[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda van de informele bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 3 en 4 februari 2022

JBZ-Raad

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2022D03677, datum: 2022-02-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32317-737).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 32317 -737 JBZ-Raad.

Onderdeel van zaak 2022Z01662:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2021-2022

32 317 JBZ-Raad

Nr. 737 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 3 februari 2022

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming over de brief van 25 januari 2022 over o.a. de geannoteerde agenda van de informele bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 3 en 4 februari 2022 (Kamerstuk 32 317, nr. 736).

De vragen en opmerkingen zijn op 31 januari 2022 aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming voorgelegd. Bij brief van 1 februari 2022 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie,
Van Meenen

De adjunct-griffier van de commissie,
Burger

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

1. Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie

Inbreng VVD-fractie ten aanzien van de Informele JBZ-Raad EU-voorzitterschap van 3 en 4 februari 2022 (algemeen)

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Informele JBZ-Raad van 3 en 4 februari (kamerstuk 32 317, nr. 736). Zij hebben hierover nog enkele vragen.

I. Binnenlandse Zaken, Asiel en Migratie

4. Werklunch: bestrijding van terrorisme en radicalisering

Deze leden lezen dat het kabinet de EU-aanpak voor het bestrijden van geldstromen en vermogensopbouw ten behoeve van de financiering van terrorisme wil versterken. Kan de regering hier nader op in gaan? Kan de regering de laatste stand van zaken hieromtrent schetsen? En hoe verhoudt deze EU-aanpak zich tot de TCO-verordening, die op 7 juni 2022 in werking zal treden?

Antwoord

Op 7 mei 2020 kondigde de Europese Commissie een actieplan aan met nieuwe maatregelen in de strijd tegen witwassen en financieren van terrorisme1. De maatregelen beogen meer eenheid te brengen in de regels die binnen de EU gelden. De Commissie stelt onder meer voor om:

Een EU-coördinatie- en ondersteuningsmechanisme op te richten om zo de analysecapaciteit van FIU’s te verbeteren.

Te komen tot een netwerk van financiële onderzoekers, die met elkaar o.a. onderzoekstechnieken, ervaringen en inzichten (in trends en opkomende risico’s) uitwisselen, daarbij rekening houdend met het werk van de nationale financiële inlichtingeneenheden.

Te komen met voorstellen voor wetgeving om de grensoverschrijdende samenwerking te versterken

De bedreigingen en kwetsbaarheden in verband met de financiering van terrorisme en het innen en overmaken van middelen via non-profitorganisaties opnieuw te beoordelen.

Het kabinet ondersteunt dit actieplan en de bijbehorende maatregelen.

De verordening over Terrorist Content Online (TCO) ziet op het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud (TOI) en daarmee een ander deel van de aanpak van terrorisme.2 Zie voor TCO-verordening ook de beantwoording vraag 3 van de Volt-fractie.

Justitie, Grondrechten en Burgerschap

1. Bestrijding van haatzaaien

De leden van de VVD-fractie delen de noodzaak die het kabinet schetst om te komen tot een concrete aanpak van haatmisdrijven en haatzaaien. Wanneer kan de Kamer het toegezegde BNC-fiche hierbij verwachten? En kan de regering tevens bevestigen dat er binnen de aanpak van haatmisdrijven de aanpak van antisemitische incidenten bijzondere aandacht verdient, gelet op de forse toename van antisemitisch verbaal en fysiek geweld?

Antwoord

Voorzien is dat het BNC-fiche op korte termijn naar uw Kamer wordt verstuurd. Het beleid is erop gericht om elke vorm van haatmisdrijven op effectieve wijze aan te pakken. Dat geldt ook voor de aanpak van antisemitische incidenten.

2. Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie

Inbreng van de D66-fractie voor de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken EU- voorzitterschap op 3 en 4 februari 2022

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Informele Raad Justitie en Binnenlandse Zaken EU-voorzitterschap van 3 en 4 februari te Brussel. Zij hebben hierover nog enkele vragen.

II. Binnenlandse Zaken, Asiel en Migratie

2. Veiligheid Europese grenzen

De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang grensoverschrijdende operationele samenwerking op het gebied van rechtshandhaving. Naar aanleiding van de jaarwisseling 2021–2022 maken zij zich in het bijzonder zorgen om de Europese handel in zwaar illegaal vuurwerk. In de kabinetsreactie op de evaluatie van afgelopen jaarwisseling wordt vastgesteld dat ondanks een enorme stijging van in beslag genomen zwaar illegaal vuurwerk, er toch nog veel van werd afgestoken. De enkele amputaties die veroorzaakt werden kwamen allemaal door dit type vuurwerk, en in het totaalbeeld veroorzaakte het een kwart van al het letsel. Ook hulpverleners werden hierdoor in gevaar gebracht. Zij hebben hier ook de rest van het jaar te vaak mee te maken. Naast het zware illegale vuurwerk, werd afgelopen jaarwisseling ook veel consumentenvuurwerk uit België afgestoken, waar de verkoop wel door ging.

Kan de Minister van Justitie en Veiligheid toelichten welke lessen er uit de jaarwisseling 2021–2022 worden getrokken, zowel op het gebied van internationale handel in zwaar illegaal vuurwerk, als op het gebied van consumentenvuurwerk dat over de grens wel maar in Nederland niet is toegestaan? Ziet zij noodzaak om Europese regelgeving omtrent vuurwerk meer met elkaar in lijn te brengen? Welke verbeteringen zijn er mogelijk in de samenwerking op het gebied van handhaving? Is de Minister bereid dit onderwerp het komende jaar te agenderen binnen de JBZ-raden?

Antwoord

De Europese Pyrorichtlijn bepaalt welk vuurwerk aan particulieren mag worden verkocht in de lidstaten. Deze richtlijn valt onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van IenW en wordt dan ook niet in JBZ-verband besproken. Ten aanzien van de handhaving kan worden gesteld dat wordt gewerkt aan de uitvoering van de motie van het lid Van der Plas om te onderzoeken welke praktische en wettelijke middelen er nodig zijn om de handhaving tegen illegaal vuurwerk en vuurwerkoverlast, veroorzaakt door illegaal vuurwerk, te verbeteren3. Binnenkort vindt hierover overleg plaats met de politie, het Openbaar Ministerie en de inspectie Leefomgeving en Transport. En marge van de JBZ-Raad spreek ik, als de gelegenheid zich voordoet, hier naar verwachting ook kort over met de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken.

De leden van de D66-fractie hebben hun overige vragen ten aanzien van dit punt verwerkt in hun inbreng bij het schriftelijk overleg ten aanzien van de Informele JBZ-Raad EU-voorzitterschap van 3 en 4 februari 2022 (vreemdelingen- en asielonderwerpen)

5. Pact op asiel en migratie

De leden van de D66-fractie hebben hun vragen ten aanzien van dit punt verwerkt in hun inbreng bij het schriftelijk overleg ten aanzien van de Informele JBZ-Raad EU-voorzitterschap van 3 en 4 februari 2022 (vreemdelingen- en asielonderwerpen)

III. Justitie, Grondrechten en Burgerschap

2. Werklunch: mechanismen om het publiek te informeren in geval van kinderontvoeringen

De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van een gezamenlijke aanpak van interlandelijke kinderontvoering. Zij moedigen de regering aan om een actieve rol te spelen in de verkenning naar mogelijkheden voor meer coördinatie en samenwerking. Zij vragen de regering in welke mate er ook in Europees verband samengewerkt wordt bij kinderontvoering naar landen buiten de Europese Unie.

Antwoord

Met landen buiten de EU loopt de samenwerking vanuit Nederland primair via INTERPOL, SIS en het bureau Sirene voor SIS (Schengeninformatiesysteem), de Nederlandse liaisons in het buitenland en de buitenlandse liaisons die in Nederland werkzaam zijn.

Voor wat betreft civiele samenwerking komen de EU lidstaten jaarlijks bijeen om met elkaar te spreken over ontwikkelingen op het gebied van internationale kinderontvoering binnen de kaders van het Europees Justitieel Netwerk (EJN). Daarnaast geldt dat Veel landen buiten de Europese Unie partij zijn bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag (HKOV 1980).

3. Erkenning van ouderschap binnen de EU

De leden van de D66-fractie onderschrijven van de lijn van de regering. Zij vinden het van groot belang dat ook kinderen van regenbooggezinnen veilig met hun ouders binnen Europa kunnen reizen. Erkenning van het ouderschap is daarvoor een belangrijke voorwaarde. Zij hopen dan ook dat de regering zich als een sterke voorstander van de Europese verordening zal uitspreken. Zij vragen de regering op welke wijze zij in gesprek zullen gaan met EU-lidstaten die erkenning van kinderen uit regenbooggezinnen momenteel nog niet mogelijk hebben gemaakt.

Antwoord

Het kabinet zal zich uitspreken als voorstander van een nieuwe verordening die leidt tot daadwerkelijke verbetering van de erkenning van ouderschap van Europese kinderen uit regenbooggezinnen en de volledig gelijke behandeling van deze kinderen in alle EU-lidstaten. Nederland zoekt ook de verbinding met EU-lidstaten die erkenning van kinderen uit regenbooggezinnen op dit moment nog niet mogelijk hebben gemaakt om gezamenlijk te werken aan duurzame oplossingen voor alle EU-kinderen. Kwesties rondom discriminatie van LHBTI’ers zijn dan ook onderdeel van de bredere bilaterale inzet en in EU-verband.

Deze leden vragen ook of er ook bij adoptie door regenbooggezinnen sprake kan zijn van niet-erkenning van het juridisch ouderschap in sommige EU-lidstaten. Ook vragen zij of in de Europese verordening al rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van juridisch meerouderschap.

Antwoord

Sommige Europese lidstaten erkennen het ouderschap van (één van de) ouders van gelijk geslacht niet, ook niet als dat door adoptie tot stand is gekomen. Ook kunnen er problemen ontstaan als niet uit de geboorteakte blijkt dat er een biologische band is met (één van de) ouders.

Er is nog geen conceptverordening gepubliceerd. Het uitgangspunt van de Europese Commissie in deze discussie is naar verwachting dat het ouderschap zoals dat in een lidstaat tot stand komt volgens de nationale regels dient te worden erkend in andere EU-lidstaten. Dat geldt ook voor meerouderschap. Dit uitgangspunt kan leiden tot discussie tussen de lidstaten. Wat Nederland betreft moet de aangekondigde verordening leiden tot daadwerkelijke verbetering van de erkenning van ouderschap van Europese kinderen uit regenbooggezinnen en de volledig gelijke behandeling van deze kinderen in alle EU-lidstaten.

3. Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie

Inbreng SP JBZ-Raad 3+4 februari (algemene deel)

De leden van de SP-fractie willen in de eerste plaats de nieuwe bewindspersonen veel succes wensen met hun eerste JBZ-raad. Zij wensen hun een vruchtbare kennismaking en samenwerking in de Europese Unie toe.

Europol

De leden van de SP-fractie hebben zich bij de inbreng van de JBZ-raad van januari 2021 al kritisch uitgelaten over het voornemen om Europol meer informatie te laten verwerken. Inmiddels hebben deze leden begrepen dat de Europese datatoezichthouder de European Data Protection Supervisor (EDPS) zich kritisch heeft uitgelaten over de hoeveelheden data die Europol op heeft geslagen en verwerkt. Wat is de reactie van de regering op die waarschuwing van de EDPS? En koppelt de regering hier nog gevolgen aan voor het regeringsstandpunt met betrekking tot het voorstel tot wijziging van de Europolverordening en de wijziging van het Schengeninformatiesysteem om Europol toegang te bieden?

Antwoord

De kritiek van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS) richt zich er onder andere op dat de huidige Europolverordening geen expliciete bewaartermijnen bevat voor het verwerken van grote en complexe datasets. Het besluit van de EDPS (03-01 jl.) houdt onder andere in dat Europol binnen zes maanden de door haar ontvangen persoonsgegevens op relevantie moet hebben beoordeeld én moet hebben gecategoriseerd naar betrokkenheidsrol bij criminele activiteiten (bijvoorbeeld, getuigen, verdachten, etc.; zogenaamde Data Subject Categorisation). Persoonsgegevens die niet binnen zes maanden zijn gecategoriseerd, zouden verwijderd moeten worden.

De inzet van het kabinet is steeds geweest dat er adequate randvoorwaarden gesteld moeten worden aan het verwerken van grote datasets, om rechtmatige verwerking en een hoog niveau van gegevensbescherming zeker te stellen. Het kabinet kan zich vinden in het punt van de EDPS dat niet gecategoriseerde gegevens op enig moment verwijderd dienen te worden, maar ziet ook dat het voor Europol een complexe operatie is waarbij het gaat om bruikbare gegevens die niet zomaar verloren mogen gaan. Dit betekent dat alles in het werk moet worden gesteld om de categorisering tijdig af te ronden om verwijdering van bruikbare gegevens te voorkomen. Voor de naleving staat Europol onder streng intern en extern toezicht.

Bij de onderhandelingen over de nieuwe Europolverordening wordt er aan de bezwaren van de EDPS tegemoet gekomen door duidelijker regels te stellen voor het verwerken van grote en complexe datasets, bijvoorbeeld in de vorm van bewaartermijnen. Het in juni 2021 overeengekomen onderhandelingsmandaat van de Raad stelt daarnaast bijvoorbeeld als extra eis dat data waarop een pre-analyse wordt uitgevoerd gescheiden moet worden gehouden van Europols andere data. Over de precieze details van de verordening wordt nog onderhandeld tussen de Raad, het EP en de Commissie.

De inzet van de Raad is dat Europol geen bevoegdheid krijgt om signaleringen in het SIS te zetten en de lidstaten hiervoor de exclusieve bevoegdheid houden. Dat sluit aan bij de inzet van Nederland. Lidstaten zouden informatie van derde landen in het SIS kunnen zetten met een nieuwe soort informatieve signaleringen «in het belang van de Unie». Als Europol informatie van derde landen ontvangt die relevant is voor het SIS, analyseert en verifieert het deze ter ondersteuning van de lidstaten. Ook hierover lopen de onderhandelingen nog.

E-evidence

De leden van de SP-fractie zijn erg benieuwd naar het standpunt van de nieuwe regering ten aanzien van de Verordening elektronisch bewijsmateriaal. Kan de regering dit toelichten? En wat zijn de verwachtingen van de regering over de Franse ambities ten aanzien van deze verordening? Als laatste zijn deze leden benieuwd in hoeverre de regering denkt dat de verordening gunstig uit zal vallen ten aanzien van de punten van zorg die de Kamer in het verleden heeft geuit met betrekking tot het notificatiemechanisme en de rechtsbescherming van Europese inwoners. Graag een uitgebreide reactie op dit gevoelige punt.

Antwoord

Overeenstemming over de e-evidence verordening waarbij de rechtsbescherming van burgers is gewaarborgd is van belang. Om die reden zet Nederland zich sinds het begin van de Raadsonderhandelingen in 2018 in om een efficiënt en effectief notificatiemechanisme tot stand te brengen. De brief over dit onderwerp die Nederland samen met enige andere lidstaten aan het Voorzitterschap heeft gestuurd, heeft helaas niet geleid tot wijzigingen in de standpuntbepaling van de Raad. Nederland kon destijds de Algemene Oriëntatie van de Raad niet steunen.

Nu de triloog gaande is, is het primair het voorzitterschap die op basis van de Algemene Oriëntatie de onderhandelingen namens de Raad met het Europees Parlement en de Commissie voert. De ruimte van individuele lidstaten in een triloog is klein. Desalniettemin voert Nederland gesprekken met verschillende lidstaten om te bezien in hoeverre het standpunt van de Raad meer in de richting van het Nederlandse standpunt kan bewegen en daarmee tegelijkertijd een goed uitgangspunt kan zijn voor een compromis met het EP. De prioriteiten van Nederland zijn onveranderd: de genotificeerde lidstaat moet de mogelijkheid hebben om de uitvoering van een bevel te stoppen in het geval gevoelige data wordt gevorderd. Ten tweede zouden de volgende weigeringsgronden moeten worden toegevoegd: fundamentele rechten, dubbele strafbaarheid en ne bis in idem.

Haat zaaien

De leden van de SP-fractie hebben zich in het verleden kritisch uitgelaten om het delict haat zaaien toe te voegen aan de lijst met Eurocrimes toe te voegen. Hoe kijkt deze regering naar dat voornemen? Meent deze regering ook – in het verlengde van het voornemen van de Europese Commissie – dat alles met een digitale dimensie dan Europees geregeld dient te worden? Waarom zouden lidstaten niet zelf in staat zijn om haat zaaien aan te pakken? Graag een reactie.

Antwoord

Er is er nog geen definitief kabinetsstandpunt over het voorstel van de Europese Commissie om haatzaaiende uitlatingen (hate speech) en haatmisdrijven (hate crime) aan de lijst van artikel 83, lid 1 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) toe te voegen. Het BNC-fiche over het dit Commissievoorstel wordt binnenkort naar uw Kamer gestuurd.

Haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven hebben een grensoverschrijdende dimensie. Dit blijkt onder meer uit de maatschappelijke gevolgen die zij online hebben, de impact van offline geuite haatboodschappen, de internationale dimensie van haatdragende ideologieën, het ontstaan van gewelddadige extremistische groeperingen en de publiciteit rond specifieke haatmisdrijven. Gelet op de grensoverschrijdende dimensie heeft een aanpak op EU-niveau een meerwaarde.

Op dit moment is het Kaderbesluit betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat – dat zich kort gezegd beperkt tot de discriminatiegronden ras en godsdienst – van kracht. De toevoeging van deze haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven aan het betreffende verdragsartikel zou een bevoegdheid voor de Europese Commissie scheppen om een voorstel voor een richtlijn op het gebied van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven te doen. Het onderhavige Commissievoorstel beoogt niet vooruit te lopen op de inhoud en strekking van zo’n richtlijn. De inrichting van een dergelijke richtlijn komt pas bij de tweede stap in het wetgevingsproces aan de orde. Daarmee is de vraag of, en zo ja in hoeverre, de aanpak van de digitale dimensie van hate speech en hate crime bij EU-richtlijn nader wordt gereguleerd in dit stadium niet geagendeerd.

Alleen vormen van «bijzonder zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie die voortvloeit uit de aard of de gevolgen van deze strafbare feiten of uit een bijzondere noodzaak om deze op gemeenschappelijke basis te bestrijden» kunnen als eurocrime aan de in artikel 83, lid 1 VWEU opgenomen lijst van criminaliteitsvormen worden toegevoegd. Deze voorwaarde geldt voor alle vormen van criminaliteit (met een digitale dimensie) die aan die lijst worden toegevoegd. Eventuele nieuwe voorstellen ten aanzien van andere vormen van criminaliteit worden individueel op hun merites beoordeeld.

Europees Aanhoudingsbevel

De leden van de SP-fractie vragen ook deze keer weer aandacht voor de praktijk rondom het Europees Aanhoudingsbevel. Het wederzijds vertrouwen binnen de Europese Unie is de laatste jaren onder druk komen te staan. Bij overleveringen van verdachten aan andere lidstaten ontstaan er vraagtekens over de onafhankelijkheid van het proces. Kan deze nieuwe regering aangeven hoe deze hier naar kijkt? Welke mogelijkheden zijn er nu om overleveringen op te schorten? Waarom vraagt de regering niet tenminste om garanties voor een eerlijk proces in individuele zaken? En kan de regering aangeven hoe het met de uitvoering van motie van het lid Van Nispen (Kamerstuk 32 317, nr. 696) staat?

Antwoord

De Minister van JenV heeft uw Kamer geïnformeerd over de uitvoering van de motie van het lid Van Nispen in het verslag van de JBZ-Raad van 9 en 10 december 2021 (Kamerstuk 32 317, nr. 734). In het verslag wordt ook ingegaan op de door de SP-fractie gestelde vragen. Daarnaast merkt de regering het volgende op. Bij de uitvoering van Europese aanhoudingsbevelen heeft de regering, noch de Minister van JenV een rol. Op grond van het kaderbesluit Europees aanhoudingsbevel is de uitvaardiging en de uitvoering van aanhoudingsbevelen toevertrouwd aan justitiële autoriteiten. In Nederland betreft dit voornamelijk de rechterlijke macht. Zodoende past het niet dat de regering in individuele zaken verzoekt om garanties voor een eerlijk proces.

Het Kaderbesluit EAB biedt alleen de mogelijkheid om de uitvoering van een EAB te schorsen en de overlevering te weigeren wanneer er sprake is van «een ernstige en voortdurende schending van de grondrechten door een lidstaat» (Overweging 10 van het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten)4. Om te beoordelen of daarvan sprake is heeft het Hof van Justitie van de EU (HvJEU) een toetsingsmodel bestaande uit twee stappen voor de justitiële autoriteiten ontwikkeld. In de eerste plaats moet door de uitvoerende justitiële autoriteit worden beoordeeld of er een reëel gevaar bestaat van schending van een fundamenteel recht zoals het recht op een eerlijk proces. Voorts moet door de uitvoerende justitiële autoriteit worden beoordeeld of de persoon tegen wie het EAB is uitgevaardigd bij overlevering daadwerkelijk gevaar loopt op schending van de fundamentele rechten. Dit houdt in dat per zaak een individuele afweging gemaakt dient te worden. Het staat het kabinet niet vrij om gerechtelijke uitspraken te beoordelen. Dit verhindert het kabinet niet om in de Raad op politiek niveau de discussies met andere lidstaten over de rechtsstaat actief te blijven voeren.

4. Vragen en opmerkingen vanuit de Volt-fractie

De Volt-fractie heeft met interesse kennisgenomen van de Geannoteerde agenda informele JBZ-Raad 3–4 februari. Wel heeft zij nog de volgende vragen.

1. Cybercrime simulatie

De Ministers schrijven dat inzet is gepleegd op vier sporen, te weten preventie, ondersteuning van slachtoffers, wetenschappelijk onderzoek en opsporing, vervolging en verstoring. Daarnaast noemen zij dat cybercrime vaak grensoverschrijdend is en daarom een gezamenlijke EU-aanpak wenselijk is.

Hoe zal het nieuwe kabinet zich in Europees verband in gaan zetten op meer internationale samenwerking op het gebied van cybercrime? Kan het kabinet toelichten per spoor wat de Nederlandse inzet zal zijn en hoe die inzet zich vertaalt in de Nederlandse cybersecurity strategie? Op die manier kunnen duidelijke doelen worden gesteld voor de (eventuele) deelname aan de simulatie. De Volt-fractie zou ook graag schriftelijke terugkoppeling ontvangen over de ervaring van de deelname aan de simulatie:

– Op welke wijze hoopt de Minister dat het rollenspel bijdraagt aan het signaleren van de risico's inzake cybersecurity?

– Hoe is de Minister voornemens om de geleerde lessen uit de simulatie om te zetten in beleid?

– Welke «instrumenten» staan centraal in de simulatie en zijn deze ook toepasbaar op het Nederlandse cybersecurity beleid?

– Hoe zou de EU-aanpak van cybersecurity en cybercrime er volgens de Minister uit moeten zien? Hoe verschilt deze van de al bestaande aanpak die gefaciliteerd wordt door ENISA, The European Cybersecurity Competence Centre en Europol?

– Wordt aan de hand van deze simulatie ook besproken hoe de rol van ENISA, The European Cybersecurity Competence Centre en Europol mogelijk verbreed kunnen worden in de aanpak van cybersecurity? Wat is de positie van Nederland daarover?

– In het rollenspel zullen zowel het positie van het bedrijf als opsporing gerepresenteerd zijn. Uit welke instanties bestaat deze opsporing? Hoe staat Nederland tegenover de zogenaamde hack-backs waarbij bedrijven zelf hackers mogen aanpakken?

Antwoord

Het scenario van de oefening is nog onbekend. Ik ben desalniettemin voornemens om het belang van de opsporing en internationale samenwerking te benadrukken. Er valt ook winst te behalen in preventie. NL speelt binnen de EU een actieve rol op de bestrijding van cybercrime, bijvoorbeeld bij de onderhandelingen over e-evidence.

Een ander onderdeel van preventie is veilige hard- en software. NL zit zich in voor een hoog niveau van cybersecurity. Nadat de oefening heeft plaatsgevonden kan worden bezien in hoeverre de oefening heeft bijgedragen aan het signaleren van risico’s inzake cybersecurity en de relevante lessen voor beleid.

Uw Kamer wordt medio 2022 geïnformeerd over een nieuwe integrale Nederlandse Cybersecurity Strategy (NLCS). In de beantwoording van de vragen voor deze JBZ-Raad kan ik daar nog niet op vooruitlopen.

De uitkomsten van de cybercrime oefening zullen conform de afspraken die gemaakt zijn rondom de informatievoorziening van de Kamer rondom Europese raden na afloop van de JBZ-Raad aan uw Kamer worden verzonden.

5. Toekomst van civiele bescherming in Europa met het oog op klimaatverandering

Het kabinet onderstreept het belang van een goede balans tussen solidariteit richting lidstaten bij noodsituaties en de eigen verantwoordelijkheid voor preventie, paraatheid en respons. Hoe ziet dit er voor Nederland concreet uit? Op welke terreinen is nog winst te behalen en wat zal Nederland daar in Europees verband voor inbrengen? Kan de Minister aangeven hoe Nederland aangesloten is bij het Uniemechanisme?

Antwoord

Concreet houdt dit in dat Nederland bij de ontwikkelingen van de hiervoor genoemde onderdelen van het Europese civiele beschermingsmechanisme op deze balans blijft wijzen. Per onderdeel (preventie, paraatheid en response) wordt op basis van de voorstellen nagegaan waar het zwaartepunt moet komen te liggen en hoe deze balans in een specifiek geval moet worden geregeld. De winst valt, naar het oordeel van het kabinet, met name te behalen bij het verder ontwikkelen van responsecapaciteiten onder het mechanisme. Met het lidmaatschap van de EU is Nederland automatisch aangesloten bij het Europese civiele beschermingsmechanisme.

Wat is de Nederlandse inzet voor de discussie omtrent onderzoek, operationele planning en capaciteit en de betrokkenheid van burgers en het maatschappelijk middenveld?

Discussies omtrent deze onderdelen worden in de Civil Protection Committee (CPC) waar NL aan deelneemt en onder verantwoordelijkheid van CPC gevoerd. Nederland draagt aan deze inhoudelijke discussies en het beleid bij en ondersteunt goed onderzoek en goede planning als fundament voor het beleid inzake het Europese civiele beschermingsmechanisme. De betrokkenheid van burgers en het maatschappelijk middenveld krijgt via het ontwikkelen van onder meer weerbaarheidsdoelen meer aandacht. Verder maakt betrokkenheid van burgers met specifieke expertise (vrijwilligers) bij de responsecapaciteiten al jaren onderdeel uit van het mechanisme.

Kan de Minister aangeven of hij bepaalde hervormingen van het Uniemechanisme noodzakelijk acht in het licht van de gebeurtenissen in Limburg van juli 2021 (Kamerstuk 32 698, nr. 58)? Zo ja, welke hervormingen? Kan de Minister uiteenzetten of het huidige mechanisme voor civiele bescherming toereikend is met het oog op klimaatverandering en de gebeurtenissen van juli 2021?

Antwoord

Het mechanisme is in 2021 herzien5 en er zijn geen plannen bekend van een nieuwe herziening. De Commissie bekijkt in overleg met de lidstaten voortdurend kritisch of het Europese civiele beschermingsmechanisme toegerust is op rampen die gerelateerd zijn aan klimaatverandering. Bij het opstellen van risicoanalyses van (mogelijke) toekomstige rampen alsook bij initiatieven tot het versterken van responsecapaciteiten onder het mechanisme wordt rekening gehouden met de gevolgen van klimaatverandering.

6. Werklunch: bestrijding van terrorisme en radicalisering

Het Franse voorzitterschap heeft drie prioriteiten gesteld op het gebied van terrorisme. Wat zijn de Nederlandse prioriteiten wat betreft de brede aanpak van terrorisme en extremistisch geweld en het verder verbeteren van de informatie-uitwisselingen? Wanneer Nederland spreekt over gelijkgestemde landen, welke landen bedoelt Nederland dan? Waarom wordt er specifiek met die landen samengewerkt?

Antwoord

Het kabinet hanteert de brede benadering als het gaat om de aanpak van contra-terrorisme en extremisme gericht op preventie, repressie en curatie. De contraterrorisme en extremisme (CTE) strategie 2022–2027 zal naar verwachting dit voorjaar verschijnen.

Gezien de ontwikkeling van de huidige dreiging, is het verder in beeld krijgen van aanhangers van online rechts-extremistische en -terroristische netwerken, en de aansluiting en toepassing van het bestaande instrumentarium – zoals de lokale (persoonsgerichte) aanpak – op de dreiging die vanuit deze groepen komt een absolute prioriteit voor de komende periode.

Het grensoverschrijdende karakter van zowel deze netwerken als jihadistische netwerken maakt de verdere optimalisatie/versterking van informatie-uitwisseling en het gebruik van informatiesystemen binnen de EU en de samenwerking met landen buiten de EU van cruciaal belang. Hierover heeft het kabinet uw kamer bij brief van 26 oktober 2021 geïnformeerd.6

De beleidsprioriteiten met betrekking van de aanpak van CT verschillen per lidstaat. Met betrekking tot de aanpak van ongewenste buitenlandse financiering heeft Nederland aansluiting gevonden bij bondgenoten Frankrijk en Zweden. Op het gebied van terroristische inhoud online werkt Nederland weer nauw samen met Duitsland. In algemene zin trekt Nederland onder meer op met België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Oostenrijk, Spanje en Zweden om te bezien welke onderwerpen specifieke aandacht behoeven in EU-verband of om best practices te delen.

Het kabinet hecht er aan om de nationale aanpak te versterken door, samen met gelijkgezinde landen, relevante thema’s te agenderen in Europese context en waar mogelijk de aanpak te coördineren.

Op welke manier wil het kabinet het maatschappelijk middenveld actief in gaan zetten om de potentiële dreiging vanuit accelerationistische netwerken in beeld te krijgen? Aan wat voor partijen uit het maatschappelijk middenveld kunnen we dan denken?

Antwoord

Radicalisering en extremisme in Nederland is niet alleen een probleem van de veiligheidsdiensten. In het voorkomen en tegengaan van rechts-extremistische radicalisering wordt uitdrukkelijk de aansluiting gezocht met partners in het sociale- en zorgdomein, zoals het jongerenwerk, onderwijs- en zorginstellingen. Het is van belang om partners te informeren over deze dreiging, daarom wordt kennis gedeeld en deze ter beschikking gesteld aan (lokale) professionals. De NCTV en de Expertise unit Sociale Stabiliteit (SZW) ondersteunen gemeenten met advies, training en kennis. Het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering (ROR) biedt trainingen aan voor professionals om rechts-extremisme te herkennen en handelingsvaardigheid te bevorderen.

Zoals beschreven in bovengenoemde Kamerbrief is een belangrijk aandachtspunt de signalering van aanhangers van accelerationistische netwerken. Doordat zich veel online en op het besloten deel van het internet afspeelt, men veiligheidsbewust is en de netwerken erg veranderlijk zijn, blijft signalering lastig. De reguliere (offline) signaleringsstructuren lijken minder effect te kunnen sorteren. Een absolute prioriteit blijft dan ook het (online) signaleren en identificeren van aanhangers van het accelerationisme door de daartoe bevoegde diensten.

Radicalisering en extremisme op grond van rechts-extremistisch gedachtegoed kennen een voedingsbodem in, en dragen ook bij aan, een toenemende polarisatie in Nederland. Naast de directe impact van de rechts-terroristische accelerationistische netwerken op de nationale veiligheid betreft het ook een maatschappelijk probleem. Het raakt namelijk aan de kern van het functioneren van onze democratische rechtsorde en ondermijnt sociale stabiliteit. Het kabinet zal zich blijvend inzetten om de veiligheid van Nederland te beschermen alle vormen van extremisme en terrorisme die onze democratische rechtsstaat bedreigen te bestrijden.

Hoe wordt er op Europees niveau en in de Nederlandse inzet meer aandacht geschonken aan opkomend (rechts-)extremisme in het mogelijke dreigingsbeeld van terrorisme/extremisme? Wat heeft voor Nederland op Europees niveau hierbij prioriteit?

Antwoord

Het kabinet is gezien het grensoverschrijdende aspect voorstander van een EU-aanpak van de online activiteiten van de nieuwe generatie rechts-extremisten. Om extremisme en terrorisme in het online domein tegen te gaan zijn er verschillende EU-wetgevingstrajecten ingesteld. Enerzijds is er de «Verordening inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud» (TCO-verordening)7 die platformen verplicht om terroristische content snel te verwijderen. Anderzijds wordt er nu onderhandeld over de Digital Services Act8, waarbij platforms grotere inspanningen moeten leveren om illegale content, waaronder extremistische activiteiten/inhoud, te bestrijden. Daarnaast zal het kabinet de komende periode inzetten op de problemen waarvoor deze trajecten nog onvoldoende oplossing bieden. Hierover blijf ik in gesprek met mijn collega’s van andere EU-landen en de sector.

Kan de Minister al een eerste appreciatie geven van de te verwachten Europese voorstellen voor toegang tot veiligheids-gerelateerde informatie en de herziening van de PNR-richtlijn en de impact hiervan op terrorismebestrijding?

Antwoord

De Commissie heeft in haar werkprogramma voor 2022 een wetgevend voorstel aangekondigd met betrekking tot een kader tussen de EU en bepaalde derde landen voor wederzijdse toegang van eerstelijns officieren tot veiligheids-gerelateerde informatie, om gezamenlijke veiligheidsdreigingen tegen te gaan. Op dit moment heeft slechts een eerste bespreking van dit onderwerp tussen de Commissie en de lidstaten plaatsgevonden en is nog niet duidelijk wat het voorstel precies zal behelzen. Na de publicatie van het voorstel, dat in het vierde kwartaal wordt verwacht, zal uw Kamer een appreciatie in de vorm van het gebruikelijke BNC-fiche toekomen. In het algemeen is het kabinet voorstander van het verbeteren van informatie-uitwisseling om grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme tegen te gaan. Het uitgangspunt is daarbij dat eerst moet worden gekeken naar het beter gebruik van bestaande instrumenten en de noodzakelijke grondrechtelijke waarborgen worden toegepast.

Ten aanzien van de appreciatie omtrent de herziening PNR-richtlijn is het antwoord gecombineerd met volgende vraag.

Waarom wacht de Minister de herziening van de PNR-richtlijn niet af, alvorens de nationale richtlijn te verlengen? Klopt het dat daarin de focus verschuift van terrorismebestrijding naar illegale migratie?

Antwoord

Van een herziening van de PNR-richtlijn is tot dusver geen sprake. Wel ligt een aantal zaken voor bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (EU HvJ) waarin de (on)verenigbaarheid van de PNR-richtlijn met de grondrechten op privacy en bescherming van persoonsgegevens (EVRM) centraal staat. De zaken die bij het EU HvJ liggen, hebben betrekking op de gehele PNR-richtlijn. Ervan uitgaande dat met de term «nationale richtlijn» wordt gedoeld op het ontwerpbesluit houdende bestendiging van de toepasselijkheid op vluchten binnen de Europese Unie van de Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven, moet dit onderdeel als een apart traject worden beschouwd.

Een uitspraak van het Hof over de PNR-Richtlijn wordt pas rond deze zomer verwacht. Dit betekent hoe dan ook dat er niet voldoende tijd is om vóór 18 juni 2022 het ontwerpbesluit in werking te laten treden. Gelet op het grote belang van het voortzetten van deze regeling voor de bestrijding van terrorisme en ernstige misdrijven en het feit dat op dit moment niet te voorspellen is of de uitspraak hiervoor gevolgen zal hebben, acht ik het van groot belang om de totstandkomingsprocedure van het ontwerpbesluit voort te zetten zonder deze uitspraak van het EU-Hof af te wachten. In geen enkel van de hierboven genoemde trajecten is sprake van verschuiving in de doelbinding van terrorismebestrijding naar illegale migratie.

Kan de Minister uiteenzetten welke rol preventie speelt in een Europese strategie over terrorisme en radicalisering? Hoe speelt hierbij een integrale aanpak ter voorkoming van radicalisering een rol, waarbij ook aandacht wordt geschonken aan discriminatie en marginalisering van bepaalde groepen in de samenleving? Welke Europese wet- en regelgeving pakt deze problemen aan en hoe verhouden deze zich tot de omschreven aanpak van terrorisme en radicalisering?

Antwoord

In de nasleep van de aanslagen in onder andere Nice en Wenen is de Terrorismebestrijdingsagenda naar voren gehaald en aangenomen op 9 december 20209. De agenda omvat een reeks acties op nationaal, EU en internationaal niveau op een viertal fronten, waarvan preventie een belangrijke pijler is. Zoals gebruikelijk bij Europese wetgeving en beleid, is ook deze agenda opgesteld met inachtneming van de fundamentele vrijheden waar de Europese Unie voor staat. In de agenda staat vermeld dat echte of vermeende sociale uitsluiting, discriminatie en marginalisering de vatbaarheid voor een radicaal discours kunnen vergroten en de sociale cohesie verder kunnen bedreigen. Acties om dit tegen te gaan zijn reeds opgenomen in het EU-actieplan tegen racisme 2020–2025.10

Het kabinet heeft een appreciatie van de Terrorismebestrijdingsagenda11 en het EU-Actieplan tegen racisme12 uiteengezet in de respectievelijke BNC-fiches. Het kabinet hanteert een integrale aanpak van terrorisme die zich over verschillende interventiegebieden uitstrekt. Daarbij wordt ingezet op het toepassen van deze aanpak op alle vormen van extremisme, onafhankelijk van ideologische signatuur, zodat op basis van actuele dreigingsbeelden ook nieuwe dreigingen het hoofd kunnen worden geboden.

Kan de Minister uiteenzetten hoe het in Nederland gesteld is met de implementatie van de interoperabiliteitsverordening?

Antwoord

In Nederland wordt de nationale implementatie van de interoperabiliteitsverordeningen voorbereid en uitgevoerd in het Programma Grenzen en Veiligheid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. In dit programma wordt onder meer de aanpassing van bestaande nationale wet- en regelgeving en het in het leven roepen van nieuwe regels ter hand genomen om de uitvoering van de relevante verordeningen – voor zover nodig – mogelijk te maken. Het advies van de Raad van State op het wetsvoorstel ter uitvoering van de betreffende verordeningen is eind december ontvangen. Momenteel wordt gewerkt aan de verwerking van dit advies in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting. De volgende stap in het wetgevingsproces is vervolgens de indiening van het voorstel bij de Tweede Kamer.

In december 2021 is op EU-niveau besloten tot een aangepaste planning van de implementatie van interoperabiliteit van de verschillende IT-systemen. In deze nieuwe planning is onder andere de tijdsperiode voor het testen van een aantal nieuwe en aan te passen systemen aangepast en worden een aantal activiteiten parallel uitgevoerd. Dit met als doel de einddatum van eind 2023 voor het gehele stelsel van interoperabiliteit niet in gevaar te brengen, het Schengen Informatie Systeem in juni 2022 en het Entry Exit Systeem eind september 2022 in gebruik te nemen. Het kabinet heeft ingestemd met deze aangepaste planning, maar wijst erop dat ook deze nieuwe planning weinig ruimte biedt voor onvoorziene omstandigheden en vele risico’s en afhankelijkheden kent. Om deze planning te kunnen halen is het essentieel dat aan randvoorwaarden zoals de tijdige beschikbaarheid van kwalitatief hoogwaardige centrale Europese systemen wordt voldaan

Hoe werkt Nederland samen met het Europees Centrum voor terrorismebestrijding binnen Europol en Eurojust?

Antwoord

Het kabinet onderschrijft de waardevolle rol die Europol en Eurojust vervullen bij de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit en van terrorisme. De Nationale Politie maakt actief gebruik van de diensten van het Europees Centrum voor Terrorismebestrijding (ECTC), onder andere van analyseproducten die het ECTC levert. Daarnaast neemt Nederland deel in de Europol CT Program Board, die o.a. de operationele prioriteiten van het ECTC bepaald. Tenslotte wisselt Nederland binnen het Europol-mandaat CT-informatie uit met Europol.

Nederland heeft zelf actief bijgedragen aan de oprichting van het Europees gerechtelijk register voor terrorismebestrijding bij Eurojust in 2019 en is daarom ook voorstander van de versterking van de positie daarvan en van het ontwikkelen van een nieuwe IT-structuur met behulp waarvan de lidstaten op een efficiënte en veilige manier met Eurojust kunnen communiceren in terrorismezaken13. Het kabinet zal uw Kamer het BNC-fiche over voorstel van de Commissie terzake op korte termijn toesturen.

7. Bestrijding van haatzaaien

De Volt-fractie onderschrijft het belang van het toevoegen van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven aan de lijst van eurocrimes. Het bestrijden van haatzaaiing en de daaraan verbonden vormen van racisme en discriminatie, vallen of staan, bij de juiste terminologie. Er moet een balans worden gevonden tussen verschillende fundamentele rechten.

Opvallend is dat Nederland tijdens de JBZ-Raad van 10 december heeft aangetekend dat, gezien de bekende problemen, om binnen de EU tot een gezamenlijk definitie te komen op seksuele gerichtheid en LHBTI. De Volt-fractie zou de Minister graag verzoeken om nader toe te lichten wat hiermee wordt bedoeld? Welke definitie hanteert Nederland? Op welke definitie zal Nederland inzetten en waarom? En waarop is dat gebaseerd? De Volt-fractie ziet de verschillen in de Europese samenlevingen, maar we vragen ons sterk af welke ruimte het kabinet hier ziet?

Daarnaast de vraag wat het kabinet bedoelt met een «concrete aanpak van haatmisdrijven en haatzaaien»? Ziet het kabinet concrete maatregelen voor zich? Zo ja, welke? Zal het kabinet deze voorstellen inbrengen in de discussie over de aanpak?

Antwoord

Tijdens de JBZ-Raad van 9 en 10 december 2021 (Kamerstuk 32 317, nr. 734) heeft het kabinet zijn steun uitgesproken voor een effectieve aanpak van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven. Het voorstel om deze criminaliteitsfenomenen aan de lijst van delicten genoemd in artikel 83, lid 1 VWEU wordt in dat licht positief bezien. Mocht het zo ver komen dat haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven aan artikel 83, lid 1 VWEU worden toegevoegd wordt het van belang tot een goede, eenduidige definitie van deze fenomenen te komen. Nederland heeft zich in deze discussie niet, zoals de leden van de fractie van Volt suggereren, uitgelaten over een definitie van seksuele gerichtheid en LHBTI, maar opgeroepen om bij vervolgstappen samen te werken aan het uitwerken van deze definities.

De toevoeging van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven aan het betreffende verdragsartikel zou een bevoegdheid voor de Europese Commissie scheppen om een voorstel voor een richtlijn op het gebied van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven te doen. Het onderhavige Commissievoorstel beoogt niet vooruit te lopen op de inhoud en strekking van zo’n richtlijn. De inrichting van een dergelijke richtlijn komt pas bij de tweede stap in het wetgevingsproces aan de orde. Het kabinet is evenals de Europese Commissie van oordeel dat het principebesluit om haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven aan de lijst van de in artikel 83, lid 1 VWEU opgenomen vormen van criminaliteit toe te voegen los moet worden gezien van initiatieven die daarop volgen. Voorstellen voor richtlijnen op het gebied van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven zullen op hun eigen merites beoordeeld worden. Het kabinet loopt nog niet vooruit op initiatieven die uit dit besluit volgen.

8. Werklunch: mechanismen om het publiek te informeren in geval van kinderontvoeringen

Wanneer een kindvermissingsbericht in de vorm van een rechtshulpverzoek wordt doorgegeven door de politie (of een andere bevoegde instantie), wordt hier dan adequaat naar gehandeld door het ontvangende land? Welke ruimte voor verbetering ziet het kabinet op dit terrein en wat is daarvoor nodig?

Antwoord

In het algemeen wordt door ontvangende landen adequaat gereageerd. Zowel het betrokken land als de casus bepalen in hoeverre er adequaat gereageerd kan worden op een kindervermissingsbericht. Zo wordt in sommige landen (met name buiten de EU) parentele ontvoering niet als strafbaar feit gezien.

Het kabinet staat open voor een gesprek over het optimaliseren van de samenwerking tussen lidstaten in het geval van kinderontvoeringen, eventueel in de vorm van bilaterale protocollen.

Het kabinet geeft aan voorstander te zijn van het optimaliseren van de samenwerking tussen de autoriteiten middels de geëigende kanalen, en ziet graag dat lidstaten elkaar snel kunnen vinden. Om welke kanalen gaat het hier dan specifiek?

Antwoord

Informatie-uitwisseling inzake vermiste en niet geïdentificeerde personen ten behoeve van opsporing met landen buiten de EU verloopt langs vijf kanalen, te weten Europol, INTERPOL, de Nederlandse liaisons in het buitenland en de buitenlandse liaisons die in Nederland werkzaam zijn. Voor samenwerking met niet-EU Schengenlanden geldt bureau Sirene voor SIS (Schengeninformatiesysteem).

Kan het kabinet aangeven waar zij eventueel op zullen inzetten bij die verkenning? Wat zullen de uitgangspunten zijn?

Antwoord

Het kabinet is voorstander van het optimaliseren van de samenwerking tussen de autoriteiten en ziet graag dat lidstaten elkaar snel kunnen vinden. In de Raadsconclusies die de JBZ-Raad op 9 december 202114 heeft aangenomen, zijn onder meer de toepassing van het Schengeninformatiesysteem (SIS) en gebruikmaking van alle beschikbare instrumenten en diensten van INTERPOL, zoals de wereldwijde politiesignalering voor vermiste personen («Yellow Notice») opgenomen als voorstellen voor het optimaliseren van de samenwerking op dit terrein.

Nederland kijkt graag mee in de nu door het Franse Voorzitterschap voorgestelde verkenning van manieren om de coördinatie van nationale systemen en de samenwerking tussen de gerechtelijke autoriteiten en opsporingsdiensten (verder) te optimaliseren. Het kabinet zal in deze verkenning vooral benadrukken dat hierbij de bestaande, geëigende kanalen (zoals het SIS en de beschikbare instrumenten en diensten van INTERPOL) worden gebruikt en waar mogelijk verbeterd en dat er geen nieuwe kanalen of systemen worden ingesteld. Ook vindt het kabinet het rechtstreeks verspreiden van vermist-kind-berichten uit het ene land in een ander land niet wenselijk. De regie hierop hoort te allen tijde bij de opsporingsinstanties van het betreffende land te liggen, omdat die een zorgvuldige afweging maken over het wel of niet inzetten van een alerteringsbericht (soms kan het vanuit opsporingsbelang bijvoorbeeld beter zijn dit niet te doen), de internationale regels en verdragen volgen en de privacy-aspecten bewaken.

9. Erkenning van ouderschap binnen de EU

Welke inspanningen gaat het kabinet leveren ten aanzien van het verkrijgen van de vereiste unanimiteit, gelet op de verwachte uitdagingen met betrekking tot regenboogouderschap? Hoe verhoudt dit voorstel zich tot het bereiken van een gedeelde definitie van seksuele gerichtheid en LHBTI+?

Antwoord

Het kabinet volgt de voorbereidingen van de Europese Commissie met een actieve houding. Er is namens Nederland een bijdrage geleverd aan de internetconsultatie en de impactanalyse die door de Europese Commissie zijn georganiseerd. Nederland neemt ook deel aan de verkennende besprekingen die in januari 2022 zijn gestart. Binnenkort zal de Europese Commissie landenrapportages publiceren die verder inzicht bieden in hoe ouderschap nationaal is geregeld. Nederland zal de verbinding zoeken met lidstaten die ook een positieve houding hebben ten aanzien van de wederzijdse erkenning van ouderschap om gezamenlijk te werken aan de benodigde unanimiteit. Wat Nederland betreft moet de aangekondigde verordening leiden tot daadwerkelijke verbetering van de erkenning van ouderschap van Europese kinderen uit regenbooggezinnen en de volledig gelijke behandeling van deze kinderen in alle EU-lidstaten.

Verslag van JBZ-Raad 9 en 10 december

1. NextgenerationEU – voorkomen van infiltratie door georganiseerde criminaliteit

In de Gezamenlijke Verklaring Ministeriële Bijeenkomst Ondermijning, schrijven de landen dat de acties om ondermijning tegen te gaan rekening zullen houden met grondrechtelijke vereisten. Op welke manier zijn de landen voornemens te waarborgen dat dit daadwerkelijk gebeurt? Welke mechanismen gaan zij daarvoor inbouwen?

Antwoord

Zoals ook voor andere EU en internationale initiatieven waartoe zij zijn gehouden het EU Handvest van de Grondrechten na te leven, zullen Nederland en de andere landen waar nodig actief (juridische) expertise betrekken bij de uitwerking van de voorgenomen acties met als doel naleving van grondrechten te waarborgen.

In de bijlage bij dit document geven de landen aan dat op meerdere momenten bijeengekomen zal worden om besluiten te nemen over gemeenschappelijke activiteiten. Op welk moment worden de Kamers daarover geïnformeerd? Hoe worden zij vooraf geïnformeerd over de te nemen besluiten en agenda, en hoe worden zij achteraf geïnformeerd over de besluitvorming? Hoe worden de Kamers betrokken bij de gedachtewisseling op strategisch niveau?

Antwoord

Het kabinet informeert uw Kamer wanneer een nadere uitwerking van voorgenomen activiteiten op politiek niveau zal worden vastgesteld. Verder wordt u in november van ieder jaar in de jaarrapportage over het brede offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit geïnformeerd, met inbegrip van de voortgang van de inzet van de coalitielanden. Ook zult u in debatten met uw Kamers, waarin de internationale aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit aan de orde komt, over de (voorgenomen) inzet van de coalitielanden geïnformeerd worden.

De bijlage geeft ook aan dat een contactgroep, bestaande uit beleidsdeskundigen zal helpen bij de voorbereiding van de bovengenoemde overleggen. Op basis waarvan worden de beleidsdeskundigen geselecteerd? Welke criteria gelden er? Hoe wordt de Kamer hierbij betrokken?

Antwoord

Ieder land dat bij de coalitie is aangesloten zal intern en zelfstandig bepalen welke beleidsdeskundigen zullen deelnemen aan de contactgroep. Daarbij zal de inhoud leidend zijn, te weten de vraagstukken die op een bepaald moment besproken en opgepakt moeten worden. Het is het voornemen ook op specifieke vraagstukken expertgroepen op te zetten. Verder is van belang dat de contactgroep onder meer bestaat uit deelnemende deskundigen die gericht zijn op en ervaring hebben met internationale samenwerking. De samenwerking beoogt een gemeenschappelijke grensoverschrijdende en internationale inzet.

Welke lidstaten reageerden met interesse over de intensivering van de samenwerking tussen België, Frankrijk, Spanje en Nederland? Betekent dit dat zij zich zullen aansluiten? Bestaat de wens vanuit Nederland om de samenwerking uit te breiden?

Georganiseerde ondermijnende criminaliteit is internationaal van aard en vereist een effectieve internationale aanpak gericht op het versterken van de samenwerking tussen landen, hun autoriteiten, maatschappelijke partners en internationale organisaties met als doel zowel preventief als handhavend gezamenlijk op te treden. In dat licht heeft Nederland samen met Frankrijk het initiatief genomen om als eerste stap een coalitie van vier Europese landen (Spanje, België, Frankrijk en Nederland) op te zetten om de gezamenlijke inzet te versterken. Het is een prioriteit van het kabinet om, mede gelet op de positie en problematiek van Nederland, een trekkende rol te vervullen om deze coalitie verder vorm te geven en andere internationale samenwerkingsverbanden te versterken, bijvoorbeeld ook met Latijns-Amerikaanse landen.

Zowel Duitsland als Italië hebben met interesse kennis genomen van deze intensivering van de samenwerking tussen de vier genoemde landen. Met hen wordt nader overleg gevoerd in verband met mogelijke politieke aansluiting bij deze samenwerking. Het kabinet is verheugd met deze positieve belangstelling en heeft sinds het najaar van 2021 actief ingezet op het informeren en enthousiasmeren van beide landen voor deze samenwerking. Beide landen vormen een belangrijke aanvulling op de samenwerking vanwege hun economische positie in Europa, expertise, capaciteiten en grote netwerken aan contacten in de wereld.

2. Verordening e-evidence

De e-evidence verordening kan bijdragen aan effectief strafrechtelijk onderzoek waar een grensoverschrijdende dimensie aan zit. Daarom is het van belang dat hierover overeenstemming wordt bereikt. Tegelijkertijd moet de rechtsbescherming van burgers gewaarborgd worden. Fundamentele rechten, zoals het recht op privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens moeten gerespecteerd worden. Welke inspanningen levert Nederland in Raadsverband om ervoor te zorgen dat de onderhandelingen verder komen? Meer concreet: over welke standpunten binnen het mandaat van de Raad is Nederland in gesprek om de onderhandelingen verder te brengen en welk standpunt neemt Nederland in?

Het Europees Parlement («EP») zit ten aanzien van een betekenisvol notificatiemechanisme dicht op het standpunt dat Nederland innam binnen de Raad. Omdat de trilogen op het dossier nog steeds gaande zijn de volgende vraag: Welke inspanningen levert de Minister binnen de Raad – al dan niet informeel – om de initiële standpunten met betrekking tot het beschermen van fundamentele rechten van burgers en verdachten (teneinde de rechtsbescherming van burgers te vergroten) en het notificatiemechanisme alsnog in de uiteindelijke tekst van de e-evidence verordening te krijgen?

Antwoord

Hiervoor verwijst het kabinet de Volt-fractie graag naar het antwoord op de vraag van de SP-fractie aangaande de Verordening e-evidence.

3. EU toetreding tot EVRM

Welke positie neemt Nederland op dit moment in ten aanzien van de onderhandelingen binnen de EU over de interne regels die nodig zijn voor het toetredingsakkoord? Is Nederland daarin proactief betrokken?

Nederland zet zich ervoor in dat parallel aan de onderhandelingen in Straatsburg wordt verder gewerkt aan de interne regels die de EU en de Lidstaten onderling moeten vaststellen voordat een toetredingsovereenkomst gesloten kan worden. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan onderlinge afspraken voor die situaties waar zowel de EU als een EU-lidstaat als verweerder in een procedure voor het EHRM optreden. In het bijzonder heeft NL zich de afgelopen maanden ingezet voor besprekingen over interne regels die zien op de oplossing van het bezwaar van het EU-Hof ten aanzien van GBVB-handelingen. Nederland is proactief betrokken bij de besprekingen over de interne regels.

4. Geleerde lessen Covid-19 noodwetgeving

Het kabinet schrijft dat de Baltische staten al voor de COVID-19-pandemie een groot aantal digitale hulpmiddelen in het justitieel domein kenden. Om welke hulpmiddelen gaat het concreet? Zijn er hulpmiddelen die Nederland (bij wijze van spreken) morgen van deze landen kan overnemen? Worden daar plannen voor voorbereid? Is Nederland in gesprek met deze landen om best practices uit te wisselen?

Antwoord

In het algemene hoofdstuk over ontwikkelingen in de EU op het gebied van de rechtsstaat in het Rechtsstaatrapport 2021 van de Commissie stelt de Commissie dat de geavanceerde digitalisering van het justitiële stelsel in Estland – waarbij onder meer een specifieke virtuele rechtszaal werd opgezet – een bepalende factor is om de veerkracht van het justitiële stelsel te waarborgen.15 In de landenhoofdstukken van de Baltische staten wordt aan de hand van concrete voorbeelden uitgebreider ingegaan op de hoge mate van digitalisering van justitiële stelsels.

Op basis van de landenhoofdstukken in het Rechtsstaatrapport 2021 heeft in de Raad Algemene Zaken op 23 november 2021 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2430) een landenspecifieke rechtsstatelijkheidsdialoog met Kroatië, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen plaatsgevonden. Deze dialoog heeft tot doel het onderlinge gesprek over rechtsstatelijkheid in de Unie te bevorderen, eventuele rechtsstatelijke problemen in een eerder stadium te signaleren en daarover best practices uit te wisselen.

Tijdens de bespreking van het onderwerp geleerde lessen ten aanzien van COVID-19-maatregelen tijdens de JBZ-Raad van 9 en 10 december 2021 zijn Estland en Letland ingegaan op voorbeelden van hun hoge mate van digitalisering die de toegang tot de rechtspraak tijdens de COVID-19-pandemie toegankelijk houdt. Onder meer is het gebruikmaken van telehoren tijdens zittingen genoemd. Hiervan wordt ook in Nederland gebruikgemaakt.

5. Toekomstige justitie-onderwerpen

Ten aanzien van het Franse voorzitterschap heeft Frankrijk aangegeven een grotere rol voor justitie te zien bij de herziening van de Milieustrafrechtrichtlijn. Wat is het Nederlandse standpunt hieromtrent?

Het kabinet informeert uw Kamer op korte termijn via het gebruikelijke BNC-fiche over zijn standpunt over het voorstel voor de herziening van de Milieustrafrechtrichtlijn.

6. Europol

Tot slot Europol. Europol is al enige tijd met de Europese Toezichthouder Gegevensbescherming (EDPS) in gesprek over de manier waarop Europol omgaat met «bulk data». Als deel van het probleem wordt genoemd dat de aan Europol toegezonden databestanden de afgelopen jaren dermate groot en complex zijn geworden, dat de benodigde capaciteit om ze te verwerken ontbreekt. Welke oplossingsrichtingen ziet het kabinet voor zich met betrekking tot de onrechtmatige verwerkingen door Europol? Welke oplossing heeft de voorkeur van het kabinet? Waar gaat Nederland op inzetten?

Antwoord

Zie het antwoord op de vraag van de SP fractie over Europol op blz. 6–7.


  1. COM(2020/C 164/06) d.d. 13 mei 2020.↩︎

  2. Zie BNC-fiche: Kamerstuk 22 112, nr. 2706.↩︎

  3. Kamerstuk 28 684, nr. 685.↩︎

  4. EUR-Lex – 32002F0584 – NL (Europa.eu) .↩︎

  5. Verordening (EU) 2021/836 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021.↩︎

  6. Kamerstuk 29 754, nr. 621 d.d. 26 oktober 2021: «Reactie uitzending ZEMBLA rechts-extremisme» van 26 oktober 2021 (Kamerstuk 29 754, nr. 621).↩︎

  7. COM (2021/784).↩︎

  8. COM(2020) 825 final (Kamerstuk 22 112, nr. 3050).↩︎

  9. (COM(2020) 795 final) d.d 9 december 2020.↩︎

  10. (COM(2020) 565 final) d.d. 18 september 2020.↩︎

  11. Kamerstuk 22 112, nr. 3039.↩︎

  12. Kamerstuk 22 112, nr. 2969.↩︎

  13. COM(2021)757 en COM(2021)767).↩︎

  14. Raadsconclusies (14808/21) d.d. 9 december 2021.↩︎

  15. Rule of Lawrapport 2021: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52021DC0700&from=EN).↩︎