onvoldoende worden verwezenlijkt en is een EU aanpak met het oog op de grensoverschrijdende effecten van POP’s noodzakelijk. Daarnaast wordt hierdoor het gelijke speelveld binnen de interne markt bevorderd. Om deze redenen is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd.

c) Proportionaliteit

Het kabinet heeft een positief oordeel ten aanzien van de proportionaliteit. Het voorstel heeft tot doel om de negatieve effecten van POP’s op de volksgezondheid en het milieu tegen te gaan door ervoor te zorgen dat zo min mogelijk POP’s uit afval vrijkomen. Het voorgestelde optreden, door een inzet op grenswaarden, afgezet tegen een brede milieuafweging, is geschikt om deze doelstelling te bereiken, omdat aanpassing van de bijlagen IV en V van de verordening een bijdrage kan leveren aan het minder vrijkomen van POP’s uit afval. Daarnaast gaat het voorgestelde optreden niet verder dan noodzakelijk, omdat het merendeel van de voorgestelde lpc waarden passend wordt geacht en niet verder wordt verlaagd dan noodzakelijk. Tegelijkertijd zijn er wel vragen over de proportionaliteit van de voorgestelde verlaagde lpc voor PCDD/F’s in verband met de mogelijke milieubelastende effecten als gevolg van de verlaging. Het kabinet zal dan ook nadere onderbouwing vragen ten aanzien van deze mogelijke milieubelastende effecten van de verlaging van de lpc’s voor sommige POP’s, daarbij rekening houdend met de totale milieu en gezondheidseffecten.

5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten

a) Consequenties EU-begroting

De voorgestelde maatregel heeft volgens de Commissie geen gevolgen voor de EU-begroting. Daarom is niet voorzien in een financieel memorandum. Indien er toch gevolgen zijn voor de EU-begroting, is het kabinet van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiĂ«le kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.

b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden

Het IA schat de handhavingskosten van overheden om te voldoen aan de voorstellen ten aanzien van de POP’s op € 450.000,- per jaar. Om tot deze schatting te komen, worden in het IA de gemiddelde handhavingskosten van EU lidstaten om te voldoen aan Ă©Ă©n Registration, Evaluation, Authorisation and Restriction of Chemicals (REACH14) restrictie15 (€ 55.600,– per jaar voor alle EU lidstaten tezamen) vermenigvuldigd met de acht stoffen in het voorstel van de Commissie. Dit cijfer kan slechts als indicatie gezien worden.

De verlaging van de lpc van PCDD/F’s leidt er mogelijk toe dat een separaat publiek te financieren ophaalsysteem voor huishoudelijke assen moet worden ingevoerd. De gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor afvalinzameling van huishoudens, en berekenen de kosten daarvan door aan de burger via de afvalstoffenheffing. De kosten van inzameling hiervan worden in het IA voor de gehele EU geschat tussen de € 40 miljoen en € 159 miljoen per jaar. Het IA maakt geen schatting voor individuele lidstaten. Aangezien de kosten substantieel worden geschat in het IA, maar deze momenteel nog onvoldoende inzichtelijk zijn, en het kabinet bovendien twijfels heeft over de inhoudelijke afweging die gemaakt wordt ten aan aanzien van het algehele milieu effect, zal het kabinet de Commissie om nadere toelichting en onderbouwing vragen, om een beter beeld te verkrijgen van de financiĂ«le consequenties. Daarbij geldt het algemene principe dat eventuele budgettaire gevolgen moeten worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement conform de regels van de budgetdiscipline.

c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger

In het IA worden de netto additionele kosten van het voorstel van de Commissie voor de gehele EU geschat op € 192 miljoen per jaar. Het voorstel raakt volgens het IA recyclers, overige afvalverwerkers, en bouw- en sloopbedrijven. Het merendeel van de kosten (135 miljoen per jaar) is volgens het IA het gevolg van de voorgestelde verlaging van de lpc voor HBCDD, en ligt voornamelijk bij verwerkers van bouw- en sloopafval. In het IA wordt hierbij aangegeven dat deze schatting in hoge mate onzeker is.

Het merendeel van de kosten voor de burger volgt uit de voorgestelde verlaging van de lpc voor PCDD/F’s (separate inzameling van assen van kolen en houtstook), geschat in het IA op € 3,30- per burger. Het IA specificeert niet of deze kosten incidenteel of structureel zijn. De vraag is hoe reĂ«el de kostenschattingen in het IA zijn. Talloze factoren zijn bepalend voor de kosten en hun ontwikkeling is momenteel nog niet goed te voorzien.

De systematiek van de POP-verordening leidt over het algemeen tot een zekere regeldruk. De aanpassing van de waarden in bijlage IV en V kan gevolgen hebben voor de regeldruk, bijvoorbeeld als gevolge van het beter moeten testen van afvalstromen. Deze effecten zullen met name afvalverwerkers van deze afvalstromen, alsook bouw- en sloopbedrijven raken.

d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten

In het IA schat de Commissie de directe impact op de concurrentiekracht van de EU als beperkt. Het kabinet sluit zich hierbij aan. Wel verwacht het kabinet dat stringente verwijdering van POP’s uit afval het vertrouwen vergroot van (internationale) consumenten in gerecyclede materialen, wat mogelijk een positief effect heeft op het bedrijfsleven. Wat betreft de geopolitieke aspecten, is het voorstel in lijn met het mondiale optreden van de EU op gebied van milieuverontreinigende stoffen.

6. Implicaties juridisch

a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)

De verordening werkt rechtstreeks door in de Nederlandse rechtsorde. De nodige bepalingen voor de handhaving en uitvoering van de verordening zijn vastgelegd in het POP-besluit milieubeheer16 en de Uitvoeringsregeling EU-verordening persistente organische verontreinigende stoffen.17 Beiden behoeven geen aanpassing.

b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan

N.v.t.

c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

Datum van inwerkingtreding is 20 dagen na publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie (PbEU). Daarbij wordt een termijn van 6 maanden voorgesteld voordat de wijzigingen van toepassing worden om eventueel noodzakelijke nationale regelgeving aan te passen. Daarnaast geldt deze termijn als implementatieperiode voor bedrijven. Indien het voorstel noopt tot aanpassingen van aanpalende beleidskaders, is 6 maanden naar oordeel van het kabinet een te korte termijn.

d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

Ten opzichte van de geldende verordening worden in het voorstel geen aanpassingen gedaan in evaluatiebepalingen. Dat wil zeggen dat de evaluatie van bijlage IV en V volgens artikel 15, derde lid, van de huidige verordening zal verlopen, en dus voortdurend plaatsvindt.

e) Constitutionele toets

Niet van toepassing.

7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving

Het voorstel leidt mogelijk tot taakverzwaring voor decentrale overheden en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), vanwege het meer en frequenter moeten testen van afvalstromen om te bepalen of deze POP-houdend zijn. Het is nog onbekend in welke mate frequenter getest zal moeten worden, en in hoeverre dit zal leiden tot een taakverzwaring voor gemeenten. Om dit te kunnen bepalen, is een nadere uitwerking en analyse van het voorstel door gemeenten nodig. Wanneer geen gevalideerde detectiemethoden bestaan, is het niet mogelijk goed onderscheidt te maken tussen POP-houdend en niet POP-houdend afval, met negatieve implicaties voor de uitvoering van de verordening als gevolg. Bij het eventueel separaat moeten inzamelen van huishoudelijke assen, als gevolg van de verlaging van de lpc voor PCDD/F’s bestaan vraagtekens over de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Zoals aangegeven zal het kabinet een hiervoor aandacht vragen tijdens de onderhandelingen, en de Commissie vragen aanvullende informatie aan te leveren m.b.t. de totale milieu en gezondheidseffecten, als ook de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van haar voorstel voor PCDD/F’s.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Er bestaat een (beperkt) risico dat de verlaging van de lpc waarden ertoe leidt dat afvalstromen geëxporteerd worden (al dan niet legaal) naar derde landen, waar recycling of verwerking onder slechte omstandigheden plaatsvindt. Het kabinet zet zich in om export van afval uit de EU alleen te kunnen blijven toestaan als duidelijk is aangetoond dat die afvalstroom op een milieuverantwoorde wijze verwerkt wordt.18


  1. https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A32019R1021↩

  2. https://wetten.overheid.nl/BWBV0001517/2020-12-03↩

  3. De term «low-pop content» komt vanuit Verdrag van Basel (https://wetten.overheid.nl/BWBV0002081/2005-10-08), en is het equivalent van de waarden in bijlage IV van de POP-verordening.↩

  4. Specifiek voor PBDE’s (polybroom difenylethers, een groep gebromeerde vlamvertragers); HBCDD (hexabroomcyclododecaan, een gebromeerde vlamvertrager); PCDD’s/PCDF’s (gechloreerde dibenzo-p-dioxines; gechloreerde dibenzo-furanen, ook aangeduid als dioxinen en furanen, ontstaan bij verbrandingsprocessen); dl-PCB’s (dioxine-achtige polychloorbifenylen, o.a. ingezet als warmtewisselingsvloeistof en additieven); en SCCP’s (gechloreerde paraffines met een korte keten, o.a. ingezet als vlamvertrager en als additief in afdichtmiddel (kit)).↩

  5. Specifiek voor PFOA (PFAS-groep; o.a. ingezet in brandblusschuim en voor het waterafstotend maken van kleding); pentachloorfenol (ingezet als biocide en pesticide); en dicofol (ingezet als pesticide).↩

  6. Specifiek voor PBDE (polybroom difenylethers); PFOA (PFAS-groep); pentachloorfenol (biocide & pesticide); en dicofol (pesticide)↩

  7. Kamerstuk 35 377, nr. 1↩

  8. Kamerstuk 22 112, nr. 2865↩

  9. Kamerstuk 22 112, nr. 3157↩

  10. Kamerstuk 22 112, nr. 2883↩

  11. Kamerstuk 32 852, nr. 171 en Kamerstuk 32 852, nr. 33↩

  12. Kamerstuk 22 112, nr. 3157↩

  13. Kamerstuk 22 112, nr. 2701, Kamerstuk 22 112, nr. 2366 en Kamerstuk 22 112, nr. 2494↩

  14. https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A02006R1907-20211001↩

  15. Voor sommige gevaarlijke stoffen zijn in de EU restricties vastgelegd. Deze kunnen gelden voor de productie, handel, verwerking, vervoer, opslag en gebruik. De stoffen en hun restricties zijn vastgelegd in de REACH verordening.↩

  16. https://wetten.overheid.nl/BWBR0018138/2014-07-01↩

  17. https://wetten.overheid.nl/BWBR0042882/2019-12-14↩

  18. Kamerstuk 22 112, nr. 2899↩