Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Wijziging verordening en richtlijn kapitaalvereisten (Kamerstuk 22112-3250)
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2022D00629, datum: 2022-01-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2022D00629).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën (VVD)
- Mede ondertekenaar: W.A. Lips, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2021Z22584:
- Indiener: H.P.M. Knapen, minister van Buitenlandse Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2021-12-14 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-12-15 11:00: Procedurevergadering Financiën (Hybride) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
- 2022-01-11 14:00: Fiche: Wijziging verordening en richtlijn kapitaalvereisten (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Financiën
- 2023-05-11 14:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
2022D00629 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Financiën heeft op 11 januari 2022 een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Financiën over het door de Minister van Buitenlandse Zaken op 3 december 2021 toegezonden fiche inzake wijziging verordening en richtlijn kapitaalvereisten.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Tielen
De adjunct-griffier van de commissie,
Lips
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het BNC-fiche. Deze leden steunen de inzet van het kabinet om de stabiliteit van het financiële systeem te versterken. Wel hebben zij hierbij nog een aantal vragen.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de kapitaaleisen breder worden herzien dan de afspraken die uit de finale Bazel 3-standaarden volgen. Welke kapitaalvereisten vallen door de single stack onder het commissievoorstel die niet uit Bazel voortvloeien?
Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie een aantal vragen bij de toename van kapitaaleisen in de drie scenario’s van de Europese Commissie. Wat zijn de kapitaalratio’s van Nederlandse en Europese banken op dit moment en in de drie scenario’s van de Europese commissies (huidig niveau plus de stijging in elk scenario)? Is er een impactanalyse gemaakt voor de Nederlandse situatie, naast de impactanalyse van de European Banking Authority (EBA)? Zo nee, is het kabinet bereid op korte termijn alsnog een impactanalyse te laten uitvoeren? Zo ja, wat is de uitkomst van die analyse? Is het kabinet bekend met het onderzoek van een aantal CPB-economen waaruit volgde dat de kapitaaleisen voor banken in Nederland eigenlijk te hoog zijn en die in veel andere EU-landen te laag?1 In hoeverre wordt deze discrepantie door dit voorstel verminderd?
De leden van de VVD-fractie hebben een aantal vragen over de Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel. Klopt het dat van de zeven sleutelprioriteiten uit het position paper van de Nederlandse regering en De Nederlandsche Bank (DNB) nu drie prioriteiten onderdeel zijn van het commissievoorstel en dat dit niet geldt voor de benoemde prioriteiten ten aanzien van supporting factors, CVA-risico’s, de weging van historische verliezen en de behandeling van bedrijven zonder externe kredietbeoordeling? Deelt het kabinet de opvatting dat vooral de CVA-risico’s prioriteit verdienen in de Nederlandse inzet, aangezien het kabinet en DNB eerder aangaven dat de Europese Unie vooral hierdoor materieel niet aan de Bazel-standaarden voldoet?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet invoering voor 2025 «uitdagend» lijkt. Welke invoeringstermijn acht het kabinet wel realistisch?
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat het kabinet tegen de lichtere weging van laagrisico-hypotheken tot 2032 is en dat het kabinet inzet op de tijdelijkheid van deze maatregel. Tegelijkertijd begrijpen deze leden dat bijvoorbeeld Frankrijk deze uitzondering wil toepassen vanwege de vrees voor negatieve gevolgen voor hypotheekverstrekking aan huishoudens met lage kredietrisico’s. Heeft het kabinet of DNB onderzocht wat de te verwachten gevolgen van zowel de aanpassing van de risicoweging als het verlenen van een (tijdelijke) uitzondering zijn op de financiële risico’s voor huishoudens en banken enerzijds en de kosten en toegankelijkheid tot hypotheekfinanciering anderzijds? Zo nee, is het kabinet bereid dit alsnog te onderzoeken? Daarnaast vragen deze leden het kabinet hoe de voorgestelde risicoweging voor woninghypotheken bij banken zich verhoudt tot de risicoweging van woninghypotheken bij pensioenfondsen of verzekeraars.
De leden van de VVD-fractie zien dat het kabinet zich ervoor wil inzetten om «op den duur» modelmatige hypotheekverstrekking weer toe te staan. Deze leden roepen het kabinet op om hier sterker op in te zetten – uiteraard onder passende voorwaarden – omdat dit de financieringskosten voor huiseigenaren die een kleine verbouwing willen doen of hun woning willen verduurzamen verlaagt en uit onderzoek van DNB ook niet bleek dat deze vorm van taxeren minder betrouwbaar zou zijn2. Deze leden vragen het kabinet waarom daarop niet nu al wordt ingezet, eventueel met maatregelen om kredietrisico’s te beperken zoals een maximumbedrag of percentage van de woningwaarde.
Ook hebben de leden van de VVD-fractie vragen over de beoordeling van kredietrisico’s voor de agrarische sector. Klopt het dat agrarische ondernemingen met een laag kredietrisico potentieel worden geraakt door zowel de aanscherping van de output-eisen (output floor), de input-eisen, de wijzigingen ten aanzien van «specialised lending» en de nieuwe rapportage-eisen vanuit de EBA ten aanzien van de agrosector? Heeft het kabinet een impactanalyse uitgevoerd naar de gevolgen hiervan voor agrarische bedrijven? Zo ja, wat zijn daarvan de uitkomsten? Zo nee, is het kabinet bereid dit op zeer korte termijn alsnog uit te voeren? Wat is de afhankelijkheid van de agrarische sector van bancaire financiering ten opzichte van andere financieringsbronnen? Is het kabinet bereid zich bij de behandeling van deze commissievoorstellen nadrukkelijk sterk te maken voor voldoende toegang tot adequate financiering voor de agrarische sector?
Ten aanzien van de juridische implicaties vragen de leden van de VVD-fractie het kabinet waarom in de rapportageverplichtingen specifiek de eisen voor de agrosector worden aangescherpt. Geldt dit ook voor andere sectoren? Zo ja, welke sectoren vallen hier ook onder? Zo nee, waarom wordt deze eis specifiek voor de agrosector aangescherpt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het fiche: Wijziging verordening en richtlijn kapitaalvereisten. Naar aanleiding van dit fiche brengen de leden van de PVV-fractie het volgende naar voren.
De leden van de PVV-fractie vragen het kabinet allereerst om inzichtelijk te maken wat voor specifieke gevolgen de verordening en richtlijn met zich mee zullen brengen voor de Nederlandse banken evenals voor de consumenten en kredietverlening aan bedrijven.
De leden van de PVV-fractie vragen verder naar een analyse van het cumulatieve effect van alle maatregelen, inclusief de maatregelen voortvloeiend uit deze verordening en richtlijn, op de Nederlandse bankensector (vergelijkbaar met een eerdere brief)3. Kan het kabinet dit per jaar, maatregel en bijbehorend bedrag middels een tabel uitsplitsen?
De leden van de PVV-fractie merken voorts op dat wordt aangegeven dat Europese banken kosten moeten maken om aan de nieuwe eisen die volgen uit de wijziging van de regelgeving te voldoen. Hiervoor zullen ze diverse onderdelen van hun bedrijfsprocessen moeten aanpassen. De leden van de PVV-fractie willen weten welke specifieke kosten de Nederlandse banken moeten maken als gevolg van de wijziging van de regelgeving. Kan het kabinet het zelfde aangeven voor de banken in de door ons omringende landen?
De leden van de PVV-fractie willen voorts weten hoe zal worden voorkomen dat Nederlandse banken de extra kosten die volgen uit de wijziging van de regelgeving zullen doorberekenen aan de consument.
De leden van de PVV-fractie vragen daarnaast of het kabinet kan onderbouwen waarom Nederland wel of geen gebruik zal maken van de voorliggende lidstaatoptie(s).
De leden van de PVV-fractie merken ten slotte op dat het kabinet aangeeft zich in te zetten op een zo snel mogelijke implementatie van de Bazel-standaarden, maar een eerdere invoering dan 2025 uitdagend vindt. De leden van de PVV-fractie willen weten wat de streefdatum is voor de invoering van de Bazel-standaarden voor het kabinet.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het BNC-fiche over het voorstel voor implementatie van de Bazel 4-voorstellen. Deze leden vinden het goed dat er prudente kapitaaleisen worden gesteld voor banken en kunnen zich in grote lijnen vinden in de inzet van het kabinet, maar hebben nog wel enkele vragen onder andere ten aanzien van de gevolgen hiervan in de praktijk voor de financiering van bepaalde sectoren en projecten en de verschillen tussen (lid)staten.
Ten aanzien van een mondiaal gelijker speelveld en consistente toepassing van de interne modellen, vragen de leden van de CDA-fractie of het kabinet kan toelichten wat naar verwachting de afwijkingen van de Bazel-standaarden in het internationale speelveld voor Nederland gaan betekenen. Kan het kabinet dit toelichten? Is de verwachting dat andere landen buiten Europa de Bazel-standaarden wel strikt implementeren? En omgekeerd, dat landen niet conform implementeren? Hoe gaat het kabinet deze ontwikkelingen volgen? Hoe gaat het kabinet op zo spoedig mogelijke implementatie van alle standaarden inzetten in de Europese Unie om een gelijk speelveld te bevorderen?
De leden van de CDA-fractie achten het goed dat de Europese Commissie voorstelt voor de kapitaalvloer de single stack-benadering aan te houden, zodat er zoveel mogelijk eenduidigheid in de bepaling van de kapitaalposities van banken komt. Wel zijn zij benieuwd of het kabinet kan aangeven of het parallel stack-voorstel van Frankrijk en Duitsland nu helemaal van tafel is of dat dit nog in de onderhandelingen in de Europese Raad voorligt.
Ook vragen de leden van de CDA-fractie wat het precies in praktijk betekent dat de kapitaalsvereisten alleen gelden voor de moederbank. Kan dit ertoe leiden dat dochterondernemingen in andere lidstaten helemaal niet voldoen aan de standaarden? Wat voor risico’s kan dit veroorzaken voor de banken, maar ook bedrijven en consumenten in de betreffende lidstaten? Kan het kabinet ook toelichten met welke andere lidstaten Nederland in de Europese Raad wil optrekken die ook de kapitaalvloer op het niveau van een dochteronderneming willen toepassen?
Ten aanzien van de transitievoorstellen hebben de leden van de CDA-fractie nog enkele vragen. Deze leden vragen het kabinet om toe te lichten wat de voorstellen voor de berekening van de kapitaalvloer met betrekking tot hypotheken en bedrijven zonder externe kredietbeoordeling precies inhouden. Voor wat voor typen bedrijven geldt dit laatste transitievoorstel bijvoorbeeld, en komen deze door de hele Europese Unie ongeveer evenveel voor, of zijn ze meer in bepaalde delen geconcentreerd? Met betrekking tot de lidstaatoptie voor tijdelijk gunstigere risicowegingen voor laagrisico-hypotheken vragen de leden van CDA-fractie het kabinet welke lidstaten naar verwachting gebruik zullen willen maken van deze optie. Als gevolg van Bazel 4 zullen de kapitaaleisen voor hypotheken stijgen, wat ook gevolgen zal hebben voor de Nederlandse woningmarkt. Kan het kabinet uiteenzetten wat deze gevolgen precies zullen zijn voor de kosten van financiering voor banken en daarmee voor woningeigenaren zowel in het geval van de aankoop van een woning als voor de financiering van verduurzaming van woningen? In het voorstel staat dat er geen financiële gevolgen zijn voor burgers maar dat vragen deze leden zich dus af, aangezien meer kapitaal aanhouden en de kosten daarvan naar de mening van deze leden ergens vandaan zullen moeten komen. Wat zouden de gevolgen zijn als Nederland deze lidstaatoptie ook zal toepassen? Ten aanzien van hypotheken vragen de leden van de CDA-fractie het kabinet verder nog wat de hogere kapitaaleisen voor banken zullen betekenen ten aanzien van het gelijke speelveld met verzekeraars en pensioenfondsen die ook hypotheken kunnen aanbieden, maar niet aan de hogere standaarden hoeven te voldoen.
Bij het instandhouden van de supporting factors vragen de leden van de CDA-fractie of hier nog een keuze in zit voor lidstaten. Kan Nederland voor wat betreft de implementatie de aandacht vestigen op de nieuwe gunstigere risicogewichten voor infrastructuur en MKB uit de Bazel-standaarden of is dit aan de banken?
De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet nader kan toelichten wat de gevolgen zullen zijn van de voorstellen voor «specialised lending» en ten aanzien van hoge kwaliteit objectfinanciering voor Nederland, bijvoorbeeld voor financiering van grote projecten zoals windmolenparken of verduurzaming van schepen of vliegtuigen. Aan welke aanvullende juridische en kapitaalvereisten moeten banken en projectpartijen voldoen en in hoeverre wordt «specialised lending» of hoge kwaliteit objectfinanciering daarmee onaantrekkelijker en duurder? Klopt het dat Nederlandse banken veel aan «specialised lending» doen ten opzichte van andere lidstaten? Kan dit gevolgen hebben voor de kosten en daarmee aantrekkelijkheid van grote innovatieve projecten in Nederland? Deze leden voorzien hier een risico dat goede initiatieven die we komende jaren juist maximaal willen stimuleren lastiger te financieren worden.
Zoals eveneens ingebracht in het schriftelijk overleg financiële markten van 8 december jl. maken de leden van de CDA-fractie zich zorgen over de impact van de voostellen op financiering van de agrarische sector. Deze leden steunen het voorstel om de gevolgen voor de agrarische sector te monitoren en het verzoek aan de EBA om in 2030 over de gevolgen van implementatie voor de agrarische sector te rapporteren, maar deze leden vragen wel of banken niet al veel eerder starten met de voorbereiding op de implementatie en agrarische bedrijven tegen de tijd van de rapportage al erg getroffen zijn, zeker met de transformatie van de agrarische sector die Nederland komende jaar wil inzetten. Heeft het kabinet zelf goed zicht op de verwachte impact van de stevigere kapitaaleisen op financiering van de Nederlandse agrarische sector en kan het kabinet aangeven hoe zij dit zelf ook nauwgezet wil gaan monitoren en hierover aan de Kamer wil gaan rapporteren? Bestaat in het kabinet hierover ook contact met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), ook voor wat betreft de gevolgen van de hogere kapitaaleisen voor landbouwfinanciering en de transitie naar groene landbouw? Hoe wil het kabinet in Brussel inzetten op het beperken van mogelijke negatieve gevolgen voor de Nederlandse agrarische sector, ook met het oog op de transitie?
De leden van de CDA-fractie steunen eveneens het integreren van de environmental, social and governance (ESG)-risico’s in het kapitaaleisenraamwerk en de rapportage- en openbaarmakingsverplichtingen voor dit type risico’s, omdat deze belangrijke financiële gevolgen inhouden en steeds belangrijker worden voor het handelen van banken in de maatschappij. Deze leden zijn benieuwd naar het advies van de EBA in 2023 en vragen of het kabinet inzicht heeft in hoeverre Nederlandse banken ten aanzien van hun risicobeoordeling deze factoren reeds meenemen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met zorgen kennis genomen van het fiche: Wijziging verordening en richtlijn kapitaalvereisten. Deze leden vragen het kabinet hoe een kapitaalvloer in de finale Bazel-standaarden moet leiden tot meer stabiliteit, als daarnaast interne risicoweging een significante rol blijft spelen, zeker op het niveau van dochterondernemingen. Deze leden vragen het kabinet naar een toelichting op het berekenen van een vloer voor de moederbank en niet voor dochterondernemingen. Deze leden vragen voorts om dit toe te lichten aan de hand van een voorbeeld van een bank die in Nederland een kapitaalvloer krijgt, maar dochterondernemingen in het buiten de Europese Unie niet, terwijl de risico’s waaraan die dochterondernemingen blootgesteld staan grote invloed kunnen hebben op de gehele onderneming en dus ook de stabiliteit.
De leden van de SP-fractie vragen het kabinet bij het tweede onderdeel of hier geen sprake is van greenwashing. De leden vragen voorts of het beter integreren van ESG-risico’s in het prudentiële raamwerk niet een verkeerde voorstelling geeft nu banken en beleggingsondernemingen profiteren van de Europese Green Deal, terwijl ze vaak gewoon bijdragen aan vervuiling en klimaatopwarming. Deze leden vragen het kabinet of de risicoweging op deze manier bovendien niet nog complexer wordt met alle gevolgen van dien voor de stabiliteit en het toezicht. Deze leden vragen het kabinet wat de reden is dat risico’s van de transitie bij banken en beleggingsondernemingen moeten worden weggenomen, onder meer door een lange transitieperiode.
De leden van SP-fractie vragen het kabinet in welke situaties in de praktijk verschillen tussen toezichthouders een probleem zijn gebleken voor de stabiliteit. Deze leden vragen het kabinet om helderheid als het gaat toezichthouders en of de huidige onderlinge verschillen vooral als een belemmering worden gezien voor de winstgevendheid van banken of als belemmerend voor adequaat toezicht. Deze leden willen van het kabinet weten wat precies het probleem is van DNB als toezichthouder.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Groep Van Haga
De leden van de Groep Van Haga constateren dat in Basel 3.5 de wegingsfactor van risicogewogen activa van hypothecaire leningen wordt verdubbeld. Nu lezen de leden van de Groep Van Haga dat de waarde van vastgoed als onderpand van een lening meermaals bijgesteld mag worden gedurende de looptijd van de lening. De leden van de Groep Van Haga zien hierin een perverse prikkel voor banken. Het is naar de mening van deze leden verleidelijk voor banken de prijzen zo snel mogelijk omhoog bij te laten stellen zodat de lening steeds kleiner wordt ten opzichte van de woningwaarde ten tijde van de hypotheekaanvraag. Dit lijkt op het tegenovergestelde wat wordt beoogd met Basel 3.5 zodat hypothecaire kredieten in toom worden gehouden. Hoe kijkt het kabinet hier tegenaan?
Met de perverse prikkel van de vorige vraag in het achterhoofd vragen de leden van de Groep Van Haga het kabinet of door middel van het tussendoor bijstellen van de prijs van het onderpand, gedurende de looptijd van de lening, een hypothecair krediet verschuiven kan van een hoogrisicohypotheek naar een laagrisicohypotheek met de bijbehorende voordelen voor de risicoweging?
De leden van de groep Van Haga lezen dat het kabinet geen voorstander is voor de overgangsperiode 2032 met tijdelijke gunstigere risicowegingen voor laagrisicohypotheken tot en met 31 december. Heeft het kabinet dan ook gekeken of banken ingeval van het uitblijven van de overgangsperiode wel genoeg kapitaal kunnen aantrekken of de kredietverstrekking terug kunnen schroeven om te kunnen voldoen aan de nieuwe Basel 3.5-normen?
Economisch Statistische Berichten, 7 september 2021 (file:///O:/Downloads/Soederhuizen,%20B.,%20G.H.%20van%20Heuvelen,%20B.%20Kramer%20et%20al.%20(2021)%20ESB,%20te%20verschijnen..pdf).↩︎
De Nederlandsche Bank, 14 maart 2019 (https://www.dnb.nl/media/k0bcragm/de-kwaliteit-en-onafhankelijkheid-van-woningtaxaties.pdf).↩︎
Kamerstuk 32 013, nr. 92.↩︎