Verslag van een shriftelijk overleg over de geannoteerde Agenda Informele Jeugd- en Onderwijsraad 27 januari 2022 (Kamerstuk 21501-34-371)
Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2022D04200, datum: 2022-02-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-34-373).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier
- Joint Statement by the Ministers of Education on the situation of women in Afghanistan in relation to the right to education
- Aanbiedingsbrief
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 34-373 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport .
Onderdeel van zaak 2022Z01967:
- Indiener: A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2022-02-10 10:15: Procedurevergadering (hybride) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2022-02-15 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-03-30 10:00: OJCS Raad, op maandag 4 en dinsdag 5 april 2022 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2024-02-28 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2021-2022 |
21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport
Nr. 373 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 11 februari 2022
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Primair- en Voortgezet Onderwijs over de brief van 13 januari 2022 over de geannoteerde Agenda Informele Jeugd- en Onderwijsraad 27 januari 2022 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 371).
De vragen en opmerkingen zijn op 18 januari 2022 aan de Minister voor Primair- en Voortgezet Onderwijs voorgelegd. Bij brief van 3 februari 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Michon-Derkzen
Adjunct-griffier van de commissie,
Bosnjakovic
Inleiding
Hierbij stuur ik u, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de antwoorden op de vragen van de commissie over de vergadering van 24 januari 2022 inzake de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport inzake de geannoteerde agenda Informele Jeugd- en Onderwijsraad 27 januari 2022 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 371); de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake het verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda van de OJCS-Raad (onderwijs en cultuur/AV) van 29–30 november 2021 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 370); de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake de geannoteerde agenda van de OJCS-Raad (onderwijs en cultuur/AV) van 29–30 november 2021.
Daarnaast stuur ik u de gedeelde verklaring van EU-Ministers van onderwijs over de situatie van meisjes en vrouwen in Afghanistan in relatie tot onderwijs waarnaar werd verwezen in de Kamerbrief inzake de geannoteerde agenda van de OJCS-Raad (onderwijs en cultuur/AV) van 29–30 november 20211.
Inhoud
I | Vragen en opmerkingen uit de fracties | 2 | |
• | Inbreng van de leden van de VVD-fractie | 2 | |
• | Inbreng van de leden van de D66-fractie | 3 | |
• | Inbreng van de leden van de Volt-fractie | 3 | |
II | Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | 4 |
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de agenda van de OCJS-Raad en hebben hier nog enkele vragen over.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de discussievragen voor het beleidsdebat nog niet bekend zijn, maar zij kunnen zich vinden in de voorgenomen inbreng. Zo zijn de leden enthousiast over het betrekken van jongeren als facilitators voor verandering om de leefomgeving te beschermen. De leden zijn voorstanders van een zinvolle jongerenparticipatie, ook bij het maken van klimaat- en milieubeleid.
De leden van de VVD-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat Nederland voornemens is om duurzaamheid te integreren in een vernieuwd curriculum in het primair – en voortgezet onderwijs. Daarnaast lezen de leden echter ook dat in het hbo en mbo initiatieven worden ontplooid om studenten «groene» vaardigheden bij te brengen. Wat wordt er precies verstaan onder het integreren van duurzaamheid in curricula en het bijbrengen van «groene» vaardigheden bij studenten, zo vragen de leden. Welk nieuw beleid ligt ten grondslag aan deze ontwikkeling die lijkt op een centrale aanwijzing op curricula, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda ten behoeve van de Informele Jeugd- en Onderwijsraad van 27 januari 2022 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 371). Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
Jongeren
De leden van de D66-fractie zijn positief dat het Franse voorzitterschap de lidstaten wil aanmoedigen om van gedachten te wisselen over de wijze waarop jongeren betrokken kunnen worden bij het beschermen van de leefomgeving. Deze leden moedigen dit initiatief aan en zijn van mening dat jongeren een belangrijke stem hebben in het debat over biodiversiteit en klimaat. Zij vragen of de Minister een tipje van de sluier kan oplichten wat de inzet van onze afvaardiging zal zijn.
Curriculum
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister stelt dat ook het onderwijs een bijdrage kan
leveren aan jeugdparticipatie in relatie tot duurzaamheid. Zo stelt de Minister dat Nederland voornemens is om duurzaamheid te integreren in het vernieuwde curriculum voor het primair – en voortgezet onderwijs. Deze leden zijn van mening dat eerst de basis op orde moet zijn, voor we nog meer zaken gaan toevoegen aan het curriculum. Daarbij verwijzen zij ook naar het coalitieakkoord (Kamerstuk 21 501-34, nr. 367), dat stelt dat we zullen focussen op het in orde brengen van de basisvaardigheden en dat we duidelijker zullen zijn richting scholen. Ook in het kader van de curriculumherziening. Graag ontvangen zij hierop een reflectie van de Minister.
Inbreng van de leden van de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie hebben uit de geannoteerde agenda OJCS-raad van maandag 29 november 2021 vernomen dat Nederland instemt met de raadsaanbeveling blended leren in het primair – en voortgezet onderwijs. Daarover hebben deze leden de volgende vraag: in hoeverre wordt er in de mogelijke uitvoering van de raadsaanbeveling rekening gehouden met de positie van kwetsbare leerlingen? Wat wordt er gedaan om deze groep leerlingen de kansen te bieden om de juiste – en nodige – digitale vaardigheden aan te leren? Eén op de negen kinderen in Nederland groeit op in armoede, waarmee de thuissituatie als belemmerend voor de kansen voor een grote groep leerlingen (/kinderen) ervaren kan worden in het ontwikkelen van digitale vaardigheden. Waar streeft het kabinet in het kader van het verbeteren van de digitale vaardigheden onder kinderen/jongeren naar? Welke streefcijfers of indicatoren hanteert het kabinet in het nastreven van de doelen op het gebied van digitale vaardigheid?
De leden van de Volt-fractie merken op dat in de geannoteerde agenda van de OJCS-Raad (onderwijs en cultuur/AV) van 29–30 november 2021 staat: «De voorstellen uit de nieuwe agenda houden rekening met een evaluatie van de vorige Agenda in de periode 2011–2018 en hebben betrekking op onder andere de toegang tot en flexibiliteit van volwassenenonderwijs, inclusie, kwaliteit en het belang van LLO2 in relatie tot de digitale en groene transities.» Om een goed beeld te krijgen van de belemmeringen/barrières is overleg met volwasseneneducatie van belang en daarom hebben deze leden hierover een aantal vragen aan de Minister. Heeft de Minister met belangengroepen in het volwassenenonderwijs overlegd? Zo ja, wat zijn de signalen vanuit deze belangengroepen omtrent de belemmeringen/barrières van volwassenen om deel te nemen aan het onderwijs? Zo nee, waarom niet? Aangezien scholing en bijscholing essentieel zijn in relatie tot de arbeidsmarkt en de ambities van het kabinet op onder andere klimaat en digitalisering.
De leden van de Volt-fractie vragen in het kader van de Europese Hoger Onderwijsruimte welke grote knelpunten het nieuwe kabinet momenteel ziet in de realisatie van deze onderwijsruimte.
De leden van de Volt-fractie hebben uit de geannoteerde agenda OJCS-raad van donderdag 27 januari 2022 vernomen dat er een beleidsdebat plaatsvindt over het betrekken van jongeren bij het beschermen van de leefomgeving. Een goed initiatief aangezien jongerenparticipatie belangrijk is voor klimaat- en milieubeleid. Deze leden zijn van mening dat jongerenparticipatie voor alle jongeren bereikbaar moet zijn om ook zinvol te kunnen zijn. Op dit moment lijkt het dat jongeren uit midden- en hoge-inkomensgezinnen over gerepresenteerd zijn in de klimaat- en milieudiscussies. Maar degenen die het hardst geraakt worden, zijn de jongeren uit kwetsbare situaties. Daarbij valt te denken aan jongeren die in slecht geïsoleerde huizen wonen, die de energierekeningen maar net betaald kunnen krijgen en voor wie gezond voedsel te duur is. Daarom is het van belang dat deze jongeren ook gehoord worden met betrekking tot het verwezenlijken van de duurzaamheidstransities en zo beleid te creëren dat iedereen ten goede komt. In dit kader vragen de leden of er initiatieven zijn waarin de jongeren uit kwetsbare situaties hun perceptie op milieu- en klimaatbeleid kunnen uitspreken. Heeft het kabinet het idee dat deze jongeren voldoende betrokken worden? Zo ja, waarop baseert het kabinet zich? Zo nee, hoe dringt het kabinet aan op een hogere participatie onder deze groep jongeren, zo vragen de leden.
Tot slot vragen de leden van de Volt-fractie wat het kabinet verstaat onder «groene vaardigheden». Wordt er in dit kader ook stilgestaan bij overconsumptie, consumptie van vlees en vis, en consumptie van andere producten waarbij (in de productie van deze producten) veel CO2 uitgestoten wordt, zo vragen zij.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Met interesse heb ik kennisgenomen van de vragen van de vragen van de fracties van uw Kamer. Ik dank hen voor hun inbreng. De antwoorden houden dezelfde volgorde aan zoals in de inbreng van de fracties.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
Wat wordt er precies verstaan onder het integreren van duurzaamheid in curricula en het bijbrengen van «groene» vaardigheden bij studenten, zo vragen de leden. Welk nieuw beleid ligt ten grondslag aan deze ontwikkeling die lijkt op een centrale aanwijzing op curricula, zo vragen de leden?
Momenteel zijn de duurzaamheidsonderwerpen beperkt onderdeel van het curriculum. Met de curriculumbijstelling komt er meer aandacht voor duurzaamheidsonderwerpen – zoals kennis over klimaat(verandering), wereldburgerschap, circulaire economie – en wordt de samenhang tussen deze onderdelen versterkt. Met groene vaardigheden van studenten in het mbo en ho worden bijvoorbeeld praktische vaardigheden die van belang zijn voor de duurzaamheidstransitie, zoals het aanleggen van zonnepanelen, en het kritisch kunnen reflecteren op de plek die duurzaamheid heeft in business cases, bedoeld. Onderwijsinstellingen in het mbo en ho nemen op dit moment zelf al het initiatief om dit soort vaardigheden in hun opleidingen te integreren en hier ligt geen nieuw beleid aan ten grondslag.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
Deze leden moedigen dit initiatief aan en zijn van mening dat jongeren een belangrijke stem hebben in het debat over biodiversiteit en klimaat. Zij vragen of de Minister een tipje van de sluier kan oplichten wat de inzet van onze afvaardiging zal zijn.
Het Franse voorzitterschap organiseert, in het verlengde van de EU Jongerenconferentie (24–26 januari 2022), tijdens de Informele Raad Onderwijs en Jeugd een beleidsdebat met als thema Young Europeans as full players in Europe: for a greener and more sustainable Europe. Tijdens dit beleidsdebat zullen zowel een vertegenwoordiger van het Ministerie van VWS als een van de Nederlandse jongerenvertegenwoordigers Europese Zaken, die ook aanwezig is bij de EU Jongerenconferentie, het woord nemen namens Nederland.
Het beleidsdebat vindt plaats aan de hand van twee discussievragen: «Wat zijn de belangrijkste uitdagingen die geadresseerd moeten worden om jongeren te steunen en trainen om actieve burgers voor een duurzamer Europa te zijn?» en «Hoe kan de stem van jongeren in zijn algemeenheid beter meegenomen worden bij het ontwikkelen van publiek beleid?»
Nederland zal inbrengen het van groot belang te vinden dat de stem van jongeren gehoord wordt in relatie tot duurzaamheid. Een groener en duurzamer Europa heeft immers betrekking op de toekomst van diezelfde jongeren. Nederland zal daarnaast enkele voorbeelden geven van de wijze waarop jongerenparticipatie in deze context nu invulling krijgt. Tot slot zal Nederland onderwijs noemen als een manier om positief bij te dragen aan de betrokkenheid van jongeren in relatie tot duurzaamheid.
Deze leden zijn van mening dat eerst de basis op orde moet zijn, voor we nog meer zaken gaan toevoegen aan het curriculum. Daarbij verwijzen zij ook naar het coalitieakkoord, dat stelt dat we zullen focussen op het in orde brengen van de basisvaardigheden en dat we duidelijker zullen zijn richting scholen. Ook in het kader van de curriculumherziening. Graag ontvangen zij hierop een reflectie van de Minister.
Het Nederlandse onderwijs staat – net als andere landen – voor de uitdaging om sterk uit de coronacrisis te komen door de basisvaardigheden te verbeteren. Daar zetten we op korte termijn dan ook maximaal op in via het Nationaal Programma Onderwijs en een Masterplan basisvaardigheden. Dat ontslaat ons echter niet van de taak om een toekomstgericht curriculum neer te zetten, dat leerlingen voorbereidt op de maatschappij van morgen. Duurzaamheid – waaronder bijvoorbeeld kennis over klimaat(verandering), wereldburgerschap, circulaire economie – kan daarin uiteraard niet ontbreken, ook in de bijstelling van het curriculum. Hiertoe kan de in mei 2021 per acclamatie aangenomen UNESCO-verklaring over duurzaamheidsonderwijs3 handvatten en richting bieden. Tijdens de informele Raad onderwijs en jeugd op 27 januari heeft Nederland ingebracht dat het versterken van de positie van duurzaamheid in het curriculum zal gebeuren terwijl het belang van basisvaardigheden in ogenschouw gehouden wordt. Een uitgebreider verslag van de Raad ontvangt u op een later moment.
Inbreng van de leden van de Volt-fractie
In hoeverre wordt er in de mogelijke uitvoering van de raadsaanbeveling rekening gehouden met de positie van kwetsbare leerlingen?
Een groot deel van de aanbevelingen uit de Raadsaanbeveling blended leren in het primair- en voortgezet onderwijs past bij de inzet die reeds wordt gepleegd via het Nationaal Programma Onderwijs. Daarbij valt te denken aan de aanbevelingen om leerlingen en scholen te voorzien van digitale leermiddelen, om te investeren in de verdere IT-infrastructuur en om extra aandacht te geven aan het belang van mentale gezondheid. Aangezien bij de uitvoering van het NPOnderwijs reeds rekening wordt gehouden met de positie van kwetsbare leerlingen is dit ook het geval bij de implementatie van een groot deel van de aanbevelingen. Ik zal in gesprek gaan met het veld om aan te geven dat het van belang is dat scholen bij een eventuele opvolging die zij aan deze aanbevelingen geven rekening houden met de positie van kwetsbare kinderen.
Wat wordt er gedaan om deze groep leerlingen de kansen te bieden om de juiste – en nodige – digitale vaardigheden aan te leren? Eén op de negen kinderen in Nederland groeit op in armoede, waarmee de thuissituatie als belemmerend voor de kansen voor een grote groep leerlingen (/kinderen) ervaren kan worden in het ontwikkelen van digitale vaardigheden. Waar streeft het kabinet in het kader van het verbeteren van de digitale vaardigheden onder kinderen/jongeren naar? Welke streefcijfers of indicatoren hanteert het kabinet in het nastreven van de doelen op het gebied van digitale vaardigheid?
Streefcijfers of indicatoren op het gebied van digitale vaardigheden (digitale geletterdheid) zijn er niet. Op dit moment is digitale geletterdheid nog geen onderdeel van het formele curriculum en zijn scholen dus nog niet verplicht hier op school aandacht aan te besteden. Veel scholen doen dit al wel en kunnen hierbij op ondersteuning rekenen van partijen zoals SLO en Kennisnet. Op dit moment loopt de curriculumherziening waarbij digitale geletterdheid als nieuw leergebied wordt toegevoegd aan het formele curriculum, met eigen kerndoelen en eindtermen. Vanaf dat moment zullen dus alle kinderen op school de nodige digitale vaardigheden leren.
Heeft de Minister met belangengroepen in het volwassenenonderwijs overlegd? Zo ja, wat zijn de signalen vanuit deze belangengroepen omtrent de belemmeringen/barrières van volwassenen om deel te nemen aan het onderwijs? Zo nee, waarom niet? Aangezien scholing en bijscholing essentieel zijn in relatie tot de arbeidsmarkt en de ambities van het kabinet op onder andere klimaat en digitalisering.
De Nieuwe Agenda voor Volwassenenonderwijs 2021–2030 is in lijn met Nederlands beleid op het gebied van leven lang ontwikkelen (LLO) en basisvaardigheden. In het kader van beleidsontwikkeling op deze thema’s wordt door OCW en andere betrokken departementen voortdurend overlegd met betrokken (belangen)organisaties. Zowel in structureel verband, als bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van de nieuwe aanpak basisvaardigheden (2020–2024). Bekende belemmeringen op het gebied van LLO en basisvaardigheden zijn onder meer negatieve leerervaringen, de werk-privé balans en gebrek aan financiën.
Het kabinet zet hier via de actieprogramma’s Tel mee met Taal en Leven Lang Ontwikkelen, en via kennisdeling en -ontwikkeling in Europees verband volop op in.4
De leden van de Volt-fractie vragen in het kader van de Europese Hoger Onderwijsruimte welke grote knelpunten het nieuwe kabinet momenteel ziet in de realisatie van deze onderwijsruimte.
Sinds de start van het Bolognaproces voor een gezamenlijke Europese Hoger Onderwijsruimte zijn vele mooie stappen gezet met (inmiddels) 49 landen naar een gezamenlijke hervorming van het hoger onderwijs, gebaseerd op gedeelde waarden over academische vrijheid, kwaliteitszorg en wederzijdse erkenning van kwalificaties. Op een aantal terreinen moet de implementatie van de Bologna-instrumenten nog wel verder vorm krijgen. Niet alle landen zijn hierin even ver. Als knelpunt ziet Nederland de erkenning van de zogenaamde joint programs vanuit samenwerkende hogeronderwijsinstellingen in verschillende landen. Het accreditatie- en kwaliteitszorgprogramma dat hiervoor is ontwikkeld is nog niet door alle landen ingevoerd. Daarnaast is de implementatie van het European Credit Transfer and Accumulation System (ECTS) nog niet voltooid. Het gaat daarbij om het hanteren van een eenduidige interpretatie van de studiebelasting per ECTS credit en een vergelijkbare waardering van de toegekende cijfers. Op dat laatste punt zou ook Nederland nog stappen kunnen zetten door een betere implementatie van de ECTS Grading Tables. Een ander belangrijk knelpunt is de huidige nadruk op fysieke mobiliteit. Een bredere blik op internationalisering, bijvoorbeeld via virtuele mobiliteit, zou kunnen leiden tot meer internationale samenwerking en zou kunnen zorgen dat niet alleen nieuwe doelgroepen en «bestemmingen» worden bereikt, maar ook dat de CO2-voetafdruk van internationalisering verkleind wordt.
Ten behoeve van de onderlinge versterking van de Europese Hoger Onderwijsruimte heeft de Commissie op 18 januari jl. het voorstel «Europese Strategie voor Universiteiten» gepubliceerd. De Kamer ontvangt via het reguliere BNC-fiche een kabinetsappreciatie over het voorstel.
In dit kader vragen de leden of er initiatieven zijn waarin de jongeren uit kwetsbare situaties hun perceptie op milieu- en klimaatbeleid kunnen uitspreken. Heeft het kabinet het idee dat deze jongeren voldoende betrokken worden? Zo ja, waarop baseert het kabinet zich? Zo nee, hoe dringt het kabinet aan op een hogere participatie onder deze groep jongeren, zo vragen de leden.
Het kabinet onderschrijft het belang om alle jongeren, waaronder jongeren uit kwetsbare situaties, hun visie op milieu- en klimaatbeleid uit te kunnen laten spreken. De jongere bestaat niet; iedere jongere heeft een eigen kijk op de wereld. Het is daarom belangrijk om de samenwerking met jongeren te verbreden, zodat jongeren van diverse achtergronden betrokken worden.
Een voorbeeld hiervan is de Jongerenmilieuraad (JMR). Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft de JMR opgericht en vraagt hen vanaf dag één structureel om input voor het Nationaal Milieuprogramma. De JMR heeft als doel om alle jongeren in Nederland de kans geven om meer over milieubeleid te leren en input te leveren voor het milieubeleid van de toekomst.
De JMR is bedacht, opgezet en wordt draaiende gehouden door jongeren zelf en wordt ondersteund door het Ministerie van IenW. De JMR zet zich ervoor in om jongeren uit kwetsbare situaties te bereiken. De praktijk leert dat dit uitdagend kan zijn. Om deze jongeren te bereiken organiseren de JMR en IenW laagdrempelige bijeenkomsten, zijn enquêtes uitgezet, en wordt een participatieve game gebouwd.
Tot slot vragen de leden van de Volt-fractie wat het kabinet verstaat onder «groene vaardigheden». Wordt er in dit kader ook stilgestaan bij overconsumptie, consumptie van vlees en vis, en consumptie van andere producten waarbij (in de productie van deze producten) veel CO2 uitgestoten wordt, zo vragen zij.
De «groene» vaardigheden in het mbo en ho waar in de GA naar verwezen wordt behelzen voor het grootste deel praktische vaardigheden die kunnen bijdragen aan de duurzaamheidstransitie, zoals het installeren van zonnepanelen en bouwen van windmolens. Daarnaast komt het voor dat instellingen in het mbo en ho, bijvoorbeeld binnen opleidingen gericht op ondernemerschap, in het onderwijs stil staan bij de gevolgen die productie en consumptie van goederen kunnen hebben op de natuur en het klimaat.