[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van de informele bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 3 en 4 februari 2022

JBZ-Raad

Brief regering

Nummer: 2022D05718, datum: 2022-02-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32317-744).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 32317 -744 JBZ-Raad.

Onderdeel van zaak 2022Z02739:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2021-2022

32 317 JBZ-Raad

Nr. 744 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 februari 2022

Hierbij bieden wij mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer het verslag aan van de bijeenkomst van de informele Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ) op 3 en 4 februari in Lille. De Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming hebben deelgenomen aan deze JBZ-Raad. Voorts informeren wij u hierbij over de stand van zaken over het Tweede Aanvullend Protocol bij het Cybercrimeverdrag in navolging op het verslag van de JBZ-Raad van 9 en 10 december 2021.1

Cybercrime

In het verslag van de JBZ-Raad van 9 en 10 december 2021 hebben wij u geïnformeerd over de voorstellen die door de Europese Commissie (hierna: Commissie) zijn gedaan om het Tweede Aanvullend Protocol bij het Cybercrimeverdrag (hierna: het protocol) te tekenen en te ratificeren. Daarbij heeft de Commissie in een annex voorstellen gedaan voor de voorbehouden en verklaringen die verdragsstaten kunnen en dienen te maken bij de ondertekening of ratificatie van het protocol. Het protocol verbetert de samenwerking op het gebied van cybercriminaliteit en de vergaring van elektronisch bewijs met het oog op opsporingsonderzoeken en strafrechtelijke procedures.

De voorstellen van de Commissie hebben als doel dat EU-lidstaten het protocol implementeren op een wijze die verenigbaar is met het recht en het beleid van de Unie. Relevante wetgeving is bijvoorbeeld het e-evidencepakket waarover op dit moment wordt onderhandeld en de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Daarnaast moeten de voorstellen er zoveel mogelijk voor zorgen dat EU-lidstaten het protocol in hun betrekkingen met derde landen eenduidig toepassen. Nederland heeft geen bezwaar tegen de voorstellen van de Commissie. Ook andere lidstaten hebben geen grote bezwaren opgebracht. Op technisch niveau is overeenstemming bereikt op de besluiten tot ondertekening en ratificatie. Over de formulering van de bepalingen in de annex wordt nog verder gesproken. De verwachting is dat de onderhandelingen in de Raadswerkgroep in relatief korte tijd zullen worden afgerond, mede omdat men ernaar streeft dat de lidstaten het protocol tijdens de ondertekeningsceremonie in Straatsburg bij de Raad van Europa in mei kunnen ondertekenen.

Na afronding van de discussie in de Raadswerkgroep worden twee besluiten (ter tekening en ter ratificatie) voor formele goedkeuring aan de Raad voorgelegd. Zodra de Raad het besluit ter ondertekening heeft goedgekeurd zijn de verschillende lidstaten gemachtigd om hun nationale processen voor ondertekening van het protocol te starten. Voor Nederland betekent dit dat de Rijksministerraad moet instemmen met ondertekening van het Tweede Aanvullend Protocol. Voor de ratificatie geldt een andere procedure, namelijk instemming van het Europees Parlement. Zodra zowel de Raad als het Europees Parlement hebben ingestemd met het besluit om te ratificeren kunnen de verschillende lidstaten hun nationale processen voor ratificatie starten. Voor Nederland betekent dit dat het protocol bij wet moet worden goedgekeurd. Het voorstel daartoe wordt uiteraard aan beide Kamers voorgelegd. Het standpunt van de regering ten aanzien van de voorbehouden die de lidstaten kunnen maken en de verklaringen die zij kunnen afleggen wordt in de memorie van toelichting bij het bedoelde wetsvoorstel opgenomen. Een voorstel tot goedkeuring wordt overigens pas voorgelegd als duidelijk is op welke wijze het protocol kan worden geïmplementeerd. Dat is mede afhankelijk van de voortgang van het e-evidencepakket dat een belangrijke inhoudelijke overlap kent met het protocol.

De Minister van Justitie en Veiligheid,
D. Yeşilgöz-Zegerius

De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind

Verslag van de informele bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, 3 en 4 februari 2022

I. Binnenlandse Zaken, Asiel en Migratie

1. Cybercrime simulatie

Het Franse Voorzitterschap trapte deze eerste (informele) Raad af met een interactieve sessie. Tijdens de cybercrime simulatie werden de Ministers onderverdeeld in verschillende groepen. In het eerste scenario namen de Ministers de rol aan van bedrijven die werden geconfronteerd met cybercriminaliteit. Op een interactieve manier werd gekeken welke handelingsperspectieven bedrijven hebben als zij slachtoffer zijn. In deze sessie werd het voor de Ministers duidelijk hoe machteloos bedrijven kunnen staan bij cybercriminaliteit en kwam het belang van preventie naar voren.

In de tweede sessie werden de Ministers ingezet als opsporingsdiensten bij een cybermisdaad. Hier ondervonden de Ministers aan den lijve hoe complex dergelijke opsporing is en tegen welke hindernissen opsporingsdiensten oplopen bij het bestrijden van cybercriminaliteit. Uit deze sessie kwam onder meer naar voren hoe groot het belang is om te komen tot aanname van de e-evidencevoorstellen. Daarnaast kwam naar voren dat de versleuteling van dataverkeer (encryptie) ertoe leidt dat opsporingsbevoegdheden, zoals het aftappen van communicatie of het onderzoek naar inbeslaggenomen gegevensdragers, minder goed uitgevoerd kunnen worden.

2. Veiligheid Europese grenzen

= discussie

Bij de start van de informele JBZ-Raad op 2 februari jl. onderhield de Franse president Macron zich met de JBZ-Ministers over de Schengenzone en het Asiel- en Migratiepact. Zijn toespraak was openbaar en is online terug te kijken.2

Over de Schengenzone herhaalde Macron de uitgangspunten van het Franse denken. De Schengenzone dient hervormd en versterkt te worden om de uitdagingen van de afgelopen jaren het hoofd te bieden. Politieke aansturing via een door het Franse Voorzitterschap voorgestelde Schengenraad moet daaraan een bijdrage leveren.

Ten aanzien van het asiel- en migratiepact benoemde de Franse president de ideeën over een stap-voor-stapbenadering om de bestaande impasse te doorbreken. Hij ziet versterking van de procedures aan de buitengrenzen hand in hand gaan met vrijwillige relocatie als een eerste stap. Ook noemde hij convergentie van nationale asielsystemen en verbeterde terugkeer als kernelementen.

Schengenraad

De Raad boog zich over een discussiestuk dat het Franse Voorzitterschap vlak voor de bespreking verspreidde waarin het voorstelde een Schengenraad op te richten die als het ware onder de JBZ-Raad zou komen te hangen, waaraan de EU-lidstaten en de Schengenlanden zouden deelnemen, en die zich zou moeten toespitsen op discussies over Schengen. Deze Raad zou meer politieke sturing moeten geven aan strategische thema’s, het beheer van de buitengrenzen, het adresseren van tekortkomingen en effectueren van crisismanagement binnen het Schengengebied. Concreet stelde het Voorzitterschap voor om op 3 maart a.s. een eerste Schengenraad te organiseren. Deze zou dan aansluiten op de formele JBZ-Raad van 3 en 4 maart.

De lidstaten verwelkomden in algemene termen het Franse voorstel voor oprichting van een Schengenraad. Wel werd er verschillend gedacht over de focus van deze Raad. Enkele lidstaten spraken steun uit voor een meer strategische discussie in deze Raad, anderen benadrukten daarbij het belang van aandacht voor extra maatregelen aan de buitengrenzen. Een groot deel van de lidstaten gaf aan het nieuwe gremium ook te willen gebruiken voor de gewenste voortgang ten aanzien van wetgeving, zoals de Schengengrenscode. Een voorstel van de Commissie om ook Frontex te betrekken werd eveneens door een groot deel van de lidstaten gesteund.

Zoals reeds met uw Kamer gedeeld kan het kabinet het voorstel voor een Schengenraad steunen.3 Namens Nederland is benadrukt dat in de Schengenraad vooral politieke aandacht zou moeten zijn voor tekortkomingen binnen het Schengengebied, zoals grootschalige secundaire migratiestromen en gebrekkige implementatie van het Schengenacquis. Het rapport over de Staat van Schengen dat de Commissie dit jaar zal uitbrengen kan een nuttige basis zijn voor discussie. Voorts is benadrukt dat in de Schengenraad ook gewerkt zal moeten worden aan de voorliggende wetsvoorstellen. Daarbij dient aandacht te zijn voor het verstevigen van de buitengrenzen, het voorkomen van secundaire migratiestromen en het verbeteren van informatie-uitwisseling tussen rechtshandhavingsinstanties in het kader van grensoverschrijdende criminaliteitsbestrijding.

Tijdens het tweeminutendebat op 2 februari jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 45, Tweeminutendebat over de informele JBZ-raad d.d. 3–4 februari 2022) over de JBZ-Raad van 3 en 4 februari zegde de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid uw Kamer toe te informeren over de kabinetsinzet ten behoeve van de lopende onderhandelingen over het voorstel tot herziening van de Schengengrenscode in Brussel, in het bijzonder in de Raadswerkgroepen. Uw Kamer heeft reeds een BNC-fiche over dit voorstel ontvangen (2022Z02081). In het fiche wordt uitgebreid de kabinetsinzet ten aanzien van het voorstel uiteengezet. Dit fiche is de inzet van het kabinet gedurende de gehele onderhandelingsperiode en dus ook tijdens besprekingen in gremia als de Raden- en Raadswerkgroepen. Over het voorstel tot wijziging van de Schengengrenscode is in Brussel reeds in Raadsverband op ambtelijk niveau gesproken voordat uw Kamer het BNC-fiche ontving. In deze besprekingen heeft het kabinet daarom zoals gebruikelijk steeds een voorlopige positie ingenomen waarbij het een studievoorbehoud plaatste bij het voorstel. Over het voorstel voor een Verordening Aanpak instrumentalisering op het gebied van migratie en asiel, die de Commissie gelijktijdig met de Schengengrenscode presenteerde, is nog niet in Raadsverband gesproken. Het kabinet spant zich ervoor in uw Kamer zo goed mogelijk te informeren over de stand van zaken van onderhandelingen over Europese wetsvoorstellen in de geannoteerde agenda’s en verslagen voor JBZ-Raden, alsook in de kwartaalrapportage4. Hierin wordt een update per wetsvoorstel gegeven en wordt ook de stand van zaken in Raadswerkgroepen samengevat, indien relevant.

Over de lopende onderhandelingen over de Schengengrenscode kan het volgende worden toegelicht. Zoals eerder aan uw Kamer toegelicht wenst het Franse Voorzitterschap vaart te maken met de behandeling van het voorstel tot herziening van de Schengengrenscode en is op ambtelijk niveau in Raadsverband een eerste lezing van het voorstel afgerond. Tijdens deze ambtelijke besprekingen is met name ingegaan op de technische details van het voorstel en de praktische uitvoering van de voorstellen. Zo werd de Commissie gevraagd naar een nadere toelichting over de werking van procedures, uitten lidstaten hun zorgen over de verzwaring van administratieve lasten en stelden zij diverse vragen over gebruikte definities en de beoogde betekenis van bepaalde terminologie. Veel lidstaten maakten -net als Nederland- bij hun opmerkingen en vragen een studievoorbehoud ten aanzien van hun positie. Een inschatting van het krachtenveld is daarom lastig te geven. Na deze eerste ronde zal het Franse Voorzitterschap naar verwachting op korte termijn een compromisvoorstel presenteren waarover op ambtelijk niveau doorgesproken wordt. Het is gezien de Franse ambitie goed mogelijk dat ook tijdens de eerste Schengenraad aandacht aan het voorstel besteed wordt. Indien dat het geval is wordt uw Kamer in de geannoteerde agenda voor deze Raad (die samenvalt met de JBZ-Raad) over de Nederlandse inzet geïnformeerd.

3. Toekomst van civiele bescherming in Europa met het oog op klimaatverandering

= discussie

Het Voorzitterschap en de Europese Commissie (hierna: Commissie) brachten in hun interventies het belang van de toekomst van civiele bescherming met het oog op de gevolgen van klimaatverandering aan de orde. Beiden stelden dat het afgelopen jaar veel aanvragen voor civiele bescherming zijn gedaan en dat de invloed van klimaatverandering evident is. De Commissie onderstreepte hierbij dat het van belang is om meer in te zetten op risicoanalyses, met een belangrijke rol voor de lidstaten, en planning en dat uitbreiding van de responscapaciteiten noodzakelijk is.

De lidstaten spraken brede steun uit voor het bezien van civiele bescherming in het licht van de incidenten veroorzaakt door klimaatverandering. Een aantal lidstaten onderschreef het belang van betere kennisdeling en samenwerking tussen de lidstaten waarbij werd opgemerkt dat civiele bescherming een nationale verantwoordelijkheid blijft, maar dat samenwerking en kennisdeling de respons kan versnellen en versterken. Het Europees Parlement (EP) noemde deze versterkte samenwerking een goede uitdrukking van de onderlinge solidariteit.

Meerdere lidstaten en het EP onderschreven ook het belang van het vergroten van het aantal beschikbare capaciteiten. Hierbij riepen enkele lidstaten ook op tot het volledig in kaart brengen van de capaciteiten die beschikbaar zijn zodat ze beter kunnen worden benut. Voorts was aandacht voor het vergroten van het bewustzijn van de risico’s van klimaatverandering bij de overheden, maar ook bij de burgers. De Commissie sloot hierbij aan door te stellen dat moet worden ingezet op anticipatie, gereedheid en respons. Het Voorzitterschap werkt op dit moment aan Raadsconclusies. Hierbij zal ook aandacht zijn voor het betrekken van de burgers bij het voorbereiden op en bestrijden van de gevolgen van klimaatverandering.

4. Werklunch: bestrijding van terrorisme en radicalisering

= discussie

Tijdens de werklunch voorzag de Franse islamoloog Gilles Kepel (verbonden aan de Universiteit Paris Science et Lettres en voornaam adviseur van de Franse regering over terrorisme) de Raad van zijn analyse over het islamitisch extremisme in Europa. Hij behandelde de verschillende fases sinds het begin van de strijd in Afghanistan. Europa staat volgens Kepel in de huidige fase voor de ingewikkelde opgave om op te treden tegen eenlingen die misdrijven kunnen plegen vanuit een extremistisch gedachtegoed, niet meer zozeer tegen de klassieke organisaties als ISIS. De verspreiding van gedachtegoed via internet en het feit dat het om individuen gaat maakt het moeilijk om hier tegen op te treden. Tegelijkertijd is dit des te meer van belang omdat het algemene gevoel van onveiligheid dat uit deze dreiging voortkomt juist rechts-extremistenpolitiek in de kaart speelt. Frankrijk benoemde haar nationale beleid op dit terrein.

In reactie op de analyse van Kepel onderstreepte de EU-contraterrorismecoördinator (EU CTC) Ilkka Salmi het belang van preventie van radicalisering, de samenhang en coördinatie van de reactie en het voorkomen van buitenlandse inmenging/financiering met inachtneming van fundamentele rechten. Daarbij benadrukte de EU CTC dat het contraterrorisme-actieplan van de EU de zorgen van Kepel ook adresseert.

EU-Commissaris van Binnenlandse Zaken Ylva Johansson uitte desgevraagd haar zorgen over EU-financiering van jongerenorganisaties waarbij radicalisering een risico is. Rechts-extremisten en islamitische extremisten lijken hierbij hetzelfde doel te hebben: radicalisering van bevolkingsgroepen. De Commissie poogt hier tegen op te treden. In reactie hierop onderstreepte een aantal lidstaten de toenemende dreiging van extreemrechts waarin zij ook een uitdaging en een noodzaak zien voor de EU om op te reageren.

Nederland informeerde de Raad over de repatriëring van de vijf vrouwen en elf kinderen op de dag van de JBZ-Raad om straffeloosheid van deze vrouwen te voorkomen. Hierbij is de bekende procedure gevolgd waarbij de vrouwen bij aankomst direct worden gearresteerd. Nederland onderstreepte hierbij dat het van belang blijft samen te blijven kijken naar de mogelijkheden voor berechting in de regio. Een enkele lidstaat riep vervolgens op om ook in Europees verband meer concreet te kijken wat te doen met daders nadat zij hun straffen hebben uitgezeten.

5. Pact op asiel en migratie

= discussie

Het Franse Voorzitterschap gaf een toelichting op het discussiestuk dat vlak voorafgaand aan de bijeenkomst was verspreid. Doel van dit stuk was om het gesprek over de eerste stap van de geleidelijke aanpak van het Franse Voorzitterschap op gang te brengen. Essentie van het voorliggende voorstel is dat gedurende een experimentele fase stappen worden gezet op betere screening en registratie aan de EU-buitengrenzen en tegelijkertijd lidstaten worden ontlast door middel van een flexibel solidariteitsmechanisme. Die solidariteit kan uit diverse vormen bestaan, deelname aan herplaatsing is gewenst, maar vrijwillig. Flankerende maatregelen in het voorstel zien op effectievere samenwerking met derde landen met het oog op terugkeer van migranten zonder verblijfstitel en beter functioneren Dublinsysteem.

Alle lidstaten spraken steun uit voor de stap-voor-stapaanpak die het Frans Voorzitterschap uiteenzette waarbij aandacht werd gevraagd voor een goede balans tussen verantwoordelijkheid en solidariteit. Er was eensgezindheid over mogelijke extra inspanningen op de externe dimensie van migratie waaronder het gezamenlijk optrekken richting derde landen om terugkeersamenwerking te verbeteren. Over vormen van solidariteit als onderdeel van de aanpak liepen de standpunten van de lidstaten echter langs de bekende lijnen uiteen. Een groep lidstaten benadrukte dat er in het kader van solidariteit ook voldoende aandacht moet zijn voor de migratiedruk in bestemmingslanden van secundaire migratiestromen. Ook gaf een aantal lidstaten nadrukkelijk aan de andere solidariteitsopties naast relocatie op tafel willen te houden. Verder wenste een groep lidstaten de voorgestelde stappen ten aanzien van screening en Eurodac aan te scherpen.

Nederland steunde in zijn inbreng de inspanningen van het Franse Voorzitterschap en stelde dat het van groot belang is om te komen tot een humaan en effectief gezamenlijk Europees asielsysteem. Het kabinet heeft onderstreept dat structurele Europese verbeteringen en structurele solidariteit hand in hand moeten gaan in een situatie waarin alle lidstaten verantwoordelijkheid nemen. In de eerste fase zijn prioriteiten voor het kabinet een betere screening en registratie aan de EU-buitengrenzen en een verbetering van het functioneren van het Dublinsysteem. Daarbij dient oog te zijn voor de balans tussen verantwoordelijkheid en solidariteit in elke voorgestelde stap.

Het Franse Voorzitterschap is voornemens de ideeën verder uit te werken in een concreter voorstel waarin ook het vrijwillige relocatiemechanisme nader wordt uitgewerkt alsmede de (financiële) bijdragen van de lidstaten die niet aan het mechanisme deelnemen. Het Voorzitterschap streeft ernaar dit voorstel te bespreken tijdens de eerstvolgende JBZ-Raad in maart a.s. In de geannoteerde agenda voor deze Raad zal het kabinet uw Kamer nader informeren.

II. Justitie, Grondrechten en Burgerschap

1. Bestrijding van haatzaaien

= discussie

De Raad begon met een video waarin alle Ministers van Justitie lieten zien hoe zij aandacht hebben besteed aan Holocaust Remembrance Day. Dit als opmaat naar de discussie over het voorstel om de lijst van artikel 83, lid 1, VWEU uit te breiden met haatmisdrijven en haatzaaiende uitlatingen (hate crime hate speech). Het Voorzitterschap lichtte toe dat een voorstel van de Commissie moet worden gezien als aanvulling op de regelgeving zonder de vrijheid van meningsuiting onnodig aan banden te leggen.

EU-Commissaris van Justitie Didier Reynders verwees naar de mededeling van eind vorig jaar om lijst van Eurocrimes uit te breiden.5 Het kabinet heeft uw Kamer hierover met het gebruikelijke BNC-fiche geïnformeerd.6 Reynders lichtte toe dat het nodig is om artikel 83, lid 1, VWEU aan te passen ter bescherming van existentiële vrijheden. Haatzaaiende uitlatingen (en haatmisdrijven) vormen een bedreiging voor de cohesie van de Europese maatschappij. Reynders stelde dat de EU alles moet doen om hier tegen op te treden, ook via andere instrumenten zoals de Digital Services Act (DSA) waarmee de onlineverspreiding van haat kan worden tegengegaan.

Het EU-grondrechtenagentschap Fundamental Rights Agency (FRA) stelde dat haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven fors toenemen en onderstreepte dat geen Europeesrechtelijke bezwaren bestaan tegen het aanmerken van deze misdrijven als EU-crimes. Het Hof van Justitie erkent deze vormen van criminaliteit als misdrijven.

Er was brede steun van de lidstaten voor het aanpassen van artikel 83, lid 1, WVEU, waarbij de insteek van de verschillende lidstaten verschilt. Enkele lidstaten zijn ook op nationaal niveau bezig met bijvoorbeeld wetgeving om onlineplatformen aan te zetten tot actieve bestrijding van de verspreiding. Een aantal lidstaten gaf een studievoorbehoud aan ten aanzien van het proces of het gekozen instrumentarium. Het proces is ingericht dat op voorwaarde dat met eenparigheid van stemmen wordt ingestemd met het toevoegen van haatzaaien en haatmisdrijven aan artikel 83, lid 1, VWEU en het Europees Parlement het voorstel goedkeurt de Commissie op grond van dit artikel voorstellen voor richtlijnen kan doen die bijvoorbeeld kunnen zien op de precieze definitie van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven of minimale maximumstraffen.

Een aantal kritische lidstaten onderschreven het belang van bestrijding van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven maar gaven de nodige voorbehouden over subsidiariteit of meerwaarde ten opzichte van het huidige instrumentarium. Voorts was er een brede groep lidstaten die naast voortgang op dit dossier aandrongen op het belang van spoedige aanname van de voorstellen van de DSA, de e-evidenceverordening en het belang van de Boedapestconventie om bij te dragen aan een effectieve bestrijding. De DSA en de e-evidenceverordening moeten ook worden ingezet om platformen aan te zetten tot actie.

Nederland bracht in dat het wil blijven werken aan een Europa dat diversiteit bevordert en de fundamentele rechten van de Europese burgers beschermt en sprak daarom steun uit voor het opnemen van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven in de lijst van EU-crimes. Nederland sloot zich aan bij een aantal andere lidstaten dat strafrecht niet het enige antwoord is in het tegengaan van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven en vroeg aandacht voor preventieve maatregelen, het verwijderen van illegale content en rapportageverplichtingen. Diverse lidstaten onderschreven dit.

Het EP steunt de uitbreiding van het artikel en zal daar als medewetgever ook actief op inzetten. Verder riep het EP op om ook de slachtoffers in het oog te houden en stelde het dat onlineplatforms meer moeten doen om verspreiding te voorkomen en daartoe met regelgeving toe moeten worden aangezet zonder dat de vrijheid van meningsuiting geweld aan wordt gedaan.

Het Voorzitterschap constateerde dat elke lidstaat voorstander is van een stevige aanpak van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven, maar onderkende dat er nog lidstaten zijn met vragen over subsidiariteit en dat wordt gepleit voor meer preventie en voor een goede balans met vrijheid van meningsuiting.

Na de discussie tussen de lidstaten, de Commissie en het EP was ruimte voor een gedachtewisseling met de Parijse openbaar aanklager, Google en Meta. Deze discussie richtte zich vooral op de inspanningen van de social mediaplatforms. De Commissie stelde tevreden te zijn over de bestaande vrijwillige samenwerking met de platformen, maar onderstreepte ook de noodzaak om met meer verplichtende regelgeving te komen en om goede trans-Atlantische afspraken te maken. De Parijse openbaar aanklager onderschreef dit laatste punt en riep op tot het versterken van de Europese aanpak. Het Voorzitterschap vulde hier op aan dat, naast de vrijwillige medewerking, regelgeving nodig is om over dezelfde instrumenten te kunnen beschikken als waarover rechtshandhaving in de fysieke wereld beschikt.

Google en Meta lichtten toe wat zij doen om haatzaaiende inhoud te voorkomen, maar riepen beiden ook op tot snelle harmonisatie van de regelgeving, bijvoorbeeld voor e-evidence. Dit kan bijdragen aan meer eenduidige verzoeken van rechtshandhavende instanties wat snellere reacties daarop van de platforms mogelijk maakt.

2. Werklunch: mechanismen om het publiek te informeren in geval van kinderontvoeringen

= discussie

Het Voorzitterschap wil de discussie gebruiken om te inventariseren wat de behoefte is voor het coördineren van alerteringsmechanismen bij kindontvoeringen. Zeventien EU-lidstaten hebben een eigen mechanisme. Het Voorzitterschap ziet graag dat deze systemen worden gecoördineerd zodat alle bestaande systemen worden geactiveerd als een ontvoerd kind de grens wordt over genomen. De Commissie stelde dat de mogelijkheid hiervoor technisch moet worden onderzocht.

Een grote meerderheid van de lidstaten onderschreef vanzelfsprekend het belang om zo effectief mogelijk op te treden bij kindontvoering en daarvoor de samenwerking en coördinatie te verstevigingen. Niet alle lidstaten kennen de problematiek in dezelfde mate, daarentegen werd het maken van afspraken bij grensoverschrijdende gevallen breed onderkend. Een aantal lidstaten stelde voor om dit in de vorm van een platform te doen en nationale contactpunten aan te stellen. Een enkele lidstaat opperde een uniform systeem, maar dat werd niet breed gedragen.

De Commissie benadrukte dat sprake kan zijn van verschillende scenario’s bij ontvoerde kinderen waardoor de manier waarop wordt opgetreden per geval kan verschillen. De Commissie ziet in dit kader vooral de politiesamenwerking als het juiste raamwerk voor gezamenlijke actie en moedigt hierbij grensoverschrijdende informatiedeling aan. Een aantal lidstaten sloot zich hierbij aan en noemde de samenwerking met Europol en in het kader van het Schengeninformatiesysteem (SIS). Ook het EP (LIBE-commissie) onderstreepte het belang van SIS en de interoperabiliteit van systemen en stelde dat het vooral zaak is van betere implementatie van de bestaande systemen. De EP-commissie Juridische Zaken onderstreepte dat betere samenwerking niet per definitie op basis van regelgeving hoeft.

Het Voorzitterschap concludeerde dat verdere uitwerking van de mogelijke samenwerking op expertniveau dient te gebeuren. De Commissie voegde hier nog aan toe dat ook moet worden gekeken naar het informeren van het publiek, wat niet is gerelateerd aan de EU-systemen.

3. Erkenning van ouderschap binnen de EU

= discussie

Het Voorzitterschap introduceerde de discussie met verschillende voorbeelden waar kinderen tegenaan kunnen lopen als hun gezin niet wordt erkend en stelde dat kinderen hierdoor fundamentele rechten wordt ontnomen, bijvoorbeeld bij noodzakelijke geneeskundige hulp. De Commissie is voornemens een voorstel te doen voor een ouderschapsverordening ten behoeve van de wederzijdse erkenning van ouderschap binnen de EU. De Commissie vulde de introductie aan met andere voorbeelden en stelde dat het vrije verkeer van personen voor deze kinderen op deze manier wordt beperkt en het erkennen van alle vormen van ouderschap zodoende een internationaal rechtelijk belang kent.

De Commissie anticipeerde in haar interventie op mogelijke kritiek op het Europese voorstel door te stellen dat het de Commissie vooral gaat om het borgen van de rechten van ieder kind, niet om te bepalen op welke manier lidstaten hun familierecht inrichten. Alle lidstaten onderkenden dat het belang van de kinderen voorop staat, wat dit in de praktijk betekent verschilde bij een klein aantal lidstaten. Voortkomend uit de bekende posities in bepaalde lidstaten rond de acceptatie van regenboogouderschap konden deze lidstaten zich niet vinden in een wetgevend voorstel. Een enkele lidstaat vroeg respect voor hun minderheidsstandpunt ten aanzien van Europese waarden.

De overgrote meerderheid van lidstaten onderschreef echter het belang van regelgeving voor wederzijdse erkenning van ouderschap als uiting van de grondrechten van EU-burgers, maar onderstreepte ook de complexiteit die dit met zich mee brengt. Een enkele lidstaat stelde hierbij dat de erkenning van gerechtelijke uitspraken geen aanpassing van het familierecht vereist. Een aantal lidstaten stelde voorts dat ook niet-wetgevende initiatieven op Europees niveau de bescherming van het belang van de kinderen verder moet versterken.

Een aantal lidstaten benadrukte dat erkenning van ouderschap een zaak van mensenrechten is. Nederland onderstreepte in dat kader dat het initiatief van de Commissie ook een belangrijke reflectie is van de Europese waarden van gelijkheid en noodzakelijk is in een tijd waarin familiestructuren veranderen en waarin de mobiliteit van Europese burgers hoog is. Dit maakt ook dat dit nationaal beleid overstijgt en dus om Europese actie vraagt.

De Commissie reageerde op de lidstaten door toe te lichten dat het initiatief zal bouwen op wetgevende en niet-wetgevende instrumenten die de belangen van de kinderen van regenboogouders moeten beschermen. De Commissie stelde hierbij dat het gaat om de rechten van een omvangrijke groep.


  1. Kamerstuk 32 317, nr. 734.↩︎

  2. Zie bijvoorbeeld: https://twitter.com/EmmanuelMacron/status/1488979537358581766?s=20&t=CTha2qAgywA5N9FnIGaLhg↩︎

  3. Kamerstuk 32 317, nr. 738.↩︎

  4. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl↩︎

  5. (COM (2021) 777.↩︎

  6. 2022Z02079.↩︎