[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Reactie op verzoek commissie over een brief over ‘grondrechten in Nederlands Nieuw-Guinea’

Indonesië

Brief regering

Nummer: 2022D01258, datum: 2022-01-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-26049-91).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 26049 -91 Indonesië.

Onderdeel van zaak 2022Z00599:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2021-2022

26 049 Indonesië

Nr. 91 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 januari 2022

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken verzocht mij op 16 december 2021 om een schriftelijke reactie op een brief over «grondrechten in Nederlands Nieuw-Guinea». In deze brief vraagt schrijver namens de bevolking van het Indonesische dorp Kajoe Poeloe in voormalig Nederlands Nieuw Guinea (de huidige Indonesische provincie Papua) om een aanvullende vergoeding ter hoogte van 108 miljard US dollar voor gronden die in 1956 vrijwillig verkocht zijn door de adatshoofden van de dorpen Kajoe Poeloe en Kajoe Batoe in het voormalig West Nieuw Guinea aan de Nederlandse staat.

Op grond van de overeenkomst tussen de Nederlandse staat en de adatshoofden van 1956 verwierf de Nederlandse staat door middel van betaling van 100.000 gulden het eigendom over ongeveer 4.620 hectare grond. Dit bedrag zou via een stichting (commissie), die geheel uit vertegenwoordigers van de gemeenschappen van de dorpen zou bestaan, besteed worden aan de sociale en economische ontwikkeling van de gemeenschappen van de genoemde dorpen.

In 1962 is, bij het Verdrag van New York, door de Nederlandse staat de soevereiniteit over West Nieuw Guinea overgedragen aan Indonesië. Onder die overdracht van soevereiniteit viel tevens de in 1956 gesloten overeenkomst, waarmee de eigendomsrechten ten aanzien van de genoemde grond zijn overgegaan op Indonesië. Om die reden is deze zaak niet langer een kwestie voor de Nederlandse staat. De Nederlandse staat heeft terzake geen uitstaande verplichtingen jegens de adatshoofden en/of gemeenschappen van de genoemde dorpen. Een eventueel verzoek voor aanvullende vergoeding moet dan ook tot de Indonesische staat worden gericht.

De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra