Verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Mededeling EU-Bodemstrategie voor 2030 (Kamerstuk 22112-3260)
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2022D08309, datum: 2022-03-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-22112-3304).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: T.C. (Tjeerd) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: G.B. Koerselman, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 22112 -3304 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie.
Onderdeel van zaak 2022Z04054:
- Indiener: V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2022-03-08 15:40: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-03-08 16:30: Milieuraad op 17 maart 2022 (Commissiedebat), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2022-03-09 10:15: Procedurevergadering Infrastructuur en Waterstaat (hybride) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2022-03-17 14:10: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2021-2022 |
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3304 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 4 maart 2022
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over het fiche: Mededeling EU-Bodemstrategie voor 2030 (Kamerstuk 22 112, nr. 3260).
De vragen en opmerkingen zijn op 10 februari 2022 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 3 maart 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Tjeerd de Groot
De adjunct-griffier van de commissie,
Koerselman
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inhoudsopgave | blz. |
Inleiding | 2 |
VVD-fractie | 2 |
D66-fractie | 3 |
PVV-fractie | 5 |
GroenLinks-fractie | 5 |
Partij voor de Dieren-fractie | 5 |
ChristenUnie-fractie | 7 |
SGP-fractie | 7 |
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken behorend bij het schriftelijk overleg Fiche: Mededeling EU-Bodemstrategie 2030 en hebben hierover nog enkele vragen/opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de agenda behorend bij het schriftelijk overleg Fiche: Mededeling EU-Bodemstrategie 2030 en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de betreffende beleidsbrief en willen de Staatssecretaris nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de EU-Bodemstrategie en willen de Staatssecretaris nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende fiche over de EU-Bodemstrategie voor 2030 en hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de Minister over de EU-Bodemstrategie voor 2030.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de mededeling EU-Bodemstrategie voor 2030 en het bijbehorende fiche. Zij hebben enkele vragen.
VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie willen benoemen dat het in de basis een goede zaak is dat de EU-Bodemstrategie van 17 november 2021 (COM (2021) 669) kaders stelt met concrete maatregelen voor de bescherming, het herstel en het duurzaam gebruik van bodems.
De leden van de VVD-fractie zijn positief over de kabinetsappreciatie en onderschrijven de voorkeur voor een flexibel en betaalbaar instrument. De beschreven regulering voor grensoverschrijdende stromen wordt door deze leden gewaardeerd.
De leden van de VVD-fractie lezen in de appreciatie van het kabinet dat het bodembeleid zal worden verankerd in de herziening van de Omgevingswet, en dat het beleid daarbij beweegt naar een bredere aanpak, waarbij de bodemfuncties ten dienste staan van grote maatschappelijke opgaven, zoals klimaatmitigatie en -adaptatie, de circulaire economie en een duurzame landbouw, die onder meer bijdraagt aan voldoende, veilig en gezond voedsel. Kan de Staatssecretaris aangeven op welke manier het uitstel van de invoering van de Omgevingswet, zoals aangegeven in de brief van Minister De Jonge van 1 februari 2022 (Kamerstuk 33 118, nr. 210), effect heeft op de invoering van de maatregelen uit de bodemstrategie?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de langetermijndoelstelling voor 2050 is: een netto ruimtebeslag van nul. In een voetnoot wordt aangegeven welke definitie het Europees Milieuagentschap (EEA 2006) voor ruimtebeslag hanteert. Deze leden lezen ook dat de definitie nog verder moet worden uitgewerkt en dat lidstaten worden aangemoedigd om al tegen 2023 ambitieuze doelstellingen vast te stellen om het ruimtebeslag tegen 2030 te verminderen. Nederland kenmerkt zich door een relatief groot bebouwd deel en een relatief klein onbebouwd deel, waardoor ruimte schaars is. Kan de Staatssecretaris aangeven op welke manier deze doelstellingen worden vastgesteld voor Nederland en hoe zij daarbij rekening houdt met de schaarse ruimte?
De leden van de VVD-fractie lezen hoe stakeholder LTO Nederland heeft gereageerd op het voorstel. Deze leden vragen de Staatssecretaris daarnaast een brede impactanalyse van deze strategie voor het bedrijfsleven.
De leden van de VVD-fractie krijgen vanuit de samenleving berichten dat de bodem op diverse plaatsen verdroogt, zoals op de hoger gelegen zandgronden in Drenthe, Gelderland, Friesland en Noord-Brabant. Deze leden vragen of de Staatssecretaris aan kan geven op welke manier deze bodemstrategie concreet invulling geeft aan het voorkomen en beheersen van deze verdroging.
In de zomer van 2021 is Nederland getuige geweest van de overstromingen in het Limburgse Geuldal en de Grensmaasvallei. De leden van de VVD-fractie lezen in de EU-Bodemstrategie over middellangetermijndoelstellingen voor 2030 om aangetaste bodems te herstellen, ook wanneer het gaat om aantasting als gevolg van overstroming. Deze leden vragen of de Staatssecretaris aan kan geven in welke mate er sprake is van aantasting als gevolg van overstroming, hoe herstel kan worden vormgegeven en in welke mate er middelen vanuit Europa beschikbaar zijn om daarbij conform de EU-Bodemstrategie in te zetten.
D66-fractie
De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat de Europese Commissie zich inzet voor een ambitieuze strategie voor bodemgezondheid. De gezondheid van de bodem speelt een cruciale rol in grote opgaves als het opslaan van CO2, het behoud en herstel van de biodiversiteit en het weerbaarder maken van heel Europa voor de effecten van klimaatverandering. Aangezien 70% van de grond in 2020 als ongezond bestempeld kan worden, is het volgens deze leden belangrijk dat Nederland een leidende rol neemt in het garanderen van een hoog ambitieniveau voor deze strategie. Is de Staatssecretaris bereid in het verdere proces rondom deze strategie een aanjager te zijn van ambitie? Hoe wil zij deze rol gaan vormgeven?
Kan de Staatssecretaris aangeven hoe zij de samenhang tussen de bodemstrategie en het coalitieakkoord ziet, waarin ook een centrale rol is weggelegd voor een gezonde bodem in een duurzaam kringlooplandbouwbeleid? Hoe wil zij deze samenhang borgen in de houding van Nederland in Europa en de uiteindelijke uitwerking van het pakket op nationaal niveau? En hoe ziet de Staatssecretaris in het bijzonder de rol van pacht in dit voorstel?
De leden van de D66-fractie constateren dat de Staatssecretaris inzet op een flexibel pakket aan maatregelen dat voldoende ruimte biedt voor de nationale uitwerking van Europese doelen. Kan nader worden toegelicht hoe de Staatssecretaris de flexibiliteit voor zich ziet? Is het bijvoorbeeld haar wens dat het wetgevingsvoorstel inzake bodemgezondheid een richtlijn wordt? Hoewel deze leden de notie tot maatwerk steunen gezien de diversiteit aan bodemsoorten en bodemproblematiek, mag dit volgens hen geen vrijblijvendheid opleveren. Hoe gaat de Staatssecretaris borgen dat een flexibele regeling niet leidt tot een afgezwakte en ontwijkbare regeling? Hoe gaat zij ervoor zorgen dat flexibiliteit in regels niet leidt tot een lage mate van binding van landen aan de regels?
De leden van de D66-fractie zien vanuit het kabinet zorgen over voorgestelde bodemcertificaten, bodemtesten en administratieve lasten. Deze leden vinden het echter van groot belang dat de achterliggende doelen, zoals transparantie en dataverwerving over de staat van de bodem, wel bereikt worden. Zij constateren dat de Staatssecretaris geen voorstander is van het plan om op nationaal niveau gratis bodemtesten te faciliteren. Hoe gaat zij borgen dat er voldoende zicht blijft op de gezondheid van de bodem? Wat stelt zij voor als alternatief voor de bodemcertificaten en gratis bodemtesten? Heeft het kabinet eerder initiatieven gesteund als een bodempaspoort? Wat is de status van dergelijke projecten?
De leden van de D66-fractie zien dat de voorgestelde Europese bodemstrategie overlap zal gaan krijgen met de huidige nationale strategieën. Hoewel zij positief zijn dat dit in het stellen van kaders meegenomen zal worden, zijn zij ook nieuwsgierig naar de effecten voor Nederland. Kan de Staatssecretaris toelichten hoe de verwachte Europese regels zich verhouden tot onze huidige nationale regels? Kan zij toelichten of verwacht kan worden dat de Europese regels zullen leiden tot bijstelling van onze nationale doelen?
De leden van de D66-fractie constateren dat naar waarschijnlijkheid de bodemstrategie nog niet besproken gaat worden bij de Milieuraad van maart. Kan toegelicht waarom niet? Deze leden lezen dat de publicatie van het wetsvoorstel nu gepland staat voor de eerste helft van 2023. Heeft het niet bespreken van de bodemstrategie bij de Milieuraad van maart nog implicaties voor deze doelstelling volgens de Staatssecretaris? Deze leden willen benadrukken dat zij het voor een tijdige implementatie van de wet van belang achten dat de doelstelling van het naar buiten brengen van een wetsvoorstel in de eerste helft van 2023 ook gehaald wordt. Kan de Staatssecretaris toelichten of zij de mogelijkheid heeft om het halen van deze doelstelling aan te jagen en, zo ja, hoe zij deze mogelijkheid gaat inzetten?
De leden van de D66-fractie constateren dat de Staatssecretaris aangeeft graag economische modellen en overwegingen te betrekken in de bodemstrategie. Deze leden willen benadrukken dat hierbij rekening gehouden dient te worden met de kosten van niets doen. Hierbij dient volgens deze leden niet alleen rekening gehouden te worden met economische of productieve effecten, maar vooral met milieutechnische, gezondheids- en verontreinigingseffecten op de lange termijn. Is de Staatssecretaris het eens met deze leden dat er meer afwegingen spelen dan louter monetaire? Is zij van plan dit in haar pleidooi in de Milieuraad te verwerken?
De leden van de D66-fractie begrijpen dat de Commissie overweegt om in de verwachte natuurherstelwet, verwacht op 23 maart 2022, juridisch bindende doelstellingen voor te stellen om de drainage van wetlands te beperken. Zij lezen hierover niets terug in het BNC-fiche. Kan worden toegelicht hoe de Staatssecretaris hiertegenover staat?
De leden van de D66-fractie constateren dat er grote verschillen bestaan in bodemtype tussen het Nederlandse vasteland en de overzeese gebieden. Wat verwacht de Staatssecretaris dat het effect is van de voorgestelde bodemstrategie op de eilanden in het Caribisch gebied?
PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie vragen aan de Staatssecretaris om zich zeer terughoudend op te stellen bij het invoeren van nieuwe, complexe EU-regelgeving en dit ook duidelijk te maken aan de Europese Commissie.
De leden van de PVV-fractie maken zich grote zorgen over de regeldruk in het algemeen. Het PFAS-dossier heeft geleerd dat te strenge normen onze economie totaal ontwrichten. Deze leden vragen aan de Staatssecretaris om regelgeving ten aanzien van bodembeleid niet door te laten slaan in extreme regeldruk en extreme normstellingen.
GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie ondersteunen het hoofddoel uit de strategie dat alle bodemecosystemen in de EU in een gezonde toestand dienen te verkeren in 2050 van harte. Wanneer wordt de definitie van «een gezonde toestand» verder uitgewerkt? Gaat de Staatssecretaris zich ervoor inzetten dat dit begrip scherp gedefinieerd wordt? En gaat zij er daarbij voor zorgen dat er bindende beleidsdoelen worden gesteld waar alle lidstaten zich aan zullen committeren? Deze leden zien graag dat er naar welvaart in brede zin wordt gekeken bij de uitwerking en uitvoering van de voorgestelde bodemstrategie. Gaat de Staatssecretaris dit principe zwaarwegend meenemen bij de verdere uitwerking van de strategie? Zo ja, hoe gaat zij dit doen?
De leden van de GroenLinks-fractie onderschrijven tevens volledig het doel dat bodemverontreiniging overal zal worden teruggedrongen op een manier die niet langer schadelijk is voor de menselijke gezondheid. Zij vinden het echter behoorlijk mager dat dit doel pas voor 2050 wordt gesteld. Deelt de Staatssecretaris de opvatting dat deze ambitie niet snel genoeg kan worden waargemaakt, aangezien het om gezondheid gaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat zij zich ervoor inzetten om dit doel naar voren te halen?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met name zorgen over de vele verontreinigde (voormalige) bedrijventerreinen. In Nederland zijn veel plekken waar de bodem vervuild is vanwege bedrijven of producenten die (vaak niet langer) actief zijn op die locaties. In Nederland hebben deze leden bijvoorbeeld al eerder aandacht gevraagd voor het EMK-terrein in Krimpen aan den IJssel en het voormalige Akzo Nobel-terrein in Deventer. Deze leden vragen of de Staatssecretaris zicht heeft op de schaal van dit probleem op zowel landelijk als Europees niveau.
De leden van de GroenLinks-fractie vinden de voorgestelde maatregelen van de Europese Commissie met betrekking tot het opzetten van een systeem van bodemgezondheidscertificaten voor grondtransacties interessant. Hiermee zou meer duidelijkheid kunnen ontstaan over de gezondheid van bodems en worden kopers beter geïnformeerd over de staat van de bodem. Het kabinet is terughoudend met betrekking tot het bodemcertificaat, omdat het dan niet mogelijk zou zijn om de kosten op de verkoper te verhalen als de koper geen onderzoek doet. Deze leden vragen waarom de verantwoordelijkheid op dit moment bij de koper ligt en niet de (potentiële) vervuiler. Moet het stelsel op dit punt niet gewijzigd worden, zodat iedere verkoper (met bijvoorbeeld een bodemgezondheidscertificaat) transparant dient te zijn over de kwaliteit van de bodem? Is de Staatssecretaris het in zijn algemeenheid met deze leden eens dat de vervuiler dient te betalen voor de vervuiling die achtergelaten wordt?
Partij voor de Dieren-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat de visie is dat tegen 2050 alle bodemecosystemen in de EU in een gezonde toestand moeten verkeren, waarbij «gezond» refereert aan een goede chemische, biologische en fysische toestand. Kan nader worden toegelicht wat wordt verstaan onder een goede biologische toestand en welke indicatoren hiervoor gelden? Wat zijn de specifieke doelstellingen voor een gezonde biologische toestand? Staat de Staatssecretaris welwillend tegenover het juridisch bindend maken van deze doelstellingen?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat met het huidige kabinetsbeleid meer naar «de bodem als geheel» wordt gekeken en dat de bodem daarin steeds meer wordt beschouwd als leverancier van ecosysteemdiensten. Het beschermen en benutten van de bodem hoort dan ook in balans te zijn. Onder ecosysteemdiensten wordt verstaan dat de natuur allerlei «diensten levert» aan de mens, zoals productie van voedsel en hout of het zuiveren van water. Erkent de Staatssecretaris dat de bodem niet enkel moet worden beschermd omdat deze diensten levert aan de mens, maar dat de gezondheid van de bodem ook belangrijk is los van wat dit de mens oplevert? Wat is de visie van de Staatssecretaris hierop? Hoe gaat zij voorkomen dat het benutten van de bodem de overhand krijgt en bescherming op de tweede plaats komt? Hoe denkt de Staatssecretaris over de afweging tussen beschermen en benutten in het licht van de doelstelling om Nederland natuurinclusief in te richten, waarbij geen schade aan de natuur wordt toegebracht, maar juist waarde wordt toegevoegd?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) vindt dat het kabinet in de Nationale Omgevingsvisie het principe «functie volgt bodem» moet vastleggen. Dit houdt in dat de vitaliteit van de bodem bepalend is voor de functies die er kunnen plaatvinden. Hoe denkt de Staatssecretaris over de gedachte dat functie volgt op bodem in plaats van andersom? En hoe komt dit terug in de bodemstrategie?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat de bodem verstoord kan raken wanneer grote stukken bos worden gekapt, en dat andersom de kwaliteit van een bosecosysteem afhangt van de kwaliteit van de bodem. Door vlaktekap kan de hoeveelheid micro-organismen, zoals schimmels en bacteriën, significant achteruitgaan. Als gevolg hiervan verdwijnt het zogenaamde world wide web – mycorrhizaschimmels – vrijwel geheel op de plek waar gekapt is. Mycorrhizaschimmels zijn essentieel voor de toevoer van nutriënten aan bomen. Bij afwezigheid wordt het herstelvermogen en de veerkracht van het bosecosysteem aangetast. Hoe is het belang van mycorrhizaschimmels meegenomen in de bodemstrategie? Is de Staatssecretaris het ermee eens dat in het belang van de bodem en het bos, natuurbossen niet gekapt mogen worden?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie juichen toe dat de bodemstrategie kwantitatieve doelen stelt voor de reductie van het gebruik van meststoffen en landbouwgif. Daarmee wordt erkend dat deze chemicaliën (zeker in overvloed) schadelijk zijn voor bodems. De Europese Commissie noemt uitdrukkelijk de optie om deze doelstellingen (50% minder nutriëntenverlies, 20% minder gebruik van meststoffen, 50% minder gebruik van – en risico’s door – chemische pesticiden) juridisch bindend te maken. Gezien de positieve effecten die dit zal hebben op bodems, grond- en oppervlaktewater en de biodiversiteit, staan deze leden zeer positief tegenover een dergelijke juridische binding. Deze reductiedoelstellingen kunnen de transitie naar natuur-inclusieve kringlooplandbouw daadwerkelijk initiëren en versnellen. Deze leden vragen de Staatssecretaris of zij vanwege de positieve houding tegenover de bodemstrategie, de reductiedoelstellingen ten aanzien van landbouwgif en nutriënten ook steunt en of zij deze overneemt. Staat de Staatssecretaris ook welwillend tegenover het juridisch bindend maken van deze doelstellingen?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat wanneer het over het gebruik en de risico’s van landbouwgif gaat, er voornamelijk gesproken wordt over watervervuiling en niet over bodemvervuiling. Kan de Staatssecretaris bevestigen dat er wel wettelijke normen zijn voor de hoeveelheid landbouwgif in water, maar niet in bodems? Waarom niet? Erkent de Staatssecretaris dat ook bodemorganismen, die vaak cruciaal zijn voor de bodemvruchtbaarheid, veel schade ondervinden door het gebruik van landbouwgif?1 Is de Staatssecretaris voorstander van het ontwikkelen van milieunormen voor de maximale hoeveelheid landbouwgif in bodems? Zo ja, hoe gaat zij dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat bij het tegengaan van klimaatverandering de organische bodems (waaronder veenweidegebieden, die door ontwatering veel broeikasgassen uitstoten) voor Nederland een relatief belangrijk aspect zijn, omdat Nederland in vergelijking met andere lidstaten veel veengronden heeft. Kan de Staatssecretaris dit bevestigen? Hoe staat zij tegenover de overweging van de Europese Commissie om juridisch bindende doelen te stellen tegen de drainage van waterrijke gebieden, zoals veenweiden? Deelt de Staatssecretaris het inzicht dat juridisch bindende doelstellingen hard nodig zijn om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen tot slot dat het kabinet terughoudend is met betrekking tot het voorgestelde bodemcertificaat voor de koop en verkoop van terreinen en de gratis bodemtesten op nationaal niveau voor grondbezitters. Deze leden merken op dat de bezwaren tegen deze instrumenten voornamelijk van praktische aard zijn. Ook merken deze leden op dat er momenteel geen landelijk dekkend centraal systeem is waar alle informatie over bodemverontreiniging beschikbaar is. Is de Staatssecretaris het ermee eens dat het belangrijk is dat er inzicht komt in hoe ernstig en op welke plekken de Nederlandse bodem verontreinigd is? Als het kabinet dit niet wil doen via de instrumenten die in dit voorstel van de Europese Commissie staan, hoe wil het kabinet dit inzicht dan bereiken? Welke voorstellen doet de Staatssecretaris hiervoor?
ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen over de staat van de bodemkwaliteit, -vruchtbaarheid en -ecologie. Zij zouden graag zien dat meer beleid gedacht is vanuit wat de bodem nodig heeft en de bodem daarin centraal gesteld zien. Zij vragen zich af of de Europese Commissie voldoende ruimte biedt aan lidstaten om zo met de door Europa opgelegde kwaliteitsdoelen om te gaan. Neem nitraatbeleid als voorbeeld: dat verwordt onder druk van de Commissie tot mestbeleid en -beheersing, maar vertrekt daarom niet langer vanuit het perspectief van de bodem. Daarnaast lezen deze leden niet terug hoe dit bodembeleid zijn weerslag vindt in bredere vraagstukken rondom extensivering van de landbouw. Strengere milieueisen zonder voldoende steun voor extensivering en een beter verdienmodel voor boeren, bijvoorbeeld via het gemeenschappelijk landbouwbeleid, zullen betere zorg voor de bodem in de praktijk niet verder brengen.
SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de subsidiariteit van doelstellingen en maatregelen in de EU-Bodemstrategie. Zij delen de toegevoegde waarde van Europese afspraken over een paspoort voor uitgegraven grond en een regelgevingskader voor de certificering van koolstofverwijderingen. Verder hebben zij verschillende vraagtekens bij andere onderdelen van de EU-Bodemstrategie. Deelt de Staatssecretaris de mening dat water en lucht meer beïnvloed worden door verontreiniging over de grenzen van de lidstaten heen dan de bodem? Deelt de Staatssecretaris de mening dat de toegevoegde waarde van Europese afspraken over een systeem van bodemgezondheidscertificaten beperkt is en nationale systemen in de wielen kan rijden? Deelt de Staatssecretaris de mening dat voor het nemen van maatregelen in wetlands geen Europese afspraken nodig zijn en de toegevoegde waarde ervan beperkt is? Deelt de Staatssecretaris de mening dat het vaststellen van doelstellingen voor vermindering van het ruimtebeslag een nationale aangelegenheid moet zijn en dat Europese afspraken op dit punt geen toegevoegde waarde hebben? Kan de Staatssecretaris voor de verschillende onderdelen van de EU-Bodemstrategie aangeven hoe zij de subsidiariteit en proportionaliteit, op basis van de nu beschikbare informatie, beoordeelt?
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de voorgestelde aanpassing van de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden. Deze leden constateren dat enerzijds steeds meer gewasbeschermingsmiddelen verboden worden via de verordening voor toelating van deze middelen op de markt (1107/2009) en dat anderzijds via de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden aangekoerst wordt op verlaging van de milieudruk van de inzet van gewasbeschermingsmiddelen. Deelt de Staatssecretaris de mening dat bij de toelatingsbeoordeling rekening gehouden moet worden met maatregelen die in het spoor van de richtlijn duurzaam gebruik genomen worden en dat voorkomen moet worden dat inzet op geïntegreerde gewasbescherming afgeremd wordt door versmalling van het pakket effectieve beschikbare gewasbeschermingsmiddelen (als terugvaloptie/noodmaatregel)? Deelt de Staatssecretaris de mening dat gewasbeschermingsmiddelen, als er mogelijkheden zijn voor duurzaam gebruik (bijvoorbeeld via zaadcoating), zoveel mogelijk toegelaten moeten blijven? Wil zij zich hiervoor inzetten?
II Reactie van de Staatssecretaris
VVD-Fractie
Vraag 1:
Kan de Staatssecretaris aangeven op welke manier het uitstel van de invoering van de Omgevingswet, zoals aangegeven in de brief van Minister De Jonge van 1 februari 2022 (Kamerstuk 33 118, nr. 210), effect heeft op de invoering van de maatregelen uit de EU Bodemstrategie?
Antwoord 1:
Dit heeft geen effect op de invoering van de maatregelen uit de EU Bodemstrategie.
De EU Bodemstrategie is op 17 november 2021 gepubliceerd. Normerende kaders zullen pas later volgen. Het regelgevend kader voor bodemgezondheid is bijvoorbeeld aangekondigd voor het tweede kwartaal 2023. Het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft in die zin geen effect op de maatregelen uit de EU Bodemstrategie.
Daarnaast krijgen alle gemeenten met de komst van de Omgevingswet een belangrijke rol in het bodembeheer en de ordening van de ondergrond.
Zij moeten daarvoor een Omgevingsplan vaststellen. Voor gemeenten geldt een overgangsfase tot 2029 om het definitieve Omgevingsplan vast te stellen.
Dit betekent dat in die plannen rekening gehouden kan worden met de eventuele nieuwe regels die voortvloeien uit de EU Bodemstrategie.
Vraag 2:
Kan de Staatssecretaris aangeven op welke manier de doelstelling van een netto ruimtebeslag van nul voor 2050 wordt vastgesteld voor Nederland en hoe zij daarbij rekening houdt met de schaarse ruimte?
Antwoord 2:
Het ruimtelijke ordeningsbeleid is gedecentraliseerd en krijgt nog meer decentraal vorm door de komst van de Omgevingswet. Activiteiten en opgaven die vanuit nationaal perspectief van belang zijn regelt het Rijk. Wat van nationaal belang is, is met name aangegeven in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI).
De Ladder voor Duurzame Verstedelijking staat in een instructieregel in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), dat gebaseerd is op de Omgevingswet (artikel 5.129g). De Ladder is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen wordt beoordeeld of er echt behoefte aan is en of de ontwikkeling binnen het stedelijk gebied plaats kan vinden. De Ladder kent de volgende stappen:
• Is het een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
• Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
• Is er behoefte aan de ontwikkeling?
• Ligt de stedelijke ontwikkeling buiten stedelijk gebied?
Zowel uit studies van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) als uit internationale studies blijkt dat de toename van de verstedelijking in de periode 2000–2018, ondanks het gebruik van eerdergenoemde Ladder, is toegenomen. Nederland behoort gezien de hoge bevolkingsdichtheid en het intensieve landgebruik tot de koplopers van Europa wat betreft ruimtebeslag. In welke mate de insteek van het kabinet wat betreft ruimtebeslag overeenkomt met nul netto ruimtebeslag uit Europese bodemregels, hangt mede af van de definitie en de mate van afrekenbaarheid die Europa gaat hanteren.
In de EU Bodemstrategie is nu al wel te lezen dat voor dit doel van lidstaten een bijdrage is voorzien: lidstaten moeten eigen nationale, regionale en lokale streefdoelen vaststellen ten aanzien van het verminderen van het netto ruimtebeslag (tegen 2030) voor een meetbare bijdrage aan de EU-doelstelling voor 2050. De EC overweegt dwingender (wettelijke) bepalingen inzake het uitbrengen van een verslag over de vooruitgang die is geboekt bij de verwezenlijking van de zelf gezette doelstellingen inzake ruimtebeslag. Dit gaat niet verder dan informatieverschaffing. In samenspraak met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en bevoegde gezagen zal ik kijken naar de invulling van deze streefdoelen.
Overigens is de Europese doelstelling van een netto ruimtebeslag van nul in 2050 niet nieuw. De «Roadmap towards a resource Efficient Europe» (COM (2011) 571) gaat in op deze doelstelling. Uit verschillende internationale projecten blijkt dat andere landen al specifieke doelstellingen ter vermindering van ruimtebeslag hebben, zoals bijvoorbeeld: Duitsland van 60 ha naar 30 ha per dag en Vlaanderen van 3 ha naar 1,5 ha per dag in 2030, maar een beleidsinstrument waarmee de doelstelling kan worden afgedwongen ontbreekt. De doelstelling wordt dus (vooralsnog) als een inspanningsverplichting gehanteerd.
Vraag 3:
Deze leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris om een brede impactanalyse van de EU Bodemstrategie voor het bedrijfsleven.
Antwoord 3:
Ik vind het van belang om te weten wat de impact is van de EU Bodemstrategie op het bedrijfsleven. Ik zeg u daarom toe een analyse uit te laten voeren naar de gevolgen van de EU Bodemstrategie voor het bedrijfsleven.
Vraag 4:
Deze leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris aan kan geven op welke manier deze EU Bodemstrategie concreet invulling geeft aan het voorkomen en beheersen van de verdroging van de hoger gelegen zandgronden in: Drenthe, Gelderland, Friesland en Noord-Brabant.
Antwoord 4:
De EU Bodemstrategie richt zich rond verdroging vooral op de afwatering van moerasgebieden en organische bodems en het herstel van ontwaterde veengebieden.
In het algemeen streeft de EC met de EU Bodemstrategie echter naar gezonde bodems, waaronder de sponsfunctie van de bodem (water vasthouden).
De Commissie zal nadenken over een adequate integratie en coördinatie van bodem- en waterbeheer en zij noemt het belang van droogtebeheerplannen en duurzaam bodembeheer.
De verdrogingsproblematiek heeft volop de aandacht van het kabinet. Eind 2019 is de Eindrapportage Beleidstafel Droogte gepubliceerd. De hoofdlijn is dat een herbezinning op het watermanagement nodig is. Dat betekent zoetwater beter vasthouden, bergen en opslaan, zodat het gebruikt kan worden in perioden van watertekort en zodat het grondwater optimaal wordt aangevuld. Uitgangspunt is dat in de ruimtelijke inrichting meer rekening wordt gehouden met het aanbod en de beschikbaarheid van water. Het Deltaplan Zoetwater fase 2 dat loopt van 2022–2027 bevat een groot aantal maatregelen om Nederland beter weerbaar te maken tegen droogte. Het gaat om aanpassingen van het watersysteem in het landelijk en stedelijk gebied (water vasthouden in lokale en regionale watersystemen) en het zuiniger omgaan met water door gebruikers en ruimtelijke aanpassing van het grondgebruik.
Daarnaast is de verdrogingsproblematiek onderdeel van de gebiedsgerichte aanpak in het kader van «bodem en water sturend» in de ruimtelijke planvorming. Dit betekent dat in 2022 en 2023 gewerkt wordt aan oplossingen en instrumenten voor deze problematiek.
Vraag 5:
Deze leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris aan kan geven in welke mate er sprake is van aantasting als gevolg van overstroming in Nederland, hoe herstel kan worden vormgegeven en in welke mate er middelen vanuit Europa beschikbaar zijn om daarbij conform de EU-Bodemstrategie in te zetten.
Antwoord 5:
In de vlakkere gebieden is er zelden sprake van aantasting van de bodem als gevolg van overstroming en herstelt een gezonde bodem zich na een overstroming sneller dan een bijvoorbeeld verdichte bodem. Bodemschade door afstromend water in hellende gebieden is lastiger. Gezonde bodems zullen minder last hebben van bijvoorbeeld grondverschuivingen, maar dergelijke onomkeerbare erosieve processen zijn niet altijd te voorkomen en horen bij hellende gebieden, zoals overstromingen horen bij sommige lager gelegen gebieden.
De Bodemstrategie zet in op duurzaam bodembeheer met bijbehorende goede landbouwpraktijk en een goede ruimtelijke inrichting van de hellingen draagt bij aan het verminderen van de schade.
De middelen vanuit Europa zullen duidelijker worden met het publiceren door de EC van een gids met een overzicht van de beschikbare financieringsmogelijkheden van de EU voor de bescherming, het duurzaam beheer en het herstel van de bodem.
D66-Fractie
Vraag 1:
Is de Staatssecretaris bereid in het verdere proces rondom deze strategie een aanjager te zijn van een hoog ambitieniveau voor deze strategie?
Hoe wil zij deze rol gaan vormgeven?
Antwoord 1:
Gezonde bodems spelen een sleutelfunctie in oplossingen voor: het klimaatvraagstuk, de biodiversiteit, een circulaire economie en een gezonde leefomgeving. Grote uitdagingen met betrekking tot: opkomende stoffen, waterbeheer, biodiversiteit, klimaat, en voedselveiligheid kennen voor de bodem zowel een nationaal als een grensoverschrijdend karakter. Een Europese aanpak is daarom belangrijk en een hoog ambitieniveau voor een gezonde bodem ondersteun ik, specifiek op het gebied van internationale grondstromen en opkomende stoffen c.q. verontreinigingen. Nederland neemt nu al een leidende positie in voor wat betreft de landbouwbodems: in 2030 duurzaam beheerd.
Voor de aanpak van lokale bodemverontreinigingen zijn grote stappen gemaakt en risico’s bij huidig gebruik zijn grotendeels weggenomen of gecontroleerd.
Voor de aanpak van opkomende en diffuse stoffen werk ik aan kaders.
Dit doe ik in samenwerking met de andere lidstaten. Voor grondverzet bereid ik een bodempaspoort voor, hetgeen ik inbreng in gesprekken met de andere lidstaten.
Prioriteiten voor Nederland pak ik op in samenspraak met de EC en door samenwerkingen met lidstaten en nationale belanghebbenden.
Vraag 2:
Kan de Staatssecretaris aangeven hoe zij de samenhang tussen de EU Bodemstrategie en het coalitieakkoord ziet, waarin ook een centrale rol is weggelegd voor een gezonde bodem in een duurzaam kringlooplandbouwbeleid? Hoe wil zij deze samenhang borgen in de houding van Nederland in Europa en de uiteindelijke uitwerking van het pakket op nationaal niveau? En hoe ziet de Staatssecretaris in het bijzonder de rol van pacht in dit voorstel?
Antwoord 2:
Een gezonde bodem vormt de basis voor een duurzame landbouw. De grote opgaven waar de landbouw voor staat, kunnen alleen toekomstbestendig worden opgelost als de bodem schoon en «levend» blijft. Het kabinet staat daarom in beginsel positief tegenover de EU Bodemstrategie, omdat deze – evenals het kringlooplandbouwbeleid – is gericht op het realiseren van gezonde bodems en het tegengaan van bodemverontreiniging. Dit is van groot belang bij de aanpak van klimaatverandering, biodiversiteit, voedselzekerheid en waterbescherming en garandeert dat de landbouw en andere sectoren de bodem in de toekomst verantwoord en duurzaam kunnen blijven gebruiken.
De EU Bodemstrategie ligt ook in lijn met het Nationaal Programma Landbouwbodems. De vraag hoe de verantwoordelijkheden tussen EU en lidstaten goed verdeeld kunnen zijn, vraagt in de uitwerking nog wel aandacht.
De rol van pacht hierbij is ondersteunend, aangezien een derde van de bodem via pacht in beheer gegeven wordt bij boeren. Zoals eerder aangegeven in de hoofdlijnenbrief herziening pachtbeleid (Kamerstuk 27 924, nr. 73) prikkelt de huidige pachtwetgeving boeren niet tot een goed bodembeheer. De Minister van LNV zal kijken naar de mogelijkheden om de prikkels in de pacht zo in te zetten dat de pachtwetgeving goed bodembeheer bevordert.
Vraag 3:
Kan nader worden toegelicht hoe de Staatssecretaris inzet op een flexibel pakket aan maatregelen dat voldoende ruimte biedt voor de nationale uitwerking van Europese doelen? Is het bijvoorbeeld haar wens dat het wetgevingsvoorstel inzake bodemgezondheid een richtlijn wordt?
Antwoord 3:
Mijn inzet is een richtlijn om in de concrete uitwerking ruimte te houden voor een flexibele invulling, die aansluit op de huidige praktijk en (specifieke) nationale omstandigheden.
Daarnaast is mijn inzet te komen tot een richtlijn waarin ook rekening wordt gehouden met de ontwikkelingen in het nationale beleid, waarbij een integrale ruimtelijke afweging wordt nagestreefd met het bodem en -watersysteem als onderlegger. De uiteindelijke regels zijn een uitkomst van alle betrokkenen in het Europese regelgevingsproces (komt tot stand in samenwerking met alle lidstaten en het Europees parlement).
Vraag 4:
Hoe gaat de Staatssecretaris borgen dat een flexibele regeling niet leidt tot een afgezwakte en ontwijkbare regeling? Hoe gaat zij ervoor zorgen dat flexibiliteit in regels niet leidt tot een lage mate van binding van landen aan de regels?
Antwoord 4:
Ook in een richtlijn worden afspraken gemaakt over de te behalen doelen (het wat). Een richtlijn moet sowieso worden geïmplementeerd in nationale regelgeving. Deze doelen kunnen vervolgens een invulling krijgen die aansluit bij de kaders van de verschillende lidstaten en die recht doet aan de grote verschillen in bodemgesteldheid en landgebruik binnen de diverse lidstaten.
Vraag 5:
Hoe gaat de Staatssecretaris borgen dat er voldoende zicht blijft op de gezondheid van de bodem? Wat stelt zij voor als alternatief voor de bodemcertificaten en gratis bodemtesten? Heeft het kabinet eerder initiatieven gesteund als een bodempaspoort? Wat is de status van dergelijke projecten?
Antwoord 5:
Ik ondersteun het door deze leden aangekaarte belang van zicht op gezonde bodems.
Er worden in de vraagstelling twee verschillende zaken besproken, te weten: het paspoort voor ontgraven, vervoerde en toe te passen grond en certificaten voor de bodemkwaliteit bij de aankoop van terreinen.
Ik ondersteun het voorstel voor een internationaal/EU paspoort voor ontgraven, vervoerde en toe te passen grond.
Ik ben terughoudend als het gaat om certificaten voor de bodemkwaliteit bij de aankoop van terreinen. In Nederland is een grote inspanning verricht om de bodemkwaliteit, locaties met mogelijke bodemverontreiniging en genomen maatregelen in beeld te brengen. De verkregen informatie wordt beschikbaar gesteld door overheden, het is gebruikelijk deze informatie op te nemen in koopcontracten. De verkoper heeft de plicht de koper te informeren over eventuele gebreken, zoals bodemverontreiniging. De koper heeft een onderzoeksplicht (artikel 7:17 BW).
Voor het daadwerkelijk uitvoeren van bodemonderzoek zijn in Nederland uitgebreide normen beschikbaar. Het onderzoek wordt in de regel, naar keuze van koper en verkoper, uitgevoerd door deskundige ingenieursbureaus en geaccrediteerde laboratoria.
Een willekeurig genomen bodemtest, zoals nu lijkt te worden voorgesteld, kan tot desinformatie en schijnzekerheid leiden. Een nieuw systeem van certificaten zal bovendien tot onnodige bureaucratie leiden.
Vraag 6:
Kan de Staatssecretaris toelichten hoe de verwachte Europese regels zich verhouden tot onze huidige nationale regels? Kan zij toelichten of verwacht kan worden dat de Europese regels zullen leiden tot bijstelling van onze nationale doelen?
Antwoord 6:
De Europese bodemstrategie legt meer nadruk op vitale bodems dan het huidige Nationale bodembeleid, zoals vastgelegd in de NOVI en STRONG. In de Visie (en het Programma Bodem en Ondergrond) dat momenteel wordt opgesteld, is er wel aandacht voor deze vitale bodems. In die zin wijkt de Europese bodemstrategie dus iets af van bestaand Nationaal beleid, maar ligt het in lijn met aankomend bodembeleid. Vitale bodems en regie op de ondergrondse ruimte staan centraal in het aankomende Programma Bodem en Ondergrond.
In essentie gaat het om een koers naar een vitale bodem, waarbij naast bodemverontreiniging ook gekeken wordt naar de ecologische waarde van de bodem. Aanvullend op de EU Bodemstrategie, zet het kabinet ook in op een betere regie en inrichting van de ondergrond. Dit onder meer als invulling van het principe «bodem en water sturend» zoals benoemd in het coalitieakkoord.
Beide aspecten (vitale bodem en regie op de ondergrond) zullen worden uitgewerkt in de visie op bodem en ondergrond die ik u in het derde kwartaal van dit jaar zal doen toekomen.
Vraag 7:
Kan de Staatssecretaris toelichten waarom de EU Bodemstrategie (nog) niet besproken gaat worden bij de Milieuraad van maart?
Antwoord 7:
Tot 1 juli 2022 is Frankrijk voorzitter van de EU. Frankrijk heeft de EU Bodemstrategie niet aangemerkt als prioriteit en daarom niet geagendeerd voor de Milieuraad in maart.
Ik vind het belangrijk dat de lidstaten met elkaar van gedachten wisselen over de EU Bodemstrategie. Ik zal dan ook aandacht vragen voor agendering in de Milieuraden later dit jaar.
Vraag 8:
Heeft het niet bespreken van de EU Bodemstrategie bij de Milieuraad van maart nog implicaties voor deze doelstelling volgens de Staatssecretaris?
Antwoord 8:
Het voorgestelde tijdpad is zeker ambitieus. Ook al wordt de strategie niet besproken in maart, de werkzaamheden gaan gewoon door. De EC is gestart met het proces en zal een impact assessment voor het regelgevend kader voor bodemgezondheid opstellen. Daarnaast worden op dit moment verschillende expert- en technische teams opgericht voor de uitwerking en verdere onderbouwing van de strategie. Nederland maakt hier deel van uit.
Vraag 9:
Kan de Staatssecretaris toelichten of zij de mogelijkheid heeft om het halen van de doelstelling van de EC tot het komen met een regelgevend kader voor bodemgezondheid in Q2 2023 aan te jagen en, zo ja, hoe zij deze mogelijkheid gaat inzetten?
Antwoord 9:
Ik begrijp de wens om door te pakken. Ik ben echter afhankelijk van het proces dat de EC inzet en dat kent formele stappen. Samen met de regionale partners zet ik stappen om hieraan invulling te geven via het opstellen van een Bodemvisie, de uitwerking van een programma Bodem en Ondergrond onder de NOVI en wordt invulling gegeven aan het principe bodem en water sturend in de ruimtelijke ordening.
Vraag 10:
Is de Staatssecretaris het eens met de leden van de D66-fractie dat er in relatie tot de EU-Bodemstrategie meer afwegingen spelen dan louter monetaire?
Is zij van plan dit in haar pleidooi in de Milieuraad te verwerken?
Antwoord 10:
Ik ben het eens met deze stelling. In de NOVI is al uitgesproken dat afwenteling van (milieu-)problemen op toekomstige generaties voorkomen moet worden.
Het principe is dus al vastgelegd.
Vraag 11:
Kan worden toegelicht hoe de Staatssecretaris staat tegenover de overweging van de EC om in de verwachte natuurherstelwet (23.03.2022), juridisch bindende doelstellingen voor te stellen om de drainage van wetlands te beperken?
Antwoord 11:
De Minister van LNV kijkt met belangstelling uit naar de verwachte natuurherstelwet en – in dit verband – de daarin gehanteerde definitie van «wetlands». Ik ga er vooralsnog vanuit dat veenweidegronden in gebruik bij de landbouw (en dus de bestemming landbouwgrond hebben) geen onderdeel vormen van de definitie van wetlands. Via het Klimaatakkoord zet Nederland zich ervoor in om de CO2-emissies uit veenweidegebieden (organische bodems) te verminderen. Deze opgave is vertaald naar de gebiedsgerichte aanpak in het Interbestuurlijk programma Veenweide zoals aangegeven in de Kamerbrief van 13 juli 2020 over het Veenplan 1e fase (Kamerstuk 32 813, nr. 562).
Vraag 12:
Wat verwacht de Staatssecretaris – gezien de grote verschillen in bodemtype tussen het Nederlandse vasteland en de overzeese gebieden – dat het effect is van de voorgestelde EU Bodemstrategie op de eilanden in het Caribisch gebied?
Antwoord 12:
De eilanden in het Caribisch gebied behoren niet tot het grondgebied van de Europese Unie en hoeven daarom niet te voldoen aan Europees recht. Daarmee zal ook een EU Bodemrichtlijn, evenals de bestaande Kaderrichtlijn Water, niet van toepassing zijn op de eilanden in het Caribisch gebied.
PVV-Fractie
Vraag 1:
De leden van de PVV-fractie vragen aan de Staatssecretaris om zich zeer terughoudend op te stellen bij het invoeren van nieuwe, complexe EU-regelgeving en dit ook duidelijk te maken aan de EC.
Deze leden vragen aan de Staatssecretaris om regelgeving ten aanzien van bodembeleid niet door te laten slaan in extreme regeldruk en extreme normstellingen.
Antwoord 1:
Ik streef naar een flexibel en proportioneel wetgevend instrumentarium dat recht doet aan de Nederlandse situatie en tegelijkertijd bijdraagt aan een gezonde en veilige leefomgeving. Het beperken van regeldruk is staand kabinetsbeleid.
Groen Links-Fractie
Vraag 1:
Wanneer wordt de definitie van «een gezonde toestand» verder uitgewerkt?
Gaat de Staatssecretaris zich ervoor inzetten dat dit begrip scherp gedefinieerd wordt? En gaat zij er daarbij voor zorgen dat er bindende beleidsdoelen worden gesteld waar alle lidstaten zich aan zullen committeren?
Antwoord 1:
De definitie van een gezonde toestand van de bodem wordt uitgewerkt als onderdeel van een regelgevend kader voor bodemgezondheid (tweede kwartaal 2023). Hierbij is mijn inzet om aan te sluiten bij de huidige praktijk van Nederland én de ambitie van het coalitieakkoord en daarbij ook te letten op de proportionaliteit van de definitie. In de Europese regelgeving zullen bindende doelstellingen worden opgenomen, die voor alle lidstaten gelden. De Europese Commissie ziet erop toe dat Europese regelgeving in iedere lidstaat wordt geïmplementeerd dan wel wordt toegepast.
Vraag 2:
Gaat de Staatssecretaris het principe van welvaart in brede zin zwaarwegend meenemen bij de verdere uitwerking van de strategie? Zo ja, hoe gaat zij dit doen?
Antwoord 2:
De EU Bodemstrategie kan zeker bijdragen aan welvaart in brede zin.
Daaronder versta ik onder andere dat we de bodem benutten voor ecosysteemdiensten en (samen met het watersysteem) meer sturend laten zijn voor de ordening en inrichting van Nederland. Dat zal dan ook mijn inzet zijn bij de verdere uitwerking van de EU Bodemstrategie. Het betekent onder meer dat we de waarde van de bodem op langere termijn voorop stellen en afwenteling van milieuschade of kosten op toekomstige generaties voorkomen.
Vraag 3:
Deelt de Staatssecretaris de opvatting dat de ambitie om bodemverontreiniging overal terug te dringen op een manier die niet langer schadelijk is voor de menselijke gezondheid, niet snel genoeg kan worden waargemaakt, aangezien het om gezondheid gaat? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, gaat zij zich ervoor inzetten om dit doel naar voren te halen?
Antwoord 3:
Nederland is zeer actief als het gaat om het saneren van vervuilde bodems.
Daarin zijn de laatste decennia ook grote stappen gemaakt en daar blijf ik, samen met provincies, waterschappen en gemeenten, vol op inzetten.
Locaties met bodemverontreinigingen, waar sprake is van onaanvaardbare risico’s voor mens, ecologie en verspreidingen zijn actief opgepakt.
De inzet bij de verdere uitwerking van de EU Bodemstrategie op dit punt is om aan te sluiten bij de huidige praktijk, waarbij tevens zal worden gekeken naar proportionaliteit.
Vraag 4:
De leden van de Groen Links-fractie vragen of de Staatssecretaris zicht heeft op de schaal van het probleem van de vele verontreinigde (voormalige) bedrijventerreinen op zowel landelijk als Europees niveau.
Antwoord 4:
Ja, op landelijk niveau is dit zicht er.
In Nederland is het landsdekkend beeld opgezet van mogelijk verontreinigde locaties. Op basis hiervan is de zogeheten «spoedoperatie» uitgevoerd, waarbij verontreiniging is gesignaleerd, onderzocht en gesaneerd/beheerst.
Veelal is hier de veroorzaker van de verontreiniging aangesproken.
De verantwoordelijkheid voor de aanpak van bodemverontreinigingen is gedelegeerd aan de bevoegde overheden op grond van de Wet bodembescherming, dat zijn de provincies en de grote gemeenten.
Het bevoegd gezag heeft kennis van de aanwezige bodemverontreinigingen op zijn grondgebied, waaronder ook de verontreinigingen op (voormalige) bedrijfsterreinen en bedrijventerreinen.
Al vanaf de jaren negentig worden de bodemverontreinigingen op bedrijfsterreinen in beeld gebracht en aangepakt.
De uitvoeringsregeling Besluit verplicht bodemonderzoek bedrijfsterreinen heeft hieraan bijgedragen. Speciale stichtingen (Stichtingen bodemsanering in gebruik zijnde bedrijfsterreinen, Stichting SBN en Stichting Bosatex (voor de textielreinigingsbranche)) faciliteerden/faciliteren de bedrijven met het uitvoeren van bodemonderzoek. De aanpak van de bodemverontreinigingen waar vanwege onaanvaardbare risico’s voor mens, ecologie en verspreiding risico’s sanering spoedig noodzakelijk is, wordt apart gemonitord, dit geldt ook voor bedrijfsterreinlocaties. Middels de jaarverslagen Bodemsanering 2004 tot en met 2009 en vervolgens de jaarlijkse monitoring wordt verslag gedaan van de voortgang van deze locaties.
Deze openbare verslagen worden in samenwerking met Interprovinciaal Overleg, de Vereniging Nederlandse Gemeenten, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het RIVM opgesteld. De overige aanpak van bodemverontreinigingen kunnen op een natuurlijk moment worden opgepakt, zoals een renovatie. De eigenaar is hier aan zet.
Op Europees niveau is door het Europees Milieu Agentschap (EEA) een ruwe inschatting gemaakt van het aantal locaties van bodemverontreiniging. Vergelijking tussen lidstaten is niet mogelijk omdat zij, net als Nederland, een eigen definitie hanteren van een verontreinigde locatie.
De verschillen in de aanpak van verontreinigde locaties tussen lidstaten zijn groot.
Zo heeft Nederland al een Wet bodembescherming en worden verontreinigde locaties sinds 1986 aangepakt, terwijl met name lidstaten in Midden-Europa nauwelijks goede bodemwetgeving hebben.
Vandaar dat de EC met name ook een stimulans wil creëren in de aanpak van bodemverontreiniging in deze landen.
Vraag 5:
De leden van de Groen Links-fractie vragen waarom de verantwoordelijkheid bij grondtransacties op dit moment bij de koper ligt en niet bij de (potentiële) vervuiler. Moet het stelsel op dit punt niet gewijzigd worden, zodat iedere verkoper (met bijvoorbeeld een bodemgezondheidscertificaat) transparant dient te zijn over de kwaliteit van de bodem? Is de Staatssecretaris het in zijn algemeenheid met deze leden eens dat de vervuiler dient te betalen voor de vervuiling die achtergelaten wordt?
Antwoord 5:
Het stelsel hoeft op dit punt niet aangepast te worden. Ik ben het met u eens dat de vervuiler in principe dient te betalen. Het principe «de vervuiler betaalt» geldt in het Nederlandse bodemstelsel.
Al sinds de Wet bodembescherming (1987) moet alle nieuwe ontstane bodemverontreiniging door de veroorzaker worden teniet gedaan.
Voor oude verontreiniging (van vóór 1987) geldt een afwegingskader, maar ook hier geldt dat de vervuiler of de eigenaar aan zet is.
Vanaf 1993 is de eigenaar in beginsel aansprakelijk bij een bodemverontreiniging. De eigenaar kan dan vervolgens de veroorzaker aanspreken.
Voor bedrijven gold daarbij een verplichting zelf bodemonderzoek te laten uitvoeren (Besluit verplicht bodemonderzoek bedrijfsterreinen, september 1993).
De verkoper is verplicht de koper te informeren over eventuele bodemverontreiniging op het te verkopen terrein. Dit zorgt er in de praktijk voor dat de verantwoordelijkheid voor de aanpak van een bodemverontreiniging wordt vastgelegd. De overheid kan in dat geval zowel de veroorzaker als de terreineigenaar aanspreken voor een aanpak als die nodig is.
Los van de situatie van verkoop van terreinen is in Nederland de zogeheten «spoedoperatie» uitgevoerd, waarbij gesignaleerde bodemverontreiniging is onderzocht en gesaneerd/beheerst. Veelal is hier de veroorzaker aangesproken.
In juni 2020 is de Tweede Kamer via het nationale milieubeleidskader «Een schone taak – bouwstenen voor een gezond, veilig en schoon leefmilieu» op de hoogte gebracht van de resultaten hiervan (Kamerstuk 28 663, nrs. 74 en 75). De sanering van bodemverontreiniging is expliciet als één van de grootste successen van de afgelopen tijd vermeld.
Partij voor de Dieren-Fractie
Vraag 1:
Kan door de Staatssecretaris nader worden toegelicht wat wordt verstaan onder een goede biologische toestand en welke indicatoren hiervoor gelden?
Wat zijn de specifieke doelstellingen voor een gezonde biologische toestand?
Staat de Staatssecretaris welwillend tegenover het juridisch bindend maken van deze doelstellingen?
Antwoord 1:
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 1 van Groen Links, zal de definitie van een gezonde toestand van de bodem worden uitgewerkt als onderdeel van de bodemgezondheidswet (tweede kwartaal 2023).
Wetenschappelijk bestaan er nog geen eenduidige specifieke doelstellingen voor een gezonde biologische toestand. Aandachtspunt is dat de bodem een complex geheel is, dat bovendien ook op korte afstand heel heterogeen is. Het is daarom niet wenselijk om tot eenduidige specifieke doelstellingen voor een gezonde biologische bodemtoestand te komen. Ik zet daarom in op duurzaam beheerde bodems en een eenduidige indicatorenset voor specifieke (van nature voorkomende) typen bodems.
Vraag 2:
Erkent de Staatssecretaris dat de bodem niet enkel moet worden beschermd omdat deze diensten levert aan de mens, maar dat de gezondheid van de bodem ook belangrijk is los van wat dit de mens oplevert? Wat is de visie van de Staatssecretaris hierop?
Hoe gaat zij voorkomen dat het benutten van de bodem de overhand krijgt en bescherming op de tweede plaats komt? Hoe denkt de Staatssecretaris over de afweging tussen beschermen en benutten in het licht van de doelstelling om Nederland natuur-inclusief in te richten, waarbij geen schade aan de natuur wordt toegebracht, maar juist waarde wordt toegevoegd?
Antwoord 2:
Bescherming van de bodem is en blijft de basis van het bodembeleid. Tegelijkertijd biedt een vitale bodem kansen om grote maatschappelijke opgaven te helpen realiseren, zoals: de vastlegging van CO2, het verbeteren van de biodiversiteit en het vasthouden van zoet water. Maar ook: de ondersteuning van landbouwproductie door levering van voedingsstoffen, een goede bodemstructuur voor een gezond wortelstelsel en een natuurlijke weerstand tegen ziekten en plagen. Bescherming van de bodemkwaliteit en benutting van de diensten kunnen goed samen gaan.
De bodemkwaliteit en de diensten die de bodem levert hebben zelfs een nauw verband met elkaar. Alleen een gezonde bodem heeft het natuurlijke vermogen om dergelijke diensten aan de maatschappij te leveren. In die zin zijn deze diensten ook een indicator van de bodemgezondheid. De diensten mogen door de bodemgebruiker ten volle benut worden, mits dit op een duurzame wijze gebeurt.
Vraag 3:
Hoe denkt de Staatssecretaris over de gedachte dat functie volgt op bodem in plaats van andersom? En hoe komt dit terug in de EU Bodemstrategie?
Antwoord 3:
Ik ben het met deze gedachte eens. In het coalitieakkoord is het principe «Water en bodem sturend in de ruimtelijke ontwikkeling» opgenomen, wat in essentie dezelfde betekenis heeft. Dit wordt de komende tijd verder uitgewerkt.
De EU Bodemstrategie legt meer de nadruk op vitale bodems en niet zozeer op functie volgt bodem. Beide sporen (vitale bodem + bodem sturend) kunnen prima naast elkaar bestaan.
Zoals reeds aangegeven in de beantwoording van vraag 1 van D66, is in het coalitieakkoord aangegeven dat de regering bodem en water sturend wil laten zijn. Dit werk ik nu uit en dit wordt mijn uitgangspunt bij de uitwerking van de strategie.
Onder meer in de Structuurvisie Ondergrond (STRONG) en de NOVI is het principe bodem en water sturend al vastgelegd. Volgend op het in het coalitieakkoord vermelde principe «water en bodem bepalend voor de ruimtelijke ordening» en het NOVI-Programma Bodem en Ondergrond wordt dit nader uitgewerkt tot concreet gebiedsgericht beleid.
Vraag 4:
Hoe is het belang van mycorrhizaschimmels meegenomen in de EU Bodemstrategie?
Is de Staatssecretaris het ermee eens dat in het belang van de bodem en het bos, natuurbossen niet gekapt mogen worden?
Antwoord 4:
In het Staff Working Document bij de EU Bodemstrategie wordt het belang van Mycorrhizaschimmels voor het herstel van beschadigde en uitgeputte bodems om sterke planten netwerken te realiseren expliciet benoemd. Het stimuleren van de aanwezigheid van deze schimmels om te komen tot een sterkere biodiversiteit van het bodemleven wordt door de Commissie in de EU Bodemstrategie gezien als een belangrijk onderdeel van duurzaam bodembeheer voor klimaatadaptatie en -mitigatie. Mede daarom stelt de Commissie voor om samen met de lidstaten en andere belanghebbenden een lijst met duurzame bodembeheerpraktijken op te stellen.
In de Nederlandse Bossenstrategie is opgenomen dat voor alle bossen een maximale oppervlakte voor vlaktekap van een halve hectare geldt.
Deze grens zorgt voor voldoende schaduwwerking vanuit het bestaande bos, waardoor de bodem weinig schadelijke invloed van wind of zon ondervindt.
Voor de natuurbossen in Nederland is het kabinet het eens met het uitgangspunt dat deze niet met grootschalige ingrepen worden beheerd. Wel kan het nodig zijn om in natuurbossen enkele bomen vrij te stellen van omringende bomen, zodat bijzondere natuurwaarden behouden blijven. Voorbeelden hiervan zijn zeer zeldzame autochtone herkomsten van bijvoorbeeld wilde appel of beheer ten behoeve van andere specifieke flora en fauna.
Vraag 5:
De leden van de Partij voor de dieren-fractie vragen de Staatssecretaris of zij vanwege de positieve houding tegenover de EU Bodemstrategie, de reductiedoelstellingen ten aanzien van landbouwgif en nutriënten ook steunt en of zij deze overneemt. Staat de Staatssecretaris ook welwillend tegenover het juridisch bindend maken van deze doelstellingen?
Antwoord 5:
Het kabinet staat positief tegenover de ambitie om gebruik en risico’s van gewasbeschermingsmiddelen verder terug te dringen. Dat is ook de inzet van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030. Daarvoor zijn geen juridisch bindende reductiedoelstellingen nodig op dit moment. Het is de vraag of de door de Commissie genoemde generieke reductiedoelen wel geschikt zijn om juridisch te verankeren. Om tot dergelijke doelstellingen te komen, is het nodig om eerst vast te stellen of er een directe relatie is tussen het reductiedoel en het beoogde maatschappelijke effect en wat de uitkomst is van een maatschappelijke kosten en baten afweging.
Ten aanzien van de inzet van LNV op nutriënten verwijst de Minister van LNV, u naar een brief aan uw Kamer van 4 april 2021 (Kamerstuk 33 037, nr. 394) waarin is toegelicht op welke wijze uitvoering wordt gegeven aan de aangenomen motie om het mestgebruik met 20% omlaag te brengen (Kamerstuk 35 579 XIV, nr. 65). Voor Nederland is het doel over nutriëntenverliezen leidend. Nederland staat op het standpunt dat de aanpassing van gebruiksnormen in de toekomst noodzakelijk kan zijn om de verliezen naar het milieu te beperken, maar het beperken van de input van nutriënten is geen doel op zich. Verder streeft Nederland naar een geharmoniseerde berekeningswijze van nutriëntenverliezen, die aansluit op indicatoren (voor bodem-, lucht- en waterkwaliteit) en heeft zich hier in diverse Nitraat Expert groep bijeenkomsten ook al hard voor gemaakt. Daarnaast zet Nederland zich in voor het mogelijk maken van hergebruik van hoogwaardige meststoffen zodat producten van dierlijke mest als kunstmestvervanger ingezet kunnen worden. Hierdoor wordt de nutriëntenkringloop verder gesloten en neemt de reductie van emissies naar het milieu verder af. Op dit moment vindt de Minister van LNV een juridische borging dan ook niet nodig.
Vraag 6:
Kan de Staatssecretaris bevestigen dat er wel wettelijke normen zijn voor de hoeveelheid landbouwgif in water, maar niet in bodems? Waarom niet?
Erkent de Staatssecretaris dat ook bodemorganismen, die vaak cruciaal zijn voor de bodemvruchtbaarheid, veel schade ondervinden door het gebruik van landbouwgif?2 Is de Staatssecretaris voorstander van het ontwikkelen van milieunormen voor de maximale hoeveelheid landbouwgif in bodems?
Zo ja, hoe gaat zij dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6:
Er zijn inderdaad wettelijke normen voor de hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen in water.
In het toelatingsbeleid voor gewasbeschermingsmiddelen zijn grenswaarden opgenomen voor de bodem en bodemorganismen die waarborgen dat er geen onaanvaardbare schadelijke effecten optreden voor het milieu.
Daarnaast wordt met het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 gewerkt aan het waar mogelijk terugdringen van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen en emissies naar het milieu. Gezien het beleidskader voor toelating en gebruik van gewasbeschermingsmiddelen ziet de Minister van LNV geen aanleiding om aanvullend normen voor resten van gewasbeschermingsmiddelen in de bodem te ontwikkelen.
Vraag 7:
Kan de Staatssecretaris bevestigen dat bij het tegengaan van klimaatverandering de organische bodems (waaronder veenweidegebieden, die door ontwatering veel broeikasgassen uitstoten) voor Nederland een relatief belangrijk aspect zijn, omdat Nederland in vergelijking met andere lidstaten veel veengronden heeft? Hoe staat zij tegenover de overweging van de EC om juridisch bindende doelen te stellen tegen de drainage van waterrijke gebieden, zoals veenweiden?
Deelt de Staatssecretaris het inzicht dat juridisch bindende doelstellingen hard nodig zijn om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen?
Antwoord 7:
Ja. Er is circa 11% veengrond in Nederland en dat komt vaker voor in landen met een brede rivierdelta. De vermindering van de uitstoot van broeikasgassen uit veenweiden in gebruik door de landbouw is onderdeel van het Klimaatakkoord en wordt uitgevoerd via het Veenplan. De Minister van LNV ziet geen meerwaarde om in aanvulling op het Klimaatakkoord juridisch bindende doelen vast te stellen tegen drainage in deze veenweidegronden en zie die overweging bij de Europese Commissie ook niet. Zie voorts het antwoord op vraag 11 van de D66-fractie.
Vraag 8:
Is de Staatssecretaris het ermee eens dat het belangrijk is dat er inzicht komt in hoe ernstig en op welke plekken de Nederlandse bodem verontreinigd is?
Als het kabinet dit niet wil doen via de instrumenten die in dit voorstel van de EC staan, hoe wil het kabinet dit inzicht dan bereiken? Welke voorstellen doet de Staatssecretaris hiervoor?
Antwoord 8:
Ik ben het ermee eens dat dit inzichtelijk moet zijn. Ik ben ervan overtuigd dat dit in de huidige situatie ook veelal het geval is.
In Nederland is de zogeheten «spoedoperatie» uitgevoerd, waarbij verontreiniging is gesignaleerd, onderzocht en gesaneerd/beheerst. Veelal is hier de veroorzaker aangesproken. Voor bedrijven gold daarbij een verplichting zelf bodemonderzoek te laten uitvoeren (Besluit verplicht bodemonderzoek bedrijfsterreinen, september 1993).
In juni 2020 bent u via het nationale milieubeleidskader «Een schone taak – bouwstenen voor een gezond, veilig en schoon leefmilieu» op de hoogte gebracht van de resultaten hiervan. De sanering van bodemverontreiniging is expliciet als één van de grootste successen van de afgelopen tijd vermeld. Dat wil niet zeggen dat we hier klaar mee zijn, tot tenminste 2030 loopt deze bodemsaneringsoperatie door.
Christen Unie-Fractie
Vraag 1:
De leden van de Christen Unie-fractie vragen zich af of de EC voldoende ruimte biedt aan lidstaten om zo met de door Europa opgelegde kwaliteitsdoelen om te gaan.
Daarnaast lezen deze leden niet terug hoe dit bodembeleid zijn weerslag vindt in bredere vraagstukken rondom extensivering van de landbouw.
Antwoord 1:
De Minister van LNV en de Minister voor Natuur en Stikstof werken aan verduurzaming van de landbouw.
De Gemeenschappelijk Landbouw-budgetten verschuiven meer en meer richting kringlooplandbouw en biologische landbouw. Samen met de opsplitsing in korte (2030) en lange (2050) termijndoelstellingen die de Bodemstrategie hanteert, is de verwachting dat er voldoende ruimte voor de lidstaten is om de door Europa opgelegde kwaliteitsdoelen te halen. Het huidige landbouwbeleid richt zich op een duurzaam beheer van landbouwbodems in 2030.
Het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn richt zich meer dan voorgaande actieprogramma’s op bodemkwaliteit. Hierin zijn maatregelen opgenomen die zich hierop richten, zoals de invoering van duurzame bouwplannen op zand- en lössgronden en het verruimen van mogelijkheden voor het toepassen van organische-stofrijke meststoffen. Hiermee wordt naast het verbeteren van de bodem, ook bijgedragen aan het voorkomen van uit- en afspoeling van nutriënten.
In het coalitieakkoord, dat nog niet beschikbaar was ten tijde van de opstelling van het BNC-fiche, is een forse investering opgenomen in een duurzame landbouw en in een robuust natuurareaal. Om de natuur in Nederland in goede staat te brengen, kiest het kabinet voor een brede aanpak die zich richt op de verscheidenheid aan gebieden. Die aanpak richt zich niet alleen op stikstof, maar ook op de (Europese) normen en opgaven van: waterkwaliteit, bodem, klimaat en natuur.
Ten behoeve van de aanpak heeft het kabinet 25 miljard euro gereserveerd. Extensivering van de landbouw maakt hier onderdeel van uit.
Om perspectief te bieden aan de landbouw wordt de ingezette transitie naar kringlooplandbouw verder gestimuleerd. Daarbij wordt ook veel geïnvesteerd om de blijvers perspectief te geven.
SGP-Fractie
Vraag 1:
Deelt de Staatssecretaris de mening dat water en lucht meer beïnvloed worden door verontreiniging over de grenzen van de lidstaten heen dan de bodem?
Antwoord 1:
Het klopt dat water en lucht meer beïnvloed worden over landsgrenzen heen.
Bodem stroomt minder. Tegelijkertijd staat de bodem ook in contact met lucht en water buiten de landsgrenzen. Via depositie belandt luchtverontreiniging op en in de bodem. Via onder meer rivieren kan verontreiniging over landsgrenzen heen geraken en ook in de bodem belanden. Lucht, water en bodem maken deel uit van één systeem, waarbij de bodem vaak het eindpunt is. Ook via producten worden stoffen over landsgrenzen heen getransporteerd, denk aan PFAS (als gevolg van hogere waardes in sediment in de toplaag van de waterbodem) dat in vele producten wordt toegepast.
Vraag 2:
Deelt de Staatssecretaris de mening dat de toegevoegde waarde van Europese afspraken over een systeem van bodemgezondheidscertificaten beperkt is en nationale systemen in de wielen kan rijden?
Antwoord 2:
Ja deze mening deel ik.
In Nederland is uitgebreide wet- en regelgeving beschikbaar om de milieukwaliteit van de bodem te bepalen. Ondersteunend daarbij zijn al sinds de jaren «90 nationale NEN-normen ontwikkeld hoe de milieukwaliteit van de bodem op een locatie betrouwbaar kan worden bepaald op basis van dossieronderzoek, vroeger gebruik, monstername en analyse. Deze normen gaan verder dan een bodemgezondheidscertificaat dat mogelijk een schijnzekerheid zou bieden.
Uiteraard ben ik wel voorstander van het volgen van technische en wetenschappelijke ontwikkelingen om de bodemkwaliteit nog beter in beeld te brengen. De inspanning van de EU Soil Observatory om de status van de bodem, via bijvoorbeeld satellietdata in kaart te brengen, is hier een mooi voorbeeld van.
Vraag 3:
Deelt de Staatssecretaris de mening dat voor het nemen van maatregelen in wetlands geen Europese afspraken nodig zijn en de toegevoegde waarde ervan beperkt is?
Deelt de Staatssecretaris de mening dat het vaststellen van doelstellingen voor vermindering van het ruimtebeslag een nationale aangelegenheid moet zijn en dat Europese afspraken op dit punt geen toegevoegde waarde hebben?
Kan de Staatssecretaris voor de verschillende onderdelen van de EU-Bodemstrategie aangeven hoe zij de subsidiariteit en proportionaliteit, op basis van de nu beschikbare informatie, beoordeelt?
Antwoord 3:
Ja, die mening deel ik. Zie voorts de beantwoording bij de vragen van de D66-fractie en PvdD-fractie.
Het beheer van moerasgebieden heeft impact op de emissie of vastlegging van koolstof/CO2 vanuit of in de bodem en is zo direct verbonden met de klimaatopgaven.
Vermindering van ruimtebeslag is een afspraak uit de Roadmap Towards a Resource Efficient Europe (COM (2011) 571).
Ruimtebeslag onttrekt bodemdiensten aan het systeem en raakt daarmee aan de biodiversiteitsafspraken, de klimaatafspraken en de afspraken om te komen tot circulariteit en de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen (SDG)3.
De precieze effecten en haalbaarheid van de voorgestelde maatregelen kunnen pas goed beoordeeld worden, wanneer de maatregelen verder zijn uitgewerkt, hierbij zal steeds worden gekeken naar subsidiariteit, proportionaliteit en kosteneffectiviteit.
Vraag 4:
Deelt de Staatssecretaris de mening dat bij de toelatingsbeoordeling rekening gehouden moet worden met maatregelen die in het spoor van de richtlijn duurzaam in gebruik genomen worden en dat voorkomen moet worden dat inzet op geïntegreerde gewasbescherming afgeremd wordt door versmalling van het pakket effectieve beschikbare gewasbeschermingsmiddelen (als terugvaloptie/noodmaatregel)? Deelt de Staatssecretaris de mening dat gewasbeschermingsmiddelen, als er mogelijkheden zijn voor duurzaam gebruik (bijvoorbeeld via zaadcoating), zoveel mogelijk toegelaten moeten blijven?
Wil zij zich hiervoor inzetten?
Antwoord 4:
De primaire verantwoordelijkheid voor het beleidskader voor de toelating en gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw ligt bij de Minister van LNV. Het EU geharmoniseerde toelatingsbeleid voor gewasbeschermingsmiddelen is gebaseerd op het voorzorgsbeginsel. Alleen middelen waarvan na een wetenschappelijke risicobeoordeling is vastgesteld dat een veilig gebruik mogelijk is voor mens, dier en milieu, worden toegelaten met de wettelijke gebruiksvoorschriften die daarbij in acht moeten worden genomen.
Het toelatingsbeleid houdt rekening met een door de aanvrager gedefinieerd representatief gebruik volgens algemene goede landbouwkundige praktijken. Hierbij wordt, als de aanvrager dit in het aanvraagdossier heeft opgenomen, beoordeeld of zaadcoating een verantwoorde toepassing is. Toepassing via zaadcoating is daarmee onderdeel van het toelatingskader. Vervolgens is het van belang om, nadat een middel is toegelaten, aanvullende maatregelen of voorschriften in te stellen aan het toegelaten gebruik. Voorbeelden hiervan zijn geïntegreerde gewasbescherming, precisielandbouw en emissie-reducerende maatregelen, om risico’s en afhankelijkheid nog verder te minimaliseren, om invulling te geven aan nationaal en EU beleid zoals de Richtlijn duurzaam gebruik pesticiden en de Kaderrichtlijn Water.
Blijvende aandacht voor het verminderen van risico’s en afhankelijkheid is ook nodig omdat het huidige middelenpakket verandert als gevolg van enerzijds de herbeoordeling van werkzame stoffen en anderzijds nieuwe wetenschappelijke inzichten over risico’s en effecten. Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 bevat allerlei acties om daar aan tegemoet te komen.
Website The Guardian, 4 mei 2021 (https://www.theguardian.com/environment/2021/may/04/vital-soil-organisms-being-harmed-by-pesticides-study-shows?CMP=Share_iOSApp_Other).↩︎
Website The Guardian, 4 mei 2021 (https://www.theguardian.com/environment/2021/may/04/vital-soil-organisms-being-harmed-by-pesticides-study-shows?CMP=Share_iOSApp_Other).↩︎
De Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen zijn in 2015 door de Verenigde Naties vastgesteld als de nieuwe mondiale duurzame ontwikkelingsagenda voor 2030. Ze worden gepromoot als de wereldwijde doelstellingen voor duurzame ontwikkeling.↩︎