Lijst van vragen en antwoorden over de reactie op verzoek commissie over beantwoording van vragen over de uitspraak van de Hoge Raad van 24 december 2021 inzake box 3
Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2022)
Lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2022D03704, datum: 2022-02-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 5
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35927-93).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën (VVD)
- Mede ondertekenaar: W.A. Lips, adjunct-griffier
- Advies externen Box 3
- Advies Landsadvocaat artikel 13 EVRM
- Uitspraak Rechtbank Noord-Holland
- Advies Landsadvocaat collectieve uitspraak
- Nota Conclusie AG Niessen inzake box 3 heffing 2017 en 2018
- Nota Arrest HR inzake box 3 heffing 2017 en 2018 (massaalbezwaarprocedure)
- Moties box 3 werkelijk rendement 2010-2022
Onderdeel van kamerstukdossier 35927 -93 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2022).
Onderdeel van zaak 2022Z01674:
- Indiener: M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2022-02-02 16:30: Debat over de uitspraak van de Hoge Raad van 24 december 2021 inzake box 3 (Plenair debat (debat)), TK
- 2022-02-03 12:49: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-02-09 10:00: Procedurevergadering Financiën (per videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
- 2022-03-10 15:04: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2021-2022 |
35 927 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2022)
Nr. 93 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 9 februari 2022
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 24 januari 2022 inzake de reactie op verzoek commissie over beantwoording van vragen over de uitspraak van de Hoge Raad van 24 december 2021 inzake box 3 (Kamerstuk 32 927, nr. 90).
De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 2 februari 2022. Vragen en antwoorden,) zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Tielen
De adjunct-griffier van de commissie,
A.A. Lips
Vraag 1
Hoe kan het dat u in beantwoording op vragen van het lid Van der Lee (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 1483) aangeeft de contouren van de hersteloperatie box 3 op 4 februari 2022, twee dagen nadat een plenair debat wordt gehouden, met de Kamer te delen, terwijl u in de beantwoording van de vragen van onder andere het lid Hammelburg (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 1491) aangeeft op 2 februari met de Kamer hierover van gedachten te wisselen? Wanneer krijgt de Kamer de contouren van de herstelregeling? Is dat al op 2 februari, wanneer u hierover met de Kamer van gedachten zal wisselen?
Antwoord 1
Tijdens het debat op 2 februari a.s. zal ik met uw Kamer van gedachte wisselen over de dilemma’s die spelen bij de hersteloperatie. Op 4 februari 2022 zal de uitspraak op bezwaar over de jaren 2017 tot en met 2020 worden gepubliceerd. Dat betekent echter niet dat op dat moment al een beslissing is genomen over de beleidsmatige invulling van het rechtsherstel. Ik heb advies bij de Landsadvocaat ingewonnen over de omvang van een uitspraak op massaal bezwaar. De conclusie op grond van het advies is dat op 4 februari a.s. weliswaar collectief uitspraak gedaan moet worden maar dat het juridisch bezien niet noodzakelijk is dat de besluitvorming over de wijze van rechtsherstel daarvóór afgerond is. Het desbetreffende advies van de Landsadvocaat overhandig ik bij dezen aan uw Kamer1. Het is van belang om de verschillende opties en de gevolgen goed in kaart te brengen. Het kabinet wil een zorgvuldige afweging kunnen maken, en ook uw Kamer hierbij betrekken. Daarom koerst het kabinet erop om uiterlijk bij de voorjaarsbesluitvorming keuzes te maken. Over de wijze van rechtsherstel kan ik daarom ook na het doen van de collectieve uitspraak met uw Kamer nog overleg voeren. Mijn voornemen is voorafgaand aan de besluitvorming de contouren voor rechtsherstel met uw Kamer te delen.
Vraag 2
Kunt u uitsplitsen voor de budgettaire jaren 2017 t/m 2021 wat de jaarlijkse inkomsten uit box 3 waren?
Antwoord 2
Onderstaande tabel toont de opbrengst van box 3 voor de jaren 2017 tot en met 2021.
Opbrengst box 3 | 4,7 mld | 4,4 mld | 4,3 mld | 4,2 mld1 | 4,5 mld1 |
1 Betreft een inschatting. Nog niet alle aangiftes voor 2020 en 2021 zijn binnen. |
Vraag 3
Kunt u middels een tijdlijn aangeven op welke momenten sinds 2001, zoals in september 2019, voorstellen zijn gedaan vanuit het kabinet om de heffingsstructuur in box 3 aan te passen, en kort toelichten op welke manier deze voorstellen ertoe zouden leiden dat op het rendement van verschillende soorten activa (spaargeld, beleggingen, schulden) heffing zou plaatsvinden?
Antwoord 3
Al geruime tijd leeft de wens om de heffingsstructuur van box 3 beter aan te laten sluiten bij het werkelijke rendement, onder meer gelet op de afgelopen jaren sterk gedaalde rendementen die op spaargeld worden behaald.
Verschillende wetswijzigingen zijn om deze reden doorgevoerd. Met ingang van 1 januari 2016 is het heffingvrije vermogen verhoogd van € 21.330 naar € 24.437.
In het Belastingplan 2016 (Kamerstuk 34 302) is vervolgens met ingang van 1 januari 2017 een herziening van box 3 opgenomen waarbij het voordien geldende forfaitaire rendement van 4% is vervangen door een gedifferentieerd forfaitair rendement voor sparen en beleggen.
In het Belastingplan 2018 (Kamerstuk 34 785) is met ingang van 1 januari 2018 het heffingvrije vermogen verhoogd naar € 30.000.
In de Wet aanpassing box 3 (Kamerstuk 35 577) is met ingang van 1 januari 2021 het heffingvrije vermogen verhoogd naar € 50.000 en zijn de schijfgrenzen aangepast om de belastingdruk voor kleinere vermogens te verminderen.
Daarnaast zijn verschillende onderzoeken en voorstellen gedaan met het oog op het verbeteren van box 3. Op 9 juni 2017 is een Keuzedocument box 3 naar uw Kamer gezonden waarin verschillende varianten voor de toekomst van box 3 worden gepresenteerd.2 Op 6 september 2019 heeft de Staatssecretaris van Financiën een voorstel naar uw Kamer gestuurd waarbij de heffing zou worden gebaseerd op de werkelijke vermogensmix in combinatie met forfaitaire rendementen.3 Mijn ambtsvoorganger heeft u op 5 augustus 2020 gemeld dit voorstel niet als wetsvoorstel aan te bieden, maar heeft in plaats daarvan een fundamentelere herziening van box 3 aangekondigd waarbij naar het werkelijke rendement zal worden geheven.4 Om op kortere termijn spaarders en kleine vermogens te ontzien zijn de hierboven genoemde wijzigingen per 1 januari 2021 doorgevoerd. PwC heeft vorig jaar onderzoek gedaan naar de praktische uitvoerbaarheid van een heffing op basis van werkelijk rendement die op 21 juni 2021 door mijn ambtsvoorganger naar Uw Kamer zijn gestuurd. Daarna is aan de slag gegaan met de contouren van deze heffing. Hierbij blijkt dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor de invoering van een heffing op basis van werkelijk rendement maar dat hiervoor de nodige voorbereidingstijd vereist zal zijn, gelet op onder meer de benodigde ICT-aanpassingen bij de Belastingdienst en ketenpartners. In het coalitieakkoord (Kamerstuk 35 788, nr. 77) is afgesproken dat dit nieuwe stelsel op de vroegst mogelijke datum wordt ingevoerd, namelijk per 1 januari 2025. Of dit uitvoerbaar is, moet nog worden onderzocht, zeker nu de Belastingdienst de herstelregeling moet uitvoeren.
Vraag 4
Kunt u een overzicht bieden van de belastinginkomsten op inkomsten uit sparen en beleggen sinds 1990?
Antwoord vraag 4
In de nota naar aanleiding van het verslag Belastingplan 2016 (Kamerstuk 34 302, nr. 11) is een grafiek gepresenteerd van de opbrengsten sinds 1990–2012. Uit de grafiek blijkt dat de inkomsten tot 2001 daalden, vooral doordat er steeds meer beleggingsvormen kwamen die geen dividend uitkeerden, maar het rendement bestond uit (onbelaste) waardegroei. Vanaf 2001 trad een stabilisatie en geleidelijk herstel op.
Voor de periode 2011–2019 staat de opbrengst in de volgende tabel.
2011 | 4,18 | 0,64 |
2012 | 4,14 | 0,63 |
2013 | 4,27 | 0,65 |
2014 | 4,33 | 0,64 |
2015 | 4,41 | 0,64 |
2016 | 4,48 | 0,63 |
2017 | 4,70 | 0,64 |
2018 | 4,40 | 0,57 |
2019 | 4,30 | 0,53 |
Vraag 5
Kunt u toelichten op welke manier opvolging is gegeven aan de motie van het lid Bashir c.s. uit november 2015 (Kamerstuk 34 302, nr. 97) die het kabinet verzoekt met uiterste inspanning in het Belastingplan van 2017 voorstellen voor heffing op reëel rendement uit te werken?
Antwoord 5
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven zijn de afgelopen jaren verschillende stappen gezet om de heffing van box 3 beter te laten aansluiten bij het werkelijke rendement. Het kabinet deelt de wens om de heffing te baseren op het werkelijke rendement en heeft in het coalitieakkoord afgesproken een dergelijk systeem in te voeren.
Vraag 6
Kunt u een overzicht bieden van Kamermoties vanaf 2010 die in de breedste zin van het woord de wens uitspreken tot de komst van dan wel verzoeken tot het uitwerken van een heffing op werkelijk rendement in box 3?
Antwoord 6
Het gevraagde overzicht treft u in bijlage 1 bij deze brief aan5.
Vraag 7
Kunt u in een tijdlijn een overzicht bieden van alle box 3-aanpassingen (zoals verhoging heffingsvrije ruimte) die sinds 2001 daadwerkelijk doorgevoerd zijn?
Antwoord 7
Zie antwoord op vraag 3.
Vraag 8
Kunt u aangeven of er een analyse is gemaakt (bijvoorbeeld door de Landsadvocaat) van de juridische houdbaarheid van box 3 in het licht van het recht op genot van eigendom en recht op bescherming tegen discriminatie op het moment dat het stelsel werd ingevoerd, waarbij per schijfhoogte een bepaalde vermogensmix en dus forfaitair rendement werd verondersteld? Kunnen deze analyses aan de Kamer worden toegezonden?
Antwoord 8
Het stelsel voor box 3 zoals dat sinds 2017 geldt, is ingevoerd met het Belastingplan 2016.6 Extern advies is tijdens de invoering van dat stelsel niet gevraagd.
Vraag 9
Op welke manier is in de formatie van het kabinet Rutte IV aandacht besteed aan de conclusie van de advocaat-generaal van begin november 2021, dat de vaste verdeling tussen spaargeld en beleggingsgeld (gedifferentieerd naar schijfhoogten) juridisch onhoudbaar was? Kan dit worden onderbouwd met onderliggende stukken?
Antwoord 9
Dit is een vraag aan formerende partijen waarop ik geen antwoord kan geven. Wel kan antwoord gegeven worden op de vraag of er in de ambtelijke ondersteuning van de formatie stukken zijn gestuurd waarin wordt ingegaan op het advies van de advocaat-generaal. Voor zover nu bekend zijn er geen stukken naar de formatietafel of fiscale zijtafel gegaan die ingaan op de conclusie van de advocaat-generaal van begin november 2021.
Tijdens de formatie is in verschillende samenstellingen onderhandeld. Bij de brief van 12 januari 2022 heeft de Minister-President de Tweede Kamer een afschrift gestuurd van de relevante stukken die tijdens de verkennings-, informatie- en formatiewerkzaamheden ter tafel zijn geweest waarbij de hoofdonderhandelaars aanwezig waren (Kamerstuk 35 788, nr. 104). Alsmede een afschrift van de aan de verkenners, informateurs en formateur toegezonden brieven, nota’s en adviezen. Naast de hoofdonderhandelaars hebben er ook onderhandelingen plaatsgevonden aan een zogenoemde financiële zijtafel, waarbij stukken zijn geleverd met ondersteuning van ambtelijk Financiën. Voor deze stukken geldt dat momenteel wordt bekeken op welke wijze de stukken die voor deze gesprekken zijn gemaakt publiek kunnen worden. Ik kom hier op korte termijn op terug.
Vraag 10
Waarom heeft dit kabinet ervoor gekozen voor een beleidskeuze op box 3 die qua uitwerking tot 2025 zou duren, terwijl er begin november 2021 een advies van de advocaat-generaal van de Hoge Raad lag, waarin deze concludeerde dat de rendementsheffing juridisch onhoudbaar was? Waarom is dit juridische risico bewust genegeerd?
Antwoord 10
Het kabinet is zich bewust van de maatschappelijk en politiek breed gedragen wens om de box 3-heffing om te zetten in een heffing over het werkelijk behaalde rendement. Het kabinet deelt deze wens en heeft in het coalitieakkoord opgenomen dat per 2025 een nieuw box 3 stelsel op basis van reëel rendement zal worden ingevoerd, waarbij inkomsten uit vermogen worden belast op basis van werkelijk rendement. Of dit uitvoerbaar is, moet nog worden onderzocht, zeker nu de Belastingdienst de herstelregeling moet uitvoeren. Daarnaast is in het coalitieakkoord opgenomen dat vooruitlopend op het nieuwe stelsel per 2023 de leegwaarderatio zal worden afgeschaft, waardoor de belasting van het rendement op verhuurd vastgoed in box 3 meer zal gaan aansluiten bij de praktijk. De opbrengst hiervan, samen met een extra budget van 200 miljoen euro, wordt gebruikt om de vrijstelling in box 3 te verhogen naar circa € 80.000.
Het afgelopen jaar zijn verschillende stappen gezet om te bereiken dat de box 3-heffing per 2025 kan worden omgezet. Zo heeft mijn ambtsvoorganger PwC gevraagd om onderzoek te doen naar de praktische mogelijkheden om over de (digitale) informatie te beschikken die noodzakelijk is voor een moderne en uitvoerbare heffing over het werkelijk behaalde rendement. Daarnaast heeft het kabinet juridische deskundigen gevraagd om de mogelijkheden voor een tegenbewijsregeling voor spaarders in box 3 te inventariseren met als doel om spaarders al op kortere termijn extra te kunnen ontzien. De uitkomsten van het PwC onderzoek hebben bijdragen aan een nadere uitwerking van een stelsel naar werkelijk rendement. Mijn ambtsvoorganger heeft een contourennota voorbereid waarin is beschreven hoe een heffing over het werkelijk behaalde rendement zou kunnen worden vormgegeven. Tegelijkertijd is tegemoetgekomen aan de wens om op korte termijn belastingplichtigen met kleinere vermogens in box 3 te ontzien. Per 1 januari 2021 is het heffingvrije vermogen verhoogd van € 30.846 naar € 50.000 (€ 100.00 voor fiscale partners) waardoor vanaf 2021 circa 900.000 mensen geen belasting meer betalen in box 3. Daarnaast zijn circa 1.700.000 belastingplichtigen met een vermogen tussen de € 50.000 en circa € 220.000 (€ 440.000 voor fiscale partners) vanaf 2021 minder belasting gaan betalen in box 3.
Het is voorts gebruikelijk het oordeel van de Hoge Raad af te wachten in een zaak. De Hoge Raad neemt het advies van de Advocaat-Generaal immers niet altijd over. Daarbij komt dat in dit geval enkele lagere rechters het sinds 2017 geldende stelsel eerder niet in strijd hebben geacht met artikel 1 Eerste Protocol van het EVRM.
Vraag 11
Had de fiscale zijtafel van de formatie de conclusie van november 2021 van de advocaat-generaal op haar radar en op welke manier heeft zij daar toen op geacteerd?
Antwoord 11
Zie antwoord op vraag 9.
Vraag 12
Kunt u uiteenzetten wat de juridische basis is van het besluit van een Staatssecretaris om per direct de inning op te schorten? Waarom is goedkeuring van de Kamer daarbij niet nodig?
Antwoord 12
Het proces van inning van verschuldigde belasting is niet opgeschort. Aangezien belastingaanslagen nog niet kunnen worden opgelegd met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad, is de Belastingdienst wel tot nader order gestopt met het opleggen van aanslagen waarin sprake is van inkomen uit box 3, of wanneer de box 3 situaties in het proces in de Belastingdienst niet te isoleren zijn. Dit betekent dat in de desbetreffende gevallen het vaststellen van de verschuldigde inkomstenbelasting over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3) is uitgesteld.
De inspecteur heeft de bevoegdheid om het vaststellen van een belastingaanslag uit te stellen binnen de grenzen die de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) daaraan stelt. Zo volgt uit artikel 11, derde lid, AWR dat de bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag vervalt door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Daarnaast kent de AWR (ruimere) termijnen voor het vaststellen van een navorderingsaanslag. Gelet op deze wettelijke bepalingen zijn aanslagen, die een heffing over box 3 inkomen (kunnen) bevatten, niet opgeschort in de gevallen waarin de termijn voor het opleggen van de aanslag dreigde te verstrijken. Ook zijn desbetreffende aanslagen opgelegd in de gevallen waarin de belastingplichtige belang heeft bij doorgang vinden van het proces.
Vraag 13
Op welke momenten is door kabinetten sinds 2001 overwogen om tot een vermogensbelasting in plaats van een vermogensrendementsheffing over te gaan? Waarom is destijds niet gekozen voor een dergelijke invoering?
Antwoord 13
Met de herziening van de Wet inkomstenbelasting 2001 is een bewuste keuze gemaakt om over te gaan tot een vermogensrendementsheffing. Voor 2001 werden de feitelijke inkomsten uit vermogen belast in de vorm van bijvoorbeeld rente, dividend en huur verminderd met kosten. Omdat de vermogenswinsten niet belast werden, was het aantrekkelijk om directe inkomsten zoals rente en dividend om te zetten in vermogenswinsten en door de ruime renteaftrekmogelijkheden te beleggen met geleend geld. Er kwamen bijvoorbeeld producten op de markt waarbij directe inkomsten werden omgezet in vermogenswinsten, zoals spaarproducten waarbij de rente werd omgezet in vermogenswinst. Naast de inkomstenbelasting was er voor 2001 een vermogensbelasting van 0,7% met een vrijstelling van circa € 100.000. Voor de vermogensbelasting telde ook 60% van de eigen woning mee en een derde van het ondernemingsvermogen en aanmerkelijk-belang-vermogen. Er was een samenloopregeling die inhield dat de belastingplichtige vermogensbelasting terugkreeg voor zover de gezamenlijke inkomstenbelasting en vermogensbelasting meer bedroeg dan 68% van het inkomen.
Uit onvrede over dat stelsel – met name het feit dat vermogenswinsten onbelast bleven – werd in 2001 box 3 ingevoerd. In box 3 gold een vast forfaitair rendement van 4%. Dat was destijds een inschatting van een reëel rendement met weinig risico dat men geacht werd gemiddeld over een langere periode eenvoudig te kunnen behalen. Het percentage beoogde aan de lage kant te zijn vanwege het ontbreken van een tegenbewijsregeling. Door de dalende rente kwam de 4% steeds verder af te staan van een risicoarm reëel rendement.
Het doel van het box 3-stelsel zoals dat geldt per 2017 is om het forfaitaire rendement beter aan te laten sluiten bij het werkelijke rendement. Enerzijds door de percentages af te laten hangen van de feitelijke rendementen van alle belastingplichtigen en anderzijds door afhankelijk van de hoogte van het vermogen van alle belastingplichtigen een andere vermogensmix te veronderstellen.
Daarover oordeelt de Hoge Raad nu dat het in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Vraag 14
Heeft dit of het vorige kabinet enige inschatting gemaakt van het daadwerkelijke rendement dat mensen op spaargeld en beleggingen behaalden en wat de budgettaire opbrengsten van box 3 zouden zijn als met dezelfde tarieven maar naar reëel rendement geheven zou worden? Hoe verhoudt zich dat tot de behaalde budgettaire opbrengst?
Antwoord 14
Nee, zo’n inschatting is niet gemaakt. De inkomsten uit een stelsel naar werkelijk rendement hangen sterk samen met keuzes over wat het werkelijke rendement precies is, welke kosten eventueel mogen worden afgetrokken en of bijvoorbeeld verliesverrekening met andere jaren mag plaatsvinden. Dit is mogelijk wanneer de contouren voor het nieuwe stelsel op basis van werkelijk rendement verder zijn uitgewerkt. Wel is duidelijk dat de opbrengst van een stelsel naar werkelijk rendement veel meer zal fluctueren dan de opbrengst van het huidige stelsel.
Vraag 15
Is het kabinet zich bewust van arbitragemogelijkheden die ontstaan door het opschorten van heffing en wordt anti-misbruik onderdeel van het hersteltraject?
Antwoord 15
Aanslagen inkomstenbelasting met box 3-inkomen worden vooralsnog niet opgelegd in afwachting van de invulling van het rechtsherstel. Op dit uitgangspunt zijn uitzonderingen zoals beschreven in antwoord op vraag 12. Hiermee wordt voorkomen dat, uitgaande van het arrest, een onjuist box 3-inkomen wordt vastgesteld. Het herstel over het verleden leidt niet tot arbitrage omdat daar de feiten al vaststaan. Door het opschorten van de heffing ontstaan naar mening van het Kabinet geen arbitragemogelijkheden. Uiteraard zal bij de vormgeving van het hersteltraject ook naar mogelijke anti-misbruik-risico’s worden gekeken. Dat is altijd onderdeel van nieuw beleid en wetgeving.
Vraag 16
Kan de Kamer bij de contourenschetsing van de herstelregeling ook een contourenschets verwachten van hoe dit jaar en tot aan 2025 in box 3 op vermogens en/of vermogensrendementen heffing plaats zal vinden? Zo nee, waarom niet en wanneer dan wel?
Antwoord 16
Zie antwoord op vraag 1.
Vraag 17
Is er een manier om met terugwerkende kracht het reële rendement in box 3 in kaart te brengen (in de periode 2017–2020) of kan de Kamer voorstellen verwachten langs de lijn van forfaitaire compensatie?
Antwoord 17
Het met terugwerkende kracht vaststellen van het werkelijke rendement van belastingplichtigen is niet mogelijk op basis van de gegevens waar de Belastingdienst over beschikt. De Belastingdienst beschikt wel over gegevens over de hoogte van het vermogen op de peildatum (1 januari van het belastingjaar), maar heeft veelal geen of onvoldoende gegevens over zowel de samenstelling en tussentijdse mutaties daarvan en het rendement. Over de wijze van rechtsherstel wordt de Kamer nader geïnformeerd.
Vraag 18
Kunt u toelichten of «Team box 3» een bestaand team is binnen de directie Algemene Fiscale Politiek of dat er een crisisstructuur is ingericht? Zo ja, kunt u toelichten hoe deze crisisstructuur eruit ziet?
Antwoord 18
Het arrest van de Hoge Raad heeft grote impact voor zowel burgers als de Belastingdienst en de gevolgen hiervan zijn voor mij van de grootste prioriteit. Er wordt Financiën breed heel hard gewerkt aan een oplossing die werkbaar is voor de uitvoering van het arrest.
Vraag 19
Kunt u conform de nieuwe bestuurscultuur alle relevante ambtelijke stukken, inclusief de beslisnota's, toesturen die geleid hebben tot het besluit om voorlopig heffing in box 3 op te schorten?
Antwoord 19
Ja. Ik zal dit doen volgens de gebruikelijke procedure na besluitvorming. Op het moment dat een voorstel aan de Tweede Kamer wordt aangeboden, zullen de nota’s die hiertoe hebben geleid openbaar worden gemaakt. Sinds 1 juli 2021 worden bij wetsvoorstellen ook de onderliggende beslisnota’s meegestuurd naar de (Eerste of Tweede) Kamer.
Vraag 20
Kunt u de stukken aan de Kamer doen toekomen waarin de voormalige Staatssecretaris Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst op de hoogte werd gesteld van (1) het advies van de advocaat-generaal van begin november 2021 en (2) de uitspraak van de Hoge Raad van eind december 2021?
Antwoord 20
Ja. De Staatssecretaris Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst is in een nota van 5 november 2021 geïnformeerd over het advies van de Advocaat-Generaal Niessen van 1 november 2021. Zowel de Minister als de Staatssecretaris Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst zijn in een nota geïnformeerd over het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021, direct na het verschijnen van het arrest. De twee nota’s treft u aan als bijlage 2 en bijlage 37.
Vraag 21
Hoeveel belastingplichtigen zijn belastingplichtig in box 3?
Antwoord 21
Onderstaande tabel toont het aantal aangiften inkomstenbelasting van belastingplichtigen met box 3 vermogen voor de jaren 2017 tot en met 2021.
Aantal aangiften met box 3 | 2,9 mln | 2,6 mln | 2,7 mln | 2,7 mln1 | 1,9 mln1 |
1 Betreft een inschatting. Nog niet alle aangiftes voor 2020 en 2021 zijn binnen. |
Vraag 22
Hoeveel belastingplichtigen hebben alleen spaargeld in box 3?
Antwoord 22
In 2017 hadden 1,3 miljoen belastingplichtigen alleen spaargeld in box 3. In 2018 waren dit er circa 1,1 miljoen vanwege de verhoging van het heffingvrije vermogen. Naar verwachting is dit in 2022 gehalveerd ten opzichtige van 2017, tot zo’n 650.000, als gevolg van de verdere verhoging van het heffingvrije vermogen in 2021.
Vraag 23
Welke gegevens heeft de Belastingdienst over het vermogen dat wordt belast in box 3 van 2017 en verder?
Antwoord 23
Zie het antwoord op vraag 25.
Vraag 24
Is voor de Belastingdienst te bepalen welk inkomen een belastingplichtige heeft genoten over de jaren 2017 en verder, wanneer een belastingplichtige alleen spaargeld had?
Antwoord 24
De Belastingdienst beschikt over gegevens over de hoogte van het vermogen op de peildatum (1 januari van het belastingjaar), maar heeft veelal geen of onvoldoende gegevens die onder rendement kunnen worden verstaan zoals inkomsten uit vermogen en waardeontwikkeling. Verschillende relevante gegevenselementen ontbreken zoals gegevens over kosten, verliezen, stortingen en onttrekkingen. Van spaar- en banktegoeden zijn rentegegevens wel beschikbaar. Gegevens over rendement zijn niet gekoppeld aan de automatiseringsprocessen van de Belastingdienst die gebruikt worden om aanslagen Inkomensheffing op te leggen en daarmee nu niet bruikbaar.
Vraag 25
Is voor de Belastingdienst bekend welke verschillende vermogensbestanddelen een belastingplichtige in box 3 heeft voor de jaren 2017 en verder?
Antwoord 25
Op basis van de rubrieken op het aangiftebiljet beschikt de Belastingdienst over het vermogen van belastingplichtigen op de peildatum van 1 januari van het belastingjaar voor elk van de volgende vermogensbestanddelen:
• Spaartegoeden binnenland
• Spaartegoeden buitenland
• Effecten
• Contant geld en vorderingen
• Onroerende zaken in Nederland (binnenlandse belastingplichtigen)
• Onroerende zaken in het buitenland (binnenlandse belastingplichtigen)
• Onroerende zaken in Nederland (buitenlandse belastingplichtigen)
• Niet-vrijgestelde deel kapitaalverzekeringen
• Rechten op periodieke uitkeringen
• Nettolijfrente en nettopensioen
• Overige bezittingen (binnenlandse belastingplichtigen)
• Schulden onroerende zaken in Nederland (binnenlandse belastingplichtigen)
• Schulden onroerende zaken in het buitenland (binnenlandse belastingplichtigen)
• Schulden overige bezittingen binnenlandse belastingplichtigen
• Andere schulden
Meer onderdelen worden niet onderscheiden op het aangifteformulier. Zo kan de Belastingdienst bijvoorbeeld geen onderscheid maken tussen obligaties en aandelen binnen de rubriek effecten.
Vraag 26
Hoeveel van de opbrengsten van box 3 zijn toe te rekenen aan belasting die wordt betaald door mensen met alleen spaargeld?
Antwoord 26
In 2018 is circa 430 miljoen euro box 3 heffing betaald door mensen met alleen spaargeld. Dit is een kleine 10% van de totale inkomsten uit box 3. De verwachting is dat dit bedrag in 2022 daalt naar circa 380 miljoen euro.
Vraag 27
Hoeveel belastingplichtigen in box 3, dus ook die geen bezwaar hebben gemaakt, zouden op basis van de uitspraak van Hoge Raad rechtsherstel moeten krijgen? Zijn dit ook belastingplichtigen waarbij het daadwerkelijk rendement slechts minimaal afwijkt van het veronderstelde rendement?
Antwoord 27
De omvang van de groep belastingplichtigen die onder het rechtsherstel vallen wordt op dit moment nog nader onderzocht. Daarbij wordt ook gekeken naar de groep belastingplichtigen die geen bezwaar hebben gemaakt.
Vraag 28
Wat zou de budgettaire omvang zijn van het rechtsherstel, wanneer deze wordt uitgevoerd volgens de systematiek van de uitspraak van de Hoge Raad (alleen belasting betalen over het daadwerkelijk behaalde rendement) en wordt toegekend aan iedereen die daar op basis van de uitspraak van de Hoge Raad recht op heeft?
Antwoord 28
De budgettaire gevolgen zijn afhankelijk van de omvang van de groep die onder het rechtsherstel valt en de precieze vormgeving van het rechtsherstel. Verschillende varianten daarvoor worden momenteel uitgewerkt.
Vraag 29
Hoe wordt doorgaans volgens de begrotingsregels omgegaan met een gerechtelijke uitspraak in het fiscale domein, die leidt tot een budgettaire derving voor verleden jaren en tot aanpassing van een stelsel in toekomstige jaren?
Antwoord 29
De systematiek van het inkomstenkader is dat bij de start van het kabinet het inkomstenkader wordt vastgezet waarmee de ontwikkeling van de beleidsmatige lastenontwikkeling zoveel mogelijk wordt «vastgeprikt» voor de kabinetsperiode. Ontwikkelingen gedurende de kabinetsperiode die afwijken van dit pad, worden gecompenseerd. Dit geldt ook voor gerechtelijke uitspraken met fiscale consequenties die gevolgen hebben voor de beleidsmatige lastenontwikkeling (BLO). Dit geldt voor zowel de derving in het verleden als de toekomst als gevolg van het arrest. Volgens de begrotingsregels dienen budgettaire veranderingen in het inkomstenkader zowel in als na de kabinetsperiode als geheel op nul uit te komen, waarbij in principe ook per jaar de veranderingen tezamen optellen tot een effect van nul. De dekking wordt in de regel vaak zoveel mogelijk bij dezelfde belastingsoort gezocht.
Een recent voorbeeld hiervan is het Sofina arrest. Dit is een gerechtelijke uitspraak in het fiscale domein met een budgettaire derving. In het inkomstenkader is de volledig derving van alle voorgaande jaren waarop de Sofina-uitspraak betrekking heeft, geboekt in 2021. Tegelijkertijd is dit tegengeboekt met een kadercorrectie, omdat de derving in latere jaren wordt gedekt.
Vraag 30
Hoe is omgegaan met de budgettaire derving als gevolg van de rechtspraak inzake fiscale eenheid?
Antwoord 30
Op 22 februari 2018 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) geoordeeld dat de Nederlandse vennootschapsbelasting op een onderdeel in strijd is met het Europese recht. De uitspraak van het HvJ EU zou – zonder reparatie – tot gevolg hebben dat uitholling van de Nederlandse belastinggrondslag door internationaal opererende bedrijven wordt vergemakkelijkt. Daarom zijn meteen na het verschijnen van de conclusie enkele spoedreparatiemaatregelen in het vooruitzicht gesteld. Deze spoedreparatie kon niet verder terugwerken dan tot en met 25 oktober 2017 (het moment van aankondiging van de spoedreparatiemaatregelen). Voor de jaren ten aanzien waarvan op 25 oktober 2017 nog geen aanslag vennootschapsbelasting onherroepelijk vaststond was er daarmee sprake van een incidentele derving van € 354 miljoen in 2018. Bij de formatie van kabinet Rutte III is destijds afgesproken om dit incidentele maar wel lastenrelevante bedrag niet te dekken.
Vraag 31
Zijn er voorbeelden hoe eerder met een dergelijke uitspraak is omgegaan?
Antwoord 31
Nee. Er zijn geen voorbeelden van een arrest waarin de Hoge Raad rechtsherstel biedt, met zulke grote uitvoeringstechnische en budgettaire gevolgen.
Vraag 32
Zit er een mogelijk risico van precedentwerking in de wijze waarop wordt omgegaan met het herstel? Zit er bijvoorbeeld een mogelijk risico ten aanzien van de omvang van de te herstellen groep belastingplichtigen of de wijze waarop wordt omgegaan met de budgettaire derving?
Antwoord 32
Verschillende varianten voor het rechtsherstel daarvoor worden momenteel uitgewerkt. Daarbij zal ook worden gekeken naar eventuele precedentwerking.
Vraag 33
Welke alternatieven zijn er op korte termijn om het box 3-stelsel zodanig aan te passen, dat aan de bezwaren van de Hoge Raad wordt tegemoetgekomen?
Antwoord 33
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, worden momenteel alternatieven uitgewerkt om op korte termijn het box 3-stelsel in overeenstemming te brengen met de overwegingen van de Hoge Raad.
Vraag 34
Wat zijn de gevolgen voor de belastingdruk en budgettaire opbrengst van box 3 voor de toekomst van verschillende alternatieven om het box 3-stelsel zodanig aan te passen, dat tegemoet wordt gekomen aan de bezwaren van de Hoge Raad?
Antwoord 34
De gevolgen voor belastingdruk en de budgettaire gevolgen zijn afhankelijk van de precieze vormgeving van de alternatieven voor het box 3-stelsel. Verschillende varianten daarvoor worden momenteel uitgewerkt.
Vraag 35
Welke IT-beperkingen binnen de Belastingdienst leiden ertoe dat bepaalde oplossingen om rechtsherstel te bieden en om het stelsel op korte termijn aan te passen niet mogelijk zijn?
Antwoord 35
Het arrest van de Hoge Raad heeft grote impact voor zowel burgers als de Belastingdienst. Er wordt hard gewerkt aan een werkbare oplossing voor de uitvoering van het arrest. Momenteel zijn nog niet alle gevolgen van het arrest helder. Daarnaast is de beoordeling welke oplossingsrichtingen maakbaar en haalbaar zijn voor de uitvoering, wat oplossingsrichtingen vragen van burgers en of dit voor hen haalbaar is nog niet afgerond.
Wat wel duidelijk is, is dat de oplossing voor rechtsherstel veel zal vragen van de Belastingdienst. Zoals aangegeven in de technische briefing van 25 januari staat de Belastingdienst voor grote uitdagingen in de beschikbare ICT-capaciteit. Het rechtsherstel zal inzet vragen van de beperkte capaciteit binnen de IV-organisatie. Voor een uitvoerbare wijze van herstel dient een oplossing te worden gekozen die voor de verschillende belastingjaren zo eenvormig mogelijk is en zoveel mogelijk geautomatiseerd en massaal kan worden uitgevoerd. Verschillende opties voor de vormgeving van de hersteloperatie worden momenteel in kaart gebracht. Daarbij moet zowel naar de maakbaarheid, als de inpasbaarheid in het IV-portfolio gekeken worden.
Definitieve uitspraken over de uitvoerbaarheid zijn mogelijk na een uitvoeringstoets.
Vraag 36
Hoeveel belastingplichtigen hebben in de jaren 2017, 2018, 2019 en 2020 meer vermogen dan het in die jaren geldende heffingsvrije vermogen?
Antwoord 36
Gevraagd wordt naar het aantal belastingplichtigen in box 3. Zie daarvoor het antwoord op vraag 21.
Vraag 37
Kunt u nogmaals uiteenzetten wat de mogelijkheden en onmogelijkheden van een tegenbewijsregeling zijn?
Antwoord 37
Mijn ambtsvoorganger heeft u geïnformeerd over de mogelijkheid van een tegenbewijsregeling voor belastingplichtigen met vooral of uitsluitend spaargeld.8 Dit naar aanleiding van de in de Kamer breed gedeelde opvatting dat de bestaande box 3-heffing te hoog is voor belastingplichtigen met vooral of uitsluitend spaargeld. Hierover is extern juridisch advies ingewonnen. De deskundigen die het advies hebben uitgebracht kwamen daarbij tot de conclusie dat een tegenbewijsregeling die uitsluitend toegankelijk is voor een afgebakende groep spaarders met vooral of uitsluitend spaargeld in juridisch opzicht tot grote spanning leidt met het gelijkheidsbeginsel. Een dergelijke tegenbewijsregeling maakt volgens de deskundigen daarnaast inbreuk op de vereisten die het rechtszekerheidsbeginsel stelt aan wetgeving, is complex, conflictgevoelig en biedt mogelijkheden tot arbitrage. Een tegenbewijsregeling wordt onderzocht in de opties voor herstel. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met de administratieve lasten voor belastingplichtigen, en de uitvoerbaarheid van een tegenbewijsregeling voor de Belastingdienst.
Vraag 38
Wanneer kan de wetgeving voor een stelsel voor een heffing over daadwerkelijk rendement worden verwacht in de Kamer?
Antwoord 38
In het coalitieakkoord is afgesproken dat per 2025 een nieuw stelsel voor box 3 wordt ingevoerd waarbij op basis van het werkelijk rendement belasting wordt geheven. Op dit moment onderzoek ik nog de gevolgen van het arrest van de Hoge Raad op het beoogde stelsel en welke implementatietermijn daarbij haalbaar is. Afhankelijk van de uitkomsten daarvan ben ik voornemens begin 2023 een wetsvoorstel bij uw Kamer in te dienen.
Vraag 39
Kunt u toelichten hoe met het heffingsvrije vermogen wordt omgegaan in de herstelsystematiek van de Hoge Raad?
Antwoord 39
Ik ben op dit moment nog bezig in kaart te brengen op welke wijze het rechtsherstel moet worden vormgegeven. Op dit moment wordt onderzocht hoe hier uitvoering aan kan worden gegeven op een manier die voor de belastingplichtige en Belastingdienst haalbaar is. Het is van groot belang dat dit zorgvuldig gebeurt. Dit geldt ook voor de vraag op welke wijze het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 ten aanzien van het heffingvrije vermogen moet worden toegepast.
De Hoge Raad heeft in genoemd arrest bepaald dat het voordeel uit sparen en beleggen dient te worden vastgesteld op het werkelijk rendement. Momenteel wordt in kaart gebracht op welke wijze het arrest op dit punt moet worden toegepast. Hiervoor is tevens juridisch advies gevraagd. Dit advies is als bijlage bij deze beantwoording toegevoegd9. Mijn voornemen is om uiterlijk bij de voorjaarsbesluitvorming keuzes te maken en voorafgaand aan de besluitvorming de contouren met uw Kamer te delen.
Vraag 40
Wat zijn de juridische risico’s wanneer alleen de mensen die bezwaar hebben gemaakt rechtsherstel krijgen?
Antwoord 40
Uit artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in samenhang met artikel 45aa van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 volgt dat de inspecteur een verzoek om ambtshalve vermindering van belastingplichtigen die geen bezwaar tegen hun belastingaanslag gemaakt hebben, zodat deze belastingaanslag onherroepelijk vaststaat, afwijst. Dit is gebaseerd op het beginsel van formele rechtskracht. Ik ben van mening dat wet en regelgeving op dit punt in overeenstemming zijn met het Europese recht en in lijn met de jurisprudentie. Het valt echter niet uit te sluiten dat een rechter in een bepaalde zaak daarover anders oordeelt. In dat kader wijs ik op een uitspraak van rechtbank Noord-Holland van 7 januari 2022. Omdat deze uitspraak nog niet gepubliceerd is, voeg ik deze bij10. Tegen de uitspraak is hoger beroep ingesteld.
Vraag 41
Klopt het dat er nog geen enkel definitieve aanslag is opgelegd over het jaar 2021 over box 3? Betekent dit dat er voor een hele grote groep mensen geen enkele definitieve aanslag inkomstenbelasting is opgelegd, indien zij meer dan 50.000 euro hebben? Hoe groot is deze groep?
Antwoord 41
Het klopt dat er nog geen enkele definitieve aanslag over het belastingjaar 2021 over box 3 is opgelegd. Dit is conform het reguliere proces. Voor het belastingjaar 2021 zit de Belastingdienst in de fase van het versturen van uitnodigingen tot het doen van aangifte. Per 1 maart 2022 bestaat de mogelijkheid om met de online aangifte software aangifte te doen over het belastingjaar 2021 en pas in april 2022 worden de eerste definitieve aanslagen over het belastingjaar 2021 opgelegd. Normaliter worden voor aangiften ingediend voor 1 mei de definitieve aanslagen zoveel als mogelijk voor 1 juli opgelegd. Indicatie voor de omvang van de groep met een belastbaar box-3 inkomen bij een heffingsvrij vermogen van 50.000 euro is circa 1,9 miljoen mensen.
Vraag 42
Heeft de aanwijzing van de inspecteur aanstaande vrijdag invloed op de wijze waarop het box 3-stelsel wordt aangepast voor de toekomst?
Antwoord 42
De rechtsvraag die in de massaalbezwaarprocedures is gesteld, is de vraag of de vermogensrendementsheffing in box 3 van de inkomstenbelasting voor de jaren 2017 en 2018 in strijd is met het recht op eigendom en het verbod op discriminatie. De Hoge Raad heeft die vraag bevestigend beantwoord. De beantwoording van deze rechtsvraag komt in de collectieve uitspraak te staan. Er moet nog worden bezien of de collectieve uitspraak invloed zal hebben op het toekomstig stelsel.
Vraag 43
Welke verschillende herstelopties zijn er tot op heden in kaart gebracht?
Antwoord 43
Verschillende opties voor de vormgeving van de hersteloperatie worden momenteel in kaart gebracht. Het kabinet wil een zorgvuldige afweging kunnen maken en ook uw Kamer hierbij betrekken. Mijn voornemen is voorafgaand aan de besluitvorming de contouren met uw Kamer te delen.
Vraag 44
Klopt het dat het ophogen van het heffingsvrije vermogen geen invloed zal hebben op de bezwaren die door de Hoge Raad zijn opgetekend in zijn uitspraak van 24 december jl. over het box 3-stelsel?
Antwoord 44
De Hoge Raad geeft in zijn arrest een oordeel over het box 3-stelsel en overweegt dat dit in strijd is met het artikel 1 Eerste Protocol bij het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (Eerste Protocol van het EVRM) en artikel 14 EVRM. Daarbij draait het vooral om de fictieve vermogensmix van spaartegoeden en beleggingen en de forfaitaire vaststelling van het rendement van die tegoeden en beleggingen. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat het verhogen van het heffingvrije vermogen inderdaad geen invloed zal hebben op de bezwaren die door de Hoge Raad zijn opgetekend in zijn arrest van 24 december 2021.
Het rechtsherstel voor de strijdigheid met het EVRM biedt de Hoge Raad door rekening te houden met het behaalde werkelijke rendement. Bij de vaststelling hiervan houdt de Hoge Raad geen rekening met het heffingvrije vermogen.
Vraag 45
Wat zijn de gangbare uitgangspunten die worden gehanteerd bij het bieden van rechtsherstel met budgettaire consequenties in het lastendomein? Hoe werken de begrotingsregels uit en welke zijn daarbij relevant?
Antwoord 45
Zie antwoord op vraag 29.
Vraag 46
Wat is het minimale bedrag dat nodig is om rechtsherstel te bieden conform de uitspraak van de Hoge Raad?
Antwoord 46
De budgettaire gevolgen zijn afhankelijk van de omvang van de groep die onder het rechtsherstel valt en de precieze vormgeving van het rechtsherstel. Verschillende varianten daarvoor worden momenteel uitgewerkt.
Vraag 47
Klopt het dat het goed gebruik is om budgettaire derving als gevolg van een gerechtelijke uitspraak binnen het lastenkader te dekken binnen hetzelfde lastendomein?
Antwoord 47
Zie antwoord op vraag 29.
Vraag 48
Wat zegt de studiegroep begrotingsruimte over rechtsherstel binnen het lastendomein?
Antwoord 48
De studiegroep begrotingsruimte zegt niets specifieks over rechtsherstel binnen het lastendomein.
Vraag 49
Welke gevolgen heeft deze uitspraak voor de Rijksbegroting?
Antwoord 49
De budgettaire gevolgen hangen sterk af van de interpretatie van het arrest en de omvang van de groep burgers die in aanmerking komt voor rechtsherstel. De budgettaire gevolgen van de verschillende opties worden momenteel in kaart gebracht.
Vraag 50
Wat was de verwachte belastingopbrengst per 100.000 euro aan vermogen in 2022?
Antwoord 50
Onderstaande tabel toont het aantal belastingplichtigen en de verwachte belastingopbrengst in box 3 voor 2022 per vermogenscategorie van 100.000 euro. Deze getallen zijn een inschatting op basis van de aangiftegegevens van het jaar 2019.
< 100.000 | 1.043.800 | € 130 mln |
100.000–200.000 | 601.400 | € 550 mln |
200.000–300.000 | 210.000 | € 510 mln |
300.000–400.000 | 99.600 | € 390 mln |
400.000–500.000 | 55.800 | € 30 mln |
500.000–600.000 | 34.000 | € 230 mln |
600.000–700.000 | 22.600 | € 190 mln |
700.000–800.000 | 15.600 | € 150 mln |
800.000–900.000 | 11.400 | € 130 mln |
900.000–1.000.000 | 8.800 | € 110 mln |
1,0 mln–1,1 mln | 6.600 | € 100 mln |
1,1 mln–1,2 mln | 5.200 | € 80 mln |
1,2 mln–1,3 mln | 4.200 | € 80 mln |
1,3 mln–1,4 mln | 3.400 | € 70 mln |
1,4 mln–1,5 mln | 2.900 | € 60 mln |
1,5 mln–1,6 mln | 2.300 | € 60 mln |
1,6 mln–1,7 mln | 2.100 | € 50 mln |
1,7 mln–1,8 mln | 1.700 | € 50 mln |
1,8 mln–1,9 mln | 1.300 | € 40 mln |
1,9 mln–2,0 mln | 1.300 | € 40 mln |
2,0 mln–2,1 mln | 1.100 | € 40 mln |
2,1 mln–2,2 mln | 1.000 | € 30 mln |
2,2 mln–2,3 mln | 800 | € 30 mln |
2,3 mln–2,4 mln | 700 | € 30 mln |
2,4 mln–2,5 mln | 700 | € 30 mln |
> 2,5 mln | 9.300 | € 920 mln |
Totaal | 2.147.600 | € 4.130 mln |
Vraag 51
Wat was het aantal belastingplichtigen per 100.000 euro (extra) aan vermogen in 2022?
Antwoord 51
Zie het antwoord op vraag 50.
Vraag 52
Wat is de huidige raming van de opbrengst van een vermogensheffing van één procent boven een miljoen euro, en van twee procent boven twee miljoen euro?
Antwoord 52
Een eerste inschatting is dat een vermogensheffing op vermogen in box 3 van 1% op het deel van het vermogen boven de 1 miljoen euro ongeveer 650 miljoen euro per jaar oplevert. Een heffing van 2% op het vermogen in box 3 boven de 2 miljoen euro levert ongeveer 750 miljoen euro per jaar op. Bij deze ramingen zijn eventuele gedragseffecten, zoals verplaatsing van vermogen naar box 2, nog niet meegenomen.
Vraag 53
Wanneer kan de Kamer een inschatting verwachten van de budgettaire gevolgen aan de hand van de interpretatie van het arrest en de omvang van de groep burgers?
Antwoord 53
Zie het antwoord bij vraag 1.
Vraag 54
Wanneer is het, gelet op het feit dat u aangeeft dat het voor de hand ligt dat met name belastingplichtigen met nagenoeg uitsluitend laag renderende vermogensbestanddelen, zoals bank- en spaartegoeden, baat hebben bij het arrest van de Hoge Raad, maar het u niet bekend is of dit specifiek een groep ouderen is, u wel bekend of dit specifiek een groep ouderen is?
Antwoord 54
Van de groep belastingbetalers in box 3 die uitsluitend spaargeld hebben waren er in 2017 circa 550.000 ouder dan 66 met een gemiddeld spaarbedrag van circa € 75.000. In 2018 waren er circa 490.000 ouder dan 66 jaar met een gemiddeld spaarbedrag van 82.000 euro. De daling van het aantal hangt samen met de verhoging van het heffingvrije vermogen in 2018.
Daarmee zijn de 66-plussers in 2018 zo’n 43% van de groep met alleen spaargeld. In totaal maakten de 66-plussers zo’n 38% uit van de belastingplichtigen in box 3 in 2018. Ouderen zijn dus licht bovengemiddeld vertegenwoordigd in de groep met alleen spaargeld.
Vraag 55
Bent u, naar aanleiding van uw antwoord op de vierde vraag in de set Kamervragen van de leden Inge van Dijk en Idsinga (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 1488), bekend met het CPB-achtergronddocument «Verscheidenheid vermogens Nederlandse huishoudens, update (mei 2021)»?11
Antwoord 55
Ja.
Vraag 56
Bent u van mening dat in paragraaf drie en met name via figuur 3.1 (pagina 9) van het CPB-achtergronddocument juist wel dit inzicht wordt geven naar leeftijdsgroepen?
Antwoord 56
Ja, zie ook het antwoord op vraag 54.
Vraag 57
Kunt u bevestigen dat de box 3-problematiek van spaarders dus zeer wel bovengemiddeld gezien een probleem voor «veelal ouderen» is?
Antwoord 57
Zie het antwoord op vraag 54. Het is inderdaad bovengemiddeld een probleem van ouderen, al is de meerderheid van de spaarders jonger dan 66 jaar.
Vraag 58
Kunt u aangeven wanneer u de nood-/reparatiewetgeving naar de Kamer kan sturen?
Antwoord 58
In mijn eerdere antwoorden in dit schriftelijk overleg, namelijk op de vragen 1, 16, en 33, heb ik aangekondigd dat het van belang is om de verschillende opties en de gevolgen goed in kaart te brengen. Het kabinet wil een zorgvuldige afweging kunnen maken, en ook uw Kamer hierbij betrekken. Daarom is het voornemen van het kabinet om uiterlijk bij de voorjaarsbesluitvorming keuzes te maken. Mijn voornemen is voorafgaand aan de besluitvorming de contoure met uw Kamer te delen, met daarbij ook een tijdpad voor noodwetgeving.
Vraag 59
Bent u bekend met de twee uitspraken van het Gerechtshof ’s-Gravenhage, waarbij inzake de jaren 2015 (uitspraak 18 december 2019) en 2016 (uitspraak 6 oktober 2021) door de hoogste feitenrechter is vastgesteld dat in die jaren «de» 1,2 procent niet haalbaar was?
Antwoord 59
Ja. De Hoge Raad heeft in de procedure over de uitspraak van 18 december 2019 al een arrest gewezen. Daarin is het cassatieberoep van de belastingplichtige niet-ontvankelijk verklaard, omdat het in cassatie verschuldigde griffierecht niet tijdig is voldaan. De procedure over de uitspraak van 6 oktober 2021 loopt nog bij de Hoge Raad.
Vraag 60
Onderschrijft u de conclusie dat in dat geval naar de mening van de Hoge Raad, gelet op diens arrest d.d. 14 juni 2019, er inzake in ieder geval de jaren 2015 en 2016, dus sprake was van strijdigheid van box 3 op stelselniveau met artikel 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?
Antwoord 60
Nee. In de op 14 juni 2019 gewezen arresten van de Hoge Raad over de vermogensrendementsheffing in de jaren 2013 en 201412 overweegt de Hoge Raad dat deze heffing op stelselniveau in strijd komt met artikel 1 Eerste Protocol van het EVRM, indien het nominaal zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement lager is dan 1,2%. De Hoge Raad heeft hiermee aangegeven in welk geval sprake zou zijn van een schending op stelselniveau, maar heeft niet vastgesteld dat er voor de jaren 2013 en 2014 sprake is van een dergelijke schending. Voor die jaren is niet vastgesteld dat het zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement lager is dan 1,2%. In zijn arresten van 29 mei 202013 en van 2 juli 202114 over de vermogensrendementsheffing in 2015 respectievelijk 2016 herhaalt de Hoge Raad de geformuleerde rechtsregel. De Hoge Raad stelt wederom niet vast dat er sprake is van een dergelijke schending in de desbetreffende jaren. Zelfs indien van een schending van de box 3-heffing (tot en met 2016) sprake zou zijn, is het naar het oordeel van de Hoge Raad niet aan de rechter om in te grijpen. Overigens acht ik het standpunt van het Gerechtshof Den Haag niet correct en dit wordt dan ook bestreden in de lopende cassatieprocedure over de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 6 oktober 2021. Mijn ambtsvoorganger heeft in de brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 16 oktober 2020 toegelicht hoe hij tot de conclusie komt dat op basis van de arresten van 14 juni 2019 en een notitie van het CPB de vermogensrendementsheffing in de jaren 2013 tot en met 2016 niet in strijd is met het EVRM-recht.15
Vraag 61
Herinnert u zich de toezeggingen van de toenmalige Staatssecretaris van Financiën, de heer Snel, in 2019 gedaan aan de Tweede Kamer (inzake jaar 2015), respectievelijk de Eerste Kamer (inzake jaar 2016), om een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) inzake de jaren 2013 en 2014, op gelijke wijze toe te passen voor de jaren 2015 en 2016?
Antwoord 61
Mijn ambtsvoorganger heeft toegezegd dat als het EHRM in de procedures over de jaren 2013 en 2014 op regelniveau een schending van artikel 1 Eerste Protocol van het EVRM vaststelt en in die procedures een financiële genoegdoening voor de jaren 2013 en 2014 toekent aan de indieners van de klacht, deze overeenkomstig wordt toegekend aan de belastingplichtigen die onder de massaal bezwaarprocedure uit de aanwijzing voor 2013 en 2014 vallen, ervan uitgaande dat het EHRM voor hen eveneens een dergelijke schending zou hebben vastgesteld en aan hen een financiële genoegdoening zou hebben toegekend.
Vraag 62
Wilt u, naar aanleiding van uw antwoord op de zevende vraag van de set Kamervragen van het lid Omtzigt (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 1482), als u over twee maanden de lijst verstrekt, daar dan ook gelijk een kopie van alle documenten die u op die lijst vermeldt, bijvoegen?
Antwoord 62
Ja.
Vraag 63
Kunt u, naar aanleiding van uw antwoord op de elfde vraag van de set Kamervragen van het lid Omtzigt (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 1482),), waarin u aangeeft «maar wij zullen zeer serieus meewegen of de groep die geen bezwaar heeft gemaakt ook onder het rechtsherstel zal vallen», een volledige opsomming geven van de factoren of elementen, c.q. scenario's, die u bij deze afweging van belang acht en al deze factoren ook voorzien van een zo concreet mogelijk geformuleerde appreciatie vanuit – in ieder geval, maar het staat u vrij andere invalshoeken toe te voegen die u nuttig acht – de volgende invalshoeken: [a] rechtvaardigheid, [b] snelheid, [c] budgettaire gevolgen voor de Staat, [d] eenvoud in uitvoering voor de burger, [e] eenvoud in uitvoering voor de Belastingdienst?
Antwoord 63
Bij de afweging van de omvang van de groep die onder het rechtsherstel zal vallen zijn meerdere factoren van belang.
Ik ben op dit moment nog bezig in kaart te brengen op welke wijze het rechtsherstel moet worden vormgegeven. Mijn voornemen is voorafgaand aan de besluitvorming een contourennota met uw Kamer te delen.
Vraag 64
Is een denkbaar scenario dat u zich bij de bepaling van het werkelijk rendement voor de jaren 2017 tot en met 2021 beperkt tot de daadwerkelijk genoten inkomsten (vergelijk artikel 24 van de Wet IB 1964) en derhalve uit praktische overwegingen de eventuele vermogensmutaties (zowel verlies als winst) niet in de heffing betrekt, aangezien voor het verleden geen constructies of iets dergelijks kunnen worden doorgevoerd die met terugwerkende kracht de werkelijk genoten inkomsten over die jaren nog kunnen doen wijzigen?
Antwoord 64
Dat zal nader moeten worden bezien. De Hoge Raad formuleert geen expliciete rechtsregel hoe het werkelijk behaalde rendement moet worden vastgesteld. In de casus die voorlag bij de Hoge Raad stond het bedrag van het behaalde werkelijke rendement vast. Uit het arrest kan worden afgeleid dat de Hoge Raad in ieder geval het directe rendement uit een box 3-bezitting tot het werkelijk rendement rekent. Momenteel wordt onderzocht of ook gerealiseerde en ongerealiseerde vermogensmutaties van een box 3-bezitting behoren tot het werkelijke rendement dat de Hoge Raad heeft bedoeld. Hiervoor is juridisch advies gevraagd aan drie externe deskundigen. Dit advies is als bijlage bij deze beantwoording toegevoegd16.
Vraag 65
Is een denkbaar scenario dat u omwille van de eenvoud alle spaarders dan wel alle bank- en spaartegoeden in box 3 voor – in ieder geval – de jaren 2017 tot en met 2021 belast op basis van het rendementsgetal van rendementsklasse I (artikel 5.2 van de Wet IB 2001 en artikel 10.6ter, tweede lid, van de Wet IB 2001), berekend op de wijze zoals is gedefinieerd inzake de jaren 2018 en verder, zodat de uitvoering van de hersteloperatie aanmerkelijk wordt vereenvoudigd voor de Belastingdienst?
Antwoord 65
Zie antwoord op vraag 64.
Vraag 66
Kunt u bevestigen dat de termijn van zes maanden (artikel 25e, vierde lid van de AWR) een dwingende termijn is waarvoor geen uitstel mogelijk is?
Antwoord 66
Ik kan bevestigen dat de wetgever de inspecteur een termijn gegeven heeft van zes maanden na de collectieve uitspraak om de belastingaanslagen waarop die collectieve uitspraak ziet cijfermatig aan te passen en dat de wetgever niet voorzien heeft in een mogelijkheid om die termijn te verdagen.
Vraag 67
Kunt u bevestigen dat, gelet op artikel 25e, vierde lid, van de AWR, in ieder geval de bezwaarschriften van degenen die onder massaal bezwaar 2017 en 2018, dus uiterlijk 4 augustus 2022 geheel zullen zijn afgehandeld?
Antwoord 67
Ik wil mij ten volle inzetten om te bewerkstelligen dat uiterlijk op 4 augustus de belastingaanslagen waartegen het massaal bezwaar 2017 en 2018 zich richtte (her)beoordeeld zijn en eventueel verminderd zijn in lijn met het arrest van de Hoge Raad. Tegelijkertijd acht ik een zorgvuldige uitwerking en weging van groot belang. Met het daarvoor benodigde tijdpad kan niet garanderen dat herstel voor 4 augustus gaat lukken.
Vraag 68
Herinnert u zich de uitspraak op massaal bezwaar d.d. 1 juni 2017 inzake btw-privé gebruik auto?
Antwoord 68
Ja.
Vraag 69
Herinnert u zich in dat kader ook de enorme problemen in de uitvoering omdat belastingplichtigen van mening waren dat de uitleg door de Belastingdienst van het arrest (d.d. 21 april 2017) terzake, onjuist was?
Antwoord 69
Ja.
Vraag 70
Hoe gaat u, gelet op het feit dat thans inzake box 3 nog veel onduidelijk is inzake onder meer hoe «werkelijk rendement» bepaald moet worden in lijn met het arrest van 24 december 2021, voorkomen dat een uitspraak op massaal bezwaar wederom ontaardt in een bureaucratische Poolse landdag met nadelige gevolgen voor de Belastingdienst en de burgers?
Antwoord 70
De uitspraak van de Hoge Raad heeft gevolgen voor veel belastingplichtigen. Het herstel van aanslagen is daarnaast een grote uitdaging voor de Belastingdienst. Voor een uitvoerbare wijze van herstel dient een oplossing te worden gekozen die voor de verschillende belastingjaren zo eenvormig mogelijk is en zoveel mogelijk geautomatiseerd en massaal kan worden uitgevoerd. Het is bij de vormgeving van het herstel ook van belang om ervoor te zorgen dat er geen grote administratieve lasten bij burgers worden neergelegd. De verschillende opties die in kaart worden gebracht worden beoordeeld op uitvoerbaarheid voor zowel belastingplichtigen, als de Belastingdienst. Verschillende opties voor de vormgeving van de hersteloperatie worden momenteel in kaart gebracht.
Vraag 71
Kunt u, gelet op uw antwoord op vraag 14 van de set Kamervragen van het lid Omtzigt (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 1482), waarin u aangeeft: «Daarvoor hoeven de betrokken burgers nu geen actie te ondernemen», precies aangeven wat u hiermee bedoelt, zodat voorkomen wordt dat burgers achteraf zich op het verkeerde been gezet voelen, in het bijzonder indien dit (fatale) termijnen waarbinnen moet worden gereageerd?
Antwoord 71
Om deze vraag zoals verzocht precies te beantwoorden maak ik een onderscheid tussen onherroepelijk vaststaande belastingaanslagen, voorlopige aanslagen en nog niet onherroepelijk vaststaande belastingaanslagen.
Ook met betrekking tot onherroepelijk vaststaande aanslagen kunnen burgers een verzoek om ambtshalve vermindering doen. Zoals ik eerder heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 40 stuit een verzoek om ambtshalve vermindering naar mijn mening af op artikel 9.6 Wet inkomstenbelasting 2001 in verbinding met artikel 45aa Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Burgers verspelen in die zin geen rechten als zij nu niets doen. Omdat tevens gevraagd wordt naar fatale termijnen wijs ik er voor de zekerheid op dat de termijn voor het doen van een verzoek om ambtshalve vermindering voor het belastingjaar 2017 aan het einde van dit jaar verstrijkt.
Een voorlopige aanslag heeft volgens de Hoge Raad het karakter van een invorderingstitel. Het vaststellen van de belastingschuld over een bepaald belastingjaar geschiedt bij de definitieve aanslag. Ik heb reeds toegezegd dat bij die vaststelling van de belastingschuld bij de definitieve aanslag rekening gehouden zal worden met het arrest van de Hoge Raad; daarvoor hoeven burgers nu niets te doen. Volledigheidshalve vermeld ik dat van een voorlopige aanslag enkel om herziening verzocht kan worden. De termijn daarvoor eindigt zodra het bedrag van de voorlopige aanslag is verrekend met het bedrag waarop de belastingschuld bij definitieve aanslag vastgesteld wordt.
Tot slot kunnen er belastingaanslagen zijn waarvoor de bezwaartermijn van zes weken nog niet geëindigd is. Als deze burgers nog vóórdat collectief uitspraak gedaan wordt bezwaar maken, lopen zij nog in de massaal bezwaarprocedure mee. Ik heb echter reeds toegezegd dat belastingaanslagen die op of na 24 december vastgesteld zijn door de inspecteur uit eigen beweging aangepast zullen worden aan het arrest van 24 december. Deze burgers hoeven daarom niet zelf actie te ondernemen.
Vraag 72
Kunt u bevestigen dat u op grond van afdeling 4A van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen reeds jarenlang al beschikt over alle benodigde informatie inzake werkelijk rendement en dat deze informatie reeds jarenlang al werd en wordt gerenseigneerd naar de Belastingdienst?
Antwoord 72
De Belastingdienst ontvangt vanuit het buitenland gegevens van Nederlandse belastingplichten die daar een rekening hebben. Het gaat hier om de waarde en opbrengsten van bijvoorbeeld spaarrekeningen. Deze gegevens zijn dus niet compleet voor het bepalen van een werkelijk rendement (ontbreken van stortingen, onttrekkingen en kosten). Daarnaast kan op basis van de geleverde data niet afgeleid worden welk soort product het betreft, spaargeld, obligaties of ander soort producten.
De kwaliteit van de gegevens met betrekking tot opbrengsten is niet zomaar te duiden of te gebruiken. Het betreft een brutoopbrengst. Deze gegevens zijn niet volledig getoetst omdat deze in het huidige box 3 stelsel fiscaal niet relevant zijn. Een ander belangrijk punt betreft het moment waarop deze gegevens internationaal worden uitgewisseld op basis van internationale afspraken. Voor een stelsel van werkelijk rendement worden deze gegevens te laat uitgewisseld, namelijk 9 maanden na afloop van het fiscale jaar. De aangiftecampagne over een fiscaal jaar start 2 maanden na afloopt van het fiscale jaar.
Daarnaast zijn een aantal gegevens die wel ontvangen worden, maar die op dit moment niet relevant zijn voor de heffing van inkomstenbelasting (concreet box 3). Deze gegevens worden dan ook niet ontsloten door het ICT-systeem van de inkomstenbelasting en daarmee niet toepasbaar in een geautomatiseerde oplossing voor herstel en toepassing van het arrest vanaf belastingjaar 2021.
Vraag 73
Kunt u in eenvoudige bewoordingen uitleggen waarom iedere belegger al sinds jaar en dag op wat voor apparaat dan ook, wel realtime 24/7 inzicht heeft in de performance van spaartegoeden en effecten en de Belastingdienst (hoewel alle informatie via afdeling 4A van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen gerenseigneerd wordt) daarover niet kan beschikken?
Antwoord 73
Deze gegevens zijn waarde en opbrengsten per product. Van de producten weet de Belastingdienst niet altijd of het sparen is of beleggen. Deze gegevens worden conform de internationale afspraken één keer per jaar gerenseigneerd (in september wordt de stand van 1 januari van het betreffende jaar geleverd). De Belastingdienst heeft geen «realtime» toegang tot deze gegevens. Gegevens afkomstig van nationale financiële instellingen worden ook één keer per jaar gerenseigneerd.
Vraag 74
Kunt u in duidelijke bewoordingen aangeven wat exact het ICT-probleem is inzake het niet gekoppeld krijgen van de data, die via afdeling 4A van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen bij de Belastingdienst ontvangen worden, en het uploaden in het systeem van de Vooraf Ingevulde Aangifte (VIA)?
Antwoord 74
De Belastingdienst stelt jaarlijks fiscale kaders op. In deze fiscale kaders wordt omschreven welke gegevens de Belastingdienst gerenseigneerd krijgt door banken en verzekeraars en hoe de Belastingdienst omgaat met deze gegevens. Er wordt bepaald of de gegevens betrouwbaar en goed genoeg zijn om te worden vooringevuld.
Feitelijk is er niet zozeer een technisch probleem maar een timingsprobleem op basis van internationale afspraken. De gegevensset die uit het buitenland wordt ontvangen komt te laat binnen voor de aangiftecampagne in een stelsel waarin wordt geheven over het werkelijke rendement. Daarnaast heeft de Belastingdienst geen inzicht in welk product het betreft dat internationaal is gerenseigneerd (dit kan bijvoorbeeld een spaarproduct, verzekeringsproduct of obligaties zijn).
In de vooringevulde aangifte (VIA) zijn in het huidige fiscale stelsel reeds buitenlandse rekeningen opgenomen omdat deze gegevens voor het huidige forfaitere stelsel tijdig ontvangen worden. Aandachtspunt betreft de kwaliteit van de gegevens: veelal wordt wel de rekening vooringevuld maar het saldo niet of maar deels.
Vraag 75
Kunt u bevestigen dat de letter C in de afkorting CRS staat voor «Common», hetgeen toch een hoge mate van standaardisering impliceert in de data die aangeleverd worden?
Antwoord 75
Ja. De internationale berichten zijn in structuur gestandaardiseerd. Tegelijkertijd is het zo dat deze structuur vrijheden biedt waardoor de feitelijke invulling anders kan zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om de invulling van het tekstveld «adres». De wijze waarop het adres wordt opgeschreven is niet altijd eenduidig. Daardoor is het product niet altijd goed terug te voeren op een specifieke belastingplichtige. De Belastingdienst is zodoende afhankelijk van de wijze waarop de gegevens worden aangeleverd door de verschillende landen. Dat maakt dat de gegevens niet altijd even goed bruikbaar zijn.
Vraag 76
Kunt u motiveren waarom PwC in haar onderzoeksrapport naar haalbaarheid inzake werkelijk rendement geen letter heeft gewijd aan de bestaande data-beschikbaarheid via afdeling 4A van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen? Acht u dat een cruciale lacune in dat rapport?
Antwoord 76
PwC is in haar rapport wel ingegaan op de bestaande data-beschikbaarheid via afdeling 4A van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen. Ik verwijs graag naar de tekst die het rapport wijdt aan CRS.17
Vraag 77
Kunt u bevestigen dat het wettelijke recht (ten behoeve van de Belastingdienst) op de data zoals omschreven in afdeling 4A van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen gedurende de jaren 2017 tot en met heden, niet geheel of gedeeltelijk is ingeperkt door convenanten inzake renseignering die door het Ministerie van Financiën en/of de Belastingdienst zijn gesloten met de (koepel(s)) van de in Nederland gevestigde renseignerende instellingen?
Antwoord 77
Ik kan bevestigen dat de verplichting van de financiële instellingen om de in afdeling 4A van de Wet op de internationale bijstandsverlening genoemde gegevens te leveren ten behoeve van automatische verstrekking van inlichtingen volgens de Common Reporting Standard niet ingeperkt is in enig convenant.
Vraag 78
Indien het antwoord op de vorige vraag «nee» luidt, acht u die situatie nog altijd wenselijk en hoe lang wenst u die situatie nog voort te laten duren?
Antwoord 78
Zie het antwoord op vraag 77.
Vraag 79
Heeft u het stenogram18 van de regeling van werkzaamheden ontvangen waarin staat: «De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Voorzitter, staat u mij een iets langere interruptie toe. Het gaat hier om een miljardenclaim of een miljardencompensatie die verricht moet worden. Ik steun dit verzoek. Ik zou ook heel graag een brief willen hebben over de oplossingsrichting van de regering, want je kunt alleen een debat voeren op basis van een voorstel van de regering over hoe hiermee om te gaan en dan niet alleen met 2017 en 2018, maar ook met 2019, 2020 en de toekomst. Want als ze stappen nemen, zijn we daaraan gebonden. Ik zou graag de Kamervragen die hierover uitstaan, waarvan ik weet dat er een aantal van meneer Hammelburg van D66, van mevrouw Inge van Dijk van het CDA en van ondergetekende zijn, nog deze week beantwoord zien en pas dan het debat aangaan, want dan kun je ook een afweging maken.»
Kunt u een voorstel tot oplossing aan de Kamer doen toekomen voordat het debat plaatsvindt?
Antwoord 79
De antwoorden op de Kamervragen van het lid Omtzigt en de door hem in zijn vraag genoemde Kamervragen van andere leden zijn op 28 januari 2022 aan uw Kamer gestuurd. In het debat van 2 februari 2022 zal ik met uw Kamer van gedachten wisselen over dilemma’s bij de oplossingsrichtingen voor herstel. Over deze oplossingsrichtingen hoeft niet uiterlijk op 4 februari 2022 besloten te worden, zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 al heb toegelicht. De besluitvorming zal na die datum plaatsvinden, waarbij mijn insteek is om ook daarbij uw Kamer te betrekken.
Vraag 80
Herinnert u zich dat bij dezelfde Regeling van Werkzaamheden ook is gezegd:
«De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
De regering is bij de Catshuisregeling door de Algemene Rekenkamer op de vingers getikt na eerst een uitgave van miljarden te doen en het daarna aan ons mee te delen. Dat is wat hij probeert te voorkomen. Ik denk dat hij dat goed doet.»
Begrijpt u dat u onder het budgetrecht van de Kamer vooraf toestemming nodig heeft voor een (belasting)uitgave en niet achteraf? Hoe zult u ervoor zorgen dat die toestemming vooraf wordt verleend?
Antwoord 80
In mijn eerdere antwoorden op de vragen in dit schriftelijk overleg heb ik aangegeven dat ik uw Kamer bij de verdere besluitvorming over de hersteloperatie zal betrekken. Bij de uitzoekpunten die na publicatie van de collectieve uitspraak op massaal bezwaar nog uitgewerkt moeten worden, hoort ook de omvang van de groep van belastingplichtigen die voor rechtsherstel in aanmerking komt. De omvang van deze groep heeft uiteraard budgettaire consequenties en is een beleidsmatige keuze waarin ik uw Kamer mee zal nemen. Verder wordt ook wetgeving voorbereid, waarin uw Kamer in het kader van het wetgevingsproces nauw bij betrokken zal worden.
Vraag 81
Kunt u ervoor zorgen dat het bezit van onroerend goed in box 3 wordt belast?
Antwoord 81
Het bezit van onroerende zaken, met uitzondering van de eigen woning, behoort tot de grondslag van het huidige box 3 en draagt daarmee bij aan het forfaitair bepaalde box 3-inkomen. In het coalitieakkoord is afgesproken dat per 2025 een nieuw stelsel voor box 3 wordt ingevoerd waarbij op basis van het werkelijk rendement belasting wordt geheven, waarbij inkomsten uit vermogen, waaronder onroerende zaken, worden belast op basis van werkelijk rendement. Daarbij is aangegeven dat de waardeontwikkeling van vastgoed aanvankelijk forfaitair zal worden belast, waarbij zo snel als mogelijk de overstap wordt gemaakt naar werkelijk rendement.
Vraag 82
Is er, als de wet op dit moment niet in lijn is met het arrest van de hoge raad (artikel 5.2 van de Wet IB), dan nog wel een grondslag om box 3 belasting te heffen en te innen over bijvoorbeeld onroerend goed en aandelen, gelet op het feit dat in de Grondwet (artikel 104) staat dat belastingen alleen op basis van een wet kunnen worden geheven?
Antwoord 82
De Hoge Raad heeft niet de desbetreffende wetsartikelen onverbindend verklaard, maar geoordeeld dat de toepassing daarvan in bepaalde situaties leidt tot een schending van de door artikel 1 Eerste Protocol van het EVRM, in samenhang met artikel 14 EVRM, gewaarborgde rechten. De desbetreffende wetsartikelen gelden dus nog steeds, maar dienen vanaf de datum van het arrest toegepast te worden met inachtneming van dit arrest. Er bestaat daarom nog steeds een toereikende wettelijke basis voor belastingheffing over box 3 inkomen.
Vraag 83
Kunt u alle memo's met opties, die uw ambtenaren u de afgelopen weken hebben voorgelegd, aan de Kamer doen toekomen?
Antwoord 83
Zie antwoord op vraag 19.
Vraag 84
Heeft er in dit dossier (box 3) in de afgelopen twee jaar overleg plaatsgevonden tussen het kabinet (of het departement) en de Hoge Raad? Zo ja, kunt u dat heel precies toelichten?
Antwoord 84
Een dergelijk overleg heeft niet plaatsgevonden. De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst is namens de Minister immers één van de procespartijen in de (box 3) procedures bij de Hoge Raad. Een procespartij dient niet buiten de zittingszaal met de rechter in overleg te treden over een procedure.
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.↩︎
Kamerstuk 34 552, nr. 83.↩︎
Kamerstuk 35 026, nr. 74.↩︎
Kamerstuk 35 302, nr. 82.↩︎
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.↩︎
Kamerstuk 34 302.↩︎
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.↩︎
Kamerstuk 35 572, nr. 92.↩︎
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.↩︎
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.↩︎
https://www.cpb.nl/sites/default/files/omnidownload/CPB-Achtergronddocument-verscheidenheid-vermogens-Nederlandse-huishoudens-update.pdf.↩︎
HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:816; HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:911; HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:912; HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:817; HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:948 en HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:949.↩︎
HR 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:831, HR 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:994.↩︎
HR 2 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1047.↩︎
Kamerstuk 32 140, nr. 74.↩︎
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.↩︎
Pagina 21 onder het kopje internationale aspecten, pagina 23 onder het kopje differentiatie uitvoerbaarheid en pagina 31 onder het kopje differentiatie uitvoerbaarheid in het PwC onderzoeksrapport Onderzoek naar praktische uitvoerbaarheid box 3 op basis van werkelijk rendement; Kamerstuk 35 572, nr. 92.↩︎
Handelingen II 2021/22, nr. 41, Regeling van Werkzaamheden.↩︎