Verslag van een schriftelijk overleg over de voorhang nieuwe vaststelling en wijziging Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden (Kamerstuk 28973/35334-248)
Toekomst veehouderij
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2021D49525, datum: 2021-12-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 5
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-28973-250).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ooit GroenLinks-PvdA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: F.C.G. Goorden, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 28973 -250 Toekomst veehouderij.
Onderdeel van zaak 2021Z23315:
- Indiener: C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2021-12-15 11:15: Procedurevergadering LNV (per videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2022-01-19 14:15: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-01-27 12:35: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2021-2022 |
28 973 Toekomst veehouderij
35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 250 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 30 december 2021
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 24 november 2021 over de voorhang nieuwe vaststelling en wijziging Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden (Kamerstukken 28 973 en 35 334, nr. 248).
De vragen en opmerkingen zijn op 7 december 2021 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 13 december 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie,
Goorden
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
Beantwoording van de vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
Vraag
De leden van de VVD-fractie hechten er allereerst waarde aan om te benadrukken dat het verkopen van het agrarische bedrijf vaak een moeilijke keuze is voor de boer. Boerenbedrijven zijn immers vaak al generaties in handen van boerenfamilies. Stoppen is dan altijd een emotionele, ingrijpende en zware afweging voor boerenondernemers. Tegelijkertijd zijn deze leden hoopvol dat met de gerichte opkoop van veehouderijen stikstofruimte beschikbaar komt ten behoeve van het legalisatieprogramma in het kader van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) gemelde en meldingsvrije activiteiten. Hoeveel PAS-melders verwacht de Minister met deze eerste tranche te legaliseren?
Antwoord
Er is op dit moment nog geen helderheid over de effecten van de Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden (Rpav). Een belangrijk deel van de opkopen moet immers nog worden gedaan. Nadat de koopovereenkomsten zijn gesloten, wordt de betreffende stikstofruimte in het stikstofregistratiesysteem gezet. Vervolgens moet er een nauwkeurige matching plaatsvinden tussen de ruimte die de regeling oplevert en de ruimte die nodig is voor de meldingen. Aangezien ik samen met de provincies heb gekozen voor een systematiek die de ruimte optimaal gebruikt, is geborgd dat zoveel als mogelijk meldingen van deze ruimte gebruik kunnen maken. Hoeveel dat er precies zijn, kan ik nu nog niet zeggen.
Vraag
De leden van de VVD-fractie willen hier nogmaals aangeven het onwenselijk te vinden dat bij deze eerste tranche sprake is van het zogenoemde beroepsverbod. Dit onderwerp is tijdens de plenaire begrotingsbehandeling (Handelingen II 2021/22, nr. 30, Begroting Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 2022) van vorige week al even aan de orde geweest. Deze leden vragen de Minister of zij nogmaals helder uiteen kan zetten waarom dit beroepsverbod geldt bij deze eerste tranche. Kan zij expliciet toezeggen dat er bij de tweede tranche geen sprake meer zal zijn van een beroepsverbod?
Antwoord:
De 1e tranche van de regeling, inclusief de ophoging daarvan met extra budget, is bedoeld voor ondernemers die willen stoppen en hun bedrijf vrijwillig willen beëindigen. Voor hen kan deze regeling perspectief bieden. Het doorstartverbod is bedoeld om ervoor te zorgen dat de opkoop leidt tot een blijvende vermindering van stikstofdepositie op natuurgebieden, een vermindering die ook nodig is om te voldoen aan de Habitatrichtlijn en aan de drie wettelijke omgevingswaarden voor stikstofdepositie.
Momenteel bereid ik de 2e tranche van de regeling voor. Ik begrijp de wens van de VVD-fractie om het «beroepsverbod» te willen schrappen en onderzoek de mogelijkheden om in combinatie daarmee de stikstofopbrengst blijvend te borgen. In lijn met de door de Kamer aangenomen motie van de leden De Groot en Van Otterloo (Kamerstuk 35 600, nr. 45) neem ik in die verkenning mee op welke wijze verplaatsing/bedrijfsovername onder voorwaarden mogelijk is. De motie verbindt daar voorwaarden aan: overname van een bestaand bedrijf elders, enkel gericht op het houden van dieren met productierecht en via innovatie een verdere emissiereductie realiseren.
Vraag
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister hoeveel stoppende bedrijven in de afgelopen tijd zijn uitgekocht met deze regeling. Hoeveel verwacht de Minister er met de aanvullende middelen te bedienen?
Antwoord
Provincies zijn in gesprek met geïnteresseerde ondernemers om tot aankoopovereenkomsten te komen. Op dit moment zijn met deze regeling nog geen stoppende bedrijven opgekocht, wel blijkt uit een inschatting die de provincies voor de zomer hebben gemaakt dat er voldoende animo bestaat voor deze regeling. Met het oorspronkelijke budget van € 95 miljoen aangevuld met € 133,4 miljoen resterende middelen van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen bedraagt het totale budget voor de 1e tranche van de maatregel gerichte opkoop ca. € 228 miljoen. Ik verwacht dat provincies daarmee ca. 130–180 bedrijven kunnen aankopen.
Vraag
Wanneer komt naar verwachting de tweede tranche?
Antwoord
Het is mijn voornemen om de conceptregeling voor de 2e tranche in het voorjaar na een internetconsultatie rond april/mei 2022 te publiceren en voor provincies open te stellen.
Beantwoording van de vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vraag
De leden van de D66-fractie vernemen dat het subsidieplafond voor de Rpav is verhoogd met 133,4 miljoen euro resterend budget van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv). Deze leden lezen daarbij dat de Minister de afgelopen maanden met provincies heeft geprobeerd om de effectiviteit van de Rpav te vergroten. Hoeveel meer opkoop verwacht de Minister te realiseren met het overhevelen van de gelden van de Srv naar de Rpav?
Antwoord:
Naast de budgetophoging worden met terugwerkende kracht en in overleg met de provincies een drietal wijzigingen doorgevoerd: de opkoop van erfgrond rond stallen wordt mogelijk gemaakt, er kan meer geld worden besteed aan het opkopen van veehouderijen zonder productierecht (zoals kalverhouderijen) en de eindtermijn waarop de koopovereenkomsten moeten worden gesloten wordt verlengd met 4 maanden tot 4 september 2022. Provincies geven aan dat zonder deze wijzigingen met een groot deel van de veehouders die in aanmerking komen voor deelname aan de regeling niet tot een koopovereenkomst kan worden gekomen. Ik verwacht dat met deze wijzigingen provincies in totaal ca. 130–180 bedrijven kunnen aankopen, waarvan ca. 40% met het oorspronkelijke budget van € 95 miljoen en ca. 60% met de € 133,4 miljoen aanvullende middelen.
Vraag
Tegen welke knelpunten lopen provincies nu vooral aan? Kan de Minister toelichten per maatregel waarom ze die specifieke wijziging precies heeft doorgevoerd?
Antwoord
De huidige regeling is bedoeld voor ondernemers die willen stoppen en veehouderijen in bezit hebben die een depositie veroorzaken van gemiddeld ten minste 2 mol stikstof per hectare per jaar op aanwezige stikstofgevoelige natuur binnen 10 km van de veehouderij. Voor ondernemers en veehouderijen die hieraan voldoen blijken het niet kunnen opkopen van erfgrond rond stallen en het beschikbare budget voor opkoop van veehouderijen zonder productierecht de twee grootste knelpunten te zijn waar provincies tegenaan lopen. Met de voorgestelde wijzigingen worden die knelpunten in belangrijke mate weggenomen.
Daarnaast blijken er veel ondernemers te zijn die willen deelnemen aan de regeling maar daar nu niet voor in aanmerking komen. Dit betreft vooral ondernemers met veehouderijen waarvan de depositie op aanwezige stikstofgevoelige natuur binnen 10 km van de veehouderij niet voldoet aan de drempelwaarde van gemiddeld ten minste 2 mol stikstof per hectare per jaar, en ondernemers die niet als veehouder willen stoppen maar elders willen doorgaan. Ik onderzoek of en hoe ik deelname van deze ondernemers aan de tweede tranche van de regeling mogelijk kan maken met behoud van voldoende doelmatigheid en borging van de opbrengst. Ik kan daarom nu op dit punt nog geen wijziging doorvoeren.
Beantwoording van vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
Vraag
Nederland zucht onder een zware deken van stikstof, die zich verplaatst met de wind en in het hele land schadelijk is voor mens en natuur. Dit wordt juridisch nijpend in en nabij natuurgebieden, maar nergens in het land zijn extra stikstofemissies welkom. Deze leden hebben moeten vaststellen dat provincies in het recente verleden veehouderijen met veel gemeenschapsgeld hebben uitgekocht om andere activiteiten, boekhoudkundig gezien, stikstofneutraal te faciliteren. Maar een «overschot» aan stikstofrechten is vervolgens weer aan de hoogst biedende verkocht. Is dit ook mogelijk met de nu voorgestelde regeling?
Antwoord
Nee, dat is niet mogelijk. De regeling zorgt voor een structurele reductie van stikstofemissie en -depositie. Zo wordt een bijdrage geleverd aan een duurzame staat van instandhouding van stikstofgevoelige natuur. De depositieruimte die hierdoor ontstaat wordt daarnaast ook, via het stikstofregistratiesysteem, ingezet ten behoeve van woningbouw, MIRT-projecten en voor het legaliseren van PAS-meldingen. Het effect van maatregelen moet vaststaan voordat depositieruimte kan worden ingezet voor economische ontwikkelingen. Ook moeten de maatregelen additioneel zijn ten opzichte van wat nodig is om te voldoen aan art. 6 lid 1 en 2 van de Habitatrichtlijn.
Vraag
Hoe voorkomen we dat we het stikstofprobleem vooral verplaatsen, geografisch of in de tijd, in plaats van oplossen?
Antwoord
Het kabinet heeft met de structurele aanpak het fundament gelegd voor het oplossen van de stikstofproblematiek. Bij brief van 24 april 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 82) is Uw kamer hierover geïnformeerd. Met bijbehorend pakket aan natuur en stikstofreducerende maatregelen geeft het kabinet concreet invulling aan de continue verplichting om de landelijke staat van instandhouding te verbeteren totdat deze gunstig is. In de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) is bindend vastgelegd op welk percentage van de hectares met voor stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden de stikstofdepositie onder kritische depositiewaarden (KDW) moet zijn gebracht. De gerichte opkoop van piekbelasters rond N2000-gebieden is een belangrijk onderdeel van de structurele aanpak. Specifiek is in de regeling in de 1e tranche gekozen voor een doorstartverbod om te voorkomen dat elders nieuwe emissies ontstaan. Uw Kamer is daarnaast met mijn Kamerbrief van 12 november jl. over de voortgang rond de stikstofproblematiek (Kamerstuk 35 334, nr. 170) geïnformeerd dat het Kabinet onderkent dat er aanvullende (vervolg)stappen nodig zullen zijn. Zoals in deze brief en tijdens de begrotingsbehandeling is aangegeven heeft het kabinet hiertoe afgelopen zomer laten uitzoeken hoe mogelijke vervolgstappen in de stikstofaanpak uitgewerkt kunnen worden. Het is aan een nieuw kabinet om hierover besluiten te nemen.
Vraag
Hoe zorgt dit voorstel ervoor dat elke euro gemeenschapsgeld ook tot een maximale afname van niet alleen de depositie in Natura 2000-gebieden leidt maar ook tot een maximale afname in totale emissies? Is de nu voorgestelde regeling hier voldoende voor ingericht?
Antwoord
De maatregel gerichte opkoop is specifiek gericht op een doelgroep van piekbelasters om zo de kwaliteit van Natura 2000 gebieden te verbeteren. Dit wordt in de regeling bewerkstelligd door alleen de veehouderijvestigingen met een relatief hoge stikstofdepositie in aanmerking te laten komen voor aankoop, namelijk door een drempelwaarde van ten minste 2 mol stikstof per hectare per jaar te hanteren. Het betreft dus altijd veehouderijen met een relatief grote depositie op het nabij gelegen Natura 2000-gebied. In aanvulling hierop kunnen met de maatregel gerichte opkoop door de provincies ook nevendoelen worden gerealiseerd, zoals het verminderen van de brede stikstofproblematiek. Om met de beschikbare middelen zoveel mogelijk reductie van stikstofdepositie te bewerkstelligen is het van belang dat de aankopen kosteneffectief worden gedaan, dus met inachtneming van de verhouding tussen de kosten van aankoop en de baten in termen van de (vermindering van de) stikstofdepositie. In verband hiermee gelden voor deze regeling doelmatigheidscriteria. Omdat de regeling is gericht op de vermindering van stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden wordt het onwenselijk geacht dat de veehouder op een andere locatie opnieuw begint. Daarom geldt er een doorstartverbod. Dit doorstartverbod, de drempelwaarde én de doelmatigheidscriteria tezamen maken dat de regeling voldoende is toegerust voor het doel dat wordt nagestreefd.
Naast de maatregel gerichte opkoop tref ik ook voorbereidingen voor de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv). Doel van de Lbv is het realiseren van een maximale stikstofreductie. Beide regelingen vullen elkaar aan.
Vraag
Is het mogelijk dat een boer tegen een betaling wel zijn koeien of varkens inlevert maar hier geiten of andere dieren voor in de plaats neemt?
Antwoord
Nee, dat is niet mogelijk. De provincie moet er op grond van de regeling voor zorgen dat de activiteiten van de veehouderij worden beëindigd, de vergunningen worden ingetrokken en in het gemeentelijke bestemmingsplan wordt vastgelegd dat de vestigingslocatie niet langer kan worden gebruikt voor enige vorm van veehouderij.
Vraag
Wat gebeurt er met het land als een bedrijf is overgenomen en beëindigd?
Antwoord
Door het stoppen van boeren komt landbouwgrond beschikbaar. Het is aan de ondernemer of die de grond wil verkopen aan de provincie en aan de provincie of die de grond wil aankopen. Landbouwgrond kan bijvoorbeeld worden ingezet om achterblijvende boeren te helpen extensiveren. Daarnaast moet in het kader van de koopovereenkomst worden bekeken wat de toekomstige bestemming van stallen en bedrijfsruimten kan zijn. Om verrommeling of ongewenste activiteiten te voorkomen kan sloop, herbestemming en/of herontwikkeling aan de orde zijn. Provincies en gemeenten voeren hierop de regie via de ruimtelijke ordening.
Vraag
Is het wel de bedoeling om vooral de grote problemen in de natuur op te lossen of is de regeling vooral bedoeld om infrastructuur of andere nieuwe vervuilers te faciliteren?
Antwoord
In de Wet natuurbescherming is sinds 1 juli 2021 bindend vastgelegd op welk percentage van de hectares met voor stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden de stikstofdepositie onder kritische depositiewaarden (KDW) moet zijn gebracht. In 2025 moet dit gelden voor ten minste 40 procent van de hectares, in 2030 50 procent, en in 2035 74 procent.
De gerichte opkoop maakt deel uit van die inzet. Doel van de maatregel is om de kwaliteit van natuurgebieden te vergroten door vermindering van de stikstofdepositie in stikstofgevoelige en overbelaste Natura 2000-gebieden door de uitstoot van piekbelasters in de landbouw terug te dringen. Voor zover de afname van de stikstofdepositie niet op grond van de Habitatrichtlijn moet worden ingezet voor natuurbehoud, komt stikstofdepositieruimte vrij die in beginsel voor andere activiteiten (woningbouw, MIRT-projecten en legalisering PAS-meldingen) kan worden gebruikt.
Vraag
Als dat laatste mogelijk is met deze regeling, moet dat dan met geld uit de LNV-begroting? Is het in dat geval niet aan de initiatiefnemer (provincie, Infrastructuur en Waterstaat, bedrijven, en dergelijken) om hiervoor zelf budget vrij te maken? Hoe past dit dan in een gezamenlijke regeling?
Antwoord
Het budget dat in de voorgehangen wijzigingsregeling wordt opgehoogd is afkomstig uit de door het kabinet gereserveerde middelen voor de structurele aanpak stikstof. Het budget voor de ophoging is afkomstig uit de onderuitputting van de Srv. Deze onderuitputting is herbestemd naar drie alternatieve bronmaatregelen (zie Kamerbrief van 30 juni, Kamerstukken 28 973 en 35 334, nr. 244), specifiek gericht op de restopgave die door de mindere opbrengt van de Srv is ontstaan. De betreffende middelen zijn hiertoe aan de begroting van LNV toegevoegd voor de regeling provinciale aankoop veehouderijen. Stikstofruimte uit deze regeling kan ingezet worden voor o.a. het legaliseren van meldingen en meldingsvrije activiteiten en voor woningbouw en MIRT-projecten. Zie in dit verband ook mijn antwoord op de vorige vraag.
Vraag
Hoe voorkomen we concurrentie tussen overheden?
Antwoord
Concurrentie tussen overheden wordt voorkomen door samen te werken, door met elkaar in gesprek te blijven en door gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen. Dat gebeurt onder andere door de medeoverheden nadrukkelijk te betrekken bij (alle onderdelen van) de structurele aanpak stikstof en het vervolg ervan door een nieuw kabinet, alsmede door gezamenlijk met voorstellen te komen. Daarnaast werken Rijk, provincie en maatschappelijke partners, voor langere tijd samen in een gebiedsgerichte aanpak.
Vraag
Zijn de gebiedsprocessen leidend?
Antwoord
Provincies geven samen met andere partijen in een gebiedsgericht proces vorm aan de inrichting van een gebied. Deze regeling is één van de instrumenten die door provincies ingezet kunnen worden om stikstof te reduceren. Om voor aankoop in aanmerking te komen moeten veehouderijen voldoen aan de drempelwaarde van 2 mol stikstof per hectare per jaar (piekbelasters). De uitvoering van de regeling om tot het aankopen van een veehouderij te komen is onderdeel van een gebiedsproces waarbij maatwerk leidend is, te beginnen bij de keuze van de veehouderijen die voor aankoop in aanmerking komen. Provincies moeten zoveel mogelijk ruimte hebben om gerichte aankoop uit te voeren en om daarbij synergie te realiseren met andere gebiedsopgaven. Het zal per provincie verschillen in welke mate het gebiedsproces leidend is bij de aankoop van een veehouderij.
Vraag
Het maximale bedrag per mol wordt verdubbeld. Is dit nodig? Is het nieuwe maximum in de praktijk ook gelijk het nieuwe minimum? Hoe verhoudt zich dit tot de marktprijzen? Werkt dit prijsopdrijvend? En als de vraagprijs van een boer (fors) hoger is dan de gangbare marktprijs, is onteigening dan niet een voordeliger middel? Hoe verhoudt deze regeling zich tot het middel van onteigening?
Antwoord:
Alleen voor het aankopen van veehouderijen zónder productierecht (kalverhouderijen en melkgeiten) wordt het maximale bedrag (per mol stikstofdepositie per hectare per jaar) verdubbeld. Dit is in de praktijk niet gelijk het minimum: het aankoopbedrag is marktconform en wordt gebaseerd op een taxatie door een onafhankelijk taxateur. Daarmee werkt de verhoging van dit bedrag niet prijsopdrijvend, maar maakt de verhoging het aankopen van meer bedrijven mogelijk. Als de vraagprijs van de boer hoger is dan de gangbare marktprijs zal deze zijn vraagprijs moeten bijstellen tot de gangbare marktprijs om tot een koopovereenkomst met de provincie te kunnen komen.
In geval van onteigening moet volledige schadeloosstelling worden geboden. Het ligt niet voor de hand dat een dergelijke vergoeding lager zou zijn dan een marktconforme vergoeding.
Vraag
Ten slotte vragen deze leden wat de gevolgen zijn van een regeling per mol depositie versus een regeling per uitstoot. Wat zijn hier de gevolgen van voor de markt, de natuur en de boer?
Antwoordn
Het doel van de regeling is het structureel verminderen van stikstofdepositie in stikstofgevoelige en overbelaste Natura 2000-gebieden via het opkopen en definitief beëindigen van veehouderijen. Daarmee richt de regeling zich specifiek op het kunnen aankopen van piekbelasters: veehouderijen die een relatief hoge depositie veroorzaken op nabijgelegen stikstofgevoelige natuur. De hoogte van de depositie wordt vooral veroorzaakt door een combinatie van enerzijds de hoogte van de ammoniakuitstoot en anderzijds de afstand tot stikstofgevoelige natuur.
Een regeling die in algemene zin gericht wordt op het beperken van de uitstoot zal minder specifiek bijdragen aan het wegnemen van piekbelasting en in relatieve zin meer bijdragen aan het verlagen van de landelijke stikstofdeken. Aan een regeling die hierop wordt gericht kunnen ook bedrijven op grotere afstand van stikstofgevoelige natuur deelnemen. De specifieke gevolgen voor de markt, de natuur en de boer hangen af van de wijze waarop de regeling wordt vormgegeven. Daar is in algemene zin geen zinvolle uitspraak over te doen.
Beantwoording vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
Vraag
De leden van de SGP-fractie hebben grote moeite met het handhaven van het beroepsverbod in de voorliggende opkoopregeling, in weerwil van de toezegging om het beroepsverbod na de eerste tranche van 95 miljoen euro te schrappen. Deze leden willen erop wijzen dat het opplussen van het huidige budget van 95 miljoen euro met 133 miljoen euro niet minder dan een ruimschootse verdubbeling van het budget voor de eerste tranche betekent. Zij hebben begrepen dat verschillende veehouders afhaken, mede vanwege het beroepsverbod. Deelt de Minister de mening dat de regeling effectiever ingezet kan worden als meer veehouders mee willen doen? Kan de Minister aangeven waarom het schrappen van het beroepsverbod, indien beperkt tot het overnemen van een bestaand bedrijf, niet in de voorliggende wijziging meegenomen kan worden?
Antwoord
De 1e tranche van de regeling, inclusief de ophoging daarvan met extra geld, is bedoeld voor ondernemers die willen stoppen en hun bedrijf vrijwillig willen beëindigen. Voor hen kan deze regeling perspectief bieden. Het doorstartverbod is bedoeld om ervoor te zorgen dat de opkoop leidt tot een blijvende vermindering van stikstofdepositie op natuurgebieden, een vermindering die ook nodig is om te voldoen aan de Habitatrichtlijn en aan de drie wettelijke omgevingswaarden voor stikstofdepositie.
Momenteel bereid ik de 2e tranche van de regeling voor. Ik begrijp de wens van de leden van de SGP-fractie heel goed om het «beroepsverbod» te willen schrappen en onderzoek de mogelijkheden om in combinatie daarmee de stikstofopbrengst blijvend te borgen én de deelnamebereidheid van ondernemers aan de regeling te vergroten. In lijn met de door de Kamer aangenomen motie van de leden De Groot en Van Otterloo (Kamerstuk 35 600, nr. 45) neem ik in die verkenning mee op welke wijze verplaatsing/bedrijfsovername onder voorwaarden mogelijk is. De motie verbindt daar voorwaarden aan: overname van een bestaand bedrijf elders, enkel gericht op het houden van dieren met productierecht en via innovatie een verdere emissiereductie realiseren. Daarmee ontstaat dan een alternatief voor ondernemers die elders willen doorstarten. Op dit moment ben ik met deze verkenning nog niet zo ver om dergelijke wijzigingen in de eerste tranche van de regeling te kunnen doorvoeren. Dat is mijn inziens ook niet nodig gezien het specifieke doel en focus van de eerste tranche, gericht op ondernemers die vrijwillig willen stoppen als veehouder.
Vraag
Hoeveel budget zou nodig zijn voor opkoop van alle bedrijven die zich tot nu toe voor de eerste tranche hebben aangemeld (en aan de voorwaarden voldoen)?
Antwoord
Voor afgelopen zomer hebben provincies op mijn verzoek hiervan een inschatting gemaakt. Dat heeft geleid tot mijn besluit om € 133,4 miljoen resterende middelen van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen aan de eerste tranche toe te voegen. Nadien hebben provincies aangegeven dat er twee belangrijke beperkende factoren spelen om tot koopovereenkomsten te kunnen komen: het niet kunnen aankopen van erfgrond rond stallen en het beschikbare budget voor opkoop van veehouderijen zonder productierecht. Met de voorgestelde wijzigingen worden die knelpunten in belangrijke mate weggenomen. Daarmee zou het totale budget van ca. € 228 miljoen voor de eerste tranche voldoende moeten zijn voor de aankoop van bedrijven die zich voor de eerste tranche hebben aangemeld en aan de voorwaarden van de regeling voldoen.
Vraag
Waarom is voor de wijzigingen zoals voorgesteld in de voorliggende regeling ten opzichte van de tot 1 november jl. geldende regeling geen Europese goedkeuring of notificatie nodig en voor het eventueel achterwege laten van het beroepsverbod (onder voorwaarden) wel?
Antwoord
Ook het eventueel schrappen van het doorstartverbod zou er niet toe leiden dat Europese goedkeuring of notificatie nodig is. De Rpav is een vrijwillige opkoopregeling op basis van minnelijke verwerving. Daarbij is staatssteunrechtelijk van belang dat verkoop door de veehouder plaatsvindt tegen een marktconforme vergoeding op basis van taxaties door onafhankelijke adviseurs. Het opkopen (verwerven) van bedrijven en gronden door de overheid onder zulke voorwaarden kan buiten de staatssteunprocedures om plaatsvinden.1
Het doorstartverbod was en is bedoeld om ervoor te zorgen dat de opkoop leidt tot een blijvende vermindering van stikstofdepositie op natuurgebieden, een vermindering die ook nodig is om te voldoen aan de Habitatrichtlijn en aan de drie wettelijke omgevingswaarden voor stikstofdepositie. Wel zal op basis van de evaluatie van de eerste tranche van de Rpav worden bezien, zoals ik eerder heb toegezegd naar aanleiding van de door uw Kamer aangenomen motie van de leden De Groot en Van Otterloo (Kamerstuk 35 600, nr. 45), of in de tweede en derde tranche van de maatregel het overnemen van een bestaand bedrijf elders mogelijk gemaakt kan worden onder de voorwaarde dat er een substantiële emissiereductie vanuit dit bedrijf plaatsvindt.2
Vraag
Waarom zou, nu provincies vier maanden extra krijgen voor het realiseren van de aankopen, niet de voorliggende regeling zonder beroepsverbod bij de Europese Commissie genotificeerd kunnen worden?
Antwoord
Notificatie is niet aan de orde, zie het antwoord op de vorige vraag en op de eerste vraag van de SGP-fractie: op dit moment ben ik met deze verkenning nog niet zo ver om een dergelijke wijziging in de eerste tranche van de regeling te kunnen doorvoeren.
Vraag
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de grenswaarde van 2 mol. De wijze waarop de grenswaarde gehanteerd wordt kan betekenen dat een bedrijf nabij Natura 2000-gebied de Veluwe niet voldoet, omdat de depositie behorend bij de emissies van het bedrijf over een grote oppervlakte uitgemiddeld wordt, terwijl een bedrijf nabij een klein Natura 2000-gebied met geen andere Natura 2000-gebieden in de omgeving wel voldoet, omdat de depositie behorend bij dit bedrijf over een klein oppervlak uitgemiddeld wordt. Is de veronderstelling juist dat met opkoop van het eerste bedrijf meer stikstofwinst geboekt zou kunnen worden dan met opkoop van het tweede bedrijf, zo vragen deze leden. Zij horen graag hoe de Minister de doelmatigheid van deze grenswaarde in dit licht beoordeelt.
Antwoord
Het antwoord hierop hangt af van de vraag hoe «stikstofwinst» wordt beschouwd: als vermindering van de depositie(piek) of als vermindering van de totale depositievracht. De focus van de huidige regeling is gericht op het willen verminderen van de depositiepiek op stikstofgevoelige natuur. Dat betekent dat een veehouderij met een relatief hoge depositiewaarde op een beperkte hoeveelheid en dichtbij gelegen natuur binnen 10 km in aanmerking komt voor deelname aan de regeling en dat de aankoop en depositievermindering die daardoor ontstaat als doelmatig wordt gezien. Waarbij de opbrengst in termen van de totale depositievracht fors lager kan zijn dan van een vergelijkbare veehouderij met nog meer stikstofgevoelige natuur op grotere afstand (nog steeds binnen 10 km), waarvan door uitmiddeling van de depositie op alle aanwezige natuur binnen 10 km de gemiddelde depositiewaarde onder de drempelwaarde van 2 mol stikstof per hectare per jaar valt en daarmee niet in aanmerking komt voor deelname aan de regeling. Dit effect is onderkend. Ik onderzoek ten behoeve van de invulling van de tweede tranche van de regeling of hier een oplossing voor te bieden is.
Vraag
De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een toelichting op de voorgestelde verdeelsleutel voor provincies. Waarom is het budget voor Gelderland beperkt, terwijl depositiereductie op het centraal gelegen Natura 2000-gebied de Veluwe een belangrijke bijdrage kan leveren aan het creëren van nationale stikstofruimte, zo vragen deze leden.
Antwoord
De verdeelsleutel van de aanvullende middelen met omvang van ruim € 133 miljoen is in overleg met provincies tot stand gebracht. Op mijn verzoek hebben provincies voor afgelopen zomer een inschatting gemaakt welke aanvullende middelen zij nodig zouden hebben om alle bedrijven aan te kunnen kopen die zich tot nu toe voor de eerste tranche bij hen hebben aangemeld en aan de voorwaarden van de regeling voldoen. De netto budgetophoging van € 133,3 miljoen en bijbehorende verdeling over provincies is daar de resultante van.
Vraag
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regeling mede bedoeld is om stikstofruimte te creëren voor woningbouw, infraprojecten en het legaliseren van PAS-melders en meldingsvrije activiteiten. Deze leden willen het belang van stikstofruimte voor de genoemde legalisatie onderstrepen. Zij hebben in dit verband enkele vragen. Verschillende PAS-melders c.s. hebben te maken met dreigende handhaving, problemen met omgevingsvergunningen voor bestaande activiteiten en achterwege blijvende financiering voor bedrijfsontwikkeling. Hoe zorgt de Minister ervoor dat deze bedrijven met voorrang aanspraak kunnen maken op beschikbare stikstofruimte?
Antwoord
Een handhavingsverzoek op een bedrijf brengt veel onzekerheid mee. Die onzekerheid is beduidend groter dan als een PAS-melder geen handhavingsverzoek heeft gekregen. Het kabinet acht dit voldoende reden om PAS-meldingen ten aanzien waarvan een handhavingsverzoek is ingediend, voorrang te geven bij de legalisering. Daardoor wordt het mogelijk om deze gevallen sneller van een natuurvergunning te voorzien.
Vraag
Zij hebben begrepen dat omgevingsdiensten/gemeenten bij PAS-melders c.s. voor bestaande activiteiten op grond van de PAS-regelgeving/-melding geen omgevingsvergunningaanvragen/-wijzigingen accepteren, omdat de vergunning op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb) achterwege blijft (legalisatietraject). Hoe kan voorkomen worden dat bedrijven hierdoor in de problemen komen? Kan het aanhaken van de natuurtoestemming in deze gevallen achterwege blijven?
Antwoord
Het klopt dat geen omgevingsvergunning kan worden afgegeven voor onder het PAS gemelde activiteiten, omdat voor die vergunning in de meeste gevallen een verklaring van geen bedenkingen van het bevoegd gezag voor de Wnb-vergunning is vereist. Ik besef goed dat de situatie van de PAS-melders vervelend is. Het kabinet doet de maximale inspanningen om de meldingen zo spoedig als mogelijk te legaliseren, waardoor ook deze belemmering wordt opgelost.
Vraag
De leden van de SGP-fractie constateren dat de gerichte opkoop een complex traject is. Dat geldt evenzeer voor de hele stikstofaanpak met alle gevoeligheden van dien. Tegelijkertijd hebben deze leden begrepen dat er industriebedrijven zijn die nieuwe Wnb-vergunningen krijgen op basis van stikstofemissies in het verleden, waarbij de actuele stikstofemissies lager liggen dan in het verleden en de niet benutte stikstofemissies te gelde gemaakt kunnen worden3. Is de veronderstelling juist dat bij veehouderijactiviteiten ten aanzien van het bepalen van de referentie gerekend wordt met actuele emissiefactoren? Waarom wordt bij industriële activiteiten geen rekening gehouden met toegepaste emissie beperkende maatregelen? Is de Minister bereid in overleg met provincies ervoor te zorgen dat het vergunnen van dergelijke niet gebruikte emissieruimte zo veel mogelijk voorkomen wordt, zo vragen zij.
Antwoord
Provincies zijn de bevoegde gezagen voor de verlening van vergunningen als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming aan veehouderijen en industriebedrijven. Ik ben samen met de provincies aan het onderzoeken hoe bij deze vergunningverlening rekening wordt gehouden met de referentiesituatie en wat dit betekent voor de omvang van de emissies en depositie bij het verlenen van nieuwe vergunningen. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zal ik in overleg met de provincies bekijken of actie nodig is.