[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Reactie inzake de uitingen van geloof of overtuiging in het uniform van de boa in de openbare ruimte

Grondrechten in een pluriforme samenleving

Brief regering

Nummer: 2021D48616, datum: 2021-12-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29614-160).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 29614 -160 Grondrechten in een pluriforme samenleving.

Onderdeel van zaak 2021Z22888:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2021-2022

29 614 Grondrechten in een pluriforme samenleving

Nr. 160 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 december 2021

In de procedurevergadering van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid van 1 december jl. is gesproken over de aangehouden motie van de leden Michon-Derkzen en Van der Plas over landelijke regelgeving voor een neutrale uitstraling van het boa-uniform1. De commissie heeft op 2 december jl. schriftelijk om een brief gevraagd aangaande uitingen van geloof of levensbeschouwelijke overtuiging bij het uniform van de boa. Daarnaast zijn er schriftelijke vragen van voornoemd lid, als ook lid Eerdmans (JA21) gesteld over dit onderwerp. In de bijlage van deze brief beantwoord ik deze schriftelijke vragen. Ik hecht eraan om in deze brief het kader te schetsen van het uniform van de boa, als ook hoe dit is vastgesteld bij de politie.

Allereerst het uniform van de politie. De politie is, als vertegenwoordiger van de Staat, volledig neutraal. De legitimiteit van het handelen van politie en die neutraliteit worden onder meer benadrukt door geen uitdrukking te geven aan of een standpunt te hebben over geloofs- of levensovertuigingen. Functies waarbij de overheid zich in de samenleving manifesteert met behulp van de sterke arm en gebruik maakt van dwangmiddelen, oefenen een bijzondere overheidstaak uit. Vanwege de bijzondere positie van de politie dient daarom door politieambtenaren, in contacten met het publiek, in ieder geval afstand te worden genomen van o.a. uitingen van (levens)overtuiging, religie, politieke overtuiging, geaardheid etc. die afbreuk doen aan de gezagsuitstraling, neutraliteit en veiligheid van de politiefunctie. Deze benadering is voor de politie neergelegd in de tussen mij, de korpschef en de politievakorganisaties vastgestelde gedragscode lifestyle-neutraliteit. Die bepaalt dat de politieambtenaar, in het belang van zijn of haar gezag, neutraliteit en eigen veiligheid, bij zijn of haar optreden in contacten met het publiek een gezagsuitstralende, neutrale en veilige houding behoort in te nemen. Door het bevoegd gezag kunnen, in redelijkheid en billijkheid, daartoe eisen worden gesteld aan de professionele uiterlijke kenmerken van de politieambtenaar.

Deze code is in het voorjaar van 2021 geactualiseerd, in deze actualisatie is bovengenoemd standpunt herbevestigd.

Naar aanleiding van ingediende moties in de gemeenteraden wordt op dit moment door een aantal gemeenten (onder meer Utrecht en Amsterdam) verkend of een uiting van geloof of levensbeschouwelijke overtuiging onderdeel mag zijn van het uniform van de boa en op welke manier dat eventueel zou kunnen. Deze moties betreffen niet alleen boa’s domein I, maar ook toezichthouders van de openbare ruimte. Er vinden hierover komende tijd gesprekken plaats tussen deze gemeenten en met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) alsook met mijn ministerie. Het is belangrijk dat ook met boa’s zelf wordt gesproken, via de boa-bonden, en natuurlijk met de Ondernemingsraden van de werkgevers.

Er is namelijk, buiten een model voor het insigne dat de boa zichtbaar draagt, geen landelijke wet- en regelgeving die voorschriften geeft over het uniform van de boa. Gemeenten gaan in de hoedanigheid van werkgever over het uniform van boa’s domein I (Openbare ruimte). Dit past ook bij het uitgangspunt van lokaal maatwerk. Dit is derhalve anders dan bij de politie, waar ik een beheersmatige verantwoordelijkheid over draag.

De VNG heeft in 2014 een ontwerp voor een modeluniform voor de boa’s domein I laten ontwikkelen, met een aantal specifieke (combinaties van) kenmerken. Dit is bedoeld om de herkenbaarheid, zichtbaarheid en bekendheid van boa’s te vergroten en meer uniformiteit tussen gemeenten te krijgen. Het merendeel van de gemeenten maakt gebruik van het modeluniform, dit is echter niet verplicht. Wel is het modeluniform een beschermd model waarvoor de VNG intellectuele eigendomsrechten bezit. Uitingen van overtuiging of geloof zijn geen onderdeel van het modeluniform van de VNG. Een gemeente kan er echter voor kiezen hun handhavers een ander uniform dan het modeluniform te laten dragen.

De VNG evalueert in 2022 met haar leden het gebruik en uiterlijk van het beschermde modeluniform met de leden. Deze evaluatie moet uitwijzen of en waar het model aangepast moet worden en in hoeverre gemeenten aangespoord moeten worden het model aan te houden en te volgen ter wille van de gewenste herkenbaarheid, zichtbaarheid en bekendheid van de handhavers.

Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid sta ik, samen met de werkgevers, in voor het gezag en de veilige taakuitvoering van de boa. Tegelijkertijd speelt ook hier de verantwoordelijkheid van het lokale gezag. Ik hecht er daarom aan om eerst de gesprekken tussen gemeenten onderling en met de VNG af te wachten en de uitkomsten te volgen, als ook de evaluatie van de VNG inzake het modeluniform. Als daartoe aanleiding bestaat zal ik verkennen of landelijke regelgeving opportuun is. Vanuit de stelselverantwoordelijkheid ben ik momenteel bezig met de herijking van de boa-functie en het boa-stelsel. Ik zal dit onderwerp hierbij betrekken en uw Kamer hierover in het voorjaar van 2022 informeren.

De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus


  1. Kamerstuk 35 925 VI, nr. 56↩︎