Verzamelbrief kinderopvang december 2021
Kinderopvang
Brief regering
Nummer: 2021D50340, datum: 2021-12-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31322-439).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.D. Wiersma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit VVD kamerlid)
- Landelijk Rapport gemeentelijk toezicht kinderopvang 2020
- Meertaligheid in dagopvang. Een onderzoek naar de effecten van het gebruik van twee talen op het kinderdagverblijf
Onderdeel van kamerstukdossier 31322 -439 Kinderopvang.
Onderdeel van zaak 2021Z23735:
- Indiener: A.D. Wiersma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-01-18 13:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-01-18 16:30: Procedures en brieven commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (digitaal) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-04-21 10:00: Kinderopvang (Commissiedebat), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-05-12 19:47: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (đ origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2021-2022 |
31 322 Kinderopvang
Nr. 439 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16Â december 2021
De gehele kinderopvangsector heeft inmiddels al lange tijd te kampen met grote uitdagingen vanwege de aanhoudende coronacrisis en het personeelstekort. Dit brengt voor houders, werknemers en ouders niet alleen onzekerheden met zich mee, maar vraagt van alle betrokkenen ook om aanhoudende inzet en flexibiliteit. Desondanks heeft de sector het afgelopen jaar opnieuw alles op alles gezet om in deze lastige tijd veilige en kwalitatief goede kinderopvang te blijven waarborgen. Daarvoor wil ik graag mijn dankbaarheid en waardering uitspreken. Een goede samenwerking tussen alle betrokkenen is onder deze omstandigheden van groot belang en het is mooi om te zien dat alle partijen zich daarvoor inzetten. Een mooi voorbeeld hiervan zijn de aangekondigde maatregelen om werkdruk en personeelstekort tegen te gaan in de Kamerbrief van 29 november jl. (Kamerstuk 31 322, nr. 437). In overleg met verschillende sectorpartijen is dit pakket tot stand gekomen. Dit positieve beeld volgt ook uit het Landelijk Rapport van de Inspectie van het Onderwijs (IvhO), waarover ik u in deze brief nader zal informeren.
Vanwege de grote impact van de coronacrisis, werden vraagstukken en beleid het afgelopen jaar opnieuw deels bepaald door ontwikkelingen die daarmee samenhingen. Desondanks werd er ook vooruit gekeken en gewerkt aan andere trajecten. Dit betreft onder andere de trajecten inzake flexibilisering van het toezicht op de kinderopvang en intensivering van het toezicht op de gastouderopvang alsmede het experiment meertalige dagopvang, waarover ik uw Kamer al eerder informeerde. Over die drie verschillende trajecten zal ik in deze brief de huidige stand van zaken weergeven.
Ook zal ik in deze brief mijn reactie geven op een recent rapport van de FCB inzake het arbeidsmarkttekort in de kinderopvang, zoals toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling van SZW.
Samenvattend komen in deze brief achtereenvolgens de volgende onderwerpen aan bod:
1. Flexibilisering van het toezicht op de kinderopvang;
2. Uitslag experiment meertalige dagopvang;
3. Intensivering toezicht gastouderopvang;
4. Arbeidsmarkt kinderopvang;
5. Landelijk Rapport gemeentelijk toezicht kinderopvang 2020.
1 Flexibilisering van het toezicht op de kinderopvang
Toezichtspartijen en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bezien voortdurend of het toezicht op de kinderopvang effectiever kan worden uitgevoerd. Een van de wegen die hiertoe bewandeld wordt, is flexibilisering van het toezicht. Toezichtspartijen ervaren het huidige toezichtsregime als te beperkend en te voorspelbaar, omdat het te weinig ruimte biedt voor (risicogericht) maatwerk in de uitvoering van hun taken. Er is door de toezichtspartijen eerder een pilot uitgevoerd die meer eigen ruimte gaf aan de toezichthouders.1 Deze pilot werd door betrokken partijen als succesvol beschouwd. In vervolg op deze pilot is een voorstel tot flexibilisering van het toezicht ontwikkeld.
Ik onderschrijf de wens tot meer flexibilisering. Dit biedt de ruimte om â door vermindering van het aantal verplichte inspectie-items â uitgebreider dan wel diepgaander onderzoek te doen naar bepaalde themaâs die volgens de toezichthouder en gemeente belangrijk zijn. Hiermee leidt flexibilisering ook tot vermindering van de voorspelbaarheid van het toezicht. Flexibilisering geeft meer ruimte voor de uitvoering om op basis van kennis, waargenomen risicoâs en ervaring de lokale situatie bij kinderopvangorganisaties te beoordelen. De verwachting is dat met flexibilisering de effectiviteit van het toezicht â en daarmee de kwaliteit van de kinderopvang â zal verbeteren.
Van belang is dat flexibilisering van het toezicht niet leidt tot aanpassing van de (kwaliteits)eisen voor kinderopvangorganisaties. Concreet wordt de flexibilisering van het toezicht als volgt ingevuld. De verplichte inspectie-items zoals die zijn opgenomen in de Beleidsregel werkwijze toezichthouder kinderopvang zullen verdwijnen. Hierop gelden drie uitzonderingen. Er moet getoetst blijven worden op de aanwezigheid van een VOG (verklaring omtrent het gedrag) en op de correcte inschrijving in het personenregister kinderopvang. Verder blijft de verplichting bestaan om te toetsen of wordt voldaan aan de eisen met betrekking tot voorschoolse educatie indien hier sprake van is. Ook blijven GGDâen standaard toezien op de pedagogische kwaliteit vanwege het belang hiervan voor de algemene kwaliteit van de kinderopvang.
De verdere invulling van het toezicht wordt lokaal in overleg tussen gemeenten en GGD-en vastgesteld. De flexibele inspectiewijze kan worden ingezet voor de jaarlijkse onderzoeken van kindercentra en gastouderbureaus. De flexibele inspectiewijze doet niet af aan de norm om alle locaties van kindercentra en gastouderbureaus jaarlijks te bezoeken.
De invoering van flexibel toezicht wordt ondersteund door de VNG, GGD GHOR Nederland en de IvhO. Ook vanuit de branchepartijen is er steun voor dit voorstel.
Gemeenten en toezichthouders krijgen vanaf 1Â januari 2022 de mogelijkheid om de flexibele inspectiewijze toe te passen. Vanaf dat moment kunnen die gemeenten en toezichthouders die er klaar voor zijn starten met flexibel inspecteren. Voor degenen die meer tijd nodig hebben kan gebruik gemaakt worden van de huidige vaste set items.
De nieuwe werkwijze wordt in 2022 en 2023 gemonitord. Hierbij worden de ervaringen van zowel toezichthouders en gemeenten als van houders betrokken. In de tweede helft van 2023 wordt besloten of de werkwijze aanpassing behoeft, waarna met ingang van 2024 de nieuwe werkwijze verplicht wordt gesteld.
2 Uitslag experiment meertalige dagopvang
In 2015 is besloten om meertalige kinderopvang wettelijk mogelijk te maken.2 Om aan te sluiten bij ontwikkelingen in het primair onderwijs (vroeg vreemdetalenonderwijs) kan vanaf 2016 buitenschoolse opvang (bso)3 meertalig worden aangeboden. Voor de opvang van kinderen van 0Â tot 4 jaar was er destijds onvoldoende basis om het aanbieden van meertalige kinderopvang algemeen mogelijk te maken. Wel is het binnen het kader van de Wet kinderopvang mogelijk gemaakt om op experimentele basis meertalige dagopvang aan te bieden.
Het experiment meertalige dagopvang is 1Â februari 2018 van start gegaan en eindigt 1Â februari 2022. Aan het experiment deden in totaal tien kinderopvangorganisaties mee, verspreid over 18 locaties door heel Nederland. Alle instellingen kozen voor Engels als vreemde taal naast het Nederlands (Duits en Frans mochten ook). Voorwaarde voor deelname was dat het taalaanbod in het Engels niet meer dan 50% van de tijd mocht beslaan en dat het taalniveau van de Engelssprekende pedagogisch medewerkers minstens B2 was (Europees Referentiekader voor Talen).
Het experiment moest onder meer inzicht geven in het verloop en de mogelijke gevolgen van het aanbieden van meertalige dagopvang, in het bijzonder voor de verwerving van de Nederlandse taal. Alleen wanneer het experiment aantoont dat meertalige dagopvang in ieder geval geen aanwijsbaar negatieve gevolgen heeft voor de Nederlandse taal, zou meertalige opvang voor de leeftijdscategorie 0â4 jarigen breed kunnen worden ingevoerd.4
De Universiteit van Amsterdam (UvA) heeft het experiment begeleid en gemonitord, waarbij specifiek is gekeken wat de effecten zijn van meertalige dagopvang op de taalontwikkeling van kinderen (zowel voor het Nederlands als het Engels) en welke rol de thuistaal speelt. Met deze brief stuur ik u het eindrapport van het onderzoek van de UvA naar de effecten van het gebruik van twee talen op het kinderdagverblijf (Project MIND)5.
De belangrijkste bevinding is dat er geen negatieve effecten gevonden zijn van het meertalige (Engelse) taalaanbod op de ontwikkeling van de Nederlandse taal. De taalvaardigheid van kinderen neemt toe in beide aangeboden talen. In geen enkel geval hing meer aanbod in de ene taal samen met een minder sterke groei in de andere taal. Het taalaanbod op de opvang doet ertoe, maar speelt bij de taalontwikkeling van het jonge kind een minder grote rol dan het taalaanbod thuis.
Op zich zijn de resultaten van het UvA-onderzoek positief en beveelt de UvA aan meertalige dagopvang wettelijk mogelijk te maken. Wel blijft er een aantal onderzoeksvragen open staan. Ik wil de komende tijd gebruiken om zorgvuldig naar deze punten te kijken en alle facetten goed in kaart te brengen.
Om deze reden vind ik het, mede gezien de demissionaire status van het kabinet, op dit moment nog te vroeg om te besluiten meertalige dagopvang structureel mogelijk te maken. Ik laat deze beslissing over aan een volgend kabinet. Ik vind het van groot belang dat kinderen van 0 tot 4 jaar in de kinderopvang in Nederland gedegen Nederlands leren van pedagogisch medewerkers die taalniveau 3F beheersen. Ik vind het daarom verstandig om eerst goed te kijken welke aanvullende voorwaarden nodig zijn om ervoor te zorgen dat de Nederlandse taal voldoende gewaarborgd is als meertalige dagopvang wordt toegestaan. Uw Kamer zal in het komende jaar verder geĂŻnformeerd worden over de nadere analyse.
Voor deelnemende organisaties betekent dit dat de mogelijkheid, die in het experiment geboden is, om af te wijken van artikel 1.55 van de WKO6, per 1 februari 2022 komt te vervallen, tenzij vóór het einde van het experiment alsnog wordt besloten meertalige dagopvang structureel wettelijk mogelijk te maken. Na het eindigen van het experiment kan in de dagopvang op grond van artikel  , eerste lid, van de Wko alleen de Nederlandse taal als voertaal gebruikt worden.7 Artikel 1.55, tweede lid, biedt de mogelijkheid om, overeenkomstig een door de houder vastgestelde gedragscode, mede een andere taal als voertaal te bezigen indien de herkomst van de kinderen in specifieke omstandigheden daartoe noodzaakt. Op grond van deze uitzondering kan de dagopvang voor kinderen van expats bijvoorbeeld nog steeds meertalig worden blijven verzorgd door organisaties die aan het experiment hebben deelgenomen en die voldoen aan de voorwaarden hiervoor. Voor aan het experiment deelnemende organisaties waarbij geen sprake is van kinderen met een andere herkomst en specifieke omstandigheden, betekent het aflopen van het experiment dat zij weer volledig Nederlandstalige opvang zullen moeten gaan aanbieden per 1 februari 2022.
3 Intensivering toezicht gastouderopvang
Zoals aan de Tweede Kamer gemeld8, verkent het kabinet welke maatregelen genomen kunnen worden om de kwaliteit van de gastouderopvang beter te waarborgen. Gezien de wens om het zicht op de kwaliteit van de gastouderopvang snel te vergroten, heeft dit kabinet besloten om reeds met ingang van 2022 extra middelen beschikbaar te stellen aan gemeenten om het toezicht en handhaving in de gastouderopvang te intensiveren.9
Eerder in deze brief werd al beschreven dat gemeenten de wettelijke taak hebben om toezicht en handhaving in de kinderopvang uit te voeren, waarbij zij voor de uitvoering van het toezicht opdracht verlenen aan de GGD. Met de VNG en GGD GHOR Nederland heb ik uitgewerkt hoe de intensivering van het toezicht op gastouders in de praktijk vorm kan krijgen. Op basis van hun advies bieden de extra middelen gemeenten de mogelijkheid om het percentage gastouders dat per jaar wordt geĂŻnspecteerd te verhogen naar 50% (in 2020 was dit gemiddeld 11%).10 Om ervoor te zorgen dat iedere gastouder regelmatig wordt geĂŻnspecteerd, wordt uitgegaan van een minimale frequentie van eens in de drie jaar. Zo behouden gemeenten en GGDâen ruimte om risico gestuurd toezicht uit te voeren, bijvoorbeeld door bepaalde locaties meerdere jaren achtereen te inspecteren. Tevens gaat de norm voor het aantal uur per inspectie van 3 naar 4,5 uur. Hiermee kunnen toezichthouders dieper ingaan op de kwaliteit en veiligheid van de voorziening voor gastouderopvang en kan de inspectie vaker onaangekondigd plaatsvinden. Onaangekondigde inspecties kosten gemiddeld meer tijd, maar geven een reĂ«ler beeld van de kwaliteit van de opvang.
Gemeenten ontvangen middelen voor toezicht en handhaving in de kinderopvang via de algemene uitkering van het gemeentefonds. De extra middelen zijn dus niet geoormerkt. Op grond van de Wet kinderopvang11 zijn gemeenten verplicht om alle kindercentra en gastouderbureaus jaarlijks te laten inspecteren. Voor gastouders geldt zoân norm nog niet. Zoals reeds gemeld aan uw Kamer12 is het kabinet voornemens om ook voor het toezicht op gastouders met een wetsvoorstel te komen waarmee een norm in de wet wordt opgenomen. Vooruitlopend hierop heb ik samen met de VNG en GGD GHOR gemeenten opgeroepen om vanaf 2022 de beschikbare extra middelen aan te wenden voor intensivering van het toezicht op de gastouderopvang.
4 Arbeidsmarkt kinderopvang
Tijdens de begrotingsbehandeling SZW van 2 december jl. (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 30, Begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2022) heb ik toegezegd het recente rapport van FCB13 te bestuderen en een reactie hierop naar de Kamer te sturen. Voor dit onderzoek heeft FCB een peiling uitgevoerd onder kinderopvangorganisaties naar de belangrijkste gevolgen van de personeelskrapte en mogelijke maatregelen om deze krapte op te lossen. De meest genoemde gevolgen door kinderopvangorganisaties zijn (oplopende) wachtlijsten, en het inzetten van het management en stafmedewerkers op de groepen. De meest genoemde oplossingen die kinderopvangorganisaties al inzetten, zijn het aanbieden van grotere contracten, het aanbieden van combinatiebanen, het vergroten van instroom uit het mbo en het vergroten van de mogelijkheden voor zij-instroom. Deze oplossingen worden door het merendeel van de organisaties ook als effectief beschouwd.
In de Kamerbrief van 29Â november jl. heb ik uw Kamer geĂŻnformeerd over de stappen die ik samen met de sector ga zetten in de aanpak van werkdruk en personeelstekort.14 Op korte termijn is dit onder meer een verruiming van de mogelijkheden om medewerkers in opleiding in te kunnen zetten. Volgens de huidige Regeling Wet kinderopvang mag maximaal een derde van het aantal in te zetten beroepskrachten bestaan uit medewerkers in opleiding. Ik bereid een aanpassing van de regeling voor, om dit maximum per 1Â januari 2022 voor een periode van zes maanden te verruimen naar de helft van het aantal in te zetten beroepskrachten. Het doel van deze maatregel is om een drempel weg te nemen voor de inzet van medewerkers in opleiding om zo instroom en zij-instroom te kunnen vergroten. Het recente onderzoek van FCB laat zien dat deze maatregel goed aansluit bij de meest genoemde oplossingen van kinderopvangorganisaties om de krapte op te lossen. Uit het onderzoek blijkt ook dat met name bij kleine organisaties (tot tien personen) zij-instroom in het afgelopen jaar nog weinig werd gebruikt (slechts bij 4% van de organisaties). De huidige grens van 33% medewerkers in opleiding werkt met name knellend voor kleine locaties. Als zij bijvoorbeeld dagelijks twee medewerkers op een locatie hebben, kunnen zij bij een 33%-eis nooit een medewerker in opleiding formatief inzetten. De verruiming naar 50% kan daarom bijdragen aan het vergroten van (zij-)instroom bij kleine locaties.
In de Kamerbrief van 29Â november heb ik aangekondigd de sector ook in 2022 waar mogelijk te zullen ondersteunen bij initiatieven om het personeelstekort en de werkdruk aan te pakken. Daarbij heb ik aangegeven dat ik samen met de sector mogelijkheden ga verkennen om binnen de kinderopvang de deeltijdfactor, waar medewerkers dat willen, te verhogen. En daarnaast dat ik samen met sector ga kijken naar mogelijkheden om de sector te ondersteunen bij het realiseren van combinatiebanen. Deze acties sluiten goed aan op het onderzoek van FCB waaruit blijkt dat kinderopvangorganisaties het aanbieden van grotere contracten en combinatiebanen als belangrijke oplossingen zien voor de personeelskrapte.
Ten slotte komt in het onderzoek van FCB nog naar voren dat een aantal kinderopvangorganisaties het verlagen van werk- en regeldruk en aanpassing van de eisen in de Wet Innovatie en Kwaliteit in de Kinderopvang (Wet IKK) noemt als oplossingen. In de Kamerbrief van 29Â november jl. heb ik aangekondigd dat de evaluatie van de Wet IKK in november is gestart en dat daarbij ook wordt gekeken naar onbedoelde neveneffecten van deze kwaliteitseisen op de werkdruk en de arbeidsmarkt. Naar aanleiding van deze evaluatie is het mogelijk om waar nodig duurzame aanpassingen in de kwaliteitseisen door te voeren.
5 Landelijk Rapport gemeentelijk toezicht kinderopvang 2020
Veilige en kwalitatief goede kinderopvang is van groot belang. Het draagt bij aan de arbeidsparticipatie van ouders en aan de ontwikkeling van kinderen. Om dat te waarborgen, is het belangrijk dat ook de uitvoering van toezicht en handhaving op de kwaliteitseisen voor de kinderopvang goed verloopt.
Toezicht en handhaving is een verantwoordelijkheid van de gemeenten. De Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGDâen) voeren het toezicht in opdracht van de gemeenten uit. De IvhO houdt interbestuurlijk toezicht op de kinderopvang door toe te zien op de uitvoering van de wettelijke taken van gemeenten. Deze wettelijke taken bevinden zich op het gebied van registratie, toezicht en handhaving.
Over de uitvoering van deze taken door gemeenten rapporteert de IvhO jaarlijks in haar landelijk rapport. Dit rapport geeft daarnaast een beeld van de werking van het stelsel van toezicht en handhaving in de kinderopvang en biedt betrokken partijen concrete aanknopingspunten om de werking daarvan te optimaliseren.
Bij deze brief treft u het Landelijk Rapport over het jaar 202015. Vanwege de uitbraak van de coronacrisis was het jaar 2020 voor het toezicht in de kinderopvang een bijzonder jaar. De epidemie had veel gevolgen voor de sector, zoals de tijdelijke sluiting van kinderopvang en het organiseren van noodopvang. Het reguliere toezicht en handhaving konden niet plaatsvinden. GGDâen en gemeenten moesten hun werkwijze aanpassen.
Ook voor de uitvoering van het interbestuurlijk toezicht is door de IvhO in 2020 een andere werkwijze gehanteerd. De IvhO heeft maatwerk verricht door de geldende normen voor uitvoering van de wettelijke taken van gemeenten niet onverkort toe te passen. Keuzes en afspraken gemaakt door gemeenten met GGDâen in 2020 en de bijbehorende onderbouwing spelen hierbij een belangrijke rol. De bijzondere omstandigheden en de daarop aangepaste werkwijze maken dat de cijfers en bevindingen die in dit rapport zijn weergegeven niet vergeleken kunnen worden met die van voorgaande jaren en dus in de specifieke context moeten worden bezien. Om het verloop van toezicht en handhaving over 2020 goed te kunnen duiden, heeft de IvhO een verdiepend onderzoek uitgevoerd naar de impact van de coronamaatregelen. Ik stel het zeer op prijs dat de IvhO het onderzoek over het jaar 2020 op deze manier heeft kunnen uitvoeren, zodat er ook over dit bijzondere jaar een goed beeld is van het toezicht en de handhaving op de kinderopvang.
De reactie op de bevindingen over toezicht en handhaving op voorschoolse educatie geef ik mede namens de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media.
Algemeen beeld van toezicht en handhaving in 2020
Om in beeld te krijgen hoe toezicht en handhaving op de kinderopvang heeft plaatsgevonden in 2020, heeft de IvhO verdiepend onderzoek uitgevoerd door een vragenlijst uit te zetten onder gemeenten en GGDâen. Dit heeft tevens inzicht verschaft in de organisatie van de noodopvang.
Noodopvang
De kinderopvangsector stond in 2020 voor de grote uitdaging om noodopvang te organiseren voor kinderen van ouders met een cruciaal beroep en kinderen in een kwetsbare positie. Het toezicht op de noodopvang werd uitgevoerd via «vinger aan de pols»-gesprekken en er vond signaalgestuurd toezicht plaats. Gemeenten en GGDâen kijken positief terug op de communicatie en samenwerking met elkaar en met houders van kinderopvangvoorzieningen. Ik ben blij met dit positieve beeld over de samenwerking en de getoonde veerkracht onder deze uitzonderlijke omstandigheden.
Toezicht en handhaving
Na de heropening van de kinderopvang konden het reguliere toezicht en de handhaving weer langzaam hervat worden. Gemeenten en GGDâen moesten in dit jaar binnen de beschikbare capaciteit en de geldende maatregelen prioriteiten stellen en keuzes maken, vaak gebaseerd op een risico-inschatting. Toezicht en handhaving zijn hierdoor beperkter in omvang geweest. Het uitgevoerde toezicht door GGDâen moest vaak op afstand plaatsvinden en kwam er daardoor anders uit te zien. Onderzoeken werden bijvoorbeeld uitgevoerd door middel van videobellen. GGDâen zijn over het algemeen van mening dat het met toezicht op afstand niet goed mogelijk is om een gedegen en volledig oordeel te vormen over de kwaliteit van de opvang. Toch heeft dit niet direct geleid tot grote zorgen.
Als gevolg van het lagere aantal uitgevoerde onderzoeken door GGDâen hebben gemeenten minder vaak handhavend opgetreden. Daarbij geldt dat een deel van de gemeenten prioriteiten moesten stellen en dat sommige gemeenten houders meer tijd hebben gegeven voor herstel van de tekortkoming(en). De meeste tekortkomingen werden na de inzet van handhaving door gemeenten binnen een jaar hersteld. De taakuitvoering door gemeenten beoordeelt de IvhO positief.
Uit het rapport blijkt dat alle betrokken partijen voor grote uitdagingen hebben gestaan, maar dat zij de schouders eronder hebben gezet en deze in korte tijd goed hebben opgepakt. Dat vind ik een compliment waard. De keuzes en prioriteiten die in 2020 door GGDâen en gemeenten gemaakt moesten worden, alsmede de onderbouwing daarvan, lijken een waardevolle basis te bieden voor doorontwikkelingen van toezicht en handhaving in de kinderopvang en voorschoolse educatie. Met toezichts- en handhavingspartijen ben ik hierover in gesprek.
Voorschoolse educatie
Voor wat betreft voorschoolse educatie (ve) is ruim de helft van de locaties onderzocht. Uit het landelijk rapport blijkt dat in 2020 52% van de kinderdagverblijven ve aanbiedt. In 2020 is bij 41% van de onderzoeken bij ve-locaties Ă©Ă©n of meer tekortkomingen geconstateerd. De meeste overtredingen betreffen de beschrijving van de wijze waarop de urenuitbreiding ve wordt gerealiseerd in het pedagogisch beleidsplan Sinds augustus 2020 moeten ve-locaties 960Â uur ve aanbieden aan kinderen tussen 2,5 en 4Â jaar oud, en in het pedagogisch beleidsplan opnemen hoe zij die 960Â uur aanbieden. Uit het rapport blijkt dat een aanzienlijk deel van de houders ten tijde van de inspectie in 2020 het pedagogisch beleidsplan nog niet had aangepast op de urenuitbreiding. De IvhO geeft aan dat het herstel bij deze overtreding wel erg hoog is. Middels de verzamelbrief van Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media bent u onlangs geĂŻnformeerd over het implementatieonderzoek voorschoolse educatie, waar dieper in is gegaan op de implementatie van de urenuitbreiding.16 Uit dit onderzoek blijkt dat de urenuitbreiding een ingrijpende beleidsoperatie is geweest voor gemeenten en ve-aanbieders, maar dat de implementatie (nagenoeg) is afgerond en vrij goed is verlopen volgens gemeenten en ve-aanbieders.
Tot slot
Ik vertrouw erop uw Kamer met deze brief voldoende te hebben geĂŻnformeerd over de diverse onderwerpen en onderzoeken. Vanzelfsprekend blijf ik graag met uw Kamer in gesprek over (nieuwe) ontwikkelingen in de kinderopvang.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A.D. Wiersma
Stcrt. 2017, nr. 21334.â©ïž
Kamerstuk 31 322, nr. 276.â©ïž
Opvang voor kinderen in de leeftijd van het primair onderwijs.â©ïž
Nota van toelichting bij het Tijdelijk besluit experiment meertalige dagopvang, Kamerstuk 31 322, nr. 322.â©ïž
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.â©ïž
Dit artikel ziet op de voertaal in de kinderopvang.â©ïž
Daar waar naast de Nederlandse taal, de Friese taal of een streektaal in levend gebruik is, kan de Friese taal of de streektaal mede als voertaal worden gebruikt.â©ïž
Kamerstuk 31 322, nr. 434.â©ïž
Dit is reeds aan uw Kamer gemeld in het kader van de begroting SZW 2022 (Kamerstuk 35 925 XV, nr. 2).â©ïž
In 2019 was het landelijk gemiddelde 19%. In 2020 zijn als gevolg van de coronapandemie over de hele linie minder inspectiebezoeken uitgevoerd in de kinderopvang.â©ïž
Artikel 1.62 tweede lid Wet kinderopvang.â©ïž
Kamerstuk 35 925 XV, nr. 13.â©ïž
FCB, 22Â november 2021, Quickscan kinderopvang â gevolgen en oplossingen arbeidsmarkttekort november 2021.â©ïž
Kamerstuk 31 322, nr. 437.â©ïž
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.â©ïž
Kamerstuk 31 293, nr. 607.â©ïž