[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Geannoteerde Agenda Formele Raad WSB op 14 maart 2022

Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Brief regering

Nummer: 2022D08206, datum: 2022-03-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-31-654).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 31-654 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken.

Onderdeel van zaak 2022Z04002:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2021-2022

21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Nr. 654 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 maart 2022

Op 14 maart aanstaande vindt de Raad WSBVC plaats te Brussel. Hierbij zend ik u de Geannoteerde Agenda voor deze Raad toe. Conform de vastgestelde afspraken1 informeer ik uw Kamer middels de Geannoteerde Agenda tevens over de voortgang van de onderhandelingen inzake de herziening van de Coördinatie verordening Sociale Zekerheid, het EU-richtlijnvoorstel toereikende minimumlonen in de EU en het EU-richtlijnvoorstel verbetering van arbeidsvoorwaarden bij platformwerk. Tevens bevat de geannoteerde agenda de kwartaalrapportages van lopende EU-wetgevingsdossiers op het terrein van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip

GEANNOTEERDE AGENDA FORMELE RAAD WERKGELEGENHEID EN SOCIAAL BELEID (WSBVC) 14 MAART 2022

In deze Geannoteerde Agenda treft u aan:

– Informatie over de formele Raad WSBVC, onderdeel werkgelegenheid en sociaal beleid, van 14 maart 2022;

– Voortgangsrapportage t.a.v. herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid (COM (2016) 815);

– Voortgangsrapportage t.a.v. het EU-voorstel Richtlijn toereikende minimumlonen in de EU (COM (2020), 682);

– Voortgangsrapportage t.a.v. het EU-voorstel Richtlijn verbetering van arbeidsvoorwaarden bij platformwerk (COM (2021) 762).

Informatie over de formele Raad WSBVC, onderdeel werkgelegenheid en sociaal Beleid, van 14 maart 2022

In het nu volgende informeer ik u over de formele Raad WSBVC, onderdeel Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 14 maart, waaraan ik voornemens ben deel te nemen. De formele Raad vindt plaats in Brussel.

Agendapunt: Algemene oriëntatie richtlijnvoorstel Women on Company Boards

Doel Raadsbehandeling

Het Franse Voorzitterschap is voornemens het richtlijnvoorstel te agenderen op de WSB Raad van 14 maart om een algemene oriëntatie te bereiken waarin de voorlopige Raadspositie wordt vastgesteld voor de triloogonderhandelingen met het Europees parlement.

Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen

Het richtlijnvoorstel Women on Company Boards is in 2012 door de Europese Commissie gepubliceerd om de onevenwichtigheid tussen vrouwen en mannen in besluitvorming op de hoogste bestuursniveaus aan te pakken. Het doel van de richtlijn is dat beursvennootschappen bereiken dat van de leden van raden van commissarissen ten minste 40% vrouw en ten minste 40% man is, of ten minste 33% van de raden van commissarissen én de raden van bestuur. Het richtlijnvoorstel ligt sinds publicatie stil vanwege een blokkerende minderheid in de Raad.

Het kabinet heeft op 11 februari jl. een positieve grondhouding ingenomen ten opzichte van het richtlijnvoorstel. U bent hierover geïnformeerd door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens mijzelf en de Minister voor Rechtsbescherming.2

Het kabinet wenst een actief emancipatie- en antidiscriminatiebeleid te voeren. Het richtlijnvoorstel sluit aan bij deze ambities en staat voor de bescherming en de bevordering van de Europese waarden als gendergelijkheid.3 Bovendien blijven resultaten op dit gebied op Europees niveau achter, ondanks het verstrijken van tijd en de veelvuldig uitgesproken intentie tot verbetering.4 Het richtlijnvoorstel kan ervoor zorgen dat een gelijk speelveld wordt gecreëerd voor alle Europese beursgenoteerde bedrijven én dat het evenwicht tussen vrouwen en mannen op de hoogste bestuursniveaus in de EU in de toekomst positiever kan uitvallen. Daarbij is het maatschappelijk draagvlak voor maatregelen op het gebied van diversiteit in besluitvormende posities aanzienlijk toegenomen. Een constructieve Nederlandse houding is passend bij de actieve rol die Nederland speelt in Europa op het gebied van het bevorderen van gendergelijkheid.

Daarnaast voldoet de Nederlandse situatie op dit moment aan de uitzonderingsvoorwaarde uit het richtlijnvoorstel dat ten minste 30% van de commissarissen van het ondervertegenwoordigde geslacht is. Op basis van cijfers uit de Female Board Index 2021 blijkt namelijk dat in 2021 het percentage vrouwen in raden van commissarissen van beursvennootschappen in Nederland 33% bedroeg.5

Het Franse Voorzitterschap heeft een compromistekst voor het richtlijnvoorstel gepresenteerd tijdens een Raadswerkgroep op 21 februari. Diverse lidstaten, waaronder Nederland, hebben gewezen op het belang dat nationale initiatieven, zoals de eigen nationale wetgeving, voldoende ruimte krijgen tot om resultaten te leiden. Wat overigens niet betekent dat lidstaten zich minder hoeven in te spannen om de doelen te bereiken. De uitzonderingsclausule is door het Franse Voorzitterschap behouden en verduidelijkt.

Het Franse Voorzitterschap zal naar verwachting op 2 maart een eerste stemming houden over de Raadspositie in Coreper. Het voorzitterschap vraagt in Coreper steun voor het doorgeleiden van de teksten naar de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, met het oog op het vaststellen van een Algemene Oriëntatie. De Raad stemt over dit Richtlijnvoorstel middels gekwalificeerde meerderheid. Bij instemming door de Raad kan het Frans voorzitterschap starten met de onderhandelingen tussen de Raad en het EP, waarbij de Commissie een bemiddelende rol vervult.

Inzet Nederland

Het kabinet acht instemmen met de Raadspositie voldoende gerechtvaardigd vanwege het toegenomen maatschappelijk draagvlak, het voorzien in een Europees gelijk speelveld en de conformiteit met de Nederlandse inzet op gendergelijkheid binnen de EU. Het kabinet is van mening dat met het compromisvoorstel van het Franse Voorzitterschap voldoende tegemoet is gekomen aan de wens om de teksten rond de uitzonderingsclausule te behouden en te verduidelijken. Het kabinet is daarom voornemens om in te stemmen met de Raadspositie.

Krachtenveld

Tijdens de bespreking van het richtlijnvoorstel in de Raadswerkgroep sociale vraagstukken van 21 februari bleek dat naar verwachting voldoende steun onder de lidstaten bestaat om een gekwalificeerde meerderheid te behalen.

Agendapunt: Raadsconclusies Europees Semester: ASG en JER

Doel Raadsbehandeling

a) Goedkeuring/bekrachtiging van de Raadsconclusies over de werkgelegenheids- en sociale aspecten van de jaarlijkse analyse van groeiprioriteiten van de Europese Unie (Annual Sustainable Growth Strategy, ASGS) en het Gezamenlijk rapport over Werkgelegenheid (Joint Employment Report, JER).

b) Bekrachtiging van de JER 2022.

Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen

In de jaarlijkse analyse van groeiprioriteiten van de Europese Unie (Annual Sustainable Growth Strategy, ASGS) blikt de Europese Commissie vooruit op de belangrijkste beleidsuitdagingen voor het komende jaar. Als bijlage bij de ASGS heeft de Commissie een concept van het jaarlijks terugkerende Gezamenlijk rapport over Werkgelegenheid (JER) gepubliceerd.

Het JER schetst de belangrijkste ontwikkelingen en uitdagingen voor werkgelegenheid en sociaal beleid. Daarnaast bekijkt het JER de prestaties van de lidstaten in relatie tot de Europese pijler van sociale rechten. In het JER staat dat de arbeidsmarkt op Europees niveau aan het herstellen is, hoewel de werkgelegenheid op Europees niveau nog niet terug is op het niveau van voor de COVID-19 crisis. De COVID-19 crisis trof met name jongeren, werknemers in atypische arbeidsvormen, zelfstandigen en burgers uit derde landen. Bepaalde sectoren, zoals de zorg en de bouw, kampen inmiddels met arbeidstekorten. Tegelijkertijd zullen mede naar aanleiding van de crisis sommige banen verdwijnen, terwijl mede door de groene en digitale transities andere banen worden gecreëerd. In het JER staat dat tegen deze achtergrond een actief arbeidsmarktbeleid en met name ondersteuning van baantransities bijzonder belangrijk is. Deelname aan volwasseneneducatie is echter nog niet standaard in de hele EU, met grote verschillen in deelname tussen de lidstaten. Het blijft een uitdaging om ervoor te zorgen dat mensen over de juiste vaardigheden beschikken die nodig zijn voor de arbeidsmarkten van de toekomst. Ten slotte stelt het JER dat sociale beschermingsstelsels en steunmaatregelen gericht op baanbehoud hebben geholpen de COVID-19-crisis te doorstaan.

De Raadsconclusies gaan in op zowel de ASGS als het JER. De conclusies beschrijven dat ondanks vele inspanningen van lidstaten en de Commissie structurele uitdagingen op de arbeidsmarkt zichtbaarder zijn geworden en verschillende groepen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie hard zijn geraakt door de COVID-19 crisis. De conclusies benadrukken het belang van de blijvende inzet van het Europees Semester in 2022 als breder coördinatie instrument voor economisch, arbeidsmarkt- en sociaal beleid, mede in het licht van de aanpassing van het Semester door de komst van de Herstel- en Veerkracht Faciliteit (Recovery and Resilience Facility, RRF).

In de conclusies worden lidstaten o.a. opgeroepen hun inspanningen op te voeren om de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten uit te voeren in lijn met de Porto verklaring en voor monitoring gebruik te maken van de Social Scoreboard. Ook worden het Werkgelegenheidscomité (Employment Committee, EMCO) en het Sociaal Beschermingscomité (SPC) opgeroepen om – conform de uitkomsten van de Raad WSBVC van december jl. – verder te reflecteren op het nut en relevantie van het voorstel voor een Sociale Onevenwichtigheden Procedure (Social Imbalance Procedure, SIP).6

Inzet Nederland

Nederland kan instemmen met de conclusies over de EU en ook met het gezamenlijk rapport voor werkgelegenheid zelf. Het kabinet herkent de hierin opgenomen boodschappen. Nederland onderschrijft het belang van lang leven ontwikkelen om mensen inzetbaar te houden en mee te laten bewegen met de steeds veranderende arbeidsmarkt. Zo heeft het kabinet tijdens de COVID-19 crisis extra middelen beschikbaar gesteld om mensen te helpen om met ontwikkeling en scholing aan de slag te gaan, namelijk «NL leert door». Ook in Nederland hebben sociale beschermingsstelsels en steunmaatregelen, zoals de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), in belangrijke mate geholpen om de klap van de crisis op te vangen en banen te behouden.

Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement

Naar verwachting kunnen alle lidstaten instemmen met zowel de Raadsconclusies als het gezamenlijk rapport. Deze zijn afgestemd in het Werkgelegenheidscomité (Employment Committee, EMCO) en het Sociaal Beschermingscomité (Social Protection Committee, SPC). Er is geen rol voor het Europees parlement.

Agendapunt: Raadsconclusies over het rapport van de Europese Rekenkamer over langdurige werkloosheid

Doel Raadsbehandeling

Aannemen van raadsconclusies.

Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen

De Europese Rekenkamer heeft een rapport gepresenteerd over langdurige werkloosheid7 en stelt dat het zo lang niet hebben van een baan ernstige gevolgen kan hebben voor de betrokkenen, zoals een hoger risico op armoede, sociale uitsluiting én gezondheidsproblemen. Ook heeft langdurige werkloosheid economisch gezien een negatief effect op de groei en de overheidsfinanciën. De Europese rekenkamer stelt in het rapport dat een benadering van langdurige werkloosheid waarbij het individu centraal staat het meest effectief is. Het Europees Sociaal Fonds plus (ESF+) is het voornaamste EU-instrument om langdurige werkloosheid aan te pakken. De Europese rekenkamer doet daarom de volgende aanbevelingen in relatie tot de programmaperiode 2021–2027 van het ESF+:

– De Europese Commissie moet erop aandringen dat lidstaten zich met hun ESF+ middelen specifiek richten op langdurig werkloosheid waar deze nationaal of regionaal hoog is.

– De Commissie moet erop aandringen dat de lidstaten een maatwerk benadering toepassen op alle langdurig werklozen bij de uitvoering van maatregelen in het kader van ESF+.

– De Commissie moet de doeltreffendheid van maatregelen voor langdurige werkloosheid evalueren.

De Raadsconclusies nemen deze aanbevelingen over.

Inzet Nederland

Het ESF+ heeft het specifieke doel om de «werkgelegenheid voor de werknemers in de interne markt te verbeteren en zodoende bij te dragen tot verhoging van de levenstandaard». Het aanpakken van langdurige werkloosheid is daarbij van groot belang. Het is met dit doel in het achterhoofd dat de ESF+ middelen in Nederland al sinds jaar en dag worden ingezet voor de ondersteuning van mensen om ze aan het werk te helpen en te houden. Daarom worden de ESF+ middelen zoveel mogelijk daar ingezet waar de kwetsbare doelgroep zich bevindt. Een belangrijk deel van de Nederlandse ESF+ middelen wordt gericht op de begeleiding en opleiding van kwetsbare werkenden en werkzoekenden in de 35 arbeidsmarktregio’s in Nederland. Nederland vindt het wel van belang dat verschillen in de inzet van de middelen tussen de arbeidsmarktregio’s mogelijk zijn omdat voor de ene regio langdurige werkloosheid een groter probleem is dan voor de andere regio. Nederland kan instemmen met de Raadsconclusies.

Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement

Naar verwachting stemmen alle lidstaten in met de Raadsconclusies. Het Europees parlement is niet betrokken.

Agendapunt: beleidsdebat «Bestrijding van discriminatie bij de indienstneming en bevordering van diversiteit in de wereld van werk: tools en ervaringen»

Doel Raadsbehandeling

Beleidsdebat.

Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen

Het discussiedocument is ten tijde van het opstellen van deze Geannoteerde Agenda nog niet gepubliceerd.

Inzet Nederland

Het kabinet staat positief tegenover de blijvende aandacht voor de bevordering van diversiteit en de bestrijding van discriminatie in Europees verband. Het kabinet is van mening dat iedereen in Nederland en Europa recht heeft op gelijke kansen en een eerlijke behandeling op de arbeidsmarkt. Zo kunnen mensen zich ontwikkelen, hun talenten benutten, financieel op eigen benen komen te staan en volwaardig participeren in onze samenleving.8 Werk biedt daarvoor de basis.

In het beleidsdebat zal Nederland benadrukken dat ieder persoon, onafhankelijk van ras, geslacht, genderidentiteit, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook, de mogelijkheid moet hebben om zich te kunnen ontwikkelen en zijn/haar kwaliteiten in de samenleving waar te kunnen maken. Het kabinet streeft ernaar dat iedereen de ruimte heeft om het eigen talent te ontwikkelen, en naar gelijkheid op het gebied van arbeid en inkomen. Nederland zal in het beleidsdebat noemen dat het zich inzet voor een gelijkwaardige deelname van vrouwen op elk niveau, om beloningsdiscriminatie te voorkomen en om de economische zelfstandigheid van vrouwen te vergroten. Nederland zal in het beleidsdebat benoemen dat alle mensen vrij zijn om hun identiteit vorm te geven. Daarbij hoort een samenleving waarin persoonlijke kwaliteiten en drijfveren onze keuzes in het leven bepalen, en waarin mensen zich thuis voelen. Stereotiepe beeldvorming mag daarin geen rol meer spelen.

Het streven naar gelijkheid en gelijkwaardigheid is evident verbonden aan het tegengaan van racisme en discriminatie. Nederland zal in het beleidsdebat aangeven dat racisme en discriminatie in Europa en Nederland, nog steeds op talloze manieren bestaat, en een hardnekkig probleem is.9 In oktober 2021 is een Nationaal Coördinator benoemd die aan de slag gaat met een meerjarig nationaal programma tegen racisme en discriminatie dat in de hele samenleving moet bijdragen aan het tegengaan van racisme en discriminatie.

Arbeidsmarktdiscriminatie ontzegt mensen kansen en verhindert een gelijke behandeling. Bestrijding van arbeidsmarktdiscriminatie staat dan ook hoog op de agenda. Nederland draagt via voorlichting en bewustwording bij aan het besef dat diversiteit loont, niet alleen voor degene die een plaats op de arbeidsmarkt zoekt, maar óók voor werkgevers. Via wetgeving wordt het bevorderen van heldere en eerlijke sollicitatieprocedures verder gestimuleerd, zodat mensen op een goede manier beoordeeld worden op wat zij kunnen en op functie-relevante aspecten. Het kabinet vraagt immers van mensen om actief te participeren en om zoveel mogelijk duurzaam deel te nemen aan de arbeidsmarkt. Dat vraagt het kabinet van iedereen, ongeacht leeftijd, migratieachtergrond, geslacht, seksuele gerichtheid of handicap. Daar moeten gelijke kansen en een stevige aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie tegenover staan.10

In lijn met deze gedachte heeft het kabinet het EU-actieplan antiracisme 2020–2025 en de EU-mededeling over de bestrijding van antisemitisme verwelkomd, en staat het kabinet positief tegenover de actievere rol die de Commissie inneemt in de bestrijding van racisme, discriminatie en antisemitisme.11 Zoals ik heb aangegeven in mijn planningsbrief werken wij interdepartementaal samen aan een brede en systematische aanpak van discriminatie en (institutioneel) racisme. Deze aanpak krijgt een plek in het Nationaal Programma tegen Discriminatie en Racisme, waarover u door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties voor de zomer geïnformeerd wordt.

Agendapunt: beleidsdebat «bevordering van de volledige participatie van senioren op de arbeidsmarkt»

Doel Raadsbehandeling

Beleidsdebat

Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen

Het discussiedocument is ten tijde van het opstellen van deze Geannoteerde Agenda nog niet gepubliceerd.

Inzet NL

Het Franse voorzitterschap heeft een beleidsdebat geagendeerd met als thema het bevorderen van volledige participatie van senioren op de arbeidsmarkt. Ten tijde van dit schrijven is nog niet duidelijk welke insteek het voorzitterschap beoogt bij dit debat. Op hoofdlijnen zal Nederland tijdens het beleidsdebat inbrengen dat het – mede gezien de huidige krapte op de arbeidsmarkt en de enorme opgaven die voor ons liggen in het kader van de groene en digitale transities – nodig is dat elk arbeidspotentieel en elke kwaliteit zo goed mogelijk benut wordt. Ik heb onlangs in Uw Kamer gezegd dat ik enorm in de waarde van senioren in onze maatschappij geloof.12 Die waarde van senioren kan zitten in werk, in mantelzorg of in bepaalde ervaringen die zij wél en jongeren nou eenmaal niet hebben en waar we gebruik van kunnen maken. Het is daarbij belangrijk dat mensen de regie hebben op hun eigen loopbaan, ook op het einde daarvan. Dat betekent maatwerk bij het aantal uren aan het werk en op tijd om- en bijscholen en op tijd aandacht voor duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden als mensen hun werk als fysiek en/of mentaal belastend ervaren. Ook zal ik vanuit Nederland het belang van seniorenkansengelijkheid benadrukken.

Voortgangsrapportage t.a.v. de herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid

In het nu volgende geef ik u een overzicht van de stand van zaken van de onderhandelingen over de herziening van de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid (883/2004).

Terugblik

In de WSBVC Raad van 21 juni 2018 is een algemene oriëntatie over de herziening van Verordening 883/2004 overeengekomen (Kamerstuk 21 501-31, nr. 491). Nederland heeft tegen deze algemene oriëntatie gestemd. Ook Oostenrijk, Duitsland, Malta en Denemarken stemden tegen. België, Luxemburg en Cyprus onthielden zich van stemming.

In januari 2019 zijn de trilogen gestart tussen het voorzitterschap, het Europees parlement (EP) en de Europese Commissie, waarin onderhandeld wordt over de uiteindelijke tekst. Op 19 maart 2019 lieten de drie onderhandelende partijen, de Commissie, het voorzitterschap en het EP, weten dat zij een voorlopig akkoord bereikt hadden. Vervolgens zijn in het voorjaar van 2019 de onderhandelingen gestrand doordat een blokkerende minderheid van lidstaten, waaronder Nederland, tegen het in de trilogen bereikte voorlopig akkoord stemde. Struikelblok vormden de hoofdstukken werkloosheid en toepasselijke wetgeving. Nederland en de gelijkgezinde lidstaten waren tegen de aanpassingen in het hoofdstuk werkloosheid. De Midden en Oost-Europese landen waren tegen de door het EP aangebrachte aanscherpingen in het hoofdstuk toepasselijke wetgeving, met name wat betreft detachering. Vervolgens is het onder het Finse, het Kroatische, het Duitse voorzitterschap en het Portugese voorzitterschap niet gelukt een akkoord over de herziening van de Verordening te bereiken.

Het onder Portugees voorzitterschap verkregen mandaat voor verdere onderhandelingen namens de lidstaten met het EP en de Commissie zag op een beperkt aantal onderwerpen. Een aantal voor Nederland belangrijke onderwerpen uit het werkloosheidshoofdstuk maakte er geen onderdeel van uit. Belangrijkste onderwerp van gesprek in de trilogen was een onderdeel van het hoofdstuk toepasselijke wetgeving, namelijk de plicht tot voorafgaande notificatie bij detachering. Dit voorstel van het EP houdt in dat detacheringen vooraf moeten worden gemeld. Dit moet bijdragen aan betere handhaving en het tegengaan van «social dumping». Deze verplichting zou niet gelden in – nog overeen te komen – uitzonderingssituaties.

Ook onder het Sloveens voorzitterschap is het niet gelukt om dit dossier af te ronden. Na verschillende technische gesprekken is op donderdag 16 december in een triloog tussen het Sloveens voorzitterschap, het Europees parlement en de Commissie een voorlopig politiek akkoord bereikt over de herziening van de Verordening. Het voorzitterschap heeft dit voorlopig politiek akkoord vervolgens voor instemming voorgelegd aan het Coreper van 22 december. Een blokkerende minderheid heeft het politiek akkoord echter verworpen. Negen lidstaten, waaronder Nederland, stemden tegen. Vijf lidstaten onthielden zich van stemming.

Stand van zaken

Sinds de vorige voortgangsrapportage hebben zich geen wijzigingen voorgedaan. Het Franse voorzitterschap heeft dit dossier vanaf 1 januari overgenomen. De Commissie en het Franse voorzitterschap beraden zich nu op de verdere aanpak.

Inzet Nederland

Net als mijn voorgangers blijf ik mij op verschillende fronten inzetten voor een beter resultaat voor Nederland. Mijn inzet op het gebied van werkloosheid is gericht op het bereiken van een zo kort mogelijke exportduur van de uitkering, gecombineerd met maatregelen gericht op activering richting arbeid en verbetering van de handhaving. Mijn inzet op de toepasselijke wetgeving is gericht op het tegengaan van premieshoppen. Verder ben ik van mening dat de herziening zou moeten bijdragen aan de modernisering van de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid. Sinds de formulering van het herzieningsvoorstel door de Commissie in 2016 hebben er fundamentele veranderingen op de arbeidsmarkt plaatsgevonden. Voorbeelden daarvan zijn toegenomen digitalisering, het thuis en op afstand werken. Het voorstel dat nu voorligt is hierop onvoldoende toegerust. Mijn inzet is daarom gericht op de introductie van een reflectieperiode, die de Commissie de gelegenheid biedt een nieuw herzieningsvoorstel te formuleren.

Uiteraard neemt Nederland stelling tijdens de formele onderhandelingsmomenten met het voorzitterschap. Daarnaast blijf ik met de gelijkgezinde lidstaten optrekken en voorstellen doen. Omdat het voorlopig akkoord is gestrand door een blokkerende minderheid van lidstaten die dit voorlopig akkoord om heel uiteenlopende redenen niet konden steunen, beperk ik me voor steun en samenwerking niet tot de groep gebruikelijke gelijkgezinde lidstaten, maar werk ik met een zo ruim mogelijke groep samen, teneinde blokkerende minderheden te bewerkstelligen of gekwalificeerde meerderheden te bereiken. Daarnaast zijn er uiteraard ook regelmatig contacten over de herziening van de Verordening met Nederlandse leden van het EP, met de Europese Commissie en andere belanghebbenden. Tijdens de informele raad in Bordeaux van 15 februari jl. heb ik hierover ook gesproken in bilaterale gesprekken met diverse andere lidstaten en de Commissie.

Voortgangsrapportage t.a.v. het EU-voorstel Richtlijn toereikende minimumlonen in de EU

Conform de informatieafspraken die met uw Kamer zijn gemaakt over het Richtlijnvoorstel toereikende minimumlonen in de EU, informeer ik u over de stand van zaken van dit voorstel.

Per 1 januari 2022 heeft Frankrijk het halfjaarlijks voorzitterschap van de Raad overgenomen. De Franse delegatie is gestart met de onderhandelingen tussen de Raad en het Europees parlement, waarbij de Commissie een bemiddelende rol vervult (de «triloog»).

Op het moment van schrijven van deze Geannoteerde Agenda zijn er vier gesprekken gevoerd, één in januari en drie in februari. Ook voor de komende periode heeft het Franse voorzitterschap verschillende gesprekken gepland met vertegenwoordigers van het Europees parlement en de Europese Commissie.

Het Franse voorzitterschap heeft na elk gevoerd gesprek in Coreper en in Raadswerkgroepen teruggekoppeld. Hieruit blijkt dat de gesprekken vooralsnog vooral verkennend van aard zijn. Tot dusver heeft het Frans voorzitterschap de positie van de Raad toegelicht en de EP-rapporteurs die van het Europees parlement. Het kabinet blijft de ontwikkelingen op de voet volgen met als inzet een zo goed mogelijk resultaat voor Nederland. Tijdens de informele raad in Bordeaux van 15 februari jl. heb ik hierover ook gesproken in bilaterale gesprekken met diverse andere lidstaten. Het kabinet blijft de Tweede Kamer periodiek informeren over de vorderingen van de triloog.

Voortgangsrapportage t.a.v. het Richtlijnvoorstel verbetering van arbeidsvoorwaarden bij platformwerk

Conform de informatieafspraken die met Uw Kamer zijn gemaakt over het Richtlijnvoorstel «verbetering van arbeidsvoorwaarden bij platformwerk» informeer ik u hierbij over de stand van zaken rond de behandeling van dit voorstel en geef ik nadere toelichting naar aanleiding van de inbreng van lid Maatoug (Groen Links) over het weerlegbaar rechtsvermoeden met omgekeerde bewijslast tijdens het Commissiedebat van 10 februari jl.

Stand van zaken

De behandeling van het richtlijnvoorstel in de Raadswerkgroep is na de publicatie van het voorstel op 9 december 2021 gestart onder voorzitterschap van Slovenië. De Europese Commissie heeft toen een presentatie gegeven van het richtlijnvoorstel. Onder voorzitterschap van Frankrijk is de behandeling van het richtlijnvoorstel in de Raadswerkgroep voortgezet. De besprekingen hebben tot nu toe een technisch karakter. Dat houdt in dat het voorstel artikelsgewijs wordt toegelicht en lidstaten de gelegenheid krijgen om vragen te stellen. Net als bijna alle andere lidstaten heeft ook Nederland vragen. De echte onderhandelingen beginnen nadat het voorstel artikelsgewijs is doorlopen. Mijn inschatting is dat dat zal zijn na de bijeenkomsten van de Raadswerkgroep die voor maart staan gepland.

Nadere toelichting weerlegbaar rechtsvermoeden met omgekeerde bewijslast naar aanleiding van de inbreng van lid Maatoug

Tijdens het Commissiedebat van 10 februari jl. heb ik toegelicht dat in het Richtlijnvoorstel de bewijslast voor het weerleggen van het rechtsvermoeden bij het platform ligt (Kamerstuk 21 501-31, nr. 652). Een andere vraag is wie het rechtsvermoeden inroept («activeert»).

Zoals in het BNC-fiche aangegeven kunnen volgens het Richtlijnvoorstel zowel het platform als de platformwerker het rechtsvermoeden weerleggen in gerechtelijke en/of administratieve procedures. Daarbij ligt de bewijslast bij het arbeidsplatform. Als de persoon die het platformwerk verricht, aanvoert dat er sprake is van werk als zelfstandige dan moet het arbeidsplatform bijdragen aan de goede afwikkeling van de procedure, met name door alle relevante informatie waarover het beschikt te verstrekken. Graag wil ik verduidelijken dat de betreffende passage in het BNC-fiche waarin staat dat het kabinet om opheldering zal vragen, niet ziet op de vraag bij wie de bewijslast ligt. Wat wordt beoogd met de betreffende passage in het BNC-fiche (onderdeel 3b) is dat er onduidelijkheid bestaat over wie het initiatief moet nemen voor het inroepen («activeren») van het rechtsvermoeden, namelijk de vaststelling of sprake is van een arbeidsplatform en platformwerk. De vraag is of er in eerste instantie een verantwoordelijkheid ligt bij de werkende, het platform dan wel bij de publiekrechtelijke uitvoerders. Het is voor het kabinet nog onduidelijk hoe dit precies in de praktijk gaat werken. Daarover zal ik om verduidelijking vragen. Indien het in eerste instantie uitsluitend aan de werkende is om zich te beroepen op het rechtsvermoeden, zal dit naar verwachting de effectiviteit van het rechtsvermoeden niet ten goede komen. Daarom is mijn inzet erop gericht dat zowel publiekrechtelijke instanties (in het kader van toezicht en handhaving) als individuele werkenden zich op het rechtsvermoeden kunnen baseren. Ook publiekrechtelijke instanties hebben wat mij betreft dus een rol bij het effectief toepassen van dit rechtsvermoeden en moeten zich erop kunnen beroepen. Tegelijkertijd wil ik de mogelijkheid openhouden voor (individuele) werkenden, al dan niet gesteund door vakbonden, om zich op het rechtsvermoeden te kunnen beroepen.

Kwartaalrapportage t.a.v. het EU-voorstel Richtlijn carcinogenen op het werk, 4e batch

De Europese Commissie heeft op 22 september 2020 een voorstel uitgebracht voor wijziging van de Richtlijn betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene stoffen op het werk (Carcinogenenrichtlijn). In 2016, 2017 en 2018 zijn een eerste, tweede en derde uitbreidingsvoorstel uitgebracht met grenswaarden voor in totaal 22 nieuwe stoffen en aanscherping van 2 bestaande grenswaarden. Deze 4e batch omvat voor de stof acrylonitril en voor de groep stoffen nikkelverbindingen nieuwe grenswaardes en voor de stof benzeen een aangescherpte grenswaarde. Doel van de richtlijn is tweeledig. In de eerste plaats beoogt het voorstel de bescherming van de gezondheid van werknemers te verbeteren door de blootstelling aan carcinogene en mutagene stoffen op de werkplek te verminderen. In de tweede plaats streeft de Commissie met het voorstel naar een gelijk Europese speelveld voor het bedrijfsleven door op Europees niveau uniforme grenswaarden vast te stellen en hierover meer duidelijkheid te verschaffen aan werkgevers en werknemers. Er is in algemene zin brede steun bij lidstaten voor aanpassing van deze richtlijn en uitbreiding van het aantal grenswaarden, zoals bleek bij de behandeling van de eerste drie uitbreidingsvoorstellen. Het Europees parlement (EP) wil graag een extra stap zetten ten opzichte van het commissievoorstel en heeft voorgesteld om naast carcinogene en mutagene stoffen ook reprotoxische stoffen en gevaarlijke medische producten op te nemen in deze uitbreiding. Hierover is in december 2021, onder Sloveens voorzitterschap overeenstemming bereikt. Het politiek akkoord is bekrachtigd in de Coreper-vergadering van 22 december. Nederland is blij met het behaalde, zeer ambitieuze, resultaat, omdat hiermee een verdere bijdrage geleverd wordt aan het voorkomen van werk-gerelateerde kankers en aan een gelijk speelveld.

Kwartaalrapportage t.a.v. EU-voorstel Richtlijn beloningstransparantie en handhavingsmechanismen voor gelijke beloning mannen en vrouwen

Tijdens de Raad op 6 december jl. is een algemene oriëntatie bereikt op het EU-voorstel Richtlijn beloningstransparantie en handhavingsmechanismen voor gelijke beloning mannen en vrouwen. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd middels het verslag van de Raad, waarbij de Raadspositie als bijlage is meegestuurd.13 Doel van het voorstel, dat op 4 maart 2021 door de Europese Commissie is uitgebracht, is om minimumvoorschriften vast te stellen om de toepassing van het beginsel van gelijke beloning van mannen en vrouwen voor gelijke of gelijkwaardige arbeid te versterken, met name door middel van maatregelen op het gebied van beloningstransparantie en versterkte handhavingsmechanismen. Zoals in het verslag van de Raad is opgenomen, hebben vijf lidstaten zich onthouden van stemming (Zweden, Duitsland, Hongarije, Slowakije en Oostenrijk). Alle andere lidstaten, waaronder Nederland, hebben ingestemd. Nederland heeft daarbij aangegeven dat maatregelen voor loontransparantie een nuttig instrument kunnen zijn om de loonkloof tussen mannen en vrouwen tegen te gaan en dankbaar te zijn dat er goed rekening is gehouden met de wensen vanuit Nederland.

Ten slotte heeft Nederland aangegeven uit te kijken naar de komende onderhandelingen onder het Franse EU-voorzitterschap met het Europees parlement (EP).

Binnen het EP zijn de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid en de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken gezamenlijk verantwoordelijk voor de behandeling van het voorstel. Samira Rafaela (Renew) en Kira Marie Peter-Hansen (Groenen/EVA) zijn de rapporteurs. Het conceptrapport van de rapporteurs is verschenen.14 Stemmingen in het EP zijn meerdere keren uitgesteld. Een nieuwe datum voor stemming is op het moment van dit schrijven nog niet bekend. Na stemming in het EP zouden de trilogen kunnen aanvangen.


  1. Kamerstuk 34 655, nr. 2 en Kamerstuk 35 639, nr.1↩︎

  2. Kamerstuk 22 112, nr. 3287↩︎

  3. Coalitieakkoord 2021–2025 «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» (Kamerstuk 35 788, nr. 77)↩︎

  4. Statistical brief: gender balance in corporate boards 2020, European Gender Equality Institute, p. 1↩︎

  5. The Dutch Female Board Index, https://www.tias.edu/docs/default-source/kennisartikelen/femaleboardindex2021.pdf↩︎

  6. Kamerstuk 21 501-31, nr. 637↩︎

  7. Langdurige werkloosheid verwijst naar personen die ten minste 12 maanden werkloos zijn. Rapport Rekenkamer: Special Report 25/2021: ESF support to combat long-term unemployment: Measures need to be better targeted, tailored and monitored (europa.eu)↩︎

  8. Voortgangsrapportage Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021, Kamerstuk 29 544, nr. 1037↩︎

  9. Kamerstuk 30 950, nr. 185↩︎

  10. Voortgangsrapportage Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021, Kamerstuk 29 544, nr. 1037↩︎

  11. Kamerstuk 22 112, nr. 2969 en Kamerstuk 22 112, nr. 3230↩︎

  12. Handelingen II 2021/22, nr. 53, tweeminutendebat Hoofdlijnendebat Sociale Zaken en Werkgelegenheid↩︎

  13. Kamerstukken 21 501-31, nr. 645↩︎

  14. https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/CJ21-PR-693798_EN.pdf↩︎