[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen op 31 januari en 1 februari 2022

Raad voor Concurrentievermogen

Brief regering

Nummer: 2022D09999, datum: 2022-03-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-30-555).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 30-555 Raad voor Concurrentievermogen.

Onderdeel van zaak 2022Z04923:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2021-2022

21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 555 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 maart 2022

Op 31 januari en 1 februari 2022 vond de informele Raad voor Concurrentievermogen plaats in Lens, Frankrijk. Bijgevoegd vindt u het verslag van deze bijeenkomst.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
M.A.M. Adriaansens

Verslag informele Raad voor Concurrentievermogen, 31 januari en 1 februari

Op 31 januari en 1 februari vond in Lens in Noord-Frankrijk de informele Raad voor Concurrentievermogen (RvC), onderdeel interne markt en industrie, plaats.

Het Franse voorzitterschap had de agenda van deze informele RvC in het teken gesteld van het verminderen van strategische afhankelijkheden in relatie tot kritieke grondstoffen. In haar inleiding benadrukte de Franse Minister voor Industrie Agnès Pannier dat Europa haar lot in eigen handen moet nemen. Voor bepaalde kritieke grondstoffen geldt een afhankelijkheid tot 98% van China. Dat is in een onvoorspelbare geopolitieke context niet wenselijk. Pannier benadrukte dat de EU al over een breed instrumentarium beschikt om de eigen strategische autonomie te versterken en zo een weerbare Europese economie te realiseren – ze noemde de herziene industriestrategie, de industriële allianties, de grondstoffenalliantie, het Industrieforum, de Important Projects of Common European Interest (IPCEI), programma’s gericht op onderzoek en innovatie, HERA en de NextGen EU middelen, waarmee honderden miljarden gemoeid zijn. Ze blikte vooruit op een aantal instrumenten dat nog in de maak is: de standaardenstrategie, de Chips Act en het Single Market Emergency Instrument (SMEI). Voorstellen voor een standaardenstrategie en de Chips Act zijn inmiddels gepubliceerd, respectievelijk op 2 en 8 februari. Uw Kamer zal via een BNC-fiche binnen de gebruikelijke termijnen over de inzet van het kabinet worden geïnformeerd. De SMEI wordt voor de zomer verwacht, zo meldde de Commissie.

Vanuit de Europese Commissie benadrukte vicepresident Maroš Šefčovič het belang van weerbaarheid. Ook hij stond stil bij het instrumentarium dat voorhanden is en nog wordt aangevuld, en de middelen die voor het realiseren van weerbaarheid zijn uitgetrokken. Šefčovič riep lidstaten op deze instrumenten aan te grijpen en ook zelf publieke middelen te steken in het versterken van weerbaarheid. Hij benoemde tevens het belang van nieuwe vaardigheden (skills): tegen 2025 zijn er bijvoorbeeld 800.000 nieuwe banen in de batterijensector, waarvoor werknemers nodig zijn. Vragen die hij stelde waren: waar komt die arbeid vandaan, investeren we nu voldoende in de opleidingen waarop we in de nabije toekomst een beroep moeten doen? Hierin schuilt een risico als je afhankelijkheden wilt afbouwen. Een ander belangrijk punt is grondstoffen. Deze zijn noodzakelijke voor de groene en digitale transities en voor het versterken van het toekomstige concurrentievermogen, maar de EU kan maar voor 1% in de eigen behoeften voorzien. Šefčovič riep de Raad op deze boodschappen ook te delen met de Europese regeringsleiders ter voorbereiding op de Europese Raad in maart, en daarbij de rol van de Europese Investeringsbank en die van de private sector mee te nemen. Het Franse voorzitterschap is voornemens de uitkomsten van de verschillende informele Raden die het organiseert door te geleiden naar de informele Europese Raad van 10 en 11 maart aanstaande.

Commissaris Breton (interne markt) benoemde weerbaarheid als derde pilaar naast de groene en digitale transities. Hij verwees naar de situatie in Oekraïne om de urgentie te onderschrijven van het afbouwen van afhankelijkheden. Daarbij blijft de EU een open continent: «open, but with some conditions». Natuurlijk kan de EU niet alles zelf produceren, maar om voorspelbare turbulentie te verminderen moet wel gericht beleid worden gevoerd. Lessen uit de COVID-pandemie zijn hierbij cruciaal: zie de opgeschroefde eigen productie van beschermingsmateriaal en vaccins. Dit gaat niet over protectionisme, aldus Breton. De EU blijft een open economie en zoekt samenwerking met partners, maar reageert wel op nieuwe beperkingen die extern worden opgelegd. Dat betekent onder meer dat de EU zelf moet investeren in cutting edge technologie. Europa moet geen «subcontractor» worden maar zelf produceren en exporteren; Breton riep lidstaten op niet bang te zijn om hardop over Europese industriële productie te praten. «Europe as a factory», maar wel gericht op en in lijn met de groene en digitale transities.

Europa moet goed weten waar de eigen zwakten zitten en daarnaar handelen. Breton noemde batterijen, farmaceutische productie, waterstof, cloud computing, grondstoffen en halfgeleiders als kritieke sectoren. Hier worden IPCEI’s voor opgericht: Bretons oproep aan alle lidstaten was om hieraan mee te doen: het instrument is niet alleen voor de grote lidstaten bedoeld. Breton blikte ook vooruit op de publicatie van de SMEI: hierin moet ook een noodinstrument worden opgenomen waarop de Commissie kan terugvallen als zich verstoringen voordoen in de waardeketens. Dat is geen kwestie van protectionisme maar van kunnen handelen in belang van de EU als zich problemen voordoen. Over het tekort aan chips en de EU Chips Act zei Breton dat het belangrijk is om de Europese productie op te voeren (te verviervoudigen tegen 2030) door megafabrieken aan te trekken; te blijven investeren in onderzoek en het ecosysteem te versterken. Breton verwees eveneens naar het belang van de standaardenstrategie.

In het debat dat volgde onderschreven lidstaten de noodzaak van het versterken van de Europese weerbaarheid als voorwaarde voor het toekomstig concurrentie- en verdienvermogen van de EU. Veel lidstaten, waaronder Nederland, benadrukten echter wel het belang van een brede benadering van weerbaarheid en de toevoeging «open» als het gaat om strategische autonomie. Weerbaarheid begint met het behouden en uitbouwen van de eigen sterke punten, te beginnen met de interne markt als motor van de Europese economische groei en welvaart. Ook innovatie is van cruciaal belang om een koploperpositie veilig te stellen. Dit geldt zeker ook voor de dubbele transitie die hoog op de Nederlandse en Europese agenda staat: de business case voor deze transities moet juist door deze Raad voor Concurrentievermogen scherp in het oog worden gehouden. Weerbaarheid behelst dus een set aan instrumenten, waarbij versterken en verdiepen van de interne markt het fundament is. Heldere mededingingsregels zijn een ander instrument om een gelijk speelveld te behouden. Hetzelfde geldt voor het beschermen van Europese bedrijven tegen verstorende subsidies die door derde landen worden verstrekt. Ook het verminderen van onwenselijke strategische afhankelijkheden is een manier om de eigen weerbaarheid te versterken. Bij het afbouwen van afhankelijkheden moet de analyse goed op orde zijn: niet alle afhankelijkheden moeten en kunnen worden «opgelost» door overheidsingrijpen. In een open economie met geglobaliseerde waardenketens is ook sprake van wederzijdse afhankelijkheden. Om te weten waar je moet ingrijpen, is het vergroten van de kwalitatieve kennis van afhankelijkheden in specifieke sectoren van groot belang. Daarbij moeten ook de afhankelijkheden in de toekomst waar mogelijk al in kaart worden gebracht.

Het is begrijpelijk dat de halfgeleiderindustrie hierbij zoveel aandacht krijgt: chips maken een noodzakelijk en onvervangbaar onderdeel uit van nagenoeg alle producten en diensten. Dat de EU de eigen positie hier wil versterken is terecht. Nederland merkte in relatie tot de Chips Act op dat Nederland en Europa deel uitmaken van een geïntegreerde wereldwijde waardeketen, en dat dat ook zo moet blijven: ontkoppeling is onwenselijk, zo niet onmogelijk. De voorwaarden voor staatssteun in deze sector zouden niet te flexibel moeten worden toegepast om het gelijke speelveld op de interne markt niet te ondermijnen (geen subsidierace).

In de middag vond een aantal workshops plaats over afhankelijkheden ten aanzien van grondstoffen. Hier spraken lidstaten in kleine werkgroepen met vertegenwoordigers van het Europese bedrijfsleven over het verminderen van afhankelijkheden. Nederland nam deel aan de werkgroep «productie in Europa» waar de centrale vraag was of Europa in staat is de eigen productie van belangrijke grondstoffen op te schroeven, en op welke wijze afhankelijkheden kunnen worden geadresseerd, tegen welke kosten. Veel lidstaten hadden ook in het plenaire debat al gewezen op de kosten waarmee het afbouwen van afhankelijkheden gepaard kan gaan. Deze onderstreepten het belang van een evenwichtige beleidsmix, waarbij bijvoorbeeld nadrukkelijk gekeken wordt naar diversificatie van aanbieders. Het handelspolitieke instrumentarium van de EU kan hierbij een aantrekkelijke prikkel zijn. Een aantal lidstaten vroeg de Commissie en de Raad om meer vaart te maken met het afsluiten van handelsakkoorden met gelijkgezinde landen die beschikken over belangrijke grondstoffen. Chili werd in dat verband genoemd, maar ook plaatsen dichter bij huis zoals de Westelijke Balkan.

In deze workshop vroeg Nederland aandacht voor het belang om sneller tot een circulaire economie te komen. Veel lidstaten wezen op het belang van hergebruik van grondstoffen binnen de EU, zodat de noodzaak te importeren op langere termijn kan worden teruggedrongen. Nederland noemde het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie1 om de capaciteit van de circulaire industrie te vergroten.

In Europees verband werd gewezen op de Europese grondstoffenalliantie. In de workshop werd ook stilgestaan bij de noodzaak om, in geval van extractie, lokale gemeenschappen beter te betrekken en tot een aanpak te komen die ook lokaal wordt gedragen (van «not in my backyard» naar «please in my backyard», zoals vicepresident Šefčovič zei). De bijdrage vanuit het bedrijfsleven, een vertegenwoordiger van Wolfram, dat in Oostenrijk met eigen mijnen werkt en inzet op hergebruik van grondstoffen, getuigde van deze aanpak.


  1. Kamerstuk 32 852, nr. 171.↩︎