Twee aangiften tegen minister Kaag, destijds minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, in verband met gestelde financiering van terrorisme
Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2022
Brief regering
Nummer: 2022D03231, datum: 2022-01-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35925-XVII-62).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid (VVD)
Onderdeel van kamerstukdossier 35925 XVII-62 Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2022.
Onderdeel van zaak 2022Z01464:
- Indiener: D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2022-02-02 15:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-02-16 14:30: Procedures en brieven (hybride) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2022-02-24 14:31: Regeling van Werkzaamheden - Naar aanleiding van de brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie d.d. 24 februari 2022 stelt de Voorzitter aan de orde de agendering van het debat over de situatie in Oekraïne (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2021-2022 |
35 925 XVII Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2022
Nr. 62 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 januari 2022
Op 31 mei 2021 en 5 juli 2021 is bij het Openbaar Ministerie aangifte gedaan tegen Minister Kaag, destijds Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, in verband met gestelde financiering van terrorisme.
Artikel 119 van de Grondwet bepaalt dat de leden van de Staten-Generaal, de ministers en de staatssecretarissen wegens ambtsmisdrijven in die betrekkingen gepleegd, ook na hun aftreden, terecht staan voor de Hoge Raad en dat de opdracht tot vervolging wordt gegeven bij koninklijk besluit of bij een besluit van de Tweede Kamer. Het protocol inzake de behandeling van aangiften tegen leden van de Staten-Generaal, Ministers en Staatssecretarissen (hierna: het protocol ambtsmisdrijven) geeft binnen de kaders van artikel 119 van de Grondwet en de Wet ministeriële verantwoordelijkheid richtlijnen voor de omgang met aangiften tegen leden van de Staten-Generaal, Ministers en Staatssecretarissen. Conform dit protocol heeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad (hierna: pg Hoge Raad) de aangiften onderzocht en is hij een oriënterend onderzoek gestart. Dit oriënterend onderzoek heeft zich gericht op de vraag of er aanknopingspunten zijn voor het starten van een opsporingsonderzoek. De resultaten van het oriënterend onderzoek heeft de pg Hoge Raad op 26 januari 2022 met mij gedeeld en toegelicht, verwijs ik u naar de pagina «publicaties» op de website van de Hoge Raad: www.hogeraad.nl/over-ons/publicaties
Uit het protocol ambtsmisdrijven volgt dat het vervolgens aan de Minister van Justitie en Veiligheid is om te beslissen of een opsporingsonderzoek geïndiceerd is. De pg Hoge Raad heeft in zijn oriënterend onderzoek geen aanknopingspunten aangetroffen die een opsporingsonderzoek kunnen dragen. Op basis hiervan heb ik beslist dat een opsporingsonderzoek niet geïndiceerd is en de pg Hoge Raad overeenkomstig bericht. Dat betekent dat er vanwege de regering geen opdracht tot vervolging zal worden gegeven.
Ik hecht eraan erop te wijzen dat de bevindingen van de pg Hoge Raad en mijn daaruit voortvloeiende beslissing om geen opsporingsonderzoek te starten niet in de weg staan aan een opdracht tot vervolging bij een besluit van de Tweede Kamer.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D. Yeşilgöz-Zegerius