[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen en antwoorden over de kabinetsreactie op de eindevaluatie van HCSS over de Nederlandse artikel 100-bijdrage aan de missie EMASoH (Kamerstuk 29521-438)

Nederlandse deelname aan vredesmissies

Lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2022D10163, datum: 2022-04-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29521-441).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 29521 -441 Nederlandse deelname aan vredesmissies.

Onderdeel van zaak 2022Z05015:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2021-2022

29 521 Nederlandse deelname aan vredesmissies

Nr. 441 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 6 april 2022

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie over de brief van 6 december 2021 inzake de kabinetsreactie op de eindevaluatie van The Hague Centre for Strategic Studies (HCSS) over de Nederlandse artikel 100-bijdrage aan de missie EMASoH (Kamerstuk 29 521, nr. 438).

De Ministers hebben deze vragen, mede namens de Ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en van Justitie en Veiligheid, beantwoord bij brief van 16 maart 2022. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,
Kuiken

De griffier van de commissie,
Westerhoff

1

Welke Europese landen waren aangesloten bij de missie European-led Maritime Awareness in the Strait of Hormuz (EMASoH)?

Antwoord:

De EMASoH-coalitie bestond ten tijde van de inzet van Zr.Ms. De Ruyter, de Nederlandse artikel 100-bijdrage, uit België, Denemarken, Frankrijk, Duitsland (enkel politieke steun), Griekenland, Italië, Nederland en Portugal.

2

Waaruit bleek dat de Nederlandse bijdrage op grote waardering heeft kunnen rekenen?

Antwoord:

Nederland leverde als eerste land, samen met Frankrijk, een militaire bijdrage aan EMASoH. Uit bilaterale contacten op politiek niveau is gebleken dat dit op grote waardering van Frankrijk heeft kunnen rekenen. Zo ontving de toenmalige Minister van Minister van Defensie op 14 mei 2020 een brief van de Franse Minister van Defensie, waarin Nederland formeel bedankt werd voor de bijdrage en vruchtbare samenwerking. Daarnaast heeft de Franse Directie Operaties en het Franse Operationele Hoofdkwartier in de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) waardering overgebracht.

Zoals reeds aan uw Kamer gemeld in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 21 februari 2022 (Kamerstuk 2022Z03791), heeft Nederland voor de periode van maart t/m juni 2022 haar bijdrage aan EMASoH tijdelijk uitgebreid met twee stafofficieren. Nederland zal gedurende deze periode gezamenlijk met België de commandovoering van de militaire component van EMASoH overnemen, waarbij België de commandant levert en Nederland de plaatsvervangend commandant.

3

Wat zijn de voorlopige resultaten van het diplomatieke spoor van EMASoH, gericht op het vergroten van het draagvlak voor de missie in de regio?

4

Daar waar de Senior Civilian Representative (SCR) onder andere als taak had om de regionale dialoog te faciliteren, kunt u aangeven hoe aan die dialoog vorm is gegeven en of daar duurzame relaties uit zijn ontstaan, die tot op heden in stand worden gehouden?

5

Welke gevolgen heeft het diplomatieke spoor ondervonden door COVID-19? Wat waren hiervan de gevolgen? Wat is er gedaan om deze gevolgen te mitigeren?

Welke gevolgen heeft het diplomatieke spoor ondervonden door COVID-19? Wat waren hiervan de gevolgen? Wat is er gedaan om deze gevolgen te mitigeren?

Antwoord op vragen 3, 4 en 5:

Gegeven de complexe politieke context was binnen de coalitie vanaf het begin duidelijk dat het bereiken van concrete resultaten middels diplomatieke inspanningen in dit domein een proces van lange adem zou zijn. Dit heeft het kabinet ook als zodanig benadrukt in de Kamerbrief «Update Nederlandse bijdrage ter versterking van de maritieme veiligheid in de Golfregio» (Kamerstuk 29 521, nr. 400). De COVID-19 pandemie heeft, zoals gemeld in de kabinetsreactie, implicaties gehad op de daadwerkelijke uitvoering van dit spoor omdat reizen naar de regio niet mogelijk was. De gevoeligheid van het onderwerp maritieme veiligheid leende zich niet voor digitale consultaties op hoogambtelijk niveau. Hiervoor is persoonlijk contact en wederzijds vertrouwen nodig. Desondanks heeft de Nederlandse SCR Seppen gedurende haar termijn belangrijke initiërende stappen gezet op het diplomatieke spoor van EMASoH. Voor een opsomming hiervan verwijs ik u naar de kabinetsreactie. De door Nederland geïnitieerde inspanningen op het diplomatieke spoor van EMASoH worden tot op heden voortgezet. Momenteel wordt dit spoor geleid door de Deense ambassadeur Jacob Brix Tange. Ook de afgelopen tijd werd het diplomatieke spoor van de missie gelimiteerd in activiteiten door de nog op veel plekken geldende restricties inzake Covid-19. Desondanks heeft de SCR in november 2021 een reis ondernomen naar de VAE en Oman om te spreken over de doelstellingen van EMASoH en om visies ten aanzien van vertrouwenwekkende maatregelen te inventariseren. Nederland heeft bij dit bezoek een faciliterende rol gespeeld.

6

Zullen de problemen binnen de missie die worden gelinkt aan COVID-19, worden geanalyseerd zodat (plotselinge) toekomstige noodsituaties de kwaliteit en veiligheid van missies niet in gevaar kunnen brengen?

Antwoord:

De militaire analyse van de missie heeft uitgewezen dat COVID-19, door het nemen van adequate maatregelen, de kwaliteit en de veiligheid van de missie niet in gevaar heeft gebracht. De pandemie heeft wel beperkingen opgeleverd bij het medisch evacueren van (niet-COVID-19) patiënten. De uitbraak zorgde er gedurende de inzet voor dat landen in de regio terughoudender werden om patiënten van buitenaf op te nemen in hun ziekenhuizen, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 30. Tot nader order is COVID-19 een standaard onderwerp van het planningsproces van het Ministerie van Defensie met als doel het waarborgen van de kwaliteit en de veiligheid van missies waar Nederland bij betrokken is.

7

Daar waar u stelt dat de missie niet tot doel heeft gehad om met Zr.Ms. De Ruyter een afschrikwekkende werking te verwezenlijken, maar wel heeft voorzien in het creëren van een drempelfunctie, kunt u aangeven wat het verschil hiertussen is?

Antwoord:

EMASoH is een waarnemingsmissie (Maritime Situational Awareness, MSA) met als taak een totaalbeeld op te bouwen van de Straat van Hormuz. De missie doet dit door op een strategische plek aanwezig te zijn, in het zicht van andere actoren. Met de inzet van Zr.Ms. De Ruyter heeft het kabinet nimmer de doelstelling gehad een afschrikwekkende werking te bewerkstelligen.

Met de presentie van het marineschip in de Straat van Hormuz werd een drempelfunctie beoogd. Een eventuele actor zou vanwege deze presentie mogelijk minder snel geneigd zijn de vrije doorvaart te verstoren, aangezien bekend is dat dit geobserveerd en geregistreerd zou worden. Om feitelijke afschrikking te verwezenlijken zou een robuuster nationaal mandaat nodig zijn geweest, waarbinnen het bijvoorbeeld mogelijk zou zijn schepen in de Straat van Hormuz te escorteren.

8

Bent u van mening dat er geen afschrikwekkend effect uitgaat van de Zr.Ms. De Ruyter?

Antwoord:

Zoals gesteld in de kabinetsreactie, heeft het kabinet niet de doelstelling gehad om met Zr.Ms. De Ruyter een afschrikwekkende werking te bewerkstelligen. Zoals gemeld in de artikel 100-brief van 29 november 2019 (Kamerstuk 29 521, nr. 398), heeft het kabinet met de inzet van een marineschip via EMASoH beoogd een preventief effect te sorteren om op die manier bij te dragen aan het voorkomen van verdere acties van actoren tegen commerciële schepen en het daarmee samenhangende risico op verder oplopende spanningen. Deze doelstellingen en het beoogde effect van de inzet zijn door EMASoH en Nederland aan de landen in de regio gecommuniceerd.

9

Op welke datum is de Amerikanen formeel kenbaar gemaakt dat Nederland niet koos voor deelname aan de Amerikaanse missie International Maritime Security Construct (IMSC), maar voor een Europese missie?

10

Op welke datum is de Amerikaanse ambassadeur Hoekstra, die voorafgaand aan de Artikel-100-brief «meermaals» is gebrieft, onmiskenbaar duidelijk gemaakt dat Nederland niet zou deelnemen aan de Amerikaanse missie (IMSC), maar koos voor deelname aan een Europese missie?

Antwoord op vragen 9 en 10:

De VS zijn op verschillende momenten geïnformeerd. Zo sprak de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken Blok in augustus 2019 met zijn Amerikaanse collega over mogelijke maritieme inzet in de Straat van Hormuz. Rondom de verzending van de artikel100-brief naar uw Kamer (29 november 2019), is er opnieuw contact geweest met de VS via de Amerikaanse ambassadeur in Den Haag en de Nederlandse ambassade in Washington om het formele besluit kenbaar te maken.

11

Zal in de nieuwe formuleringen van toekomstige missiedoelstellingen de discrepantie tussen het belang van zelfverdediging, de-escalatie en diplomatie, zoals aangegeven in het HCSS-rapport, worden meegenomen en opgelost?

Antwoord:

Zoals gesteld in de kabinetsreactie trekt het kabinet op basis van het HCSS-rapport de conclusie dat het nodig is de missiedoelstellingen in het vervolg eenduidiger te formuleren. Het belang van heldere en eenduidige formulering van de doelstelling(en) van een artikel 100-missiebijdrage is reeds door het kabinet onderstreept in de Kamerbrief van 29 mei 2020 over de toekomstige invulling van monitoring en evaluatie van artikel 100-missies, die een aantal maanden na de artikel 100-brief inzake EMASoH volgde.

12

Kunt u toelichten hoe in geval van uiterste escalatie uitgegaan kon worden van NAVO-partnersteun?

Antwoord:

Het te hulp komen van schepen in nood tussen bondgenoten is vanzelfsprekend toegestaan. Zoals aangegeven in de aanvullende artikel-100 brief, waren aangaande de Nederlandse inzet van Zr.Ms. De Ruyter afspraken gemaakt met de Franse partner over de procedure voor het aanvragen van luchtsteun van in de regio gestationeerde Franse vliegtuigen, indien dit noodzakelijk was geweest.

13

Is er contact gezocht met Nederland of het commando van het fregat door de VS of het VK op het moment dat schepen van die beide landen op een assertieve manier werden benaderd door Iran?

Antwoord:

Er is door het VK of de VS geen direct contact gezocht met Nederland op het moment dat deze landen op een assertieve manier werden benaderd door Iran.

14

Welke kansen ziet u in het feit dat Nederlandse en Franse schepen voorlopig vriendelijker en minder assertief door Iran worden benaderd in vergelijking met de benadering van schepen van het VK en de VS?

Antwoord:

Het feit dat EMASoH-eenheden minder assertief worden benaderd dan andere eenheden aanwezig in het operatiegebied, lijkt erop te duiden dat de missie succesvol is in het voorkomen van misinterpretatie van de doelstelling van EMASoH en het bevorderen van het bewustzijn over EMASoH bij landen in de regio. Door de nadruk op preventie en de-escalatie, wordt de missie in de regio gezien als neutrale speler. Dit biedt kansen voor het verder uitwerken en ontplooien van vertrouwenwekkende maatregelen voor EMASoH door de SCR.

15

Wat zijn de exacte redenen waarom de planmatige 10-1-2 afdekking bij maritieme operaties zoals de missie EMASoH niet uitvoerbaar is?

16

Op welke manier zou de planmatige 10-1-2 afdekking bij maritieme operaties zoals de missie EMASoH toch uitvoerbaar worden?

Antwoord op vragen 15 en 16:

In een maritieme omgeving zijn tijd- en geografische factoren niet vergelijkbaar met landoptreden. Ook hebben weersomstandigheden een grote invloed en wordt er geopereerd vanaf een bewegend platform. Dit wordt internationaal erkend en staat ook zo verwoord in de Maritime Medical Planning Guide, onderdeel van de door Nederland geratificeerde NAVO-publicatie Allied Joint Medical Planning Doctrine 1 (AJMEDP-1).1 Het is niet mogelijk om de planmatige 10-1-2 afdekking bij maritieme operaties uitvoerbaar te maken. Tijdens de inzet is gestreefd naar een keten die hier zo dicht mogelijk bij aansluit.

17

Daar waar tijdens de missie is gebleken dat Iran onderscheid maakte tussen IMSC en EMASoH, kon daar voorafgaand aan de missie ook vanuit worden gegaan? Waar baseerde u zich bij deze inschatting op?

Antwoord:

Het kabinet heeft bewust gekozen voor inzet in een Europees-geleide maritieme missie met een twee-sporen aanpak gericht op preventie en de-escalatie. Zoals gecommuniceerd in de artikel 100-brief was er altijd een risico op associatie met IMSC, maar werden politieke risico’s die hiermee gepaard gingen (zoals onbedoelde associatie met de destijds geldende maximale drukcampagne van de VS tegen Iran) zo veel mogelijk gemitigeerd middels het ontwerp van de missie. Dit ontwerp van de missie, zijnde de twee-sporen aanpak, betekent dat EMASoH expliciet niet gericht is tegen een specifieke actor, en tevens een diplomatiek spoor omvat. Daarnaast is strategische communicatie ingezet om het begrip van de missie in de regio te bevorderen.

18

Hoe verklaart u het verschil tussen enerzijds de conclusie dat het risico op fouten en misperceptie significant toenam en anderzijds de (lage) dreigingsanalyse?

Antwoord:

Het kabinet benadrukt de veiligheid van missiepersoneel en missie-uitvoering zeer serieus te nemen, en derhalve altijd te zorgen voor een nauwkeurige veiligheids- en dreigingsanalyse door de inlichtingendiensten voorafgaand en gedurende de missie-uitvoering. Het in kaart brengen van de veiligheidsrisico’s voor de operatie als geheel en voor het Nederlandse personeel in het bijzonder vormen bovendien een standaard onderdeel van het besluitvormingsproces, conform het Toetsingskader 2014 (Kamerstuk 9521, nr. 191). In de artikel100-brief is gesteld dat een Nederlands schip in de regio in theorie te maken kon krijgen met geweldsincidenten. Deze dreiging werd echter als laag ingeschat. Over informatie die ten grondslag ligt aan een dreigingsinschatting kan in het openbaar geen mededeling worden gedaan.

Op basis van de dreigingsanalyse was en bleef het, ondanks het toegenomen aantal spanningen in de regio, gerechtvaardigd vast te houden aan het dreigingsniveau «laag». Dat het risico op fouten en misperceptie significant toenam tijdens de missie, zoals gesteld in de conclusie van het HCSS-rapport, kon op basis van de dreigingsanalyse niet worden aangenomen.

19

Hoe verklaart u het verschil tussen de conclusie dat Nederland ervanuit ging een wijziging in Iraanse intenties vooraf waar te kunnen nemen, en uw standpunt dat dit onjuist is?

Antwoord:

Zoals gesteld in de kabinetsreactie benadrukt het kabinet dat een dreigingsinschatting een momentopname is en blijft, die de meest waarschijnlijke ontwikkeling schetst. Dit dreigingsniveau wordt gedurende de missie op continue basis gemonitord aan de hand van beschikbare informatie.

20

Hoe kan de veilige toenadering van Nederlandse schepen worden gegarandeerd wanneer er beperkt contact is tussen Nederland en andere partijen en wanneer een geopolitieke situatie onzekerder blijkt te zijn dan in de originele risicoanalyse?

Antwoord:

Het kabinet interpreteert deze vraag als refererend aan veilige toenadering van Zr.Ms. De Ruyter. Het risico op onveilige toenadering werd gemitigeerd door de diplomatieke dialoog met landen in de regio, het ontwerp van de missie, namelijk de twee-sporen aanpak, en de strategische communicatie over de doelstellingen van de missie.

21

Hoe kan het delen van informatie tussen bondgenoten worden gegarandeerd onafhankelijk van bilaterale betrekkingen? Zouden hoofdkantoren hier een sterkere rol in kunnen spelen? Is hiervoor meer diplomatieke inzet nodig?

Antwoord:

Informatiedeling is afhankelijk van de instemming en bereidwilligheid van staten. Het kabinet interpreteert het begrip hoofdkantoren in deze vraag als betreffende (militaire) hoofdkwartieren. Hoofdkwartieren faciliteren bij informatie uitwisseling. Ten behoeve van EMASoH is een hoofdkwartier opgezet waarbinnen de deelnemende landen de hen beschikbare informatie delen, waaronder operationele en tactische inlichtingen. Een dergelijke structuur is zeer gebruikelijk. Ieder land dat aan een missie deelneemt heeft zijn eigen regels over het delen van informatie. Deze regels zijn bepalend voor de mogelijkheden voor militaire hoofdkwartieren om intern (binnen de coalitie) en met externe partijen informatie te delen. Daarnaast bestaan er binnen een missie onderlinge afspraken tussen de deelnemende landen. Hierdoor kunnen er beperkingen bestaan ten aanzien van het een-op-een delen van beschikbare informatie en inlichtingen met landen die niet aan de missie deelnemen.

22

Hadden andere leden van de EMASoH-missie wel beter contact met de Amerikanen en deelden zij wel informatie?

Antwoord:

Over de informatiedeling tussen andere EMASoH-landen en de VS kan het kabinet geen uitspraken doen.

23

Hoe verklaart u het verschil tussen de conclusie van het rapport dat er geen goede samenwerking was met de VS, en de eigen verklaring dat deze goede samenwerking er wel was?

Antwoord:

Het rapport stelt dat de VS formeel heeft geweigerd samen te werken met Nederland in EMASoH-verband. Een dergelijke formele weigering is het kabinet niet bekend, maar er werd wel initiële terughoudendheid ervaren betreffende de militaire samenwerking tussen IMSC en EMASoH. Zoals omschreven in de kabinetsreactie, verliep samenwerking met IMSC, naarmate beide missies vorderden, steeds beter. In algemene zin geldt dat Nederland en de VS als bondgenoten nauw samenwerken op het gebied van veiligheid.

24

Kunt u verdere toelichting geven op de conclusie van het rapport dat er zonder steun van de VS geen goede Europees geleide missie plaats kan vinden? Bent u van mening dat dit problematisch is? Bent u voornemens hier iets aan te doen?

25

Op welke manier denkt u gestructureerde vormen van het delen van waarnemingen en informatie met de VS met betrekking tot EMASoH in de toekomst wel te realiseren?

Kunt u verdere toelichting geven op de conclusie van het rapport dat er zonder steun van de VS geen goede Europees geleide missie plaats kan vinden? Bent u van mening dat dit problematisch is? Bent u voornemens hier iets aan te doen?

Op welke manier denkt u gestructureerde vormen van het delen van waarnemingen en informatie met de VS met betrekking tot EMASoH in de toekomst wel te realiseren?

Antwoord op vragen 24 en 25:

Het opzetten van en de deelname aan de EMASoH-missie heeft laten zien dat het mogelijk is om in Europees verband een missie uit te voeren naast een door de VS-geleide missie. Desalniettemin erkent het kabinet dat het uitvoeren van operaties in de Perzische Golf zonder formele vorm van samenwerking met de VS moeizamer bleek dan oorspronkelijk verwacht. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie, zal er in de planning van een toekomstige inzet meer aandacht uitgaan naar de aansluiting van de missie op relevante datanetwerken ten behoeve van de-conflictie en coördinatie met andere militaire entiteiten. Het verder verwerven en ontwikkelen van cruciale capaciteiten zoals inlichtingenmiddelen in Nederland, in Europa en binnen de EU, zal het toekomstig optreden in Europees- en EU-verband effectiever maken. Het EU Strategisch Kompas zal hierin een belangrijke rol spelen. Een sterkere EU op het gebied van veiligheid en defensie komt ook de NAVO ten goede. Het uitgangspunt van het kabinet blijft dat zoveel mogelijk met bondgenoten zoals de VS wordt samengewerkt.

26

Bent u van mening dat, daar waar er op tactisch niveau in de loop der tijd wel toegang werd verkregen tot informatie en waarnemingen van IMSC en er ook op andere logistieke vlakken nauwer werd samengewerkt tussen EMASoH en IMSC, in het licht van de spanningen tussen de VS en Iran de dreiging voor de Nederlandse missie verhoogd werd toen de samenwerking met de Amerikaanse missie toenam?

Antwoord:

Er was geen indicatie uit observaties en rapportages dat de dreiging werd verhoogd toen de samenwerking met de VS toenam. De houding van de landen in de regio ten aanzien van EMASoH wijzigde niet door de nauwere samenwerking. Door EMASoH is altijd open gecommuniceerd dat er met missies in de regio, waaronder IMSC, zou worden samengewerkt ten behoeve van de-conflictie. Tegelijkertijd is continue benadrukt dat er sprake was van twee separate missies, met verschillende commandostructuren.

27

Kunt u het volgende verder toelichten: «De risico’s met betrekking tot de medische keten zijn vooraf geïdentificeerd en waar mogelijk gemitigeerd»?

Antwoord:

Voorafgaand aan de missie is het risico geïdentificeerd en geaccepteerd dat de medische tijdslijnen bij maritiem optreden mogelijk niet worden gehaald, zoals ook beschreven in het antwoord op vragen 15 en 16. Dit risico is voor zover mogelijk gemitigeerd door het volgen van een aanvullende opleiding door de scheepsarts.

28

Zouden hoofdkantoren en diplomatiek personeel sterker kunnen worden ingezet om medische garanties voor personeel te creëren voordat een missie wordt gestart?

Antwoord:

Op medisch vlak waren afspraken gemaakt over het gebruik van de militair geneeskundige faciliteiten van de VAE. Zoals gesteld in de kabinetsreactie was Nederland zelf verantwoordelijk voor het verkrijgen van diplomatieke goedkeuring («diplomatic clearance») voor het invliegen en landen van een Nederlandse helikopter bij het VAE militaire ziekenhuis. In de toekomst dienen voorafgaand aan een missie waar mogelijk concretere afspraken te worden gemaakt over de toegang tot bepaalde landen, zodat een uitgezonden eenheid wordt ontlast. Door lokale werkbezoeken en gesprekken met betrokken autoriteiten kan dit beter worden voorbereid.

29

Is er door afhankelijk te zijn van het Franse netwerk voor de medische keten, te veel risico genomen?

Antwoord:

Frankrijk had dankzij zijn structurele presentie in de Golfregio en goede, langlopende militaire contacten een veel betere regionale ondersteuning dan Nederland. Door gebruikmaking van het Franse netwerk zijn op militair medisch vlak goede bilaterale contacten gelegd en afspraken gemaakt tussen Nederland en de medische faciliteiten van de VAE. Desalniettemin bleek het verkrijgen van diplomatieke goedkeuring voor invliegen een obstakel, zoals toegelicht bij vraag 28.

30

Is er, door de missie door te zetten tijdens de COVID-19 uitbraak, en de daarop volgende terughoudendheid van ziekenhuizen, te veel risico genomen?

Antwoord:

De uitbraak van COVID-19 in het missiegebied vond een paar weken na het actief worden van de missie plaats. Vanwege de onbekendheid met het virus en het verloop van de pandemie, werd toegang tot de ziekenhuizen in de regio bemoeilijkt. In het doorlopende planningsproces bij het Ministerie van Defensie is een appreciatie gedaan van de eventuele risico’s en werd de medische keten continue beoordeeld als voldoende. Tegelijkertijd erkent het kabinet dat het organiseren van de tweedelijnszorg in het operatiegebied gecompliceerder bleek dan vooraf voorzien. Dit had beter gekund, zie ook de beantwoording vraag 28.

31

Op welke manier denkt u de tweedelijnszorg in het operatiegebied van de EMASoH-missie precies te verbeteren?

Antwoord:

Nederland draagt niet langer met eenheden bij aan de EMASoH-missie. Gegeven dat het inregelen van tweedelijnszorg een nationale verantwoordelijkheid is, is er nu geen sprake van een Nederlandse rol hierin.

32

Waarom had Defensie naast de COVID-19 pandemie moeite met het verkrijgen van de diplomatieke goedkeuring voor toegang tot de Golfstaten wat betreft tweedelijnszorg in het operatiegebied?

Antwoord:

Zie beantwoording vraag 28, 30 en 31.

33

Waarom is er in het operatieplan van EMASoH aangegeven dat medische ondersteuning een nationale verantwoordelijkheid is, zeker in het achterhoofd houdend dat Frankrijk goede en lang lopende militaire contacten in de Golfregio heeft?

Antwoord:

Elk land diende zich voorafgaand aan inzet te vergewissen dat de medische zorg voor het eigen personeel zo goed mogelijk geregeld is. Dit is een nationale verantwoordelijkheid. Als blijkt dat dit met eigen middelen niet toereikend is, wordt voor de uitvoering gebruik gemaakt van medische capaciteiten van derden. In geval van EMASoH is derhalve gebruik gemaakt van de faciliteiten en contacten van Frankrijk.

34

Hoe verklaart u het verschil tussen de conclusie van het rapport dat het diplomatieke spoor een politieke wens is die door Frankrijk niet gedeeld werd, en uw opvatting dat die conclusie niet juist is?

Antwoord:

Zoals aangegeven in de kabinetsreactie, herkent het kabinet zich niet in het beeld dat het diplomatieke spoor van EMASoH een Nederlandse politieke wens was die niet door Frankrijk werd gedeeld. Het diplomatieke spoor van EMASoH is immers door Frankrijk zelf bij het ontwerp van de missie geïntroduceerd. Mogelijk refereert het HCSS naar initiële voorzichtigheid binnen EMASoH ten aanzien van de uitwerking van het diplomatieke spoor. Zoals gesteld in de kabinetsreactie, was deze voorzichtigheid naar de mening van het kabinet vooral te herleiden naar de wens om het spoor goed en duidelijk af te bakenen, ook in relatie tot het mandaat van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU in de Golfregio. De-conflictie en complementariteit stonden hierbij centraal.

35

Wat zijn de precieze overwegingen geweest achter het besluit om de Senior Civilian Representative voor een periode van zes maanden te benoemen?

36

Daar waar u achteraf erkent dat een benoeming van zes maanden van een Senior Civilian Representative te kort is geweest om het diplomatieke spoor van de grond te krijgen, wat was de inschatting vooraf?

Antwoord op vragen 35 en 36:

De eerste benoeming van de SCR voor zes maanden was een beslissing genomen door de Political Contact Group van EMASoH. De halfjaarlijkse benoeming had als doel om, zeker in de beginfase van de missie, een terugkerend weegmoment in te bouwen ten aanzien van de efficiëntie van het diplomatieke spoor en kritisch te kunnen kijken of de activiteiten van de SCR nog voldoende complementair waren aan andere (EU-)inspanningen. De huidige SCR is voor de duur van een jaar herbenoemd.

37

Welke exacte geopolitieke implicaties van de deelname aan de EMASoH-missie en de keuze van het operationele kader hadden beter beschreven kunnen worden in de Artikel-100-brief?

Antwoord:

Bij het beoordelen van de wenselijkheid en haalbaarheid om bij te dragen aan missies en operaties, is het staand beleid van het kabinet om te bezien in hoeverre deze bijdrage past in de strategie van Nederland ten aanzien van een bepaalde regio, en wat de mogelijke geopolitieke implicaties van deelname aan een missie zijn. Het kabinet schaart deze beoordeling onder de toetsing van de politieke aspecten zoals omschreven in het Toetsingskader 2014. Deze toetsing heeft ook voorafgaand aan de artikel-100 bijdrage aan EMASoH plaatsgevonden en is in de artikel-100 brief uitgewerkt.

38

Waarom is Nederland niet op alle niveaus van de commandostructuur van de EMASoH-missie vertegenwoordigd?

39

Wat zijn de specifieke nadelen dat Nederland niet op alle niveaus van de commandostructuur van de EMASoH-missie is vertegenwoordigd?

Antwoord op vragen 38 en 39:

Vertegenwoordiging op het operationeel hoofdkwartier (OHQ) werd niet nodig geacht. De taakverdeling tussen het operationeel hoofdkwartier en het force hoofdkwartier (FHQ) is zo ingericht dat Nederland met vertegenwoordiging op het FHQ voldoende invloed had. Een gedeelde observatie binnen EMASoH is dat het OHQ de missie slechts beperkt aanstuurde en voornamelijk gericht is op de Franse nationale missies in de regio. Zoals gesteld in de kabinetsreactie, is het kabinet van mening dat het feit dat Nederland niet op alle niveaus van de commandostructuur vertegenwoordigd was, niet tot tekortkomingen in de uitvoering van de missie.

40

Bent u van mening dat een snellere procedure voor de missie-ontplooiing de missie ten goede was gekomen? Zo ja, hoe zou die procedure versneld kunnen worden?

Antwoord:

Zoals gesteld in de kabinetsreactie, is het kabinet van mening dat de deelname tijdig is vormgegeven.

41

Klopt het dat de VS – los van de vraag of Nederland dit formeel of informeel te kennen is gegeven – officieel geen tactische informatie met Nederland deelde? Zo ja, was dit inderdaad vanwege «de wijze waarop Nederland zich van het IMSC had afgekeerd en de wijze waarop dit werd verwoord in de Artikel-100-brief»?

Antwoord:

Zoals gesteld in de kabinetsreactie was er wekelijks contact tussen beide missies ten behoeve van de-conflictie en coördinatie, waarbij ook de algehele veiligheidssituatie werd besproken. Tegelijkertijd kwamen gestructureerde vormen van het delen van waarnemingen en informatie niet tot stand. Op tactisch niveau is in de loop der tijd wel toegang verkregen tot informatie en waarnemingen van IMSC. Over de beweegredenen van andere landen doet het kabinet geen uitspraak.

42

Blijft u, in tegenstelling tot wat in de eindevaluatie staat, bij uw standpunt dat de VS formeel helemaal niet weigerde deconflictie en tactische informatie met Nederland te delen? Zo ja, hoe verklaart u het verschil met hetgeen staat in de eindconclusie van de evaluatie? Presenteert het HCSS dan onjuistheden?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 23.


  1. NATO Centre of Excellence | AJMEDP-1↩︎