[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Amendement van het lid Ellian over verduidelijking van de procedures en termijnen bij toepassing van artikel 557 Sv

Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter bevordering van innovatie van verschillende onderwerpen in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering (Innovatiewet Strafvordering)

Amendement

Nummer: 2022D04478, datum: 2022-02-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35869-13).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35869 -13 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter bevordering van innovatie van verschillende onderwerpen in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering (Innovatiewet Strafvordering).

Onderdeel van zaak 2022Z02104:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2021-2022

35 869 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter bevordering van innovatie van verschillende onderwerpen in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering (Innovatiewet Strafvordering)

Nr. 13 AMENDEMENT VAN HET LID ELLIAN

Ontvangen 7 februari 2022

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

In artikel I wordt het voorgestelde artikel 557 als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «gedurende een periode van drie dagen na de inbeslagneming», wordt «in de drie dagen» vervangen door «gedurende een periode van drie dagen» en wordt een zin toegevoegd, luidende: De officier van justitie kan dit bevel geven tot uiterlijk drie dagen na de inbeslagneming.

2. In het tweede lid wordt na «kan, » ingevoegd «ook in het geval hij in de drie dagen na de inbeslagneming van het geautomatiseerd werk nog geen bevel heeft gegeven,» en wordt «de periode van drie dagen, bedoeld in het eerste lid, wordt verlengd voor een periode van ten hoogste drie maanden» vervangen door «een opsporingsambtenaar het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, doet naar gegevens die ten tijde van de inbeslagneming waren opgeslagen of die gedurende een periode van ten hoogste drie maanden na de inbeslagneming zijn opgeslagen op dat elders aanwezige geautomatiseerd werk».

Toelichting

In het voorgestelde artikel 557 wordt een regeling geïntroduceerd voor de netwerkzoeking na inbeslagneming van een geautomatiseerd werk. De indiener begrijpt het voorstel als volgt. De officier van justitie is, op grond van het eerste lid, zelfstandig bevoegd om de eerste drie dagen na de inbeslagneming de netwerkzoeking te bevelen. Dit bevel kan worden verlengd tot een periode van drie maanden. Verlengen veronderstelt echter dat altijd eerst een bevel door de officier van justitie gegeven zou moeten worden. Anders valt er immers niets te verlengen. De officier van justitie zou echter niet verplicht moeten zijn om het bevel zoals bedoeld in het eerste lid al te geven in die eerste drie dagen. Vooral omdat in veel gevallen niet duidelijk zal zijn of de beveiliging van het inbeslaggenomen genomen geautomatiseerde werk ook ontsleuteld is. Als geen toegang is verkregen tot het geautomatiseerde werk wordt de bevoegdheid van artikel 557 ook niet ingezet. Eerst is toegang tot het geautomatiseerd werk nodig om te kunnen constateren dat relevante gegevens elders zijn opgeslagen. Vervolgens moet ook nog toegang zijn verkregen tot het netwerk. De officier van justitie kan de eerste drie dagen na inbeslagname van een geautomatiseerd werk al een bevel laten geven voor het inzetten van de bevoegdheid van artikel 557, terwijl vaak helemaal niet duidelijk zal zijn of deze bevoegdheid al kan worden ingezet. Dit komt indiener daarom niet zinnig over en zal tot onnodige bevelsinflatie leiden. Zodoende moet de officier van justitie ook indien de eerste drie dagen het bevel niet is gegeven, het bevel later kunnen geven. Daarvoor heeft hij echter wel een machtiging van de rechter-commissaris nodig, omdat door de langere periode inmiddels meer gegevens beschikbaar zijn. Het onderzoek kan, na een verkregen machtiging van de rechter-commissaris, gericht zijn op gegevens die in een periode van drie maanden na inbeslagname zijn opgeslagen op het geautomatiseerde werk.

De indiener wil met dit amendement verduidelijken dat er niet per se sprake hoeft te zijn van een bevel in de eerste drie dag na het moment van inbeslagneming. Ook op een later moment kan het een bevel worden gegeven. Met dit amendement wordt aldus voorkomen dat de wet zo wordt gelezen dat in de gevallen waarin in de eerste drie dagen geen bevel is gegeven er daarna geen bevel kan worden gegeven. Ook verduidelijkt dit amendement dat indien op een later moment het bevel wordt gegeven, na machtiging door de rechter-commissaris, op welke periode het kennisnemen van gegevens dan ziet: namelijk de eerste drie maanden na inbeslagname. Hiermee wordt de reikwijdte en werkbaarheid van de bevoegdheid verduidelijkt en voor de praktijk in belangrijke mate verbeterd.

De indiener doet met dit amendement ook recht aan diverse adviezen om de termijnen van de bevoegdheden van de bestaande de artikelen 556 en 557 gelijk te houden. Voor artikel 556 is dan ook een vergelij amendement voorgesteld.


Ellian