[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de Evaluatie Wet versterking bestuurskracht (Kamerstuk 34251-95)

Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2022D08531, datum: 2022-03-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-34251-96).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 34251 -96 Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen.

Onderdeel van zaak 2022Z04169:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2021-2022

34 251 Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen

Nr. 96 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 11 maart 2022

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 9 september 2021 over over de evaluatie Wet versterking bestuurskracht (Kamerstuk 34 251, nr. 95).

De vragen en opmerkingen zijn op 7 oktober 2021 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 7 maart 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Michon-Derkzen

De adjunct-griffier van de commissie,
De Jong-van de Graaf

Inhoud blz.
I Vragen en opmerkingen uit de fracties 2
Inbreng van de leden van de VVD-fractie 2
Inbreng van de leden van de D66-fractie 0
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie 0
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie 0
Inbreng van de leden van de SGP-fractie 0
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 0

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de evaluatie van de Wet versterking bestuurskracht en hebben hierover nog enkele vragen.

Onderzoek in het hoger onderwijs

De leden van de VVD-fractie lezen dat het algehele beeld dat naar voren komt uit de evaluatie is dat het over het algemeen goed gaat met de medezeggenschap in het hoger onderwijs. Dat is een goede ontwikkeling. Wel lezen de leden dat de kennis over en de positie van opleidingscommissies nog kan worden verbeterd, voornamelijk bij studenten die geen lid zijn van deze raden. Heeft de Minister zicht op de manier waarop deze groep studenten, die niet actief deelnemen aan medezeggenschapsraden, kennis heeft van de werkzaamheden van de verschillende medezeggenschapsraden? Zo ja, wat zijn hiervan de conclusies? Zo nee, ziet de Minister mogelijkheden om dit nader te onderzoeken, zo vragen de leden.

Kennis over wettelijke taken en bevoegdheden

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister, zoals ook te lezen is in haar brief van 11 februari van dit jaar1, aanvullende middelen heeft toegekend voor de periode 2022–2025, om de medezeggenschap, waar nodig, beter te faciliteren en opleidingscommissies te versterken. Op welke manier besteedt de Minister hierbij ook aandacht aan het democratische gehalte van de verschillende medezeggenschapsorganisaties en opleidingscommissies? Ziet de Minister mogelijkheden om de algemene kennis over medezeggenschap en opleidingscommissies bij de gemiddelde student te verbeteren, zodat we meer studenten stimuleren zich bezig te houden met medezeggenschap en opleidingscommissies? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden.

Ook lezen de leden van de VVD-fractie dat de Minister graag in gesprek gaat met koepel- en studentenorganisaties om onduidelijkheden op het gebied van taken en bevoegdheden tussen medezeggenschapsgremia nader te analyseren. Zij vragen op welke manier de Minister hierbij ook de student betrekt die niet direct lid is van koepel- of studentenorganisaties.

Samenwerking binnen medezeggenschap

De leden van de VVD-fractie lezen dat de samenwerking binnen de medezeggenschap verbeterd kan worden en dat de Minister de verschillende gremia verzoekt om uitwisseling van kennis te stimuleren en te faciliteren. Zij vragen of de Minister concreet kan aangeven op welke manier ze dit gaat stimuleren.

De leden van de VVD-fractie lezen in het rapport van Berenschot2 dat de positie van de medezeggenschap afhankelijk is van de welwillendheid van de bestuurder. Herkent de Minister dit? Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de waarde van medezeggenschap niet afhankelijk is van de bestuurder, maar op elke instelling goed geborgd is, zo vragen de voornoemde leden.

Positie van de opleidingscommissies

De leden van de VVD-fractie lezen dat uit het onderzoek blijkt dat er voor functies in de medezeggenschap niet altijd voldoende animo is onder studenten en docenten. Geldt dit zowel voor posities bij medezeggenschapsraden als bij koepel- en studentorganisaties? Op welke manier gaat de Minister concreet dit animo verbeteren, gezien de belangrijke taak die deze raden hebben, zo vragen de leden.

De leden van de VVD-fractie lezen dat uit het rapport van Berenschot blijkt dat opleidingscommissies nog niet voldoende op de hoogte zijn van hun rechten en plichten. Zij vragen hoe de Minister de decentrale medezeggenschap hierbij beter gaat ondersteunen.

Onderzoek in het middelbaar beroepsonderwijs

De leden van de VVD-fractie lezen dat de belangrijkste conclusie die kan worden getrokken uit het onderzoek3 is dat het instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting zich de laatste jaren positief heeft ontwikkeld. Wel is een belangrijk verbetervoorstel om meer te investeren in begeleiding en training voor studentenraadsleden. De leden vragen op welke manier de Minister hierbij uitvoering geeft aan de motie van het lid Van Meenen c.s. 4 die expliciet vraagt om afspraken te maken over de facilitering van studentenraden.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de evaluatie van de Wet versterking bestuurskracht (hierna: Wvb). Zij delen de overtuiging dat goed onderwijs tot stand komt als degenen die er dag in, dag uit mee te maken hebben kunnen meebeslissen over hun onderwijs en de leer- en werkomgeving. Deze leden stellen daarom graag de Minister enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben naar aanleiding van de evaluatie enige zorgen over de vraag of met name decentrale medezeggenschapsorganen de ambtelijke en juridische faciliteiten voldoende kennen. Goede faciliteiten zijn essentieel voor een goede uitoefening van de wettelijke taken. Deze leden vragen de Minister toe te lichten op welke faciliteiten medezeggenschapsorganen ten minste kunnen rekenen. Hebben de medezeggenschapsorganen bijvoorbeeld recht op ten minste een bepaald aantal uren aan ambtelijke ondersteuning? Ook vragen deze leden of er, en zo ja welke, landelijke faciliteiten voor medezeggenschapsorganen zijn zoals juridische ondersteuning. Heeft de Minister een landelijk kader voor de facilitering van medezeggenschapsorganen overwogen en wat zouden de voor- en nadelen van een landelijk kader zijn, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie hebben naar aanleiding van de evaluatie ook enige zorg over de beperkte animo voor lidmaatschap van medezeggenschapsorganen. Heeft het ministerie nader onderzoek uitgevoerd naar de achterliggende reden? Zou het kunnen dat de animo mede afhankelijk is van de vergoeding waar studenten en medewerkers op kunnen rekenen? Zijn er richtlijnen voor de vergoeding? De leden vragen op basis van welke argumenten onderwijsbestuurders bepalen om collegegeldvrij besturen niet mogelijk te maken.

De leden van de D66-fractie constateren dat de bevoegdheden tussen medezeggenschapsgremia op sommige onderwerpen als ambigu of onduidelijk worden ervaren. Hoe gaan de medezeggenschapsgremia doorgaans met die onduidelijkheid om? Deze leden vragen naar de ontwikkeling van het aantal geschillen dat aanhangig is gemaakt bij de Landelijke Commissie voor Geschillen medezeggenschap Hoger Onderwijs. Klopt het dat er vanaf 2017 geen geschillen aanhangig zijn gemaakt? Wat is daarvoor de verklaring en hoe duidt de Minister dat? Hebben medezeggenschapsorganen ook de mogelijkheid om bij vragen over wettelijke rechten en plichten de geschillencommissie te raadplegen, of kan dat alleen wanneer er een geschil aanhangig is, zo vragen de leden.

De leden van de D66-fractie vragen de Minister naar de uitvoering van de toezegging dat zij bij de Vereniging van Universiteiten en de studentenorganisaties zou navragen of er discussie is over wat de hoofdlijnen van de begroting zijn en dat zij daar na de zomer op zou terugkomen.5

De leden van de D66-fractie vragen de Minister tot slot naar de ervaringen bij de kwaliteitsafspraken over het versterken van de medezeggenschap. Een criterium waarop de plannen van de hogescholen en universiteiten werden beoordeeld, is het criterium dat interne belanghebbenden in voldoende mate betrokken zijn bij het opstellen van het plan en er voldoende draagvlak is bij interne en relevante externe belanghebbenden. Daarbij kijkt de NVAO6 onder andere naar de vraag of de medezeggenschapsraad een volwaardige gesprekspartner is. Kan de Minister een eerste beeld schetsen van de betrokkenheid van de medezeggenschap bij de kwaliteitsafspraken? Zijn er verbeterpunten aan het licht gekomen, zo vragen de leden.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige evaluatie. Zij vinden dat studenten en jongeren prima kunnen meebeslissen over hun studie en daarom meer inspraak verdienen in het vervolgonderwijs.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat het evaluatierapport van bureau Berenschot «Goed bestuur en medezeggenschap in het hoger onderwijs» noodzakelijke voorwaarden en praktijken voor een volwaardige en productieve medezeggenschap benoemt, die helaas nog altijd geen gemeengoed zijn. Sinds de inwerkingtreding van de Wet versterking bestuurskracht op 1 januari 2017 viel er een positieve invloed op de kwaliteit van de bestuurscultuur te signaleren, maar de kennis over wettelijke taken en bevoegdheden bij leden van de medezeggenschap, de afstemming ten behoeve van een goede positionering van de opleidingscommissies, en de zichtbaarheid van deze commissies voor degenen die zij vertegenwoordigen zijn nog voor verbetering vatbaar. Kan de Minister nader uitleggen in hoeverre de huidige positie en beschikbare middelen toereikend zijn voor de rol die «de politiek» verwacht van de medezeggenschap, zo vragen de leden.

Het baart de leden van de PvdA-fractie zorgen dat er sprake is van een afnemende opkomst bij medezeggenschapsverkiezingen en een afnemende beschikbaarheid van studenten en medewerkers. Zij zien echter een verband met het gebrek aan tijd, onvoldoende erkenning en waardering en onvoldoende zichtbaarheid van de prestaties van de medezeggenschap, die potentieel goede deelnemers aan de medezeggenschap afschrikken. Erkent de Minister deze dit verband? Welke consequenties verbindt zij daar dan aan, zo vragen voornoemde leden.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de Minister instellingsbestuurders op roept om in gesprek te gaan met studenten met een hoge tijdsinvestering in functies in de medezeggenschap, om hun behoeftes te bespreken. Daarmee komt zij dus niet tegemoet aan de roep om collegevrij te kunnen besturen. De leden vragen welke overwegingen ten grondslag liggen aan deze terughoudendheid.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met bijzondere belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister inzake de evaluatie van de Wet versterking bestuurskracht en het onderzoek naar de medezeggenschap in het hoger onderwijs. Deze leden vinden het cruciaal dat docenten en studenten, leerkrachten en leerlingen inspraak hebben op het functioneren van hun eigen leergemeenschap. Betrokkenheid en inspraak vanuit de onderwijsgemeenschap zijn essentieel voor kwalitatief goed onderwijs. Derhalve hebben de voornoemde leden enkele vragen hierover.

Onderzoek in het hoger onderwijs

Kennis over wettelijke taken en bevoegdheden

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat leden van de medezeggenschap minder bekend zijn met hun eigen wettelijke taken en bevoegdheden dan de bestuurders van instellingen. Voornamelijk op decentraal niveau, bij de studentengeledingen, zijn leden hier minder bekend mee. De leden maken zich zorgen over de asymmetrie in kennis over de rechten en instrumenten. Zij lezen dat de Minister hiertoe de onderwijsbestuurders op hun rol wijst in de ondersteuning van de medezeggenschap.7 Kennis over de eigen rechten en bevoegdheden is essentieel voor een goed functionerende medezeggenschap. Tegen deze achtergrond vinden de leden de reactie van de Minister op dit probleem te beknopt. Kan de Minister nader uiteenzetten hoe zij de instellingen kan stimuleren en of zij hiertoe bereid is in gesprek te gaan met de bestuurders? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt gemonitord of medezeggenschapsleden na verloop van tijd beter bekend zijn met hun taken en bevoegdheden, zo vragen de leden.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de onderzoekers van het Berenschot-rapport ook concluderen dat de duidelijkheid over de verdeling van taken en bevoegdheden in de wet beperkt is.8 Wat is de appreciatie van de Minister hiervan? Hoe kan de Minister wet- en regelgeving zodanig aanpassen dat er minder onduidelijkheid is over de verdeling van taken en bevoegdheden? De leden vragen of de Minister voornemens is dit te doen.

Voorts lezen leden van de GroenLinks-fractie in het onderzoek dat het veel afhangt van met wie je te maken hebt en dat de persoonlijkheid van de voorzitter van de medezeggenschapsraad en de bestuurder en de klik tussen beiden cruciaal zijn.9 Deze leden vinden het onwenselijk dat de daadkracht van de medezeggenschap afhankelijk is van de welwillendheid van en de relatie met de bestuurders. Deze zou bij alle instellingen gegarandeerd moeten zijn. Deelt de Minister de mening dat een verscherping van de wet op dit punt deze zorgen kan wegnemen? Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden.

Positie van de opleidingscommissies

De leden van de GroenLinks-fractie zien dat de studiedruk, prestatiedruk en studieschuld, die alsmaar toenemen, ervoor zorgen dat studenten steeds minder tijd hebben om zich in te zetten voor de medezeggenschap. Ook docenten hebben te maken met een steeds hogere werkdruk. Tijdgebrek wordt ook benoemd als een van de redenen waarom medezeggenschapsraden hun achterban niet kunnen raadplegen. Deze leden constateren ook dat hoewel de medezeggenschapsvormen de afgelopen jaren meer taken en verantwoordelijk erbij hebben gekregen, de faciliteiten en ondersteuning om deze taken goed uit voeren te wensen overlaat. In reactie op het rapport van Berenschot geeft ook het LOVUM10 aan dat de medezeggenschap de afgelopen jaren wel meer bevoegdheden en daarmee ook verantwoordelijkheden heeft gekregen, maar dat er nauwelijks sprake is geweest van uitbreiding van faciliteiten en compensatie. Heeft de Minister nagedacht over het versterken van de wettelijke rechten, omdat veel van de genoemde knelpunten al jarenlang dezelfde zijn? Wie ziet erop toe dat de medezeggenschap voldoende ondersteuning krijgt en haar rechten kan uitvoeren? Zijn er ook situaties waarin de medezeggenschap juist meer rechten krijgt van het opleidingsbestuur, het faculteitsbestuur of het centraal bestuur dan het wettelijk minimum? De leden vragen of er hierbij verschillen zijn tussen hogescholen en universiteiten.

Deze leden van de GroenLinks-fractie zien dat de ondersteuning voornamelijk op de decentrale vormen van de medezeggenschap minder goed is geregeld. Kan de Minister aangeven of alle centrale en decentrale medezeggenschapsraden ambtelijke ondersteuning hebben? Welke mogelijkheden ziet zij om de medezeggenschap, en voornamelijk de opleidingscommissies beter te ondersteunen, zowel wat betreft faciliteiten als het uitbreiden van de rechten? Is de Minister bereid is om te onderzoeken op welke manieren de opleidingscommies versterkt kunnen worden, zo vragen de leden.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of bekend is hoeveel geld onderwijsinstellingen stoppen in het profileringsfonds en hoeveel daarvan per onderwijsinstelling gaat naar de medezeggenschap. Zij zouden graag een overzicht ontvangen van het geld dat instellingen stoppen in het profileringsfonds en de vergoedingen die leden ontvangen (per vergadering of via beurzen).

Samenstelling van de medezeggenschapsraden

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de afgelopen jaren er sprake is van een dalende trend wat betreft de deelname aan verkiezingen voor de medezeggenschap en de opkomst bij de verkiezingen zelf. De Minister stipt dit probleem aan haar brief. De leden hadden graag gezien dat de Minister hier langer bij had stilgestaan, omdat zij van mening zijn dat dit een veelzeggende uiting is van de ervaren ruimte voor betrokkenheid. Heeft de Minister een verklaring voor deze dalende trend? Zo nee, is zij bereid dit te onderzoeken, waarbij beter gekeken wordt naar de motieven en ambities van studenten en medewerkers om wel of niet actief te worden in de medezeggenschap? In hoeverre denkt de Minister dat betere erkenning, waardering, zichtbaarheid en ondersteuning kunnen bijdragen aan de motivatie om actief te worden in medezeggenschap? Is zij bereid te onderzoeken waarom de opkomst bij de verkiezingen zelf laag is en op welke manier de instellingen dit kunnen verbeteren? Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden.

Onderzoek in het middelbaar beroepsonderwijs

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat met het inwerkingtreden van de Wet versterking bestuurskracht de medezeggenschap in het mbo11 instemmingsrecht heeft gekregen op de hoofdlijnen van de begroting. Uit de evaluatie van de Wet versterking bestuurskracht blijkt dat het instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Er is meer duidelijkheid over wat de hoofdlijnen van de begroting zijn, zo lezen deze leden.12 Tegelijktijdig lezen deze leden dat de bestuurders bepalen wat de hoofdlijnen van de begroting zijn.13 De voornoemde leden vinden het onwenselijk dat het gesprek hierover niet is gevoerd met de studenten en de medewerkers. Zoals ook de evaluatie blijkt, leidt dat er in de praktijk toe dat de mate van betrokkenheid van de medezeggenschap en het moment van inspraak afhankelijk zijn van (de goodwill) het bestuur. Worden hiertoe, in samenspraak met de medezeggenschap, nog richtlijnen opgesteld waarin onder meer opgenomen wordt op welk moment de formele instemming moet plaatsvinden, zo vragen de leden.

Voorts lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat voornamelijk bij de leden van de studentenraden ruimte is voor verbetering in de mate van deskundigheid en om een goed oordeel te kunnen vellen over de hoofdlijnen van de begroting.14 Echter, het onderzoek stelt hierover: «Bovendien is de vraag of studenten met behulp van begeleiding en scholing alleen voldoende kennis kan worden bijgebracht om het begrotingsproces te volgen en begrijpen, of dat zij vervolgens ook in staat zijn om hieraan daadwerkelijk een eigen bijdrage te leveren en een gefundeerd oordeel te vellen.»15 Deze argumentatie volgen de leden niet. Waarom zou mbo-studenten door middel van begeleiding en scholing niet voldoende kennis bijgebracht kunnen worden inzake het begrotingsproces? Deze leden denken dat juist met scholing en voldoende ondersteuning veel winst behaald kan worden. Hoe kijkt de Minister hiertegen aan? Is de Minister bereid de mbo-instellingen hiertoe te stimuleren? Vindt zij het wenselijk om dit landelijk te doen, zoals de onderzoekers voorstellen? Mbo-instellingen verschillen onderling erg veel van elkaar. De begroting van het ROC van Amsterdam verschilt van die van een kleine vakschool. De leden vragen of het niet logischer is om de begeleiding specifiek vorm te geven voor de instelling en de bijbehorende medezeggenschap.

Uitvoering motie

Ten slotte zijn de leden van de GroenLinks-fractie benieuwd naar de uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Westerveld inzake de medezeggenschap16. Op welke manier heeft de Minister uitvoering gegeven aan de gewijzigde motie van het lid Westerveld waarin de regering wordt verzocht om met wetenschappers, docenten en studenten in gesprek te gaan met het oog op modernisering van de Wet modernisering universitaire bestuursorganisatie? Graag ontvangen deze leden een reactie.

Inbreng van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de evaluatie van de Wvb. Zij constateren dat naast de nodige gewenste verbeteringen in de cultuur ook sprake is van onduidelijkheden in het bestuurlijke systeem.

De leden van de SGP-fractie merken op dat de Wvb een sectoroverstijgende wet is, van het funderend onderwijs tot en met het hoger onderwijs. Toch heeft de regering de evaluatie vrijwel uitsluitend gericht op het hoger onderwijs. Deze leden vragen op welke wijze ook lessen worden getrokken over de werking van de Wvb in de andere sectoren.

De leden van de SGP-fractie constateren dat het waarborgen van continuïteit en het behouden van inhoudelijke kennis en kennis van de medezeggenschapsbevoegdheden erg lastig is als de zittingstermijn van raads- en commissieleden slechts een jaar bedraagt. Daardoor kan jaarlijks ook sprake zijn van behoorlijke kapitaalvernietiging. In hoeverre wil de regering bezien of er mogelijkheden zijn om te komen tot verlenging van de betrokkenheid en alternatieven die de continuïteit dienen en de medezeggenschap een krachtiger speler maken naast bestuur en toezicht, zo vragen de leden.

De leden van de SGP-fractie constateren dat uit de evaluatie blijkt dat uit alle geledingen veel kritiek komt op het naast elkaar bestaan van medezeggenschap en opleidingscommissie en de onduidelijkheden die daarvan het gevolg zijn. Weliswaar geeft de evaluatie terecht aan dat er mogelijkheden bestaan om die problemen te beperken, bijvoorbeeld door aanpassing van reglementen, maar deze leden menen dat ook de vraag moet worden gesteld of de problematiek niet in hoge mate ontspringt aan de inrichting van de wet. Zij zouden graag een nadere reflectie vernemen.

II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Ik dank de leden van uw Kamer voor de vragen en opmerkingen over mijn brief van 9 september jongstleden inzake de Evaluatie Wet versterking bestuurskracht. Ik beantwoord de vragen per fractie.

Reactie op de inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden vragen of ik zicht heb op de manier waarop de groep studenten die niet actief deelneemt aan medezeggenschapraden kennis heeft van de werkzaamheden van verschillende medezeggenschapsraden. Tevens vragen de leden, zo ja, wat hiervan de conclusies zijn en zo nee, of ik mogelijkheden zie om dit nader te onderzoeken.

Studenten die niet deelnemen aan medezeggenschapsraden zijn niet meegenomen in het onderzoek Goed bestuur en medezeggenschap in het hoger onderwijs. Het onderzoek bevat op het gebied van vertegenwoordiging van en contact met de achterban echter wel enkele uitkomsten. Over specifiek deze bevindingen heeft mijn ambtsvoorganger in reactie op het onderzoek17 ook zorgen geuit en aangegeven dat een goede vertegenwoordiging en zichtbaarheid de positie van medezeggenschap kan versterken. Bestuurders en de medezeggenschap kunnen in gezamenlijkheid stappen ondernemen om de vertegenwoordiging van en zichtbaarheid onder alle studenten te verbeteren via heldere communicatie. Daarnaast monitor ik de ontwikkelingen via de Medezeggenschapsmonitor hoger onderwijs die iedere twee jaar op initiatief van het ISO in samenwerking met andere onderwijs- en studentenkoepels wordt uitgevoerd. De monitor verschijnt in mei 2022. Animo en opkomst bij verkiezingen zijn thema’s die in de tweejaarlijkse monitor worden uitgevraagd. Ik wacht de resultaten van de monitor af en zal hier vooralsnog geen nader onderzoek naar doen.

De leden vragen ook op welke manier ik aandacht besteed aan het democratische gehalte bij de toekenning van aanvullende middelen voor de periode 2022–2025, om de medezeggenschap, waar nodig, beter te faciliteren en opleidingscommissies te versterken. Daaropvolgend vragen de leden of ik mogelijkheden zie om de algemene kennis over medezeggenschap en opleidingscommissies bij de gemiddelde student te verbeteren, zodat meer studenten worden gestimuleerd om zich bezig te houden met medezeggenschap en opleidingscommissies. Zo ja, op welke manier en zo nee, waarom niet.

Ik zie mogelijkheden om de algemene kennis over medezeggenschap en opleidingscommissies bij de gemiddelde student te verbeteren door heldere communicatie door de instellingen zodat meer studenten worden gestimuleerd om zich bezig te houden met medezeggenschap. In de brief aan uw Kamer18 over instellingsaccreditatie is door mijn ambtsvoorganger aangegeven dat aanvullende middelen worden toegekend aan de Rijkbijdrage voor de versterking van de opleidingscommissies en waar nodig aanvullende facilitering van de medezeggenschap. Deze extra middelen dienen ingezet te worden naast de reguliere besteding waartoe een instelling al wettelijk verplicht is. Momenteel ben ik in gesprek met koepel- en studentorganisaties over bestedingsdoelen voor deze middelen19.

De leden vragen op welke manier ik de student die niet direct lid is van koepel- of studentenorganisaties betrek bij het nader analyseren van onduidelijkheden op het gebied van taken en bevoegdheden tussen medezeggenschapsgremia.

Ik heb voor de uitvoering van mijn wettelijke taak geregeld overleg met de koepel- en studentenorganisaties. De leden van de studentenorganisaties bestaan uit lokale studentorganisaties van de medezeggenschap bij de instellingen in het hoger onderwijs. Ik ga er van uit dat deze lokale studentorganisaties ervoor zorgen dat de stem van de achterban wordt meegenomen. Voor het in kaart brengen van de tevredenheid over de medezeggenschapskwaliteit wordt bovendien iedere twee jaar de medezeggenschapsmonitor uitgezet. Ik juich het delen van suggesties en signalen met studenten en de koepel- en studentorganisaties van harte toe. Op deze wijze zijn mijn gesprekspartners en ik beter toegerust om het gesprek te voeren over de taken en bevoegdheden tussen medezeggenschapsgremia.

De leden vragen of ik kan aangeven op welke manier ik de samenwerking binnen de medezeggenschap en uitwisseling van kennis ga stimuleren.

Het onderzoek Goed bestuur en medezeggenschap in het hoger onderwijs stelt dat de mate waarin overleg wordt gevoerd tussen medezeggenschapsgremia nog in ontwikkeling is. Het is belangrijk dat er binnen instellingen wordt geïnvesteerd in het onderhouden van interne netwerken, dat er afstemming tussen verschillende raden is en dat er gewerkt wordt aan wederzijds vertrouwen. Ik ben van mening dat het instellen van een centraal aanspreekpunt voor alle lagen van de medezeggenschap binnen een instelling belangrijk is om samenwerking binnen de medezeggenschap en uitwisseling van kennis te stimuleren. Hierover zijn in het principeakkoord instellingsaccreditatie medezeggenschap afspraken gemaakt tussen het ministerie, het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO), de Vereniging Hogescholen (VH) en de Universiteiten van Nederland (UNL, voorheen VSNU)20.

De leden vragen op basis van het rapport van Berenschot21 of ik herken dat de positie van de medezeggenschap afhankelijk is van de welwillendheid van de bestuurder. De leden vragen daarbij hoe ik ervoor ga zorgen dat de waarde van medezeggenschap niet afhankelijk is van de bestuurder, maar op elke instelling goed geborgd is.

Met de invoering van de Wet Versterking Bestuurskracht zijn de taken en bevoegdheden van de medezeggenschap helder en duidelijk in de wet opgenomen.

Het op de hoogte zijn van deze rechten en plichten en het tijdig ter beschikking hebben van inlichtingen en informatie bevordert het gesprek op de inhoud, wat een positieve uitwerking heeft op de relatie tussen medezeggenschap en bestuurder. Ik herken dat een kritische doch constructieve relatie tussen medezeggenschap en bestuurder van belang is voor een sterke medezeggenschapscultuur. Gelukkig komt uit het onderzoek naar voren dat medezeggenschapsraden overwegend positief zijn over de samenwerking met de bestuurders. Bij het voorkomen dat de relatie of belangen op gespannen voet komen te staan, is een goede kennispositie als medezeggenschap belangrijk. Het is aan het bestuur en de medezeggenschap om over de kennispositie afspraken te maken, waarmee wordt geborgd dat de waarde van de medezeggenschap niet afhankelijk is van de bestuurder.

De leden vragen of zowel voor posities in de medezeggenschap als voor posities bij koepel- en studentorganisaties niet altijd voldoende animo is onder studenten en docenten. Tevens vragen de leden op welke manier ik concreet dit animo ga verbeteren.

Het beeld dat er gebrek aan animo is voor posities in koepel- en studentorganisaties herken ik niet. Uit het onderzoek komt wel naar voren dat voor posities in de medezeggenschap niet altijd voldoende animo is onder studenten en docenten. Animo en opkomst bij verkiezingen zijn thema’s die komend jaar in de medezeggenschapsmonitor verder worden uitgevraagd. Ik wacht de resultaten hiervan af, maar benadruk in de gesprekken zeker ook het belang van de medezeggenschap en het belang om als onderwijsinstelling tijdig aandacht te besteden aan verkiezingen, werving en de kennisverspreiding over de taken van de medezeggenschap bij de besluitvorming binnen instellingen. Bovendien zijn er vanuit de 10% middelen van het studievoorschot voor landelijke prioriteiten middelen gereserveerd om een impuls te geven aan de medezeggenschap. In de gesprekken die ik hierover voer met de koepel- en studentorganisaties is het verbeteren van het animo één van de aandachtspunten22.

De leden vragen hoe ik de decentrale medezeggenschap ga ondersteunen bij de kennis over de rechten en plichten.

Het onderzoek biedt instellingen en medezeggenschapraden waardevolle aanbevelingen, zoals een heldere en toegankelijke vindplaats voor documentatie over regelgeving en bevoegdheden, het zorgen voor een duidelijke rolafbakening en een goed inwerkproces. Om de studenten en personeelsleden van de medezeggenschap te ondersteunen zijn er onder meer vanuit de 10% middelen van het studievoorschot van landelijke prioriteiten middelen beschikbaar. Hierover voer ik momenteel gesprekken met de koepel- en studentorganisaties23.

Onderzoek in het middelbaar beroepsonderwijs

De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier ik uitvoering geef aan de motie van het lid Van Meenen c.s.24, die expliciet vraagt om afspraken te maken over de facilitering van studentraden bij het verbetervoorstel om meer te investeren in begeleiding en training voor studentraadsleden.

In het rapport van ResearchNed25 is de aanbeveling dat er meer moet worden geïnvesteerd in begeleiding en trainingen van studentenraadsleden als het gaat om het instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting. De aanbeveling is niet alleen om te kijken naar begeleiding en training van studentenraadsleden, maar om dit ook het liefst op landelijk niveau te doen. Momenteel ben ik nog met de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) in gesprek over de verhouding tot de motie van het lid Van Meenen. De motie is uitgewerkt in een servicedocument, dat is opgesteld door JOB en de MBO Raad26. Daarin is ook de begeleiding en scholing van studentenraden nader uitgewerkt. Begeleiding en scholing om meer inzicht te krijgen op (instemmingsrecht op) de hoofdlijnen van de begroting is daar een onderdeel van. Daarbij is het aan de besturen en studentenraden om goede afspraken te maken over begeleiding en trainingen als het gaat om de behandeling van de hoofdlijnen van de begroting.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie vragen of ik kan toelichten op welke faciliteiten medezeggenschapsorganen ten minste kunnen rekenen. Hebben medezeggenschapsorganen bijvoorbeeld recht op ten minste een bepaald aantal uren aan ambtelijke ondersteuning, zo vragen zij.

Om als medezeggenschap adequaat te kunnen functioneren zijn goede faciliteiten essentieel. In de hoger onderwijswetgeving is opgenomen dat medezeggenschapsorganen ten minste kunnen rekenen op scholing, ambtelijke, juridische en financiële ondersteuning27. Het aantal uur aan ambtelijke ondersteuning waar de medezeggenschapsorganen ten minste recht op hebben staat niet wettelijk vast; de invulling is onderwerp van overleg binnen de instelling waarbij uiteraard ook de behoefte per medezeggenschapsgremium kan verschillen. Voor adequate facilitering wordt bovendien door het instellingsbestuur aan de medezeggenschap een scholingsbudget ter beschikking gesteld dat gezamenlijk wordt vastgesteld door het bestuur en de medezeggenschap.

Tevens vragen de leden of er landelijke faciliteiten voor medezeggenschapsorganen zijn zoals juridische ondersteuning.

Er zijn landelijke faciliteiten voor medezeggenschapsorganen, aanvullend op de facilitering binnen de instelling. Zo ondersteunt het Landelijk Studenten Rechtsbureau (LSR) studenten en raden met juridische vraagstukken en bieden de studentenorganisaties ook op landelijk niveau steun aan medezeggenschapsorganen door het organiseren van een jaarlijks inwerkweekend, trainingen, faciliteren van uitwisseling van kennis en ideeën en door het verschaffen van informatie. Daarnaast kan de medezeggenschap beschikken over voorzieningen die de raad nodig heeft, waaronder juridische ondersteuning en scholing.

De leden vragen of ik een landelijk kader voor de facilitering van medezeggenschapsorganen heb overwogen en wat de voor- en nadelen van een landelijk kader zouden zijn.

Ik ben van mening dat het aan de instelling is om samen met de medezeggenschap te bepalen op welke wijze de wettelijke zorgplicht voor faciliteiten zoals scholing, ambtelijke, juridische en financiële ondersteuning adequaat en passend uitgewerkt en ingevuld worden. Dit is onderdeel van de autonomie van de instelling, die hierdoor rekening kan houden met de eigenheid van de instelling en de specifieke behoefte van de medezeggenschap. Een landelijk kader voor de facilitering is om deze reden niet overwogen.

De leden vragen of het ministerie nader onderzoek heeft uitgevoerd naar de achterliggende reden van de beperkte animo voor lidmaatschap van medezeggenschapsorganen. De leden vragen of het zou kunnen dat de animo mede afhankelijk is van de vergoeding waar studenten en medewerkers op kunnen rekenen. De leden vragen of er richtlijnen zijn voor de vergoeding.

Ik ben ook naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek in gesprek met de studentenorganisaties om een beter beeld te krijgen van de achterliggende reden voor de beperkte animo. Zij hebben aangegeven hier verder uitvraag naar te zullen doen in de medezeggenschapsmonitor. Er zijn inderdaad signalen dat animo mede afhankelijk is van de vergoeding waar studenten en medewerkers op kunnen rekenen. Om deze reden is financiële ondersteuning ook onderwerp van gesprek in het kader van de bestedingsdoelen die worden gefinancierd vanuit de 10% middelen van het studievoorschot voor landelijke prioriteiten, waarvan een deel is gereserveerd voor de versterking van de medezeggenschap. Wettelijk gezien zijn er geen richtlijnen voor de vergoeding van de medezeggenschap. Ik vind het van belang dat de individuele instellingen en medezeggenschapsraden hier gezamenlijk afspraken over maken.

De leden vragen op basis van welke argumenten onderwijsbestuurders bepalen om collegegeldvrij besturen niet mogelijk te maken.

Voltijds bestuursleden kunnen éénmalig vrijstelling van het wettelijk collegegeld aanvragen bij het bestuur van een instelling indien zij geen onderwijs volgen of tentamens afleggen zodra zij eenmalig zijn vrijgesteld van het betalen van het collegegeld. Een meerderheid van de instellingsbestuurders geeft in het onderzoek aan dat collegegeldvrij besturen bij hen niet aan de orde is, aangezien de bestuurders vaak niet geheel hoefden te stoppen met studeren en in gekozen is voor een andere optie.

De leden vragen hoe de medezeggenschapsgremia doorgaans omgaan met de onduidelijkheid rondom de bevoegdheden tussen medezeggenschapsgremia op sommige onderwerpen.

Het is belangrijk dat er binnen instellingen wordt geïnvesteerd in het onderhouden van interne netwerken, dat er afstemming tussen verschillende raden is en dat er gewerkt wordt aan wederzijds vertrouwen. Het is bij mij niet bekend hoe medezeggenschapsgremia doorgaans omgaan met onduidelijkheden rondom bevoegdheden. Onder andere door een duidelijke vindplaats van documentatie over regelgeving en bevoegdheden, het bespreekbaar maken van onduidelijkheden, juridische ondersteuning, het zorgen voor een duidelijke rolafbakening en een goed inwerkproces kunnen medezeggenschapsgremia elkaar ondersteunen en kan kennisuitwisseling binnen instellingen plaatsvinden.

De leden vragen naar de ontwikkeling van het aantal geschillen dat aanhangig is gemaakt bij de Landelijke Commissie voor Geschillen medezeggenschap Hoger Onderwijs. Aanvullend vragen zij of het klopt dat vanaf 2017 geen geschillen aanhangig zijn gemaakt. Tevens vragen de leden wat daarvoor de verklaring is en hoe de Minister dat duidt. Tot slot vragen de leden op dit punt of medezeggenschapsorganen ook de mogelijkheid hebben om bij vragen over wettelijke rechten en plichten de geschillencommissie te raadplegen, of dat dat alleen kan wanneer er een geschil aanhangig is.

Vanaf 2006 tot op heden heeft de Landelijke Commissie voor Geschillen medezeggenschap 13 geschillen behandeld. Het klopt dat vanaf 2017 geen geschillen aanhangig zijn gemaakt. Een mogelijke verklaring is de in de wet28 opgenomen verplichting voor het college van bestuur om te onderzoeken of een minnelijke schikking tussen partijen mogelijk is voordat het geschil aangemeld kan worden bij de Commissie. De Commissie geeft geen juridisch advies. De medezeggenschapsraden kunnen op landelijk niveau voor juridisch advies terecht bij het Landelijk Studenten Rechtsbureau en het LSVb.

De leden vragen ook naar de uitvoering van de toezegging dat zij bij de Vereniging van Universiteiten en de studentenorganisaties zou navragen of er discussie is over wat de hoofdlijnen van de begroting zijn en dat zij daar na de zomer op zou terugkomen.29

Ik verwijs voor het antwoord graag naar de schriftelijke beantwoording door mijn ambtsvoorganger op dit onderwerp30.

De leden vragen of ik een eerste beeld kan schetsen van de betrokkenheid van de medezeggenschap bij de kwaliteitsafspraken. De leden vragen tevens of er verbeterpunten aan het licht zijn gekomen.

Voor het antwoord verwijs ik graag naar de door mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer gezonden brief31 waarin onder meer is ingegaan op de formele betrokkenheid van de medezeggenschap bij de planvorming ten aanzien van de kwaliteitsbekostiging op de instellingen. Dit kalenderjaar zal de NVAO beoordelen wat de voortgang is van de voornemens en doelen van de onderwijsinstellingen. De NVAO zal dit doen aan de hand van de jaarverslagen over 2021. De medezeggenschap reflecteert in dat jaarverslag – onafhankelijk – op de voortgang van de kwaliteitsafspraken. Deze reflectie is een belangrijke graadmeter om te kunnen beoordelen wat de stand van zaken is. In 2022 zal de NVAO ook een landelijke rapportage opstellen van de stand van zaken van de kwaliteitsafspraken.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden vragen of ik nader kan uitleggen in hoeverre de huidige positie toereikend is voor de rol die «de politiek» verwacht van de medezeggenschap. De leden vragen tevens of ik nader kan uitleggen in hoeverre de beschikbare middelen toereikend zijn voor de rol die «de politiek» verwacht van de medezeggenschap.

Ik ga er bij deze vraag van uit dat de politiek verwacht dat de medezeggenschap goed is toegerust voor de taken die door de politiek via wetgeving aan de medezeggenschap zijn opgedragen. Het onderzoek toont aan dat het over het algemeen goed gaat met de medezeggenschap. In het onderzoek wordt tevens geconcludeerd dat de leden van de medezeggenschap over het algemeen tevreden zijn over de invulling van hun functie. Daarnaast is de positie van de opleidingscommissies de afgelopen jaren verder versterkt. In 2021 zijn er bovendien ambtelijk gesprekken gevoerd met de Vereniging van Medezeggenschapsraden van Hogescholen (VMH), ISO, LSVb, Hbo Medezeggenschap en WOinActie over modernisering van wetgeving in het kader van de gewijzigde motie van het lid Westerveld32. Uit deze gesprekken werd duidelijk dat volgens hen de oplossing niet ligt in de aanpassing van wet- en regelgeving, maar wel door het verbeteren van de bekendheid van de bestaande wettelijke taken en bevoegdheden. Uit de evaluatie wordt duidelijk dat ambtelijke ondersteuning hier uitkomst kan bieden.

Het onderzoek toont daarnaast aan dat een ruime meerderheid aan respondenten over het algemeen de facilitering zoals wettelijk vastgelegd ontvangt. Daarentegen komt ook naar voren dat binnen de facilitering een verschil lijkt te zijn tussen de verschillende lagen van medezeggenschap, waarbij de opleidingscommissies het minst vaak rapporteren een vorm van ondersteuning te ontvangen. Ik roep de medezeggenschap en het instellingsbestuur op om periodiek gesprek te voeren over de ondersteuning. Bij instellingen waar de ondersteuning voor de medezeggenschap kennelijk niet toereikend is om de taken die in wetgeving zijn vastgelegd goed uit te kunnen oefenen, verwacht ik van bestuurders extra inspanning om het wettelijke recht van de medezeggenschap op adequate facilitering waar te maken.

De leden vragen of ik het verband erken tussen de afnemende opkomst bij medezeggenschapsverkiezingen en een afnemende beschikbaarheid van studenten en medewerkers, en gebrek aan tijd, onvoldoende erkenning en waardering en onvoldoende zichtbaarheid van de prestaties van medezeggenschap, die potentieel goede deelnemers aan de medezeggenschap afschrikken. Tevens vragen de leden welke consequenties ik daaraan verbind.

Ik erken dat de afnemende opkomst bij verkiezingen mogelijk een verband heeft met enkele van de genoemde ontwikkelingen. Zo is het voldoende raadplegen, communiceren en in contact staan met de achterban, inclusief informatievoorziening over de medezeggenschap, in verband te brengen met de afnemende opkomst bij medezeggenschapsverkiezingen. Het feit dat uit het onderzoek blijkt dat door gebrek aan tijd medezeggenschapleden niet altijd voldoende hun achterban kunnen raadplegen vind ik daarom zorgelijk. Potentieel goede deelnemers aan de medezeggenschap zouden zoveel mogelijk gestimuleerd moeten worden en ik roep bestuurders daarom ook op om het gesprek aan te gaan over het verder ontwikkelen van een sterke medezeggenschapscultuur. Een periodiek gesprek over adequate facilitering en informatievoorziening binnen instellingen over medezeggenschap is hierbij behulpzaam.

De leden vragen welke overwegingen ten grondslag liggen aan de terughoudendheid omtrent het collegegeldvrij besturen.

Wettelijk is vastgelegd dat instellingsbesturen éénmalig vrijstelling kunnen bieden aan studenten voor het betalen van wettelijk collegegeld indien een student voltijds zitting neemt in de medezeggenschapsraad. Zodra zij eenmalig zijn vrijgesteld van het betalen van het collegegeld, mogen zij geen onderwijs volgen of tentamens afleggen. De instelling bepaalt of het collegegeldvrij besturen wel of niet aangeboden wordt. Een meerderheid van de instellingsbestuurders geeft in het onderzoek aan dat collegegeldvrij besturen bij hen niet aan de orde is, aangezien de bestuurders niet geheel hoefden te stopten met studeren.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ik nader uiteen kan zetten hoe ik de instellingen kan stimuleren de medezeggenschap beter te ondersteunen zodat wettelijke taken en bevoegdheden beter bekend raken, en of ik bereid ben het gesprek aan te gaan met de bestuurders en zo nee, waarom niet.

De evaluatie biedt waardevolle aanbevelingen voor instellingen en medezeggenschapsraden voor het vergroten van de kennis. Daarnaast biedt de Medezeggenschapsmonitor inzichten hoe de praktijk van de medezeggenschap werkt en functioneert. Ik wacht de resultaten hiervan af en benadruk daarnaast in gesprekken die ik voer in het kader van de 10% middelen het belang van adequate ondersteuning van de medezeggenschap.

De leden vragen hoe wordt gemonitord of medezeggenschapsleden na verloop van tijd beter bekend zijn met hun taken en bevoegdheden.

De Medezeggenschapsmonitor biedt inzichten hoe de praktijk van de medezeggenschap werkt en functioneert. Deze monitor wordt iedere twee jaar uitgevoerd en hierin worden de bekendheid van wettelijke taken en bevoegdheden uitgevraagd.

De leden vragen naar mijn appreciatie bij de conclusie van de onderzoekers van het Berenschotrapport dat de duidelijkheid over de verdeling van taken en bevoegdheden in de wet beperkt is. De leden vragen tevens hoe ik wet- en regelgeving zodanig kan aanpassen dat er minder onduidelijkheid is over de verdeling van taken en bevoegdheden en hoe of ik voornemens ben dit te doen.

Met de invoering van de Wvb zijn de taken en bevoegdheden helder en duidelijk in de wet opgenomen. In 2021 zijn er bovendien ambtelijk gesprekken gevoerd met de Vereniging van Medezeggenschapsraden van Hogescholen (VMH), ISO, LSVb, Hbo Medezeggenschap en WOinActie over modernisering van wetgeving in het kader van de gewijzigde motie van het lid Westerveld33. Uit deze gesprekken werd duidelijk dat volgens hen de oplossing niet ligt in de aanpassing van wet- en regelgeving, maar wel door het verbeteren van de bekendheid van de bestaande wettelijke taken en bevoegdheden. Uit de evaluatie wordt duidelijk dat ambtelijke ondersteuning hier uitkomst kan bieden.

De leden vragen of ik de mening deel dat een verscherping van de wet op de relatie tussen de medezeggenschap en bestuurders de zorgen dat de daadkracht van medezeggenschap afhankelijk is van de welwillendheid van en de relatie met de bestuurders kan wegnemen en zo nee, waarom niet.

Ik deel de mening niet dat een verscherping van de wet de zorgen kan wegnemen dat de daadkracht van medezeggenschap afhankelijk is van de welwillendheid van en de relatie met de bestuurders. De daadkracht van de medezeggenschap is verankerd in haar wettelijke taken en bevoegdheden. De verwachting is dat de afhankelijkheid van de welwillendheid van bestuurders minder effect heeft zodra deze taken en bevoegdheden bekend zijn bij alle betrokkenen. Voorts stel ik vast dat de medezeggenschapsraden overwegend positief zijn over de samenwerking met bestuurders.

De leden vragen of ik heb nagedacht over het versterken van de wettelijke rechten op het gebied van faciliteiten en ondersteuning, omdat veel van de bovengenoemde knelpunten al jarenlang dezelfde zijn. Tevens vragen de leden wie erop toeziet dat de medezeggenschap voldoende ondersteuning krijgt en haar rechten kan uitvoeren.

Uit de evaluatie komt naar voren dat een ruime meerderheid aan respondenten over het algemeen de facilitering zoals wettelijk vastgelegd ontvangt. Versterken van de wettelijke rechten is dus niet nodig. Gelet op het belang van voldoende ondersteuning van de medezeggenschap ga ik ervan uit dat het bestuur en de medezeggenschap hier samen op toezien.

Tevens vragen de leden of er ook situaties zijn waarin de medezeggenschap juist meer rechten krijgt van het opleidingsbestuur, het faculteitsbestuur of het centraal bestuur dan het wettelijk minimum. De leden vragen of er hierbij verschillen zijn tussen hogescholen en universiteiten.

Het staat instellingen vrij om aan de medezeggenschap bovenop de wettelijk vastgelegde instemmings- en adviesrechten extra rechten te verlenen. Specifieke voorbeelden waarin instellingen gekozen hebben waarbij sommige instellingen meer inspraak geven dan andere instellingen, zijn bij mij niet bekend.

De leden vragen of ik kan aangeven of alle centrale en decentrale medezeggenschapsraden ambtelijke ondersteuning hebben. De leden vragen daarbij welke mogelijkheden ik zie om de medezeggenschap, en voornamelijk de opleidingscommissies beter te ondersteunen, zowel wat betreft faciliteiten als het uitbreiden van de rechten.

Zoals ik eerder heb aangegeven op de vragen van de D66-Fractie en de GroenLinks-Fractie blijkt uit de evaluatie dat een meerderheid aan respondenten aangeeft ambtelijke ondersteuning te ontvangen. Het is in de eerste plaats aan de instellingen en medezeggenschapraden om aan de specifieke invulling van de facilitering vorm te geven. Bij instellingen waar nog geen ambtelijke ondersteuning is, verwacht ik van de instellingen dat hierover het gesprek wordt gevoerd.

De leden vragen of ik bereid ben om te onderzoeken op welke manieren de opleidingscommissies versterkt kunnen worden.

Uit de recent verschenen evaluatie en de gesprekken die ik heb gevoerd komen verschillende aanbevelingen naar voren voor het versterken van de opleidingscommissies. Het betreft bekendheid met wettelijke taken en bevoegdheden, facilitering bestaande uit scholing, ambtelijke, juridische en financiële ondersteuning en animo voor de medezeggenschap. Zoals ik in mijn reactie op de vragen van de leden van de VVD-fractie en de GroenLinks-Fractie heb aangegeven heb ik middelen gereserveerd om de positie van de medezeggenschap en in het bijzonder de opleidingscommissies verder te versterken, zodat instellingen hier zelf ook stappen op kunnen zetten. Aanvullend onderzoek over het versterken van de opleidingscommissies vind ik niet noodzakelijk.

De leden vragen of bekend is hoeveel geld onderwijsinstellingen in het profileringsfonds stoppen en hoeveel daarvan per instelling naar de medezeggenschap gaat. Zij zouden graag een overzicht ontvangen van het geld dat instellingen stoppen in het profileringsfonds en de vergoedingen die leden ontvangen (per vergadering of via beurzen).

In de Kamerbrief over het profileringsfonds die eind 2021 naar uw Kamer is verzonden, ga ik sectorbreed in op de uitgaven voor het profileringsfonds, zowel totaal als uitgesplitst naar tegemoetkomingen i.v.m. (verwachte) studievertraging wegens overmachtssituaties, medezeggenschap en bestuursbeurzen (samen), en overige bijzondere omstandigheden. Het door de leden verzochte overzicht kan niet worden opgemaakt, aangezien instellingen niet verplicht zijn zich in hun jaarverslagen te verantwoorden over de uitgaven uit het profileringsfonds voor specifiek medezeggenschap, maar wel over de uitgaven voor medezeggenschap en bestuursbeurzen samen. Het is dan ook niet mogelijk om het gevraagde overzicht te maken

De leden vragen of ik een verklaring heb voor de dalende trend wat betreft de deelname aan verkiezingen voor de medezeggenschap en de opkomst van de verkiezingen zelf, en zo nee, of ik bereid ben de dalende trend te onderzoeken, waarbij beter gekeken wordt naar de motieven en ambities van studenten en medewerkers om wel of niet actief te worden in de medezeggenschap.

Om de medezeggenschap tot een krachtige speler te behouden is het belangrijk dat er sprake is van voldoende animo bij verkiezingen. Uit het onderzoek komen verschillende aanbevelingen naar voren voor het vergroten van het animo rondom verkiezingen, zoals het tijdig starten met de werving van potentiële kandidaten en het vergroten van de bekendheid van medezeggenschapsfuncties. Met leden van GroenLinks-fractie deel ik dat het belangrijk is om inzicht te hebben in motieven en ambities. Animo en opkomst bij verkiezingen zijn thema’s die in de tweejaarlijkse Medezeggenschapsmonitor verder worden uitgevraagd. Ik wacht de resultaten van de monitor af en zal hier vooralsnog geen nader onderzoek naar doen. Indien de uitkomsten hiertoe aanleiding geven zal ik hierover ook in gesprek gaan met mijn gesprekspartners.

De leden vragen in hoeverre ik denk dat betere erkenning, waardering, zichtbaarheid en ondersteuning kunnen bijdragen aan de motivatie om actief te worden in de medezeggenschap.

Raadplegen, communiceren en in contact staan met de achterban is belangrijk voor betere zichtbaarheid van de medezeggenschap. Potentieel goede deelnemers aan de medezeggenschap zouden zoveel mogelijk gestimuleerd moeten worden om actief te worden in de medezeggenschap en ik roep de medezeggenschap en het instellingsbestuur op om (periodiek) gesprek te voeren over mogelijkheden om aandacht te besteden aan communicatie binnen de instellingen zodat meer studenten worden gestimuleerd om zich bezig te houden met medezeggenschap en dit ten goede komt aan de erkenning en waardering van de belangrijke rol die de medezeggenschap binnen instellingen heeft.

De leden vragen of ik bereid ben te onderzoeken waarom de opkomst bij verkiezingen zelf laag is en op welke manier de instellingen dit kunnen verbeteren.

Zoals hierboven aangegeven wacht ik de resultaten van de medezeggenschapsmonitor af en zal ik hier vooralsnog geen nader onderzoek naar doen.

De leden vragen op welke manier ik uitvoering heb gegeven aan de gewijzigde motie van het lid Westerveld inzake de medezeggenschap waarin de regering wordt verzocht om met wetenschappers, docenten en studenten in gesprek te gaan met het oog op modernisering van de Wet modernisering universitaire bestuursorganisatie.

De gewijzigde motie van het lid Westerveld verzoekt mij om met wetenschappers, docenten en studenten in gesprek te gaan met het oog op modernisering van de wetgeving inzake inspraak en zeggenschap. Ik heb na het uitkomen van evaluatie van de Wet versterking bestuurskracht in de zomer van 2021 gesprekken gevoerd met VMH, ISO, LSVb, Hbo-Medezeggenschap en WO-in-Actie. Het beeld dat uit al deze gesprekken met studenten, docenten en wetenschappers naar voren komt, is dat de medezeggenschap niet versterkt wordt door aanpassing van wetgeving, maar wel door optimalisatie van samenwerking tussen de medezeggenschap en bestuurders. Mijn uitgebreide reactie kunt u vinden in de brief34 die ik aan uw Kamer heb doen toekomen.

Onderzoek in het middelbaar beroepsonderwijs

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of, vanwege de constatering uit de evaluatie dat doordat bestuurders bepalen wat de hoofdlijnen van de begroting zijn in de praktijk ertoe leidt dat de mate van de betrokkenheid van de medezeggenschap en het moment van inspraak afhankelijk kan zijn van (de goodwill) het bestuur, hiertoe in samenspraak me de medezeggenschap nog richtlijnen worden opgesteld waarin onder meer opgenomen wordt op welkmoment de formele instemming moet plaatsvinden.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er richtlijnen kunnen worden opgesteld aangaande het moment van formele instemming op hoofdlijnen van de begroting. Ik ben hier geen voorstander van. In uw volgende vraag geeft u aan dat de begroting van instelling tot instelling verschilt. Daarmee kan ook het moment verschillen waarop de medezeggenschap betrokken wordt en het formeel besluitvormingsmoment. Het is dan ook aan de besturen en medezeggenschapsgremia om te bezien wat het beste werkt.

De leden vragen hoe de Minister kijkt tegen het standpunt van de leden dat juist met scholing en voldoende ondersteuning veel winst behaald kan worden.

De leden vragen waarom het rapport concludeert dat leden van studentenraden met begeleiding en training niet voldoende kennis zou kunnen worden bijgebracht over hoofdlijnen van de begroting, en hoe ik tegen scholing aankijk. Voor studentenraadsleden is de begroting een complex onderwerp, en er is weinig continuïteit in de raden door de hoge doorloop, waardoor kennis steeds opnieuw moet worden opgedaan. Omdat het complexe materie voor de studentenraden is, ben ik voorstander van (centrale) scholing.

Tevens vragen de leden of de Minister bereid is de mbo-instellingen hiertoe te stimuleren, of de Minister het wenselijk vindt dit landelijk te doen, zoals de onderzoekers voorstellen en of het niet logischer is om de begeleiding specifiek vorm te geven voor de instelling en de bijbehorende medezeggenschap.

Zoals ik al heb aangegeven in mijn reactie op de vraag van de leden van de VVD-fractie over dit onderwerp, ben ik hierover in gesprek met JOB. Daarnaast is het aan besturen en medezeggenschapsraden om afspraken te maken over de begeleiding bij het begrotingsproces, waardoor deze begeleiding specifiek op een instelling kan worden vormgegeven.

Inbreng van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie vragen op welke wijze ook lessen worden getrokken over de werking van de Wvb in de andere sectoren.

In de evaluatie is conform een toezegging aan de Eerste Kamer aandacht geschonken aan specifieke onderdelen van de Wvb. Vanwege de eigenheid van sectorale uitdagingen en het voldoen aan een toezegging aan de Eerste Kamer zijn er vanuit de voorliggende evaluatie geen lessen getrokken over de werking van de Wvb in de andere sectoren.

De leden vragen in hoeverre de regering wil bezien of er mogelijkheden zijn om te komen tot verlenging van de betrokkenheid en alternatieven die de continuïteit dienen en de medezeggenschap een krachtiger speler maken naast bestuur en toezicht.

Ik onderschrijf dat het waarborgen van continuïteit en het behouden van kennis belangrijk is voor de medezeggenschap. In het onderzoek van Berenschot worden verschillende mogelijkheden voor het borgen van de continuïteit benoemd, zoals een goede overdracht, getrapte verkiezingen, of een langere zittingstermijn. Over eventuele mogelijkheden die de continuïteit dienen en de medezeggenschap een krachtiger speler maken naast bestuur en toezicht voer ik graag het verdere gesprek met de studenten- en koepelorganisaties en organisaties specifiek gericht op de medezeggenschap.

De leden vernemen graag een nadere reflectie op de vraag of de problematiek rondom het naast elkaar bestaan van medezeggenschap en opleidingscommissie niet in hoge mate ontspringt aan de inrichting van de wet.

Met de invoering van de Wvb zijn opleidingscommissies op verzoek van uw Kamer een formeel medezeggenschapsorgaan geworden. Hierbij zijn de taken en bevoegdheden van de opleidingscommissie helder en duidelijk in de wet opgenomen. Ik herken dat in de evaluatie wordt gesproken over het belang van afstemming tussen raden voor het bestaan van een sterke medezeggenschapscultuur. Ik concludeer dat de medezeggenschapscultuur in hogeronderwijsinstellingen in het algemeen op orde is, maar dat onder andere op de benoemde onderdelen nog verbeteringen mogelijk zijn.


  1. Kamerstuk 31 288, nr. 901.↩︎

  2. Rapport van Berenschot d.d. 20 juli 2021, Goed bestuur en medezeggenschap in het hoger onderwijs (Kamerstuk 34 251, nr. 95, bijlage 1).↩︎

  3. Rapport van ResearchNed van juli 2021, Evaluatie Wet versterking bestuurskracht: het instemmingsrecht van de medezeggenschap in het mbo op de hoofdlijnen van de begroting (Kamerstuk 34 251, nr. 95, bijlage 2).↩︎

  4. Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 62.↩︎

  5. Zie Verslag van een wetgevingsoverleg, gehouden op 17 juni 2021, over het Verantwoordingsdebat Slotwet 2020, Jaarverslag OCW 2020 en Staat van het Onderwijs (Kamerstuk 35 830 VIII, nr. 22).↩︎

  6. NVAO: Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie.↩︎

  7. Kamerstuk 34 251, nr. 95.↩︎

  8. Kamerstuk 34 251, nr. 95, bijlage 1, p. 8.↩︎

  9. Kamerstuk 34 251, nr. 95, bijlage 1, p. 7.↩︎

  10. LOVUM: Landelijk Overleg Universitaire Medezeggenschap.↩︎

  11. Mbo: middelbaar beroepsonderwijs.↩︎

  12. Kamerstuk 34 251, nr. 95.↩︎

  13. Kamerstuk 34 251, nr. 95, bijlage 2, p. 17.↩︎

  14. Kamerstuk 34 251, nr. 95.↩︎

  15. Kamerstuk 34 251, nr. 95, bijlage 2, p. 5.↩︎

  16. Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 87.↩︎

  17. Kamerstuk 34 251, nr. 95.↩︎

  18. Kamerstuk 31 288, nr. 901.↩︎

  19. Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 24.↩︎

  20. https://www.vereniginghogescholen.nl/system/knowledge_base/attachments/files/000/001/193/original/Principeakkoord_instellingsaccreditatie_en_medezeggenschap_2021.pdf?1613555751.↩︎

  21. Kamerstuk 34 251, nr. 95, bijlage 1.↩︎

  22. Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 24.↩︎

  23. Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 24.↩︎

  24. Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 62.↩︎

  25. Kamerstuk 34 251, nr. 95, bijlage 2.↩︎

  26. https://www.mboraad.nl/nieuws/servicedocument-facilitering-studentenraden-het-mbo-laat-stem-van-de-student-klinken.↩︎

  27. Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek artikel 9.48 eerste lid en artikel 10.39 eerste lid.↩︎

  28. Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek artikel 9.40 tweede lid.↩︎

  29. Zie Verslag van een wetgevingsoverleg, gehouden op 17 juni 2021, over het Verantwoordingsdebat Slotwet 2020, Jaarverslag OCW 2020 en Staat van het Onderwijs (Kamerstuk 35 830 VIII, nr. 22).↩︎

  30. Kamerstuk 31 288, nr. 928.↩︎

  31. Kamerstukken 31 288 en 31 524, nr. 930.↩︎

  32. Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 24.↩︎

  33. Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 24.↩︎

  34. Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 24.↩︎