Verslag van een schriftelijk overleg over de voortgang van het internationaal cultuurbeleid (Kamerstuk 31482-113)
Cultuursubsidies
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2022D07026, datum: 2022-02-25, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31482-114).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken (Ooit GroenLinks-PvdA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: R. Konings, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 31482 -114 Cultuursubsidies.
Onderdeel van zaak 2022Z03377:
- Indiener: W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Volgcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (2021-2024)
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
- 2022-03-09 17:20: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-03-10 12:30: Procedurevergadering (hybride) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
- 2022-03-17 14:10: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2021-2022 |
31 482 Cultuursubsidies
Nr. 114 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 25 februari 2022
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 17 november 2021 over de voortgang van het internationaal cultuurbeleid (Kamerstuk 31 482, nr. 113).
De vragen en opmerkingen zijn op 2 december 2021 aan de Minister van Buitenlandse Zaken voorgelegd. Bij brief van 22 februari 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie,
Konings
Inhoudsopgave | blz. | |
I. | Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie | 2 |
II. | Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie | 5 |
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
I. Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voortgang van het internationaal cultuurbeleid 2020 (Kamerstuk 31 482, nr. 113). Zij waarderen de inzet op dit terrein en hebben hierover een aantal vragen.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat het overgebleven budget van 2020 overgeheveld is naar 2021. Om hoeveel budget gaat dit, en hoe zal dit extra budget ingezet worden?
Antwoord van het kabinet:
De posten hebben een totaal bedrag van € 296.000 meegenomen naar 2021. Dat budget is door de posten besteed aan reguliere, soms door COVID-maatregelen uitgestelde projecten in het kader van het Internationaal Cultuur Beleid (ICB). Van de ICB-middelen die via de rijkscultuurfondsen en ondersteunende culturele instellingen beschikbaar waren gesteld in 2020 is circa 50% (€ 4 miljoen) uitgegeven. De overgebleven middelen dienden in 2021 te worden besteed aan de doelen waarvoor zij zijn verstrekt, dus binnen de kaders van het vigerende ICB.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de ratio is achter de verdeling van de financiële middelen over de drie doelstellingen genoemd op pagina 6 van de rapportage. Weerspiegelt de verdeling van het geld ook het belang dat aan ieder van deze doelen wordt toegekend?
Antwoord van het kabinet:
De verdeling van financiële middelen over de drie doelstellingen, alsmede de aandachtsgebieden creatieve industrie en gedeeld cultureel erfgoed (internationale erfgoedsamenwerking), werd bepaald door factoren als beschikbare fondsen, personele capaciteit op de onder de desbetreffende doelstelling vallende posten en de met het ICB te dienen belangen (zoals vraag uit het culturele veld en prioriteiten van buitenlandbeleid).
Deze leden erkennen dat de basis van internationaal cultuurbeleid een sterke cultuursector is. Maar in een wereld waarin veiligheid en rechtvaardigheid steeds meer onder druk staan (doelstelling 2) en de diplomatieke relaties met diverse grootmachten moeizamer zijn (doelstelling 3), lijkt het logisch om een groter deel van het internationaal cultuurbudget aan doelstellingen 2 en 3 te besteden. Deelt het kabinet dit standpunt van de leden van de VVD-fractie?
Antwoord van het kabinet:
Het ICB 2017–2020 is inmiddels opgevolgd door een nieuw vierjarig beleidskader (voor de periode 2021–2024). De eerste en derde doelstelling uit het voorgaande beleid komen daarin met zoveel woorden terug, de tweede is opgevolgd door een doelstelling met een focus op de Sustainable Development Goals (SDG’s). Het beleidskader is voorzien van een budget waarmee recht wordt gedaan aan het evenwicht tussen de drie doelstellingen. Bij de vaststelling van het budget zijn, zoals ook voorheen, zaken als vraag uit het culturele veld, prioriteiten van buitenlandbeleid en de uitvoeringscapaciteit op de posten in overweging genomen.
De leden van de VVD-fractie lezen op pagina 11 en 29 van de rapportage dat 81% van het internationaal cultuurbeleid-budget naar twintig prioriteitslanden gaat. Op basis van welke criteria wordt bepaald welke landen prioriteit hebben en hoeveel budget er naar deze landen gaat?
Antwoord van het kabinet:
Binnen het internationaal cultuurbeleid is bewust gekozen voor focus op een beperkt aantal landen. Die keuze is onderbouwd in het beleidskader ICB 2017–2020 (Kamerstuk 31 482, nr. 97), en voor de nieuwe periode in het beleidskader ICB 2021–2024 (Kamerstuk 31 482, nr. 108). We concentreren het beleid daar waar voldoende vraag is naar samenwerking met Nederland, op landen met artistieke en economische mogelijkheden voor de Nederlandse culturele sector, en waar buitenlandpolitieke prioriteiten en belangen bij elkaar komen. Naarmate het totaal aan belangen groter wordt geacht, wordt een hoger budget toegekend.
Is het kabinet ook van mening dat verschuivende diplomatieke prioriteiten en focus aanleiding zijn om dit budget anders te verdelen? Bijvoorbeeld meer richting landen waar Nederland het grootste belang heeft ten aanzien van veiligheid en welvaart, en waarmee de diplomatieke betrekkingen onder druk staan?
Antwoord van het kabinet:
De verdeling van de budgetten langs de lijnen van de drie doelstellingen in het huidige ICB stelt ons goed in staat om de met het ICB te dienen belangen conform de ambities van het kabinet te dienen. Het huidige beleidskader biedt weliswaar de mogelijkheid in te spelen op veranderende omstandigheden, maar daarvan is sinds de vaststelling van het kader geen sprake.
De VVD-leden vragen hoe het kabinet bepaalt in hoeverre de middelen effectief worden besteed. In hoeverre zijn met het ingezette budget de drie doelstellingen bereikt? Welke subdoelen of prestatie-indicatoren worden daarvoor gebruikt? En welke criteria worden gehanteerd om budget aan een project toe te kennen?
Antwoord van het kabinet:
Zoals toegezegd aan de Tweede Kamer, wordt het internationaal cultuurbeleid 2017–2020 momenteel geëvalueerd. Die evaluatie zal naar verwachting maart van dit jaar worden afgerond en daarna met de Kamer worden gedeeld. De verwachting is dat de evaluatie inzicht zal kunnen geven in de gerealiseerde activiteiten en de resultaten van het beleid.
De bevoegdheid om subsidies al dan niet aan een project toe te kennen, is gedelegeerd aan de posten, rijkscultuurfondsen en instellingen, met inachtneming van de geldende richtlijnen voor uitvoering en beheer. Alle doelen die in het beleidskader staan omschreven – culturele, economische, diplomatieke, sociale, etc. – worden in de afweging over het al dan niet toekennen van middelen betrokken. De prioriteitsposten gaan daarnaast te werk aan de hand van een meerjarenplan, dat in goed overleg met de cultuurfondsen en ondersteunende instellingen wordt opgesteld en waarover gedurende de gehele beleidsperiode regelmatig overleg tussen deze partijen plaatsvindt. In deze plannen, die ook gepubliceerd worden, merken de posten bepaalde thema’s en sectoren als prioritair aan. Aanvragen die aansluiten bij de prioriteitsstelling scoren hoger bij de beoordeling. Een dergelijke aanpak schept duidelijkheid voor aanvragers, brengt focus aan in beleidsuitvoering en geeft richting aan de toekenning van schaarse middelen. Daarnaast verdelen de rijkscultuurfondsen ook ICB-middelen, aan de hand van hun regelingen.
De leden van de VVD-fractie kunnen zich vinden in doel 2: Cultuur en een veilige, rechtvaardige en toekomstbestendige wereld. Wel vragen deze leden zich af waarom er specifiek voor gekozen is om «maatschappelijke vernieuwing en sociale verbinding» te bewerkstelligen in de genoemde vier landen Egypte, Marokko, Rusland en Turkije. Is de inzet van cultuur om maatschappelijke vernieuwing te realiseren in deze landen effectief?
Antwoord van het kabinet:
Binnen het internationaal cultuurbeleid is bewust gekozen voor focus op een beperkt aantal landen. Die keuze is onderbouwd in het beleidskader ICB 2017–2020 (Kamerstuk 31 482, nr. 97). Daarin is voor doelstelling 2 Cultuur en een veilige, rechtvaardige en toekomstbestendige wereld gekozen voor een beperkt aantal landen waar mogelijkheden liggen om bij te dragen aan grotere sociale cohesie en een opener samenleving met meer ruimte voor culturele verschillen. Daarnaast wilde het kabinet in 2016 het wederzijds begrip en vertrouwen tussen de betrokken landen en Nederland versterken. Het ging in eerste instantie om zeven landen rondom Europa: Egypte, Libanon, Mali, Marokko, Palestijnse Gebieden, Turkije en Rusland. Deze keuze was gebaseerd op de relevantie van deze landen voor de hoofddoelstelling alsmede de aanwezige culturele netwerken en ervaring waarop kan worden voortgebouwd. Echter, in reactie op een motie uit de Kamer (Kamerstuk 34 550 VIII, nr. 66) heeft het Kabinet in 2017 (Kamerstuk 31 482, nr. 103) besloten de wijze van uitvoering van de tweede doelstelling van het internationaal cultuurbeleid aan te passen en het aantal landen waarin deze doelstelling ingezet zou worden, te verkleinen. Het kabinet hechtte eraan de programma’s in Egypte, Marokko, Rusland en Turkije uit te voeren omdat deze van groot belang zijn voor de bilaterale relatie met deze landen. Wat betreft de effectiviteit van de inzet van cultuur om maatschappelijke vernieuwing te realiseren verwijs ik u graag naar de evaluatie van het ICB 2017–2020 die de Kamer binnenkort toegezonden zal worden.
De leden van de VVD-fractie hechten veel belang aan doel 3: De inzet van culturele diplomatie. Op pagina 20 van de rapportage wordt vermeld dat ambassades in 2020 beschikten over een budget van € 10.000 tot € 25.000 om cultuur in te zetten voor diplomatieke doelen. Deze leden vragen of dit beperkte budget per ambassade voldoende is, zeker in geval van grote landen waarmee Nederland intensieve of juist moeizame diplomatieke betrekkingen onderhoudt. Ziet het kabinet noodzaak om meer middelen vanuit het internationaal cultuurbudget te alloceren naar doel 3, zodat het maximale budget per ambassade kan worden verhoogd?
Antwoord van het kabinet:
Naast een focus op de 20 landen in het beleidskader ICB 2017–2020, is er een aantal ambassades dat een beperkter budget heeft voor de inzet van culturele diplomatie. Deze inzet is verbonden met de algehele inzet van de ambassade en verbindt cultuur met de HGIS-doelen. De ervaring leert dat het toegekende budget voldoende is en dat dit door de desbetreffende posten, met de beperkte capaciteit die ze hebben, effectief wordt ingezet. Ambassades die in een enkel geval meer budget nodig hebben, kunnen daarin gefaciliteerd worden. Daarmee leveren zij door middel van cultuur een waardevolle bijdrage aan het buitenlandbeleid van Nederland.
Deze publicatie1 van cultuur-uitvoeringsorganisatie Dutch Culture bevat goede voorbeelden uit 2020 op het vlak van culturele diplomatie.
II. Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de rapportage over de voortgang van het internationaal cultuurbeleid. Deze leden hebben nog enkele vragen aan het kabinet.
De leden van de D66-fractie zijn content met de voortgang van het internationaal cultuurbeleid. Deze leden lezen dat de grootste uitgaven voor het internationaal cultuurbeleid in Duitsland, Italië, de Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk en Japan worden gedaan. Kan het kabinet toelichten waarom hier de voornaamste focus ligt? Waarom is deze focus verschillend ten opzichte van vorig jaar?
Antwoord van het kabinet:
Binnen het internationaal cultuurbeleid wordt bewust gekozen voor focus op een beperkt aantal landen. We concentreren het beleid daar waar voldoende vraag is naar samenwerking met Nederland, op landen met artistieke en economische mogelijkheden voor de Nederlandse culturele sector, en waar buitenlandpolitieke prioriteiten en belangen bij elkaar komen. De Verenigde Staten en Duitsland behoorden zowel in 2019 als in 2020 tot de vijf landen met de grootste uitgaven voor het internationaal cultuurbeleid.
In 2019 waren dat in volgorde: de Verenigde Staten, Duitsland, Indonesië, Turkije en Rusland (zie pagina 27 Voortgangsrapportage 2019)2. Deze uitgaven betreffen het gedelegeerde budget via de ambassades in doelstelling 1 en doelstelling 2 landen, de cultuurfondsen, EYE en Het Nieuwe Instituut, de uitvoeringspartners voor internationale erfgoedsamenwerking en is exclusief centraal gefinancierde programma’s. De posten in de ICB-prioriteitslanden beschikken meerjarig over min of meer vaste budgetten. Verschillen ten opzichte van vorig jaar kunnen gelegen zijn in de uitgaven van de cultuurfondsen en ondersteunende instellingen die per jaar kunnen variëren. Ook kunnen belangrijke manifestaties in een land (zoals biënnale, expo, gastlandschap bij film en literatuur, etc.) leiden tot hogere bestedingen dan in de jaren daarvoor of daarna. Tenslotte kan ook de Covid-19 pandemie hebben geleid tot verschillen in uitgaven ten opzichte van 2019 omdat veel grote evenementen werden uitgesteld.
De leden van de D66-fractie achten de overzeese Nederlandse Koninkrijksrelaties van grote waarde op het internationale cultuurbeleid. Hoe denkt het kabinet meer invulling te kunnen geven aan de koninkrijk-brede invulling van het Nederlandse internationaal cultuurbeleid in het Caribische gebied en Latijns-Amerika? Wat voor activiteiten onderneemt de stichting DutchCulture bijvoorbeeld specifiek in deze regio? Is het kabinet het verder eens met deze leden dat Willemstad (behorend tot de Werelderfgoedlijst van UNESCO) een speciale plek verdiend in het Nederlandse internationaal cultuurbeleid? Zo ja, hoe denkt het kabinet plekken zoals deze in het westelijk halfrond verder te kunnen beschermen en de culturele activiteiten daar te bevorderen?
Antwoord van het kabinet:
Het internationaal cultuurbeleid is beleid voor het hele Koninkrijk, inclusief het Caribisch deel van het Koninkrijk. De subsidieregelingen van de zes rijkscultuurfondsen (dus ook die voor het ICB) staan open voor alle Koninkrijksdelen. Het Ministerie van OCW is in gesprek met de rijkscultuurfondsen om de bekendheid en beschikbaarheid van deze middelen in het Caribisch deel van het Koninkrijk te vergroten. De Creative Europe Desk, onderdeel van Dutch Culture, geeft informatie en ondersteunt aanvragen in relatie tot het Europese subsidieprogramma Creative Europe, ook in het Caribisch gebied. Ook brengt DutchCulture cultuurprofessionals uit Suriname, Brazilië en Nederland samen in (digitale) bezoekersprogramma’s en bijeenkomsten, waaronder de serie livecasts Infected Cities3 (2020–2021). Financiële ondersteuning is er voor gezamenlijke projecten op het gebied van erfgoed ook vanuit het zogenaamde Matchingfonds van DutchCulture zoals een nieuw community museum in Diitabiki (Suriname).
Willemstad maakt als Werelderfgoed onderdeel uit van het internationale netwerk van Werelderfgoederen. Er is tussen Nederland en Curaçao op dat vlak ook samenwerking. Curaçao heeft verder regionale samenwerkingsverbanden op het gebied van erfgoed. In andere delen van Latijns-Amerika heeft Nederland via het werelderfgoedfonds Netherlands Fund in Trust de afgelopen jaren ook een aantal projecten ondersteund in Latijns-Amerika. Voorbeelden zijn onderzoek voor de werelderfgoednominatie van Jodensavanne in Suriname, instandhouding van houten erfgoed in het Caribisch gebied en de restauratie van Brimstone Hill Fortress in Saint Kitts and Nevis.
De leden van de D66-fractie kijken verder met grote belangstelling naar de invulling van de digitalisering van cultuur. Zeker door de Covid-19 pandemie achten deze leden het belangrijk dat de focus op deze digitalisering wordt gestimuleerd. Hoe kijkt het kabinet hier tegenaan? Wat wordt er momenteel al gedaan om dit proces te bevorderen? Wat kan er volgens het kabinet nog meer gedaan worden om dit proces te stimuleren?
Antwoord van het kabinet:
Zoals ook met Uw Kamer gedeeld in de brieven van 24 september 20214 en 16 november 20215 is het kabinet van mening dat de verdere digitalisering van de culturele en creatieve sector van groot belang is vanwege de kansen die het culturele activiteiten en instellingen biedt. Sinds de eerste lockdown in het voorjaar van 2020 hebben veel instellingen en makers de mogelijkheden van digitaal aanbod versneld verkend en ontwikkeld, en ervaren dat digitalisering kansen biedt voor het vergroten, verbreden en verdiepen van het publieksbereik.
Het kabinet onderschrijft al langer het belang van digitalisering en het zet zich in om de digitale transformatie van de culturele en creatieve sector te bevorderen. Zo ondersteunt het Ministerie van OCW sinds 2015 de erfgoedsector bij digitalisering met de Nationale Strategie Digitaal Erfgoed. Deze strategie – vernieuwd in 2021 – maakt het erfgoed beter digitaal toegankelijk vanuit het oogpunt van de gebruiker. In deze strategie is samenwerking het uitgangspunt vanuit de overtuiging dat digitalisering een opgave is die niet enkel door individuele instellingen gerealiseerd kan worden. Deze strategie wordt uitgevoerd door het Netwerk Digitaal Erfgoed. De afgelopen zes jaar zijn door dit netwerk diverse hulpmiddelen ontwikkeld zodat erfgoedinstellingen beter om kunnen gaan met hun digitaal erfgoed. Ook is gewerkt aan een groot netwerk van organisaties en mensen waarin kennisuitwisseling en samenwerking centraal staan. Daarnaast zijn er twee nieuwe functies in de culturele basisinfrastructuur gekomen die mede als taak hebben om sectorcollecties op de terreinen van podiumkunsten, digitale cultuur en ontwerp duurzaam digitaal te verbinden en toegankelijk te maken volgens de uitgangspunten van de Nationale Strategie Digitaal Erfgoed.
Eind 2020 heeft de Raad voor Cultuur het advies «Onderweg naar overmorgen» uitgebracht. Op basis van dat advies heeft de Minister van OCW drie interdisciplinaire innovatielabs ingesteld, waarvan een voor digitalisering. Deze innovatielabs hebben als doel het ontwikkelen van toepasbare kennis en werkvormen die de sector helpen ook na de coronacrisis meer wendbaar en weerbaar te worden. De uitvoering van de innovatielabs ligt bij het Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie in samenwerking met ClickNL, het topconsortium kennis en innovatie voor de creatieve industrie. Inmiddels is de aanvraagtermijn voor projecten voor instellingen en makers gesloten. Begin februari 2022 gaan de eerste digitaliseringsprojecten binnen de innovatielabs van start.
Met ingang van 2017 is de opdracht aan het kennisinstituut voor digitalisering (DEN) verbreed zodat het instituut de volledige cultuursector kan ondersteunen bij de digitale transformatie. Daarnaast ontving DEN in 2021 een projectsubsidie van het Ministerie van OCW om naast de reguliere activiteiten extra in te zetten op het ontwikkelen van digitale vaardigheden en een innovatieve organisatiecultuur bij instellingen.
In de brief aan Uw Kamer van 16 november 2021 staat ook dat digitalisering voor veel kleine en middelgrote instellingen een grote opgave is en dat het vraagstuk van de digitale transformatie om een structurele en duurzame aanpak vraagt. In het kader van de contouren van een herstelplan zijn in die brief een aantal maatregelen geschetst waarmee betere randvoorwaarden zoals kennis en infrastructuur gecreëerd worden zodat alle instellingen en makers gebruik kunnen maken van de kansen die digitalisering biedt.
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de huidige staat wat betreft de impact van de Covid-19 pandemie op het internationaal cultuurbeleid en de culturele samenwerking van Nederland met andere landen. Hoe verlopen de huidige samenwerkingen en projecten? Hoe wordt er in de toekomst beter geanticipeerd op belemmeringen als de Covid-19 pandemie? Kunnen hybride vormen van kunst hierbij een rol spelen? Kan het kabinet verder toezeggen dat de specifieke knelpunten die aan het licht zijn gekomen tijdens deze pandemie, bij de Europese collega’s worden geagendeerd om te kijken hoe de belemmeringen van deze pandemie gezamenlijk te verhelpen?
Antwoord van het kabinet:
Net als in 2020 hebben de beperkingen gevolgen gehad voor internationale culturele activiteiten en bezoekersprogramma’s aan Nederland. Tegelijk konden in tijden waarin meer mogelijk was uitstekende live presentaties plaatsvinden, zowel in Nederland – met een optreden van kunstenaars uit het buitenland – als omgekeerd. Voor sommige disciplines blijkt een digitale presentatie een goed alternatief te zijn en soms ook te leiden tot nieuw publiek. Samenwerking over disciplines heen kan daarbij de mogelijkheden voor een snelle digitale uitwisseling vergroten. In gesprekken met Europese collega’s vormt de impact van Covid-19 op het culturele en creatieve veld een belangrijk onderwerp: nu en in de toekomst. Bewindslieden en departementen wisselen kennis en ervaringen uit als het gaat om mogelijkheden het culturele veld zo goed mogelijk te ondersteunen.
De leden van de D66-fractie zijn tot slot benieuwd naar de visie van het kabinet op de rol van kunstenaars bij het oplossen van wereldlijke vraagstukken als duurzaamheid. Hoe denkt het kabinet hierover? Wat wordt er momenteel gedaan om deze kunstenaars te betrekken in dit proces? Hoe kunnen deze kunstenaars verder gestimuleerd worden in de toekomst?
Antwoord van het kabinet:
Het ICB 2017–2020 is inmiddels opgevolgd door een nieuw vierjarig beleidskader voor de periode 2021–2024 (Kamerstuk 31 482, nr. 108), daarin is ook een doelstelling opgenomen om de kracht van de culturele sector en creatieve industrie voor de SDG’s te benutten, met name in de verbinding met de BHOS-agenda in de focusregio’s.
Het kabinet geeft hier op verschillende manieren vorm aan, zowel in het kader van nationaal, als internationaal beleid. In het kader van het cultuurbeleid worden instellingen via de Culturele Basisinfrastructuur en projecten via het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie gefinancierd die experimenten mogelijk maken, onderzoek doen en innovaties ontwikkelen waarbij de inzet van creatieve professionals bij urgente maatschappelijke transitieopgaven centraal staat. Voorbeelden van instellingen zijn Waag, Dutch Design Week, Next Nature Network en de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam. Daarnaast wordt hieraan gewerkt in het kader van programma’s die het Ministerie van OCW financiert of waarin het departement participeert, zoals het Actieprogramma Ruimtelijk Ontwerp en het programma Idols, waarbij opdrachtgevers en ontwerpers bij elkaar worden gebracht om te werken aan opgaven die samenhangen met thema’s als energietransitie, circulaire economie en smart cities. Daarnaast werkt het Ministerie van OCW intensief samen met de Ministeries van EZK en BZ aan het Topsectorenbeleid. Het Topteam Creatieve Industrie heeft een internationaliseringsagenda waarbij eveneens de inzet van ontwerp en creatieve professionals voor maatschappelijke opgaven voorop staat.