Verslag
Regels inzake instelling van een Nationaal Groeifonds (Wet Nationaal Groeifonds)
Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader)
Nummer: 2022D01242, datum: 2022-01-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35976-5).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F. Azarkan, Tweede Kamerlid (Ooit DENK kamerlid)
- Mede ondertekenaar: D.D. van Dijke, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 35976 -5 Tijdelijke regels inzake instelling van een Nationaal Groeifonds (Tijdelijke wet Nationaal Groeifonds).
Onderdeel van zaak 2021Z21255:
- Indiener: S.A. Blok, minister van Economische Zaken en Klimaat
- Medeindiener: W.B. Hoekstra, minister van Financiën
- Volgcommissie: vaste commissie voor Financiën
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2021-11-24 13:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-11-30 17:00: Procedurevergadering (digitaal) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2022-01-12 11:00: Procedurevergadering Rijksuitgaven (direct aansluitend op de procedurevergadering Financiën) (per videoverbinding) (Procedurevergadering), commissie voor de Rijksuitgaven
- 2022-01-13 14:00: Regels inzake instelling van een Nationaal Groeifonds (Wet Nationaal Groeifonds) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2022-03-08 16:30: Procedurevergadering EZK (digitaal) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2022-03-21 14:00: Regels inzake instelling van een Nationaal Groeifonds (Wet Nationaal Groeifonds) (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2022-03-29 15:00: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2021-2022 |
35 976 Regels inzake instelling van een Nationaal Groeifonds (Wet Nationaal Groeifonds)
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 17 januari 2022
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hierover een beperkt aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie hebben met zorgen naar de Regels inzake instelling van een Nationaal Groeifonds (Wet Nationaal Groeifonds) gekeken.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben hierover een aantal vragen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel dat ertoe strekt het Nationaal Groeifonds in te stellen als begrotingsfonds.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de voorliggende regels inzake de instelling van een Nationaal Groeifonds. Zij constateren dat met deze wet het Nationaal Groeifonds vormgegeven wordt als een begrotingsfonds in plaats van een fonds via een niet-departementale begroting. Deze leden onderschrijven dat doel maar hebben nog enkele vragen aan de regering.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Het is in lijn met hun eerdere pleidooi voor een instellingswet en het opnemen van toetsingscriteria in deze wet. Zij zijn kritisch over het opnemen van de pijler infrastructuur in het Groeifonds en zien de in het nieuwe coalitieakkoord toegezegde nota van wijziging daarom graag tegemoet. Deze leden hebben nog wel enkele vragen.
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel en heeft hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de groep-Van Haga hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie lezen dat niet-bestede gelden van het fonds onbeperkt worden meegenomen naar het daaropvolgende begrotingsjaar. Kan de regering een overzicht geven van de (niet)-bestede gelden van het fonds van het afgelopen jaar met daarbij een overzicht van de aan deze gelden gekoppelde investeringsvoorstellen? Welke budgettaire gevolgen hebben deze (niet) bestede gelden voor het komende jaar?
De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van het ontwikkelen van het duurzaam verdienvermogen van Nederland en ziet in het Nationaal Groeifonds een goed middel om dit te doen. Deze leden hebben echter ook zorgen over de manier waarop het Nationaal Groeifonds in de eerste tranche heeft gefunctioneerd en de kritiekpunten die onder andere de Raad van State en de wetenschapstoets hebben voortgebracht.
De leden van de SP-fractie vragen de regering wat wordt bedoeld met een begrotingsfonds. Deze leden vragen dit omdat er onduidelijkheid heerst over de bevoegdheden. Kan de regering dat helder uiteenzetten? Hoe wordt bijvoorbeeld voorkomen dat de uitgaven van het Nationaal Groeifonds structureel worden of dat er uitgaven uit het Groeifonds worden gedaan die op de reguliere Rijksbegroting thuishoren?
De leden van de SP-fractie vragen de regering of er een budgetrecht is van de Tweede Kamer. Deze leden willen weten in hoeverre de Tweede Kamer bevoegdheden heeft ten aanzien van een Nationaal Groeifonds en op welke manier deze wet verandering aanbrengt in de inspraak van de Kamer wat betreft de uitgaven van het fonds. De leden van de SP-fractie vragen de regering de delegatiebepalingen in de wet zo in te vullen dat de Staten-Generaal altijd betrokken worden bij de besluitvorming. Is zij daartoe bereid?
De leden van de SP-fractie vragen voorts waarom er niet is gekozen voor een duidelijke definitie van het begrip «duurzaam verdienvermogen»? Is de regering het met deze leden eens dat het constante sturen op economische groei haaks staat op het begrip «duurzaam verdienvermogen»? Zo nee, erkent zij dat dit begrip een holle frase is omdat er niet zoiets bestaat als «groen groeien»? Deze leden vragen waarom de aspecten van brede welvaart niet zijn opgenomen in de wet. Kan worden toegelicht wat wordt bedoeld met verdere uitwerking in uitvoeringsregels of bestuurlijke afspraken?
De leden van de SP-fractie willen tot slot graag een heldere uiteenzetting van de regering over de samenhang van dit fonds met de nieuw in te richten klimaat- en stikstoffondsen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering kan ingaan op de op verschillende momenten, onder andere in de wetenschapstoets en door het Centraal Planbureau, geuite kritiek dat een focus op groei van het bruto binnenlands product (bbp) ontoereikend is, omdat dit te weinig focus aanbrengt ten opzichte van het soort van maatschappelijke meerwaarde dat gecreëerd moet worden. Deze leden vragen of op individueel projectniveau en op Groeifondsniveau wel met aannemelijkheid vast te stellen is wat het bbp-effect is.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarnaast waarom de regering geen concrete brede welvaartsdoelen uitkiest, waaraan projecten met hulp van het Nationaal Groeifonds moeten bijdragen, zoals het tegengaan van klimaatverandering, de voedseltransitie, of het bevorderen van kansengelijkheid. Waarom kiest de regering er in plaats daarvan voor om in samenhang met de inzet op brede welvaart en maatschappelijke missies op bbp te focussen en niet die brede welvaart en missies als uitgangspunt te nemen?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen bovendien of met een focus op concreet geformuleerde brede welvaartsdoelen en maatschappelijke missies, zoals schonere lucht, meer kansengelijkheid et cetera, de potentiële bijdrage van projecten niet veel concreter gemaakt kan worden dan wanneer dit uitgedrukt moet worden in een bbp-bijdrage.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of zij de mening deelt dat het opmerkelijk is dat projecten worden afgewezen die geen positief bbp-effect hebben, maar wel allerlei andere brede welvaartswinsten en doelmatigheidswinsten, zoals schonere lucht of een slimmere benutting van ruimte, in zich dragen. Hoe moeten doelmatigheids- of brede welvaartswinsten omgerekend worden naar een bbp-effect?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe zwaar de uitkomsten van een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) naar een aanvraag wegen ten opzichte van het bbp-effect van deze aanvraag.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering uiteen te zetten op welke manier aan de aanbevelingen uit de wetenschapstoets ten aanzien van de evaluatie van het Nationaal Groeifonds invulling gegeven gaat worden.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie herinneren zich dat het, toen het fonds in 2020 werd ingesteld in 2020, de bedoeling was om 20 miljard euro te isoleren van de grillen van de politiek. Precies daarom was een fonds op afstand van de departementale begrotingen nodig, zo was de rationale. Nu blijkt dat het fonds alsnog een politieke speelbal was. Dat het nieuwe kabinet heeft laten zien dat de doelen nog steeds gewijzigd kunnen worden, zien de leden van de Partij voor de Dieren-fractie als een nieuwe kans om de vele miljarden aan belastinggeld alsnog goed te besteden.
De kritiek van leden van de Partij voor de Dieren-fractie op het Nationaal Groeifonds is fundamenteel en ongewijzigd. Zij zien dat het al fout gaat in de titel. Economische groei is namelijk het probleem, niet de oplossing. Zolang het vergroten van het verdienvermogen, het bbp, het bepalende criterium blijft voor investeringen kunnen dit fonds niet steunen.
Dat investeringen uit het Groeifonds volgens de regering het bbp moeten verhogen, kan er ook toe leiden dat maatschappelijk rendabele projecten, zoals groene projecten die de biodiversiteit bevorderen of CO2-uitstoot verminderen maar het bbp niet verhogen, niet in aanmerking komen. Midden in de klimaatcrisis vinden de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dit een doodzonde. Zij zijn van mening dat elke volgende euro die wordt uitgegeven een positief effect moet hebben op het klimaat.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben inmiddels bijval gekregen van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli). De Rli stelde half oktober 2021 in een kritisch advies dat veel van investeringen tot nu toe te weinig bijdragen aan het oplossen van de grote maatschappelijke vraagstukken en een CO2-neutrale, grondstofarme, natuurinclusieve en sociaalrechtvaardige economie. Is de regering bekend met dit advies? Wat gaat zij overnemen uit het advies en op welke manier is zij van plan dat te doen?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn van mening dat er vanuit het Groeifonds tot nu toe vooral wordt geïnvesteerd in de oude economie. Is de regering het ermee eens dat daar niet de toegevoegde waarde ligt? Zo nee, waarom niet? De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden dat overheidsinvesteringen de brede welvaart moeten dienen en niet in de eerste plaats het bbp. Dat de brede welvaart het belangrijkste is en leidend zou moeten zijn werd door het vorige kabinet, maar ook door bijvoorbeeld VNO-NCW, steeds meer omarmd. Onderschrijft de regering dat de brede welvaart in zijn geheel belangrijker is dan alleen het bbp? Zo ja, is zij dan ook bereid om de doelstelling van het fonds in lijn hiermee te veranderen? Zo nee, waarom niet? Is de regering dan in elk geval wel bereid om de brede welvaartsindicatoren klimaat en biodiversiteit een prominentere en doorslaggevender rol te geven in het toetsingskader? Het is immers de wens van de Kamer om het brede welvaartsbegrip verder te omarmen en het is immers nog niet te laat om alsnog aanvullende voorwaarden te stellen.
2. Aanleiding
De leden van de CDA-fractie verwelkomen het wetsvoorstel en waarderen dat de regering hiermee tegemoetkomt aan de wens van het parlement om zijn budgetrecht en autorisatiefunctie te versterken.
De leden van de CDA-fractie weten dat het Nationaal Groeifonds onderdeel uitmaakt van de groeistrategie van Nederland voor de lange termijn. Deze leden vragen de regering of zij kan toelichten welke andere acties zij, naast de instelling van het Nationaal Groeifonds, in het kader van deze groeistrategie heeft ondernomen of nog gaat ondernemen?
De leden van de SP-fractie vragen de regering of de economische groeistrategie er ook toe leidt dat de samenleving naar elkaar toe groeit. Deze leden vragen de regering of zij kennis heeft genomen van de tweedeling in de samenleving. Deze leden vragen de regering of zij kennis heeft genomen van de kloof tussen rijk en arm in Nederland. Deze leden vragen de regering of zij kennis heeft genomen van klimaatrechtvaardigheid. Deze leden vragen de regering of het verdienvermogen van Nederlanders met een kleine beurs ook gaat groeien.
3. Vormgeving en hoofdlijnen van het fonds
De leden van de D66-fractie hebben zorgen over het al dan niet expliciet opnemen van CO2-reductie en het tegengaan van klimaatverandering als doel van het Nationaal Groeifonds. In haar reactie schrijft de regering dat dit niet nodig is, omdat voorstellen in elk geval in lijn moeten zijn met de CO2-reductie waaraan Nederland zich heeft gecommitteerd. Hoe kan dit gemeten worden indien de CO2-reductie niet expliciet wordt opgenomen? Is de regering het met de voorgenoemde leden eens dat het onwenselijk is dat ingediende projecten niet getoetst worden op hun positieve bijdrage aan het bestrijden van klimaatverandering, maar dat alleen gekeken wordt of ze niet negatief aan de gestelde klimaatdoelstellingen bijdragen? Hoe zouden de positieve bijdragen aan het bestrijden van klimaatverandering alsnog meegenomen kunnen worden?
De leden van de CDA-fractie lezen dat het instellen van een begrotingsfonds gevolgen heeft voor de beheersing van het Economische-Monetaire-Unie-saldo (EMU-saldo). Kan de regering voor hen inzichtelijk maken wat de gevolgen zijn voor (de beheersing van) het EMU-saldo van Nederland?
De leden van de CDA-fractie wijzen op de afspraak uit het coalitieakkoord van het kabinet-Rutte IV, dat de pijler infrastructuur wordt overgeheveld naar het Mobiliteitsfonds, vallende onder het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW). Deze leden vragen wat dit betekent voor de (beoordeling van de) lopende investeringsvoorstellen uit de eerste en tweede Groeifondsronde. Wil de regering bovendien aangeven hoe zij «infrastructuur» definieert? Welke infrastructuur gaat over naar het Mobiliteitsfonds en welke infrastructuur, bijvoorbeeld digitale infrastructuur, blijft bij het Groeifonds?
De leden van de SP-fractie zien specifiek oormerken van financiële middelen via een fonds als voordeel, indien een algemene economie gediend wordt die zich het naar elkaar toe groeien van de samenleving ten doel heeft gesteld. Deze leden vragen de regering hoe ze dit specifiek oormerken voor zich ziet in het belang van een algemene economie. Deze leden vragen de regering het specifiek oormerken te bezien in het kader van het naar elkaar toe groeien. Deze leden vragen de regering flexibel te zijn met het specifiek oormerken in het licht van sociaaleconomische doelen zoals hierboven gesteld.
De leden van de SP-fractie zien geen voordeel van het instellen van een begrotingsfonds wanneer de middelen niet daadwerkelijk worden besteed binnen de ruime doelstelling van het fonds, namelijk de algemene economie. De leden van de SP-fractie vraagt de regering dit expliciet te benoemen.
De leden van de SP-fractie vragen de regering of dit fonds niet wordt vormgegeven om te greenwashen. Deze leden vragen de regering hoe zij in de vormgeving van plan is greenwashing tegen te gaan.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de implicaties van de wijzigingen inzake het Groeifonds uit het coalitieakkoord zijn op het wetgevingsproces van onderhavig wetsvoorstel. Is de regering van plan om met een nota van wijziging te komen en, zo ja, op welke termijn?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering de additionaliteit kan onderbouwen van het Nationaal Groeifonds ten opzichte van bijvoorbeeld reguliere begrotingen. Neem de versterking voor de infrastructuur van leven lang ontwikkelen, een goedgekeurd project. Is dit qua doel en thematiek niet typisch iets dat op een reguliere begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap thuishoort? Waarom worden dit soort investeringen onder een apart fonds ondergebracht in plaats van ze onderdeel te laten zijn van integrale politieke besluitvorming?
Volgens de leden van de Partij voor de Dieren-fractie lijkt het er met het verschijnen van het coalitieakkoord op dat de in het wetsvoorstel genoemde doelen van het fonds nog gewijzigd zullen worden, aangezien de coalitie heeft besloten om infrastructuur als doel voor investeringen te schrappen. Klopt dit?
De leden van de ChristenUnie-fractie verwijzen naar de budgettaire bijlage van het coalitieakkoord, alsmede naar de startnota van het kabinet Rutte-IV met de vertaling van de financiële afspraken uit het coalitieakkoord. Daarin wordt benoemd dat de regering voornemens is de opzet van het Groeifonds te wijzigen. Met die wijziging wordt de begroting voor het Groeifonds verlaagd met de middelen voor de pijler infrastructuur. Deze leden lezen dat de reserveringen voor de drie infrastructuurprojecten worden toegevoegd aan het Mobiliteitsfonds. De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het een goede ontwikkeling dat regulier beleid zoals investeringen in infrastructuur uit het Groeifonds worden gehaald. Deze leden vragen de regering wel wat de impact hiervan is op de tweede aanvraagronde van het Groeifonds. Bij deze ronde zijn zes voorstellen op infrastructuur gedaan. Deze leden vragen de regering hoe deze aanvragen beoordeeld worden in relatie tot de voorgenomen opzetwijziging. Tevens vragen Deze leden aan de regering wat de budgettaire gevolgen zijn indien een infrastructuuraanvraag gehonoreerd wordt, zowel voor het Groeifonds als voor het Mobiliteitsfonds. Voorts vragen deze leden of de regering van mening is dat er voldoende geld beschikbaar is of komt voor het Mobiliteitsfonds om het infrastructurele deel van het Groeifonds over te nemen.
De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen erop dat over de voorgenomen opzetwijziging in de startnota geschreven is dat de regering dit middels een nota van wijziging zal regelen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering wanneer zij deze wijzigingsnota kunnen verwachten.
De leden van de SGP-fractie horen graag hoe de wens dat met de keuze voor een fondsconstructie een schaalsprong of versnelling kan worden gemaakt op de genoemde beleidsterreinen zich verhoudt tot de in het voorgestelde artikel 2 opgenomen criteria. Hoe wordt geborgd dat alleen middelen ter beschikking worden gesteld aan projecten waarmee een schaalsprong mogelijk wordt gemaakt, zo vragen deze leden. Gaat het om het significant vergroten van het duurzaam verdienvermogen? Hoe wordt, met name bij grotendeels publieke investeringen, de toegevoegde waarde van investeringen via het Groeifonds ten opzichte van investeringen via het reguliere beleid duidelijk gemaakt en geborgd?
De leden van de SGP-fractie zijn benieuwd naar de nota van wijziging zoals aangekondigd in het nieuwe coalitieakkoord. In het akkoord wordt aangegeven dat de pijler infrastructuur overgeheveld zal worden naar het Mobiliteitsfonds. Deze leden willen erop wijzen dat de huidige pijler infrastructuur niet alleen bedoeld was voor investeringen in spoor- of (vaar)weginfrastructuur, maar ook voor investeringen in digitale en energie-infrastructuur. Hoe wordt omgegaan met noodzakelijke investeringen in digitale en energie-infrastructuur, zo vragen deze leden.
De leden van de Groep-Van Haga hebben hun bedenkingen bij het oormerken van financiële middelen via een fonds. Deze leden erkennen dat financiële middelen op deze manier een duidelijk doel krijgen, maar zien ook dat dit tot gevolg heeft dat financiële middelen lastig te verschuiven zijn naar andere zaken die wellicht dringender zijn. Wijzigingen nemen daarnaast meer tijd in beslag. De leden van de Groep-Van Haga willen van de regering weten, mede vanwege de lange looptijd van de doelen waardoor flexibiliteit met financiële middelen juist gewenst kan zijn, wat de precieze afwegingen zijn geweest bij deze keuze. Hierop zien zij graag een uitgebreidere toelichting.
4. Achtergrond, reikwijdte, doel, randvoorwaarden en adviescommissie
De leden van de VVD-fractie willen graag weten hoe geborgd wordt dat het midden- en kleinbedrijf (mkb) ook toegang heeft tot het Nationaal Groeifonds, in het licht van mogelijke complexe subsidieaanvraagtrajecten.
De leden van de VVD-fractie vragen of het, in het geval dat een bepaald investeringsvoorstel van veldpartijen een negatief oordeel ontvangt van de adviescommissie, daarmee (niet meer) mogelijk is dat het desbetreffende investeringsvoorstel al dan niet gewijzigd wederom kan worden voorgelegd aan de adviescommissie. Kunnen veldpartijen bezwaar maken tegen het advies van de adviescommissie? Zo ja, welke procedure geldt hier? Zo nee, waarom niet?
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de uitkomsten en aanbevelingen in de wetenschapstoets Nationaal Groeifonds en de bijhorende technische briefing. In de wetenschapstoets wordt aanbevolen om alle projecten te toetsen aan een MKBA, waar dat nu alleen gebeurt voor infrastructurele projecten. Waarom is ervoor gekozen dit niet van alle projecten te vragen? In de memorie van toelichting staat dat de maatschappelijke effecten in andere gevallen op een andere wijze systematische in beeld gebracht moeten worden. Wat wordt bedoelt met een andere systematische wijze? Waarom is dit niet specifieker vastgelegd, zodat de maatschappelijke effecten gestandaardiseerd met elkaar vergeleken kunnen worden?
De leden van de D66-fractie lezen ook dat in de wetenschapstoets wordt aanbevolen om de samenstelling van de adviescommissie zodanig vorm te geven dat de kansen van zogenaamde outsiders worden geborgd. Neemt de regering deze aanbeveling over? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet? Worden andere stappen ondernomen om de kansen van outsiders te borgen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De leden van de CDA-fractie weten dat het doel van het Nationaal Groeifonds het beschikbaar stellen van financiële middelen voor extra investeringen is, om het duurzaam verdienvermogen van Nederland op lange termijn te verhogen langs de pijlers kennisontwikkeling, onderzoek, ontwikkeling en innovatie en infrastructuur. Kan de regering naar aanleiding van de eerste twee rondes van het Groeifonds een reflectie geven op elk van deze pijlers?
De leden van de CDA-fractie lezen dat het wetsvoorstel voorziet in een grondslag die het mogelijk maakt dat langs twee wegen een beroep op het Groeifonds kan worden gedaan, ter financiering van investeringen die binnen het doel van het fonds passen. Deze twee wegen zijn de departementale route en de route van subsidieverstrekking rechtstreeks aan veldpartijen. De regering meldt dat ze op een later moment zal besluiten of een subsidieregeling tot stand zal worden gebracht, waarmee de weg van subsidieverstrekking daadwerkelijk zal worden opengesteld. Welke overwegingen en dilemma’s spelen hier mee en binnen welke termijn besluit de regering over een subsidieregeling? Hoe zou anders de toegankelijkheid van het Groeifonds voor veldpartijen kunnen worden versterkt?
De leden van de CDA-fractie verwachten op het voorliggende wetsvoorstel nog een nota van wijziging (in verband met de overheveling van de pijler infrastructuur naar het Mobiliteitsfonds) en een subsidieregeling. Wanneer komen beide naar de Kamer? Heeft de regering overwogen om al deze documenten in een keer aan de Kamer voor te leggen in plaats van stuk voor stuk?
De leden van de CDA-fractie brengen in herinnering dat de Tweede Kamer op 6 juli 2021 de motie-Amhaouch-Romke de Jong over de betrokkenheid van regio’s borgen aangenomen heeft (Kamerstuk 35 850-XIX, nr. 8). Deze leden zijn benieuwd hoe de uitvoering van deze motie gaat meelopen met de implementatie van het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom de Nederlandse economie de meest concurrerende is van Europa. Deze leden vragen de regering of haar positie van belastingparadijs daar ook in meespeelt. Deze leden vragen de regering of concurrentie in een divergerend Europa nu wel zo positief is. Deze leden vragen de regering of een enorm handelsoverschot in Europa wel bijdraagt aan de convergentie van de Europese Unie. Deze leden vragen de regering voor wie zij de welvaartsgroei wil voorzien. Deze leden vragen de regering hoe zij welvaartgroei voor zich ziet wanneer de kloof tussen arm en rijk in Nederland steeds groter wordt. Deze leden vragen de regering of zij de mening deelt dat, als het doel is om welvaartsgroei te realiseren, het beter is om systeemverandering te verwezenlijken in plaats van klimaatverandering. Deze leden vragen de regering of zij een fonds wel realistisch vindt nu ze te maken heeft met klimaatapartheid. Deze leden vragen de regering dan ook of zij wel een groeistrategie heeft. Deze leden vragen de regering of de strategie wel realistisch is, aangezien de doelstelling om 2,5 procent van ons bbp te besteden aan onderzoek en ontwikkeling al jaren niet gehaald wordt. Deze leden vragen de regering of de onafhankelijke adviescommissie Nationaal Groeifonds daadwerkelijk uit onafhankelijke personen kan bestaan. Deze leden vragen dit omdat subsidieverstrekking slechts bij de Minister van Economische Zaken en Klimaat is belegd. Deze leden vragen een toelichting.
De leden van de SP-fractie lezen dat via twee wegen een beroep op het fonds kan worden gedaan, namelijk via de departementale route alsook via subsidieverstrekking. Deze leden vragen of kan worden toegelicht wat de reden is dat deze laatste route nog niet daadwerkelijk is opengesteld. Welk onderscheid is er thans tussen deze beide routes?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering waarom in de aanvraag niet gevraagd wordt uiteen te zetten welke maatschappelijke en economische uitruilen er aan een project kleven. Een project kan immers substantiële verdelingseffecten hebben. Wat is, zo vragen deze leden daarnaast, vervolgens het normatieve kader waarmee de beoordelingsadviescommissie deze verdelingseffecten (die bijvoorbeeld tot meer welvaart in de ene regio leiden en daardoor minder welvaart in de andere) moeten wegen?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren op basis van de startnota dat het Groeifonds loopt tot en met 2028. Zij constateren echter dat een horizonbepaling in de instellingswet ontbreekt. Deze leden vragen de regering wat de reden is dat er, ondanks de incidentele aard van het Groeifonds, niet gekozen is voor een tijdelijke wet. Wat waren de bezwaren voor het opnemen van een horizonbepaling? Deze leden lezen daarnaast nergens in de memorie van toelichting het in de startnota genoemde eindpunt 2028. Deze leden vragen de regering wat de lengte gaat zijn van het Groeifonds. Op de website van het Groeifonds lezen zij dat het bedoeld is voor investeringen in de komende vijf jaar. Klopt dit nog? Kan de regering nader ingaan op de duur van het Groeifonds, tevens in relatie tot het feit dat er eigenlijk per deel meer geld beschikbaar komt vanwege de verplaatsing van het infrastructurele deel?
De leden van de ChristenUnie-fractie houden de regering de volgende geschiedenis voor. In 1863 diende toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Waterstaat Thorbecke het wetsvoorstel voor de aanleg van de Nieuwe Waterweg en het Noordzeekanaal bij de Tweede Kamer in. Hij noemde het wetsvoorstel «een waagstuk», «maar een werk dat wij moeten wagen». Een MKBA bestond destijds niet, maar vermoedelijk zou deze negatief uitslaan. De scheepvaart was nog niet ver ontwikkeld en technische hulpmiddelen waren mogelijk ontoereikend. De Nieuwe Waterweg en het Noordzeekanaal kwamen er en Nederland ontwikkelde zich zeer voorspoedig. Het was een investering die zorgde voor economische groei voor de langere termijn. Precies wat ook het Groeifonds tot doel heeft. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of de opzet van het Groeifonds, zoals deze geborgd gaat worden in de instellingswet, een hedendaags waagstuk mogelijk maakt. Deze leden begrijpen dat de balans tussen verantwoord publiek geld uitgeven en investeren in waagstukken ingewikkeld is. Zij hopen echter wel dat het Groeifonds het lef-hoekje wordt van de overheidsbegroting, waar niet de eerste woorden «prudent», «doelmatig» of «doeltreffend» zijn, maar waar het gaat om lef, durf en dwarsdenkers. Deze leden vragen de regering daarom om een reflectie op deze ingewikkelde balans, tevens in relatie tot de recent verschenen wetenschapstoets.
De leden van de SGP-fractie constateren dat, volgens het nieuwe coalitieakkoord, naast het Groeifonds voor kennisontwikkeling en onderzoek, ontwikkeling en innovatie een fonds voor onderzoek en wetenschap ingesteld zal worden. Daarnaast is er ook het Toekomstfonds met als doelstelling het versterken van de innovatieve kracht van Nederland door het beschikbaar stellen van financiering voor innovatief en snelgroeiend mkb en voor fundamenteel en toegepast onderzoek en het behouden van vermogen voor toekomstige generaties. Deze leden horen graag hoe deze fondsen zich tot elkaar gaan verhouden. Wat is de toegevoegde waarde van elk van deze fondsen ten opzichte van de andere fondsen, zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie constateren dat in de eerste tranche het voor kennisontwikkeling en voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie uiteindelijk ter beschikking gestelde budget beperkt was ten opzichte van het gereserveerde, beschikbare budget. Nu de pijler infrastructuur uit het Groeifonds gehaald zal worden, terwijl het budget gelijk blijft, is nog meer geld beschikbaar voor de andere twee pijlers. Hoe realistisch is de verwachting dat het budget van 20 miljard euro de komende jaren daadwerkelijk uitgegeven kan worden zonder de doelmatigheid uit het oog te verliezen, zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen naar aanleiding van de wetenschapstoets en de reactie van de regering daarop. De leden van de SGP-fractie vragen zich af hoe de regering precies vorm wil geven aan de aanbeveling in de wetenschapstoets om in te zetten op een portfolioaanpak met een brede gebalanceerde portfolio vanwege de grote onzekerheid over uiteindelijke winnaars en verliezers. Zij nemen geen genoegen met alleen een verwijzing naar de uitspraak van de Adviescommissie Nationaal Groeifonds die zegt de mogelijke synergiën en risicospreiding van projecten in de portefeuille mee te wegen. Hoe gaat de regering proactief zorgen voor de genoemde portfolioaanpak, zo vragen deze leden. De leden van de SGP-fractie constateren dat in de wetenschapstoets aangegeven wordt dat innovatie niet zelden van outsiders komt, terwijl de opzet van het fonds het voor kleine en onervaren indieners lastig kan maken om er tussen te komen. Is de regering alsnog bereid te bezien hoe de deelname en de kans op succes van outsiders gestimuleerd kan worden, zo vragen deze leden. Kan dit als specifiek aandachtspunt voor de Adviescommissie Nationaal Groeifonds meegenomen worden, bijvoorbeeld in het voorgestelde artikel 9? Wordt met het oog op het laten aanhaken van outsiders gekozen voor openstelling van de subsidieregeling, zodat veldpartijen een rechtstreeks beroep op het fonds kunnen doen, zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie vragen zich af hoe de criteria genoemd in het tweede artikel ten opzichte van elkaar afgewogen worden. Projecten die aan alle criteria voldoen, kunnen verschillen in de mate waarin ze voldoen. Hoe wordt dan de afweging gemaakt om projecten wel of niet te financieren, zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie constateren dat in de eerste ronde wel positief is geadviseerd over en budget is toegekend voor Versterking infrastructuur Leven Lang Ontwikkelen, maar niet over en voor FoodSwitch, terwijl het bbp-effect voor de laatste substantieel hoger wordt ingeschat. Deze leden horen graag welke rol het bbp-effect bij de toetsing speelt.
De leden van de SGP-fractie constateren dat bestaande rapporten al inzicht geven in de domeinen en sectoren waar investeringen nodig zijn voor productiviteitsgroei op langere termijn. In haar rapport naar aanleiding van de eerste beoordelingsronde geeft de Adviescommissie Nationaal Groeifonds in haar vooruitblik al enkele aanwijzingen, onder meer met betrekking tot een impuls voor sleuteltechnologieën. Acht de regering het raadzaam om de adviescommissie te laten adviseren over een meer integraal en proactief investeringskader, zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie vragen of en hoe een regionale spreiding van de projecten en middelen uit het Groeifonds wordt gewaarborgd.
De leden van de SGP-fractie horen graag hoe de samenhang tussen projecten meegenomen wordt. Dit kan bijvoorbeeld gaan om het versterken van de effectiviteit door een of meerdere projecten in samenhang te zien of door het niet doorlaten van projecten gezien andere projecten die (deels) vanuit het Groeifonds gefinancierd worden. Ziet de regering de relevantie van die samenhang en hoe wordt dat vormgegeven, zo vragen deze leden.
De leden van de Groep-Van Haga kunnen zich grotendeels vinden in de verschillende onderdelen waarin er via dit fonds geïnvesteerd gaat worden om zo te werken aan het toekomstige verdienvermogen. Het is deze leden echter niet helemaal duidelijk hoe de beschikbare middelen worden verdeeld over de drie genoemde onderdelen. Kan de regering aangeven welke verhoudingen hier kunnen worden verwacht tussen de drie genoemde onderdelen en wat de risico’s zijn van dominantie van een bepaald onderdeel, waardoor andere investeringen worden weggedrukt?
De leden van de Groep-Van Haga is het niet duidelijk in hoeverre het verdienvermogen en duurzaamheid van investeringen in dit fonds tot elkaar in verhouding staan. Deze leden onderschrijven het belang van het versterken van het verdienvermogen en vinden dan ook dat dit op de eerste plaats moet komen te staan. Duurzaamheid, zoals het reduceren van CO2-uitstoot is daaraan ondergeschikt. Kan de regering daarom dan ook toelichten welke keuzes hierin worden gemaakt bij het toekennen van financiële middelen aan investeringen?
De leden van de Groep-Van Haga kunnen zich vinden in de instelling van een onafhankelijke adviescommissie. Wel vragen zij zich af in hoeverre de onafhankelijkheid van deze commissie gegarandeerd kan worden als de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Financiën de bevoegdheden krijgen om leden van commissie te benoemen, te ontslaan en te schorsen. Kan de regering nader toelichten hoe de onafhankelijkheid van deze commissie wordt gewaarborgd?
De leden van de Groep-Van Haga vragen de regering op welke termijn Ministers de adviezen van de adviescommissie naar de Kamer zenden. Deze leden benadrukken daarbij het belang van het tijdig toezenden van informatie om zo de controlerende taak van de Kamer goed uit te kunnen voeren.
5. Begroting van het fonds
De leden van de CDA-fractie verwelkomen het meerjarenprogramma met de tijdshorizon van tien jaar, wat het parlement inzicht moet verschaffen in de toekomstige en lopende investeringen die worden gefinancierd uit het Groeifonds en wat informatie bevat over de uitgaven die direct en indirect ten laste van de begroting van het Groeifonds worden gebracht.
De leden van de SP-fractie vragen de regering in te gaan op het risico op verspilling van publiek geld dat wordt genomen met dit miljardenfonds. Hoe wordt voorkomen dat het geld wordt dat zoekt naar een bestemming? Hoe wordt voorkomen dat het aan ondoelmatige projecten wordt besteed? De leden van de SP-fractie maken zich zorgen dat er geen voorwaarden worden gesteld over de revenuen van de investeringen van het Groeifonds. Zij kunnen zich voorstellen dat de investering, als die gaat renderen, wordt terugbetaald of dat initiatieven die door publieke investeringen groot en succesvol worden een hoger belastingtarief gaan betalen. De minimale voorwaarde voor kennisontwikkeling met publieke investeringen moet volgens de leden van de SP-fractie zijn dat deze kennis ook publiek beschikbaar blijft. Kan de regering hier uitgebreid op reageren? Is zij bereid deze voorwaarden te stellen om te voorkomen dat belastinggeld van iedereen leidt tot winsten van enkelen?
De leden van de GroenLinks-fractie benadrukken dat innovatieve investeringen gepaard gaan met grote risico’s. Het is dan ook goed dat een dergelijk fonds geen revolverend karakter heeft. Deze leden vragen desalniettemin of geëxpliciteerd kan worden wat de risicobereidheid/verliesacceptatie is van het Nationaal Groeifonds (binnen een portfolio).
6. Uitgaven ten laste van het Nationaal Groeifonds
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regels over subsidieverstrekking in uitvoeringsregelgeving zullen worden opgenomen, waarvoor is voorzien in een delegatiebepaling op grond waarvan er nadere regels kunnen worden gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling over onder andere aan welke activiteiten subsidies kunnen worden verstrekt, onder welke voorwaarden en welke procedurele regels op de subsidieverstrekking en verantwoording van toepassing zijn. Wordt een dergelijke algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling bij het parlement voorgehangen?
7. Gevolgen van het wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie vragen zich af op basis van welke analyse het aantal verwachte investeringsvoorstellen en toekenningen is gebaseerd. Kan de regering hier een toelichting op geven?
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de verwachte regeldruk en bijbehorende regeldrukkosten voor veldpartijen die overgaan tot indiening van een investeringsvoorstel. Deze leden constateren dat de verwachte regeldruk(kosten) aanzienlijk zijn voor veldpartijen, met name voor middelgrote tot kleine veldpartijen. In hoeverre wordt er, om het fonds ook voldoende toegankelijk te houden voor de eerdergenoemde veldpartijen, rekening gehouden met de omvang en capaciteit van deze veldpartijen in het ontwerp van de verschillende fasen die zij moeten doorlopen, zoals de indieningsfase?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de regeldrukkosten worden geraamd op 24.640 euro per investeringsvoorstel. Wil de regering in dat kader ingaan op de aanbeveling van het Adviescollege toetsing regeldruk om hulp en middelen ter beschikking te stellen, zodat partijen gezamenlijk tot gelijkwaardige voorstellen voor een subsidieaanvraag voor het Groeifonds kunnen komen?
8. Verhouding met Caribisch Nederland
De leden van de CDA-fractie wijzen op het feit dat het wetsvoorstel mede van toepassing is op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. In reactie op het commentaar van de Raad van State over de toegankelijkheid van het Groeifonds voor Caribisch Nederland, met relatief kleine economieën, waar een minimale investeringsomvang van 30 miljoen euro als een hoge drempel wordt ervaren, schrijft de regering dat het voor de doelmatigheid van het Nationaal Groeifonds niet opportuun is om een uitzondering te maken voor Caribisch Nederland door de drempel te verlagen en dat voor potentiële indieners uit Caribisch Nederland een mogelijke oplossing is om aansluiting te vinden bij voorstellen uit Europees Nederland.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de komende tijd wordt bezien in hoeverre het realistisch is dat een voorstel uit Caribisch Nederland aansluit op een voorstel uit Europees Nederland of dat voorstellen uit Caribisch Nederland gecombineerd worden. Wanneer ontvangt de Kamer hierover een terugkoppeling? Hoe staat de regering tegenover het openen van een loket voor relatief kleine Groeifondsprojecten die in een bepaalde context, zoals in Caribisch Nederland, heel cruciaal zijn, indachtig het coalitieakkoord van het kabinet-Rutte IV, waarin op de vijfde pagina vermeld staat dat rendabel gaat worden bijgedragen aan de economische ontwikkeling van de Caribische landen door garantieregelingen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, het Nationaal Groeifonds en regelingen voor duurzame energieproductie open te stellen voor aanvragen uit het hele Koninkrijk?
De leden van de CDA-fractie herinneren zich dat in de technische briefing aan de Kamer over de wetenschapstoets Nationaal Groeifonds op 11 januari 2022 naar voren kwam dat de huidige opzet van het Groeifonds ervoor zorgt dat kleine en onervaren indieners op achterstand staan ten opzichte van de «usual suspects» (insiders). Deelt de regering deze observatie? Hoe zou het Nationaal Groeifonds toegankelijker kunnen worden gemaakt voor outsiders, bijvoorbeeld door de samenstelling van de beoordelingsadviescommissie te wijzigen? Wat vindt de regering van het oprichten van een faciliteit om het Groeifonds bij outsiders onder de aandacht te brengen en hen te helpen met het opstellen en indienen van kansrijke investeringsvoorstellen?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe voorkomen gaat worden dat insiders disproportioneel meer kans hebben op goedkeuring van hun plannen dan outsiders, die het aan bepaalde netwerken en sociaal kapitaal ontbeert, maar wel hele disruptieve projecten kunnen hebben. Welke stappen worden hierin concreet gezet ten opzichte van de initiële opzet van het Nationaal Groeifonds?
9. Advies en consultatie
De Algemene Rekenkamer pleit in haar advies voor een evaluatie van Groeifondsprojecten op doelmatigheid en doeltreffendheid. In haar reactie schrijft de regering dat thans wordt gewerkt aan een monitorings- en evaluatiesystematiek voor de projecten van het Nationaal Groeifonds. Wanneer zal deze gereed zijn?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering bij de vormgeving van het fonds expliciet niet gekozen heeft voor een concrete uitwerking van regionale spreiding. De commissie krijgt wel de optie om een redelijke spreiding van investeringen in de verschillende regio’s door de tijd mee te wegen in de advisering. Ook lezen deze leden dat aansluiting op comparatieve voordelen van verschillende regio’s grote kansen biedt voor een sprong in het verdienvermogen. De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er onduidelijkheid is over het belang dat gehecht wordt aan de regio en aan zorgvuldige regionale spreiding. Zij constateren een afwachtende houding. Deze leden willen pleiten voor meer borging van regionale spreiding en het belang van de regio in het Groeifonds, ook met het oog op gevolgen van regionale investeringen. Zij vragen de regering of en hoe er binnen het Groeifonds rekening wordt gehouden met eventuele regionale onevenwichtigheden die ontstaan bij een investering, bijvoorbeeld op de regionale arbeids- en woningmarkt. Deze leden vragen de regering om een manier om regionale onevenwichtigheden als gevolg van investeringen uit het Groeifonds te signaleren, analyseren en evalueren.
De leden van de SGP-fractie horen graag hoe de regering de monitoring en evaluatie van de projecten en van het fonds als geheel uit wil gaan voeren. Hoe wordt gezorgd voor monitoring van alle gefinancierde projecten en hoe wordt de Kamer hierover geïnformeerd, zo vragen deze leden. Gaat de regering ook zorgen voor een tweejaarlijkse ex-durante evaluatie, zoals geadviseerd in de wetenschapstoets?
De leden van de Groep-Van Haga vragen de regering naar aanleiding van het advies van de Algemene Rekenkamer of er al meer duidelijkheid is over wie er verantwoordelijk is voor eventuele beheer- en onderhoudskosten van de investeringen die voortkomen uit het fonds. Deze leden vinden het voor alle betrokken partijen van belang dat hier duidelijke afspraken over worden gemaakt. Hiermee kan worden voorkomen dat betrokken partijen in een later stadium voor verassingen komen te staan.
II. ARTIKELEN
Artikel 2 Instelling, doel en bereik van het fonds
De leden van de VVD-fractie lezen dat het doel van het Nationaal Groeifonds het beschikbaar stellen van financiële middelen is, om het duurzaam verdienvermogen te vergroten door het doen van investeringen. In artikel 2, tweede lid, onderdeel c wordt infrastructuur genoemd. Is deze wetstekst daarmee in lijn met nieuwe coalitieakkoord, waarin is afgesproken dat de infrastructuurpijler wordt overgeheveld naar het Mobiliteitsfonds? Zo nee, volgt er nog een nota van wijziging?
De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat het Nationaal Groeifonds zich verder richt op kennisontwikkeling, onderzoek en innovatie. Hoe gaat het Nationaal Groeifonds zich verhouden tot het wetenschapsfonds die in het nieuwe coalitieakkoord is overeengekomen? Hoe voorkomt de regering overlap tussen beide fondsen? Kan de regering een overzicht geven van de doelstellingen van de verschillende fondsen, te weten het Nationaal Groeifonds, het Toekomstfonds, Invest-NL en het wetenschapsfonds? Hoe wordt overlap tussen deze fondsen voorkomen en wordt tevens voorkomen dat er «geshopt» kan worden tussen deze fondsen, bijvoorbeeld wanneer een bij het ene loket afgewezen project bij het andere loket opnieuw wordt ingediend?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe wordt geborgd dat projecten in onderlinge samenhang worden bezien en passen bij innovatieve clusters, ecosystemen en (regionale) groeikernen, conform de motie-Heinen c.s. van 30 juni 2021 (Kamerstuk 35 850-XIX, nr. 6)?
De leden van de SGP-fractie lezen dat een van de criteria in het voorgestelde artikel is dat activiteiten betrekking moeten hebben op investeringen die additioneel zijn aan private investeringen. Is een toets op marktfalen en de onderbouwing van onderliggende knelpunten, zoals aanbevolen in de wetenschapstoets, integraal onderdeel van toepassing van dit criterium, zo vragen deze leden.
Het lid van de BBB-fractie constateert, net als de Afdeling advisering van de Raad van State, dat het wetsvoorstel in eerste instantie geen nadere specificatie gaf van duurzaam verdienvermogen. In de toelichting werd wel vermeld dat het verdienmodel van de toekomst evenwichtig moet zijn en milieu, mensen en samenleving dient te respecteren. De Algemene Rekenkamer heeft geadviseerd deze aspecten van brede welvaart in de wet op te nemen. De regering heeft dit advies niet gevolgd omdat dit verder zou worden uitgewerkt in uitvoeringsregels of bestuurlijke afspraken. De Afdeling advisering van de Raad van State concludeerde ook dat de wettelijke doelomschrijving van het fonds onduidelijk is en dat inhoudelijke criteria ontbreken in de instellingswet. Daarmee is het voor het parlement onduidelijk waarmee het precies instemt en heeft het nauwelijks een maatstaf om te controleren of het fonds effectief is geweest. Het lid van de BBB-fractie vindt dat uiteraard onacceptabel.
Nu is aangegeven dat de bijdrage aan het bbp gehanteerd gaat worden als criterium voor de toetsing van de mate waarin een investering bijdraagt aan duurzaam verdienvermogen. Het lid van de BBB-fractie vraagt zich af wiens duurzaam verdienvermogen hiervan profiteert. Al jaren is duidelijk dat het bbp en de brede welvaart van de burger op zijn zachts gezegd geen directe positieve koppeling kennen. Het lid van de BBB-fractie stelt daarom voor om, conform het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, niet te toetsen aan bijdrage aan het bbp maar aan de bijdrage aan de brede welvaart, zodat geborgd wordt dat de Nederlandse burger kan meeprofiteren van de investeringen die voortvloeien uit de inzet van het Groeifonds.
Artikel 6 Uitgaven van het fonds
De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat dit wetsvoorstel voorziet in een grondslag die het mogelijk maakt dat langs twee wegen een beroep op het fonds kan worden gedaan, te weten de departementale route en de route van de subsidieverstrekking. Kan de regering toelichten hoe het besluitvormingsproces en de te doorlopen procedure van een investeringsvoorstel via de departementen zelf zich verhoudt tot de route van de subsidieverstrekking? Waarom is gekozen voor de departementale route? Hoe wordt de onafhankelijke positie van het Groeifonds hierbij geborgd? Hoe wordt privaat initiatief gestimuleerd, wanneer het Groeifonds openstaat voor departementale claims? Hoe beziet de regering het risico dat binnen het reguliere begrotingsproces afgewezen investeringsvoorstellen alsnog gehonoreerd worden binnen het Groeifonds, waarmee de doelmatige besteding van belastinggeld wordt ondermijnd?
Artikel 8 Nadere regelgeving
De leden van de SGP-fractie horen graag waarom gekozen is voor kan-bepalingen voor het opstellen van nadere regels voor uitgaven of subsidies ten laste van het Groeifonds. Deze leden zijn van mening dat onder meer goede verslaglegging over de doeltreffendheid en de effecten van uitgaven en subsidies in de praktijk per project goed geborgd moet zijn, zoals ook door de Algemene Rekenkamer is geadviseerd.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Adviescommissie Nationaal Groeifonds heeft geadviseerd om bij positief beoordeelde projecten concrete voorwaarden af te spreken met betrekking tot toegankelijkheid en eigendom van publiek bekostigde investeringen en heldere afspraken te maken met betrekking tot valorisatie en mogelijke verkoop. Dit om te voorkomen dat het buitenland aan de haal gaat met de opbrengsten van publieke investeringen. Neemt de regering dit mee bij de vaststelling van nadere regelgeving voor alle uitgaven en subsidieverstrekking, zo vragen deze leden.
Artikel 9 Adviescommissie Nationaal Groeifonds
De leden van de VVD-fractie lezen in wetsartikel 9 dat een adviescommissie is ingesteld, die tot taak heeft Ministers te adviseren over investeringsvoorstellen voor het beschikbaar stellen van financiële middelen. Kan de regering toelichten hoe het besluitvormingsproces van een investeringsvoorstel verloopt en daarbij ingaan op de specifieke rol van de adviescommissie en de Ministers in dit proces? Op welke wijze legt de adviescommissie verantwoording af? Op welke wijze wordt uiteindelijk verantwoording afgelegd aan het parlement wat betreft de uitgaven uit het fonds?
Artikel 11 Evaluatie
De leden van de VVD-fractie vragen waarom er is gekozen om, binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet, aan de Staten-Generaal een verslag toe te zenden over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. Kan de evaluatie, gezien het feit dat het Groeifonds bij inwerkingtreding van deze wet al twee jaar operationeel is, ook binnen drie jaar plaatsvinden, zodat er nog binnen deze kabinetsperiode over de conclusies gedebatteerd kan worden? Deelt de regering dit standpunt?
De leden van de VVD-fractie vragen of projecten ook tussentijds worden geëvalueerd, zodat de Kamer ook tussentijds nog bij kan sturen indien dit noodzakelijk is? Hoe is dit geborgd in de wet?
De fungerend voorzitter van de commissie,
Azarkan
De adjunct-griffier van de commissie,
Van Dijke