[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

35869, eindtekst

Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter bevordering van innovatie van verschillende onderwerpen in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering (Innovatiewet Strafvordering)

Eindtekst

Nummer: 2022D06653, datum: 2022-02-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2021Z11708:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)




De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

15 februari 2022



	Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter bevordering van
innovatie van verschillende onderwerpen in het kader van de
modernisering van het Wetboek van Strafvordering (Innovatiewet
Strafvordering)







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



		Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden,
Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: 

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het huidige
Wetboek van Strafvordering te wijzigen ter bevordering van innovatie van
verschillende onderwerpen in het kader van de modernisering van het
Wetboek van Strafvordering; 

	Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Titel X van het vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering komt te
luiden:

TITEL X. INNOVATIE VAN VERSCHILLENDE ONDERWERPEN 

EERSTE AFDELING. PREJUDICIËLE PROCEDURE BIJ DE HOGE RAAD

Artikel 553

1. De rechter kan ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie
of op verzoek van een betrokken procespartij de Hoge Raad een
rechtsvraag stellen ter beantwoording bij wijze van prejudiciële
beslissing, indien een antwoord op deze vraag nodig is om te beslissen
en aan de beantwoording van deze vraag bijzonder gewicht kan worden
toegekend, gelet op het met de vraag gemoeide zaaksoverstijgend belang.

2. Voordat de rechter de vraag stelt, worden de betrokken procespartijen
in de gelegenheid gesteld een standpunt in te nemen over het voornemen
om een vraag te stellen, alsmede over de inhoud van de te stellen vraag.

3. De beslissing waarbij de vraag wordt gesteld, vermeldt de relevante
feitelijke en juridische context en de standpunten die door de betrokken
procespartijen zijn ingenomen. Tevens bevat de beslissing een motivering
dat met de beantwoording van de vraag wordt voldaan aan het eerste lid.

4. De griffier stelt de beslissing zo spoedig mogelijk ter kennis van de
Hoge Raad.

Artikel 554

1. Tenzij de Hoge Raad, gehoord de procureur-generaal bij de Hoge Raad,
meteen beslist om af te zien van beantwoording van de vraag, stelt hij
het openbaar ministerie en de raadsman of advocaat van de betrokken
procespartij in de gelegenheid om opmerkingen te maken.

2. De Hoge Raad kan bepalen dat ook derden, door tussenkomst van een
advocaat, binnen een daartoe te bepalen termijn in de gelegenheid worden
gesteld om opmerkingen te maken. De aankondiging hiervan geschiedt op
een door de Hoge Raad te bepalen wijze.

3. Na het verstrijken van de termijn voor het maken van opmerkingen,
neemt de procureur-generaal bij de Hoge Raad conclusie. Het openbaar
ministerie en de raadsman of advocaat van de betrokken procespartij
kunnen nadat zij in kennis zijn gesteld van de conclusie hun opmerkingen
daarbij aan de Hoge Raad ter kennis brengen.

4. De griffier van de Hoge Raad stelt de betrokken procespartijen in
kennis van de ingekomen opmerkingen van de overige betrokken
procespartijen en derden, alsmede van de conclusie van de
procureur-generaal.

5. De Hoge Raad bepaalt binnen welke termijn en op welke wijze de
processtukken en opmerkingen aan de Hoge Raad worden verstrekt.

Artikel 555

1. Nadat de procureur-generaal bij de Hoge Raad conclusie heeft genomen,
bepaalt de Hoge Raad de dag waarop hij zal beslissen.

2. De Hoge Raad ziet af van beantwoording indien hij oordeelt dat de
vraag zich niet voor beantwoording bij wijze van prejudiciële
beslissing leent of de vraag van onvoldoende gewicht is om beantwoording
te rechtvaardigen. De Hoge Raad kan zich bij de vermelding van de
gronden van zijn beslissing beperken tot dit oordeel.

3. Indien het antwoord op de vraag, nadat deze is gesteld, niet meer
nodig is voor de beslissing van de rechter kan de Hoge Raad, indien hem
dat geraden voorkomt, de vraag desondanks beantwoorden.

4. De griffier van de Hoge Raad stelt de rechter die de vraag heeft
gesteld en de betrokken procespartijen in kennis van de beslissing. De
griffier van de Hoge Raad stelt de rechter die de vraag heeft gesteld
eveneens in kennis van de conclusie van de procureur-generaal en de in
artikel 554, vierde lid, bedoelde opmerkingen.

5. Tenzij het antwoord op de vraag niet meer nodig is om te beslissen,
beslist de rechter, nadat hij de betrokken procespartijen in de
gelegenheid heeft gesteld zich over de uitspraak van de Hoge Raad een
standpunt in te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.

TWEEDE AFDELING. VASTLEGGEN EN KENNISNEMEN VAN GEGEVENS NA
INBESLAGNEMING

Artikel 556

1. In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in
geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67,
eerste lid, kan de officier van justitie, na een daartoe verkregen
machtiging van de rechter-commissaris, na inbeslagneming van een
geautomatiseerd werk, in het belang van het onderzoek bevelen dat een
opsporingsambtenaar kennisneemt van gegevens of gegevens vastlegt die
gedurende een periode van drie dagen na inbeslagneming zijn opgeslagen
op het geautomatiseerd werk. De officier van justitie kan dit bevel
geven tot uiterlijk drie dagen na de inbeslagneming.

2. De officier van justitie kan, ook in het geval hij in de drie dagen
na de inbeslagneming van het geautomatiseerd werk nog geen bevel heeft
gegeven, na een daartoe verkregen machtiging van de rechter-commissaris
en indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, bevelen dat
een opsporingsambtenaar kennisneemt van gegevens of gegevens vastlegt
die gedurende een periode van ten hoogste drie maanden na de
inbeslagneming zijn opgeslagen op het geautomatiseerd werk.

3. Het bevel, bedoeld in het tweede lid, kan na een daartoe verkregen
machtiging van de rechter-commissaris en indien het belang van het
onderzoek dit dringend vordert, telkens verlengd worden door de officier
van justitie voor een periode van ten hoogste drie maanden, tot een
periode van in totaal zes maanden.

4. Het bevel is schriftelijk en vermeldt:

a. het strafbaar feit en indien bekend de naam of anders een zo
nauwkeurig mogelijke aanduiding van de verdachte;

b. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden,
bedoeld in het eerste lid zijn vervuld;

c. de naam of een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de gebruiker
van het inbeslaggenomen geautomatiseerd werk;

d. het soort geautomatiseerd werk;

e. de wijze waarop aan het bevel uitvoering wordt gegeven, en

f. de geldigheidsduur van het bevel.

5. Bij dringende noodzaak kan het bevel mondeling worden gegeven. De
officier van justitie stelt in dat geval het bevel binnen drie dagen op
schrift.

6. De machtiging van de rechter-commissaris wordt op vordering van de
officier van justitie verleend en is schriftelijk. Bij dringende
noodzaak kan de machtiging mondeling worden gegeven. De
rechter-commissaris stelt in dat geval de machtiging binnen drie dagen
op schrift.

7. De artikelen 125k, 125l en 125n zijn van overeenkomstige toepassing.

8. Het bevel van de officier van justitie wordt beëindigd indien het
beslag van een geautomatiseerd werk wordt beëindigd op grond van
artikel 116, eerste lid.

Artikel 557 

1. In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in
geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67,
eerste lid, kan de officier van justitie, na een daartoe verkregen
machtiging van de rechter-commissaris, na inbeslagneming van een
geautomatiseerd werk, in het belang van het onderzoek bevelen dat een
opsporingsambtenaar in een elders aanwezig geautomatiseerd werk
onderzoek doet naar gegevens die ten tijde van de inbeslagneming waren
opgeslagen of gedurende een periode van drie dagen na de inbeslagneming
zijn opgeslagen op dat elders aanwezige geautomatiseerd werk en die
redelijkerwijs nodig zijn om de waarheid aan de dag te brengen. Worden
dergelijke gegevens aangetroffen, dan kunnen zij worden vastgelegd. De
officier van justitie kan dit bevel geven tot uiterlijk drie dagen na de
inbeslagneming.

2. De officier van justitie kan, ook in het geval hij in de drie dagen
na de inbeslagneming van het geautomatiseerd werk nog geen bevel heeft
gegeven, na een daartoe verkregen machtiging van de rechter-commissaris
en indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, bevelen dat
een opsporingsambtenaar het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, doet
naar gegevens die ten tijde van de inbeslagneming waren opgeslagen of
die gedurende een periode van ten hoogste drie maanden na de
inbeslagneming zijn opgeslagen op dat elders aanwezige geautomatiseerd
werk.

3. Het bevel, bedoeld in het tweede lid, kan na een daartoe verkregen
machtiging van de rechter-commissaris en indien het belang van het
onderzoek dit dringend vordert, door de officier van justitie telkens
verlengd worden voor een periode van ten hoogste drie maanden, tot een
periode van in totaal zes maanden.

4. Het onderzoek naar gegevens in een elders aanwezig geautomatiseerd
werk reikt niet verder dan voor zover de gebruiker van het
inbeslaggenomen geautomatiseerd werk, met toestemming van de
rechthebbende tot het elders aanwezige geautomatiseerd werk, daartoe
toegang heeft.

5. Artikel 556, vierde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige
toepassing.

Artikel 558

In geval een inbeslaggenomen geautomatiseerd werk biometrisch is
beveiligd of de gegevens biometrisch zijn versleuteld in de vorm van een
vingerafdruk of een opname van de iris of het gezicht, kan de officier
van justitie bevelen dat de opsporingsambtenaar deze beveiliging of
versleuteling ongedaan maakt. De opsporingsambtenaar kan ter uitvoering
van dat bevel tegen de wil van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat
hij deze beveiliging of versleuteling ongedaan kan maken, de maatregelen
treffen die daartoe redelijkerwijs noodzakelijk zijn.

DERDE AFDELING. OPNAMEN VAN BEELD, GELUID OF BEELD EN GELUID ALS
ONDERDEEL VAN DE VERSLAGLEGGING EN ALS WETTIG BEWIJSMIDDEL

§ 1 Algemene bepaling

Artikel 559

Artikel 138c is niet van toepassing op een verkort proces-verbaal van de
terechtzitting als bedoeld in deze afdeling. 

§ 2 Verslaglegging door opsporingsambtenaren

Artikel 560

1. In afwijking van artikel 152, eerste lid, kunnen opsporingsambtenaren
het opmaken van proces-verbaal onder verantwoordelijkheid van het
openbaar ministerie uitstellen indien op een opname van beeld, geluid,
of beeld en geluid is vastgelegd wat door hen tot opsporing is verricht
of bevonden.

2. In geval het opmaken van proces-verbaal is uitgesteld, vermelden
opsporingsambtenaren in een verkort proces-verbaal dat door hen tot
opsporing is verricht of bevonden wat op de opname van beeld, geluid, of
beeld en geluid is vastgelegd.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld over de inhoud van een verkort proces-verbaal.

§ 3. Behandeling van de zaak door de rechtbank

Artikel 561

In aanvulling op artikel 258, tweede lid, kan de voorzitter van de
rechtbank ter voorbereiding van de terechtzitting bevelen dat van
hetgeen met toepassing van artikel 560 op een opname van beeld, geluid,
of beeld en geluid is vastgelegd alsnog volledig proces-verbaal wordt
opgemaakt.

Artikel 562

De rechtbank kan bepalen dat van het onderzoek op de terechtzitting een
opname van geluid of beeld en geluid wordt gemaakt. De voorzitter doet
daarvan mededeling.

Artikel 563

Na aanvang van het onderzoek op de terechtzitting kan de rechtbank
bevelen dat van hetgeen met toepassing van artikel 560 op een opname van
beeld, geluid, of beeld en geluid is vastgelegd alsnog volledig
proces-verbaal wordt opgemaakt.

Artikel 564

In geval van schorsing van het onderzoek op de terechtzitting
overeenkomstig artikel 281, eerste lid, kan, in afwijking van het vierde
lid van dat artikel, bij instemming van de officier van justitie en de
verdachte artikel 566 worden toegepast. In dat geval wordt de opname van
geluid of beeld en geluid voorafgaand aan de hervatting van het
onderzoek bij de processtukken gevoegd.

Artikel 565

1. Artikel 301 is van overeenkomstige toepassing op opnamen van beeld,
geluid of beeld en geluid, met dien verstande dat daar waar wordt
gesproken van de voorlezing van stukken, daaronder wordt verstaan het
vertonen of ten gehore brengen van die opnamen.

2. Artikel 331, eerste lid, is van toepassing.

Artikel 566

1. In het geval een opname van geluid of beeld en geluid is gemaakt van
het onderzoek op de terechtzitting, kan de voorzitter bepalen dat in
afwijking van artikel 326 een verkort proces-verbaal van de
terechtzitting wordt opgemaakt. In dat geval wordt de opname bij de
processtukken gevoegd.

2. Een verkort proces-verbaal van de terechtzitting bevat in ieder
geval:

a. de namen van de rechters en van de griffier;

b. de uitspraken die niet in het vonnis zijn opgenomen;

c. aantekeningen waarvan opneming door de wet, anders dan door artikel
326, eerste en tweede lid, wordt verlangd; en

d. een summiere weergave van hetgeen op de terechtzitting is
voorgevallen.

3. In geval toepassing is gegeven aan het eerste lid is artikel 327a
niet van toepassing.

4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld over de inhoud van een verkort proces-verbaal van de
terechtzitting.

Artikel 567

In aanvulling op artikel 339, eerste lid, wordt een opname van beeld,
geluid, of beeld en geluid als wettig bewijsmiddel erkend.

§ 4. Behandeling van de zaak in hoger beroep door het gerechtshof

Artikel 568

Indien in eerste aanleg een verkort proces-verbaal van de terechtzitting
overeenkomstig artikel 566 is opgemaakt kan de voorzitter van het
gerechtshof ter voorbereiding van het onderzoek op de terechtzitting in
hoger beroep aan de voorzitter van de rechtbank schriftelijk kennis
geven dat alsnog een volledig proces-verbaal van het onderzoek op de
terechtzitting in eerste aanleg moet worden opgemaakt dat aan de eisen
van artikel 326 voldoet. De voorzitter van de rechtbank zorgt ervoor dat
zo spoedig mogelijk aan dit verzoek wordt voldaan.

Artikel 569

1. In aanvulling op artikel 415 zijn de artikelen 561, 562, 563, 564,
565 en 567 van overeenkomstige toepassing op het rechtsgeding voor het
gerechtshof. Artikel 566 is van overeenkomstige toepassing op het
rechtsgeding voor het gerechtshof tenzij beroep in cassatie is
ingesteld.

2. Ten aanzien van een opname van beeld, geluid, of beeld en geluid is
artikel 417 van overeenkomstige toepassing.

VIERDE AFDELING. BEVOEGDHEDEN VAN DE HULPOFFICIER VAN JUSTITIE

Artikel 570

1. De in de volgende artikelen genoemde bevoegdheden kunnen ook door de
daartoe aangewezen hulpofficier van justitie worden uitgeoefend:

a. artikel 116, derde en vierde lid;

b. artikel 126nb;

c. artikel 126nd, met uitzondering van het zesde lid; 

d. artikel 126ne, met uitzondering van het derde lid;

e. artikel 126ub;

f. artikel 126ud;

g. artikel 126ue, met uitzondering van het derde lid;

h. artikel 126zj;

i. artikel 126zl; en 

j. artikel 126zm, met uitzondering van het derde lid.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over
de aanwijzing van een hulpofficier van justitie.

VIJFDE AFDELING. MEDIATION NA AANVANG VAN HET ONDERZOEK OP DE
TERECHTZITTING

Artikel 571

Onder mediation in een strafzaak wordt verstaan de bemiddeling tussen
verdachte en slachtoffer onder begeleiding van een mediator, waarmee
herstel wordt beoogd en waarbij afspraken voor herstel kunnen worden
vastgelegd in een overeenkomst. Indien afspraken voor herstel zijn
gemaakt houden de officier van justitie en de rechter hiermee rekening
bij de behandeling van de strafzaak.

Artikel 572

1. Na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting kan de rechtbank,
ambtshalve of op vordering van de officier van justitie, onderzoeken of
de zaak in aanmerking komt voor mediation. 

2. Bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, hoort de rechtbank de
officier van justitie, de verdachte, het slachtoffer en de benadeelde
partij, die op de terechtzitting aanwezig zijn.

3. Indien de rechtbank van oordeel is dat de zaak in aanmerking komt
voor mediation beveelt zij de schorsing van het onderzoek overeenkomstig
artikel 281 en bepaalt zij een termijn waarbinnen mediation wordt
beproefd.

Artikel 573

1. Wanneer na de schorsing, bedoeld in artikel 572, derde lid, het
onderzoek ter terechtzitting wordt hervat, onderzoekt de rechtbank de
uitkomst van de mediation. 

2. Indien de mediation tot een positieve uitkomst heeft geleid en de
rechtbank van oordeel is dat de zaak zonder verdere inhoudelijke
behandeling kan worden beëindigd, kan zij verklaren dat de zaak is
geëindigd, tenzij de officier van justitie voortzetting van het
onderzoek vordert of de verdachte of diens raadsman voortzetting van het
onderzoek verzoekt. De rechtbank kan aan de verklaring dat de zaak is
geëindigd bepaalde voorwaarden verbinden en stelt daarbij een termijn
waarbinnen aan de voorwaarden moet worden voldaan. Onder die voorwaarden
worden steeds de bij de mediation gemaakte afspraken opgenomen.

3. De artikelen uit dit wetboek die betrekking hebben op het onderzoek
naar de ontvankelijkheid van de officier van justitie, bedoeld in
artikel 348, alsmede de artikelen uit dit wetboek die betrekking hebben
op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie als
einduitspraak, bedoeld in artikel 349, eerste lid, zijn van
overeenkomstige toepassing ten aanzien van de verklaring dat de zaak is
geëindigd, als bedoeld in het tweede lid.

4. Na de uitspraak houdende een verklaring dat de zaak is geëindigd,
als bedoeld in het tweede lid, kan de verdachte ter zake van hetzelfde
feit niet opnieuw in rechte worden betrokken, behoudens in het geval van
niet-naleving van de aan deze verklaring verbonden voorwaarden binnen de
daarin bepaalde termijn.

5. Het tweede tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing
indien voor aanvang van de terechtzitting afspraken voor herstel zijn
gemaakt.

Artikel 574

In aanvulling op artikel 359, vijfde lid, geeft het vonnis in het
bijzonder rekenschap van de wijze waarop en de mate waarin bij het
bepalen van een straf of maatregel rekening is gehouden met in het kader
van mediation tot stand gekomen afspraken voor herstel.

ZESDE AFDELING. TOEPASSING

Artikel 575

Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een of
meerdere artikelen van deze titel slechts worden toegepast in een of
meerdere arrondissementen en ressorten.

ARTIKEL II

	De Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor
Rechtsbescherming zenden binnen twee jaar nadat een eerste onderdeel van
deze wet in werking is getreden aan beide Kamers van de Staten-Generaal
een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de
praktijk.

ARTIKEL III

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL IV

	1. Titel X van het Vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering
vervalt drie jaar na inwerkingtreding van deze wet of van het eerste
onderdeel van deze wet, tenzij voor die datum een voorstel van wet bij
de Tweede Kamer is ingediend waarbij ten aanzien van Titel X of van een
of meer afdelingen of artikelen daarvan anders wordt bepaald.

	2. Indien een voorstel van wet als bedoeld in het eerste lid wordt
ingetrokken of indien een van de Kamers van de Staten Generaal tot het
niet-aannemen van het voorstel van wet besluit, vervalt Titel X van het
Vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering.

ARTIKEL V

Deze wet wordt aangehaald als: Innovatiewet Strafvordering.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie en Veiligheid,

De Minister voor Rechtsbescherming,

De Minister van Justitie en Veiligheid,

De Minister voor Rechtsbescherming,

 

 

 PAGE    

 PAGE   9