[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een commissiedebat, gehouden op 17 maart 2022, over Justitiële jeugd

Justitiële Inrichtingen

Verslag van een commissiedebat

Nummer: 2022D10575, datum: 2022-04-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-24587-830).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 24587 -830 Justitiële Inrichtingen.

Onderdeel van zaak 2022Z00414:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2021-2022

24 587 Justitiële Inrichtingen

Nr. 830 VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT

Vastgesteld 5 april 2022

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 17 maart 2022 overleg gevoerd met de heer Weerwind, Minister voor Rechtsbescherming, over:

de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 4 november 2019 inzake nadere reactie op de regeling voor voorlopige hechtenis in het jeugdstrafprocesrecht (het stelsel van «schorsen, tenzij») (Kamerstuk 28 741, nr. 73);

de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 20 december 2019 inzake internationaal onderzoek strafmaat jeugd (Kamerstuk 28 741, nr. 74);

de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 29 januari 2020 inzake advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) «Minderjarigen in een politiecel. Een advies over duur, verblijf en alternatieve locaties» (Kamerstuk 28 741, nr. 75);

de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 23 maart 2020 inzake beleidsreactie RSJ/RVS-rapport «Intensieve vrijwillige hulp. Heldere grenzen aan drang in de jeugdzorg» (Kamerstuk 31 839, nr. 722);

de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 29 april 2020 inzake aanscherpen rechtsgronden Jeugdbeschermingsketen (Kamerstuk 31 839, nr. 724);

de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 2 juni 2020 inzake WODC-rapport «Achterlopende ontwikkeling, het begrip «onvoltooide ontwikkeling» in de toepassing van het adolescentenstrafrecht» (Kamerstuk 28 741, nr. 76);

de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 3 februari 2021 inzake internationaal onderzoek strafmaat jeugd bij ernstige gewelds- en zedenmisdrijven (Kamerstuk 28 741, nr. 78);

de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 10 mei 2021 inzake verkenning «Jeugdcriminaliteit en opvoeding» (Kamerstuk 28 741, nr. 79);

de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 17 mei 2021 inzake onderzoeksrapporten jeugdcriminaliteit (Kamerstuk 28 741, nr. 80);

de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 23 juni 2021 inzake ontwikkelingen jeugdcriminaliteit (Kamerstuk 28 741, nr. 81);

de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 17 september 2021 inzake ontwikkelingen Halt-afdoening (Kamerstuk 28 741, nr. 82);

de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 20 september 2021 inzake capaciteit justitiële jeugdinrichtingen (herdruk) (Kamerstuk 24 587, nr. 806);

de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 12 oktober 2021 inzake ontwikkelingen van recidive onder jeugdige en volwassen justitiabelen (Kamerstuk 29 911, nr. 333);

de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 28 oktober 2021 inzake voortgang intensief toezicht justitiële jeugdinrichtingen (jji's) (Kamerstuk 24 587, nr. 809);

de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 26 november 2021 inzake reactie op het advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) over adolescentenstrafrecht (Kamerstuk 28 741, nr. 83);

de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 13 januari 2022 inzake incident justitiële jeugdinrichting (jji) Den Hey-Acker (Kamerstuk 24 587, nr. 823);

de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 10 maart 2022 inzake reactie op verzoek commissie over het incident met betrekking tot de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) Den Hey-Acker (Kamerstuk 28 741, nr. 84).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie,
Van Meenen

De griffier van de commissie,
Brood

Voorzitter: Van Nispen

Griffier: Nouse

Aanwezig zijn vier leden der Kamer, te weten: Mutluer, Van Nispen, Raemakers en Verkuijlen,

en de heer Weerwind, Minister voor Rechtsbescherming.

Aanvang 10.00 uur.

De voorzitter:

Goedemorgen. Ik open dit commissiedebat over justitiële jeugd, het commissiedebat van de vaste Kamercommissie voor Justitie en Veiligheid. Ik heet de Minister voor Rechtsbescherming en zijn ambtenaren van harte welkom. We hebben een hoop stukken op de agenda staan, maar eenieder gaat over de eigen inbreng. We hebben een indicatieve spreektijd van vier minuten, maar gelet op het aantal aanwezigen denk ik dat we daar enigszins soepel mee kunnen omgaan. Maakt u zich daarover dus niet al te veel zorgen.

Dan geef ik als eerste het woord aan de heer Verkuijlen van de VVD.

De heer Verkuijlen (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Statistisch gezien daalt de criminaliteit onder jongeren, maar niet in alle vormen. Steeds vaker worden jongvolwassenen verdacht van zware misdrijven. Hoewel het hier absoluut gezien om kleine aantallen gaat, zijn het ernstige misdrijven met een grote impact op slachtoffers en op de maatschappij. Het is goed dat wij vandaag hierover debatteren, want criminaliteit hoort voor jongeren een doodlopend pad te zijn.

Voorzitter. We moeten echt voorkomen dat kleine jongens zoals drugskoeriers, loopjongens en jongeren die op de uitkijk staan, doorgroeien. Vorige week heb ik tijdens het hoofdlijnendebat al gezegd dat we deze jongeren eerder in beeld moeten brengen door onder meer de inzet van jeugdboa's in gemeenten. Te lang hebben de doorgroeiers gedacht dat zij wegkwamen met een lichte straf. Dat moet echt anders. Om jongeren af te schrikken en doorgroei te voorkomen, zijn zwaardere straffen volgens mijn fractie nodig. In het coalitieakkoord zijn om die redenen een aantal strafverzwaringen afgesproken. Ik hoor graag van de Minister hoe hij erop inzet dat de jongeren die hun kansen niet pakken, keer op keer de fout ingaan en steeds zwaardere delicten plegen, niet meer wegkomen met een lichte of alternatieve straf.

Wel moeten we hierbij oog hebben voor overbezetting van en personeelstekorten bij de jeugdgevangenissen. Die tekorten leiden tot onrust en incidenten. Mijn fractiegenoot Ellian heeft de Minister hierover al eerder vragen gesteld. Hoewel er door de Dienst Justitiële Inrichtingen hard wordt gewerkt, blijven de resultaten uit. Ook de heropening van jeugdgevangenis Horsterveen heeft nog weinig geholpen. De hamvraag blijft echter: wanneer zijn deze capacitaire en personele problemen opgelost? En is de Minister voldoende voorbereid op een scenario waarin de instroom bij de justitiële jeugdinstellingen blijft stijgen?

Voorzitter. Veel jeugdige daders groeien op in een relatief kwetsbare omgeving. Juist dan blijft ouderbetrokkenheid bij de aanpak van jeugdcriminaliteit cruciaal. Wat onze fractie betreft kan dit indien nodig zowel met drang als met dwang. Eerder informeerde de Minister de Kamer dat het vergroten van de financiële consequenties voor ouders een extra stok achter de deur is. Ik wil de Minister aansporen om hier meer werk van te maken, om ouders meer betrokken en sneller verantwoordelijk te maken. Graag een reactie hierop.

Verder zijn de cijfers dat ruim een derde van de jeugdige daders binnen twee jaar in herhaling valt alarmerend. Dit helpt niet mee om de capacitaire en personele problemen bij de jeugdgevangenissen op te lossen. Het risico dat jongeren opnieuw strafbare feiten plegen, is het grootst in de periode kort na detentie. In 2019 is er in een aantal gemeenten gestart met de pilot re-integratieofficier. Hierna zal ik daaraan refereren als «rio». Met het mandaat van de burgemeesters versnelt deze functionaris op lokaal niveau bestuurlijke processen gericht op een snelle re-integratie. Dat is juist voor jongeren van belang. De ervaringen zijn positief, ook vanuit het perspectief van de reclassering. Ik noem Dordrecht als voorbeeld.

Voorzitter. Mijn fractie ziet het als een uitgelezen kans om re-integratieofficieren in te zetten in gemeenten waar jeugdcriminaliteit aan de orde van de dag is, om jongeren te helpen kansen te creëren en hen een ander pad dan de criminaliteit in te laten slaan. Mijn vragen aan de Minister met betrekking tot de rio zijn als volgt. Wanneer kunnen wij de evaluatie van de pilot verwachten? Is het mogelijk om een re-integratieofficier alleen voor jongeren in gemeenten in te zetten, dus expliciet voor jongeren? En is het mogelijk om de ervaringen nu al breder te delen en de inzet breder uit te zetten?

Voorzitter, ik rond af. Mijn fractie is zich ervan bewust dat criminaliteit onder jongeren niet vermindert door alleen maar zwaarder te straffen. Om het rechte pad in te slaan, moeten we ze ook helpen om kansen te creëren. Dat is een brede maatschappelijke opdracht die vraagt om effectief beleid. Ik hoop dat we hier de komende jaren echt werk van maken.

Voorzitter, ik dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Raemakers van D66.

De heer Raemakers (D66):

Voorzitter, dank u wel. Iedereen verdient een tweede kans, zeker jongeren die nog minderjarig zijn. Dat is makkelijk gezegd, maar het vraagt veel om dat echt in de praktijk te brengen. Hoeveel is een tweede kans immers waard als het verkeerde pad zo weinig afslagen en keerpunten heeft? Dat is mijn kernvraag bij het bestuderen van de stukken vandaag.

Voorzitter. Twee jaar geleden is er een pilot gestart om ook jongeren tot 23 jaar een Halt-interventie aan te bieden. Met deze mogelijkheid kan meer maatwerk worden geleverd voor de afdoening van lichte delicten. Zo krijgen deze jongeren een tweede kans en kan worden ingezet op het voorkomen van herhaling. Deze pilot is geëvalueerd door het Verwey-Jonker Instituut, met hele positieve uitkomsten. Het voldeed aan de behoefte aan maatwerk bij professionals, en ook de jongeren en hun ouders waardeerden het zeer. Ze zijn blij met een tweede kans en hopen zo geen problemen te ondervinden met een vog, een verklaring omtrent het gedrag. Deze pilot is stopgezet vanwege corona, waardoor Minister Dekker onvoldoende basis zag voor de invoering van Halt-interventies voor jongeren tot 23 jaar. Hij beloofde een expertsessie te organiseren, maar ik kan nergens de resultaten daarvan terugvinden. Heeft deze sessie plaatsgevonden en, zo ja, wat waren de uitkomsten daarvan? Zou de Minister deze sessie anders alsnog kunnen organiseren? En wat denkt de Minister ervan om deze pilot te hervatten, aangezien deze vanwege corona nog te weinig zeggingskracht had?

Voorzitter. Dan een klein punt dat in het verlengde hiervan ligt. Ik las ook in de stukken dat het jeugdstrafrecht bij 18- tot 23-jarigen in Nederland heel weinig wordt toegepast. Dat zijn echt percentages die onder de 10% zitten. In bijvoorbeeld Duitsland wordt jeugdstrafrecht bij jongvolwassenen veel vaker toegepast. Zou de Minister, als hij dan toch een dergelijke sessie of conferentie gaat organiseren, ook met experts van gedachten kunnen wisselen over dat vraagstuk en de manier waarop we dat aandeel misschien kunnen verhogen?

Voorzitter. Dan ga ik nu naar een punt over best practices. Vaak zien we in de media burgemeesters met de handen in het haar. De jongste jongeren worden steeds gewelddadiger; denk aan de vele steekincidenten en de messen die jongeren bij zich dragen. Volgens mij kan het ministerie gemeenten goed ondersteunen door te zorgen dat best practices gedeeld worden. Op welke manier gebeurt dat al? Ik denk bijvoorbeeld aan het goede werk van het Preventief Interventie Team, PIT, met ook PIT op school. Ook zien we op veel plekken de enorme toegevoegde waarde van jongerenwerkers. Hebben de gemeenten dat goed in de gaten als ze de meerjarenbegrotingen voor de komende periode gaan maken?

Voorzitter. Tot slot wil ik het graag specifiek hebben over de aanpak van delicten door 12- en 13-jarigen. In mei vorig jaar kwam het rapport genaamd «Misdrijven in kinderschoenen» uit, een toepasselijke titel. Dat was een vervolg op een RSJ-advies uit 2017 dat adviseerde om de minimumleeftijd voor strafrecht te verhogen van 12 naar 14 jaar, omdat een strafproces voor kinderen onder 14 jaar moeilijk te bevatten is. Alternatieven, zoals jeugdhulp, bemiddelingen of waarschuwingen, verdienen de voorkeur. Eerdere pilots, en ook dit nieuwe rapport, bevestigen dat beeld. Het heeft ook praktische voordelen. De doorlooptijd van jeugdrechtzaken is te lang en er ontbreekt pedagogische kennis bij politie en OM. Is de Minister dus bereid om de minimumleeftijd van het strafrecht te verhogen naar 14 jaar, zodat straffen niet meer het uitgangspunt wordt en we genoodzaakt worden te kijken naar de alternatieven en naar meer preventieve maatregelen? Dan moet ik specifiek vragen of deze Minister daartoe bereid is, omdat de vorige Minister daartoe niet bereid was. Natuurlijk zouden we dan ook kunnen denken aan een uitzondering als het gaat over levensdelicten en zedendelicten. Dan kunnen dat soort delicten door 12- en 13-jarigen bijvoorbeeld nog steeds strafbaar zijn, maar alle overige delicten niet. Dan hebben we wel de rechtsbescherming van 12- en 13-jarigen in Nederland beter geregeld, ook conform die adviezen van de RSJ en het rapport «Misdrijven in kinderschoenen». Hoe kijkt de Minister tegen zo'n voorstel aan?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Mutluer van de Partij van de Arbeid.

Mevrouw Mutluer (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Voor de PvdA zijn drie uitgangspunten leidend bij dit debat over justitiële jeugd. In de eerste plaats is dat dat geen enkele jongere in de gevangenis belandt. Een jongere hoort namelijk op school te zitten, geen messen te dragen, zijn startkwalificatie te halen en zijn leven op een goede manier in te richten. Helaas lukt dat niet altijd. Ook jongeren kunnen zwichten voor het snelle geld van de criminaliteit en begaan geweldsmisdrijven. Dat moet voorkomen worden. Mochten jongeren toch met justitie in aanraking komen en een vrijheidsstraf moeten ondergaan, dan moet – dat is mijn tweede uitgangspunt – dat niet langer zijn dan nodig is en moet die tijd goed gebruikt worden. Dat wil zeggen dat jongeren, waaronder ook jongvolwassenen, nadat er uiteraard rekening is gehouden met de belangen van slachtoffers, beter terug naar de samenleving moeten gaan dan toen zij de cel ingingen. Dat wil zeggen dat we moeten zorgen dat ze niet recidiveren, en dat zorg en nazorg op maat dus onmisbaar zijn. Dat is mijn derde uitgangspunt.

Voorzitter. Op die wijze heb ik ook naar de plannen van de Minister gekeken. Dat levert een aantal vragen op per uitgangspunt. In de eerste plaats het voorkomen dat jongeren met Justitie in aanraking komen. De PvdA heeft eerder aangegeven te geloven in de aanpak van leefbare en veilige wijken, waarbij echt gekeken wordt naar de leefwereld van de jongere. Die moet niet langer in de verleiding komen om te vervallen in criminaliteit. Onderzoeken en, nog belangrijker, de praktijk leren dat jongeren die opgroeien in een verloederende wijk, met weinig sociale cohesie, hoge werkloosheid en krappe behuizing een grotere kans hebben om in de criminaliteit te belanden of daarin weer terug te vallen. Dat vraagt om een integrale aanpak.

Indien er signalen komen van jongeren die dreigen af te glijden, dan moet daar actief op worden geacteerd, via jongerenwerkers, op school, via een betere samenwerking met Halt en door ouders te ondersteunen – die ouderbetrokkenheid is net ook aan de orde geweest – door bijvoorbeeld intensieve vrijwillige hulp, dan wel door dwang toe te passen. Door de Top X-aanpak te stimuleren, waarbij ook de broers en zussen van jongeren die dreigen af te glijden worden ondersteund. En door projecten als Back on Track voort te zetten. Mijn vraag aan de Minister: is hij het met mij eens dat deze preventieve maatregelen noodzakelijk zijn? Zo ja, hoe gaat hij daar dan voor zorgdragen en dat ook structureel – want het zijn vaak incidentele middelen die worden ingezet – financieren?

Dan mijn tweede punt, over de jongeren die alle preventie ten spijt toch in aanraking komen met Justitie. In dat licht wil ik ingaan op het onderzoek van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming, de RSJ, over de toepassing van het jeugdstrafrecht voor jongvolwassenen. Wij hebben het gevoel dat de Minister daar terughoudend op reageert. Ik deel dat niet. Wat mij betreft wordt dit principe bij toepassing van het jeugdstrafrecht wel de regel en niet de uitzondering. Waar zit, als dat zo is, de aarzeling van de Minister? Is de Minister bang dat bijvoorbeeld de capaciteit ontbreekt? Of is het iets anders?

We moeten ook stoppen met het opsluiten van minderjarigen in een politiecel of hen langer dan 24 uur in voorlopige hechtenis te nemen. Zorg voor een locatie waar minderjarigen kindvriendelijk in verzekering kunnen worden gesteld. Mijn vraag: hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de adviezen van de RSJ worden opgevolgd? Kunnen we dat terugzien in de optimalisatie van het adolescentenstrafrecht? Kunnen we daar een toezegging op krijgen?

Het is echt niet zo vernieuwend. Kijk naar andere landen. In Duitsland en Oostenrijk geldt wel het uitgangspunt dat jongvolwassenen bij een jeugdrechtbank terechtstaan. In Portugal wordt zelfs – daar voel ik heel veel voor – het gebruik van gevangenisstraffen bij de doelgroep zo veel mogelijk beperkt door het aanbieden van alternatieven, zoals educatieve interventies of gedragsinterventies. Wij zijn het enige land waarin het mogelijk is dat minderjarigen, als zij volgens het volwassenensanctierecht worden bestraft, in een penitentiaire inrichting voor volwassenen worden geplaatst. De PvdA is voor de Duitse aanpak: zeker voor het jeugdstrafrecht het nee-tenzijprincipe, met een passend behandelaanbod. Graag een reactie van de Minister.

Tot slot, voorzitter, het onderdeel resocialisatie en nazorg. Die koppel ik meteen aan de situatie in de jji's, die nog niet is verbeterd, en de resocialisatie van jonge delinquenten die daardoor te wensen overlaat. Er is een onderbezetting. De delicten worden zwaarder, waardoor jongeren langer in de jji's verblijven, wat een verdere druk geeft op de capaciteit. Er wordt nu gewoon niet voldaan aan de Beginselenwet. Dit jaar verlichting is prima, via die inzet van extra personeel van de Dienst Vervoer en Ondersteuning en mbo'ers. Maar hoe gaat de Minister dat nu structureel oplossen? Dan kan wel gezegd worden dat het allemaal aan de krappe arbeidsmarkt ligt, maar moeten we er dan niet voor zorgen dat de overheid een aantrekkelijke werkgever wordt? Hoe doen we dat dan?

Voorkom dat jongeren na een korte straf weer terugvallen in hun foute gedrag. Daarbij helpt het enorm als iemand een fatsoenlijke opleiding kan krijgen na zijn straf. Daarom willen wij als PvdA opnieuw een lans breken voor de «terbeschikkingstelling aan het onderwijs»-maatregel, kortweg tbo. Die is al lang geleden bij motie voorgesteld en heeft in een regeerakkoord gestaan, maar heeft nooit de eindstreep gehaald. Tbo geeft wel de mogelijkheid om jongeren die voor een misdrijf zijn veroordeeld te verplichten naar school te gaan. Ik vind dat nog steeds een goed idee. Mijn vraag aan de Minister is of hij daar nog eens welwillend naar wil kijken, met een bril waarmee hij kijkt naar wat er wel mogelijk is en niet alleen beren op de weg ziet. Want wij moeten wel de recidive voorkomen.

Dan kom ik terug – en dit is mijn laatste opmerking – bij het WODC-rapport, dat de risicofactoren noemt waardoor die recidive zo groot is. Dat begint allemaal in die wijken. Daarmee is mijn verhaal rond. Laten we die wijken leefbaar en veilig maken, zodat we kunnen voorkomen dat jongeren in de criminaliteit belanden.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik vraag de heer Verkuijlen om het voorzitterschap tijdelijk over te nemen.

Voorzitter: Verkuijlen

De voorzitter:

Ik geef hierbij het woord aan de heer Van Nispen van de SP.

De heer Van Nispen (SP):

Dank u wel.

Hoe gaat het eigenlijk met onze jeugd met problemen? Wat doen wij om te voorkomen dat straatschoffies in de toekomst uitgroeien tot geharde criminelen? Kortom, hoe gaat het met de preventie? De politie is zo goed als verdwenen uit de wijken en er is niet geïnvesteerd in jongerenwerkers, waardoor criminele organisaties steeds meer grip krijgen op kwetsbare jongeren in wijken. Neem bijvoorbeeld de jeugdzorg. Gemeentes moeten het al jaren doen met te weinig geld en dit kabinet gaat daar nog verder op bezuinigen. Dat is toch tamelijk bizar?

Dat alles zorgt er nu voor dat jongeren steeds zwaardere misdrijven plegen. En als ze eenmaal in de gevangenis belanden, blijkt dat ze ook zwaardere psychische problemen hebben. Dat komt allemaal doordat de overheid het nalaat om al in een vroeg stadium goed in te grijpen. Erkent de Minister dat? En is hij bereid om juist meer te investeren in betere zorg en signalering van mogelijke probleemgevallen? Preventie om ellende te voorkomen.

Is de Minister ook bereid om te kijken of Halt nog meer zou kunnen betekenen dan nu het geval is? Want Halt geeft aan meer te kunnen doen in de wijken. Zij hebben ook ervaring opgedaan met het traject Sport en Gedrag in het voetbal. De financiering daarvan stopt, terwijl dat succesvol is. Is de Minister bereid om hierin te investeren?

Er is sprake van een enorme werkdruk in de justitiële jeugdinrichtingen, onder andere door onderbezetting bij het personeel en door het feit dat steeds meer jongeren met zware delicten en heftige stoornissen binnenkomen. De populatie wordt steeds zwaarder en de agressie neemt toe, maar voor behandeling is te weinig ruimte. Voor de jongeren zelf gelden inmiddels vaak aangepaste programma's, waarbij soms zelfs de wet niet meer wordt nageleefd. Er zijn veel personeelswisselingen, er worden heel veel uitzendkrachten ingezet en de informatieoverdracht loopt niet altijd goed. Dat allemaal bij elkaar zorgt voor een gevaarlijke cocktail in de jeugdgevangenissen, in de jji's. Het komt de resocialisatie van jeugdigen niet ten goede. De hele slechte werkomstandigheden van het personeel moeten wij ons hier allemaal aantrekken.

De conclusies van de inspectie zijn niet mals. Er zitten noodgedwongen structureel te veel jeugdigen op een afdeling. Jongeren die op een afdeling voor lang verblijf thuishoren, verblijven nu op een afdeling voor kort verblijf omdat er wachtlijsten zijn. En die wachtlijsten worden alleen maar langer. Er staan 258 zelfmelders op de lijst om opgenomen te worden. Dat zijn jongeren die zich hebben gemeld om hun straf uit te zitten. Ga eens na wat het voor jongeren betekent als het alleen maar langer duurt voordat ze hun straf uit moeten zitten. Dat is natuurlijk hartstikke slecht voor die jongeren. Dat leidt in de toekomst tot grote problemen in de samenleving. Wat vindt de Minister van hoe de vorige Minister voor Rechtsbescherming de jji's heeft achtergelaten? Is de Minister bereid om fors te investeren in de justitiële jeugdinrichtingen, zodat in ieder geval de basis weer op orde komt? Wat kunnen de medewerkers in deze sector van de Minister verwachten bij de Voorjaarsnota?

Ik heb nog enkele vragen hierover. Erkent de Minister dat het heel onverstandig is geweest om twee goed draaiende jeugdinrichtingen te sluiten in de afgelopen jaren? Is de Minister bereid om de uitbreiding van Horsterveen permanent te maken, zodat er in ieder geval perspectief geboden kan worden aan de mensen die daar solliciteren? Want dat is nu niet het geval. Wat doet de Minister om een aantrekkelijke werkgever te zijn voor het personeel in de justitiële jeugdinrichtingen? Wordt er bijvoorbeeld ook gekeken naar het verhogen van het salaris? Dat zou gerechtvaardigd zijn omdat de functies ook zwaarder zijn geworden.

Is de groepsgrootte eigenlijk nog wel van deze tijd nu de populatie zwaarder is geworden? En is het personeelsbestand nog wel in balans? Aan de ene kant hebben we ervaren en stevige inrichtingswerkers en aan de andere kant hebben we jonge en wellicht hoogopgeleide therapeuten. Ik chargeer het nu een beetje. Je hebt ze allebei nodig, maar het moet wel in balans zijn. Herkent de Minister de zorgen hierover?

En wordt er ook gekeken naar mogelijkheden om te zorgen voor minder administratie, bijvoorbeeld minder uitgebreide rapportages, zodat er meer tijd en mensen op de werkvloer komen? Mijn dringende suggestie is om op werkbezoek te gaan. Dat doet de Minister uiteraard. Maar ik vraag hem ook om in nauw contact te blijven met de vakbonden en de medezeggenschap over al deze grote problemen.

Dan over de sfeer in de inrichtingen. Ik begrijp van medewerkers dat er tijdelijk niet gerookt mocht worden in een van de inrichtingen en dat dit voor heel veel rust en gezondheid zorgde. Het was formeel geen pilot, maar ik vind het wel interessant. Waarom worden niet alle jeugdinrichtingen rookvrij? Ik heb het dan niet alleen over de 18-minners, maar ook over de 18-plussers. Kan de Minister daarover nadenken?

En hoe zit het eigenlijk met de jeugd-tbs? Klopt het dat ook daar tekorten zijn en dat jeugdigen zelfs in tbs-klinieken met volwassenen worden geplaatst? Is de Minister het met mij eens dat dit echt niet kan en dat dit zo snel mogelijk moet worden opgelost?

Ik wil tot slot nog iets zeggen over de ramingen waar het ministerie zich tot nu toe steeds op beroept als het aankomt op het te voeren beleid. Hoe vaak hebben die ramingen het nou bij het juiste eind gehad? Ik snap de theorie, maar de mensen in de praktijk zeggen «pas op met wat je doet» en krijgen achteraf vaak gelijk, bijvoorbeeld als het gaat om die twee jeugdgevangenissen die we in mijn ogen nooit hadden moeten sluiten. Is de Minister bereid om in de toekomst voorzichtiger te zijn met de ramingen? De theorie is er, maar kijk ook naar de praktijk en luister naar de mensen die het werk moeten doen. Hoe staat het met de herijking van die ramingen? Kijk alstublieft naar de langetermijngevolgen van het beleid, want het beleid heeft in de afgelopen jaren tot heel grote problemen geleid.

Daar ga ik het bij laten. Dank u wel.

De voorzitter:

Ik dank de heer Van Nispen voor zijn bijdrage en geef het voorzitterschap weer terug aan hem.

Voorzitter: Van Nispen

De voorzitter:

Dank u wel. We gaan schorsen tot 10.50 uur, zodat de Minister zich kan voorbereiden op de beantwoording.

De vergadering wordt van 10.21 uur tot 10.49 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de Minister voor Rechtsbescherming voor de beantwoording in eerste termijn.

Minister Weerwind:

Voorzitter, dank u wel. Kamerleden. Het is voor het eerst dat ik met u, de Kamercommissie, over dit meer dan belangrijke onderwerp spreek en van gedachten wissel. De afgelopen weken heb ik inderdaad veel werkbezoeken gedaan. Uw voorzitter refereerde daar al aan. Ik wil niet besturen vanaf een afstand. Ik wil praten vanuit de praktijk. Enkelen van u hebben zorgen geuit over de jji-functionarissen, waarover ik zo direct nog kom te spreken, maar ook over de jongeren, de jongvolwassenen, en over de vraag hoe we met hen omgaan. Dat onderwerp spreekt mij zeer aan en ik deel met u heel veel van uw zorgen. Ik kom daarop later in mijn betoog terug.

De werkbezoeken. Deze week bracht ik bijvoorbeeld nog een bezoek aan een kleinschalige voorziening justitiële jeugd in Amsterdam. Aldaar zag ik hoe twee functionarissen, die al vijfenhalf jaar actief betrokken zijn, de jongeren en jongvolwassenen benaderden. Het waren met name jongeren die nog niet veroordeeld zijn, maar die verdacht worden van een ernstig feit. Zij worden goed begeleid, kunnen naar school, wonen in een wijk en worden tegelijkertijd actief beziggehouden. Met name Van der Laan heeft vijfenhalf jaar geleden zijn schouders onder dat project gezet. Het is nu gevolgd door vier soortgelijke projecten in het land, in Rotterdam, Den Haag, Groningen en Amsterdam. Ik was zeer onder de indruk van de grote betrokkenheid van de functionarissen. Ik heb ook gevraagd wat de effecten hiervan zijn. Juist dat meten, weten en evalueren vind ik zo van belang, ook om te kijken of dit een werkwijze is die je in het hele land moet willen laten landen. Let op de woordspeling.

Zo heb ik ook het project Straatkracht bezocht, ook in Amsterdam. Aldaar zag ik hoe belangrijk het is om de negatieve kracht die de straat op jongeren kan uitoefenen, te keren. Mevrouw Mutluer gaf dat ook al terecht aan. Dat moet door te kijken hoe het sociale netwerk onder jongeren en jongvolwassenen eruitziet en hoe we dat positief kunnen keren. Daarom noem ik dus het voorbeeld van project Straatkracht.

Voor mij waren het interessante werkbezoeken, maar betekende het ook leren. Het was ook praten met mensen. Zij bevestigden mij dat de aanpak van jeugdcriminaliteit niet incidentgedreven mag zijn, maar structureel moet zijn en juist samen met andere partijen, in de breedste zin des woords, de gemeenten, onderwijs, zorginstellingen et cetera et cetera, moet worden gedaan.

Ik neem u eerst mee in de recente ontwikkelingen in de jeugdcriminaliteit en vervolgens zal ik op hoofdlijnen – dat wenst u immers – ingaan op de aanpak die ik inzet. Daarna zal ik dieper op een aantal onderwerpen ingaan. Ik heb een paar kopjes gemaakt. Ik ga praten over preventie. Ik wil iets dieper ingaan op de jji's, want ik heb uw zorg daarover nadrukkelijk gehoord. Ik ga ook in op de buitengerechtelijke afdoeningen. Daarbij zal ik ook de politiecel bespreken. Ten slotte ga ik ook nog in op het adolescentenstrafrecht, afgekort het asr. Ongetwijfeld zijn er dan nog overige punten. Ik doe mijn uiterste best om ook die vragen te beantwoorden dan wel uw opmerkingen daarover mee te nemen.

Recente ontwikkelingen. Het positieve nieuws is dat jeugdcriminaliteit in algemene zin een dalende trend laat zien. Maar we hebben wel forse uitdagingen. Het riep bij mij geen «hiep hoera»-effect op, zeker niet toen ik keek naar de cijfers van recidive. Laat ik daarover helder zijn. Niet alleen pratend als Minister, maar ook met de ervaring van burgemeester en lokale overheidsbestuurder, heb ik gezien hoe onder jeugdige verdachten wapen- en drugsdelicten en zware geweldsdelicten toenemen. Je kunt zeggen dat de jeugdcriminaliteit lijkt te verharden. Ik ga een stap verder, gevoed door de praktijk: de jeugdcriminaliteit is verhard. Dat merk je ook terug in jji's. Dat zet een ongekende druk op de functionarissen aldaar. Ik vind dat een zorgelijke ontwikkeling. We zien ook dat de jeugdcriminaliteit zich concentreert bij kwetsbare jongeren en risicojongeren, in risicowijken, en binnen die risicowijken weer in hotspots.

Tegelijkertijd zien we ook een andere trend. Ik vind: regeren is vooruitzien. We zien dat jeugdcriminaliteit steeds meer online plaatsvindt. Het aantal zaken bij politie en justitie is nog wel beperkt, maar we zien wel degelijk een groei. Weer vanuit het adagium «regeren is vooruitzien», vind ik dit een punt van aandacht.

Recidive – ik sprak er net al over – is dan wel ietwat gestabiliseerd in vergelijking met vorige jaren, maar ik vind hem hoog. Ik wil bekijken hoe we die kunnen verlagen en ik heb velen van u hetzelfde horen zeggen. Ik wil de dalende trend van jeugdcriminaliteit vasthouden en tegelijkertijd de toenemende verharding bij een kleine groep daders een halt toeroepen. Ook zien we diverse gemeenten met kwetsbare wijken waar die jongeren wonen met een verhoogde kans op risicogedrag. Met die domeinoverstijgende preventieve aanpak wil dit kabinet, wil ik als Minister voor Rechtsbescherming, voorkomen dat jongeren in risicowijken daadwerkelijk in de criminaliteit belanden. Ik dacht dat de VVD heel nadrukkelijk zei dat een criminele carrière een doodlopende weg moet zijn. Die metafoor spreekt mij zeer aan.

Hoe doen we dat? We versterken de situationele slachtoffer- en dadergerichte maatregelen en versterken de justitiële functies in de wijk, waardoor het formeel gezag in kwetsbare wijken zichtbaar aanwezig wordt. Die aanpak wordt stevig ingezet. Dat kunnen we niet alleen als Ministerie van JenV. Ik moet dat doen met de betrokken departementen maar ook met de gemeenten. En als jongeren dan toch met justitie in aanraking komen, dan werk ik met een tweesporenbeleid: licht waar het kan, zwaar waar het moet. Ik weeg daarin nadrukkelijk het pedagogisch belang. Met het voorbeeld dat ik net noemde van Amsterdam, hoort u mij dat zeggen. Ik vind dat jeugdige daders moeten kunnen leren van hun fouten. Relatief lichte delicten kunnen daarom buitenstrafrechtelijk worden afgedaan, bijvoorbeeld via een Halt-afdoening. Tegelijkertijd willen we de recidive verminderen. Natuurlijk, ik werk met dat landelijk risicotaxatie-instrument. Dat is voor jeugdige daders. Dat werkt met evidencebased interventies. Maar ik vind het heel belangrijk dat dat instrument door de hele keten wordt gebruikt, zodat we dezelfde taal spreken. Dat gebeurt ook. Daar kijk ik ook naar.

Voorzitter. Uw commissie heeft verschillende brieven over justitiële jeugdinrichtingen geagendeerd. Ik geloof dat er veel gebeurd is de afgelopen jaren. Ik heb net gesproken over de forse uitdagingen die er liggen. Ik ga daar nu dieper op in. Ik start met het kopje preventie. Dat heb ik u immers toegezegd. De woordvoerder van D66 vroeg mij op welke manier het ministerie gemeenten ondersteunt door het delen van best practices. Hij sprak zelfs over het PIT (Preventief Interventie Team). Waar mogelijk deel ik de best practices op verschillende plekken in het land. Zelf heb ik als lokaal bestuurder actief meegewerkt aan de basis van het actieplan Wapens en Jongeren. Er is ook een toolbox ontwikkeld. Die kunt u zien op de site van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid. Ik dacht dat dat in Utrecht zit. Dat is een concreet voorbeeld van iets waar heel veel meer gemeenten gebruik van kunnen maken. Dan kan je vanuit de confectie die geleverd wordt met de toolbox, een stuk maatwerk leveren in de desbetreffende gemeente.

Om op jonge leeftijd de ontwikkeling van grensoverschrijdend gedrag tegen te gaan stimuleerden wij de afgelopen jaren actief de inzet van effectieve en veelbelovende gedragsinterventies. Sommige zijn ontwikkeld in het land. Dan ga je ze opwaarderen en rol je ze uit over – wat is het op dit moment; ik kan de tel niet bijhouden – de 345 gemeenten. Dan moet u denken aan «BASTA!», «Alles Kidzzz» en PIT voor kinderen – dat is voor kinderen in de basisschoolleeftijd – en «Alleen jij bepaalt wie je bent». Dat is voor jongeren van 12 tot 18 jaar. Zo ondersteunen wij ook de Wie Grijpt In?-lessen van het Openbaar Ministerie voor middelbare scholen. Dat zijn allemaal interventies die wij inzetten om de doelgroep te bereiken. Die zijn allemaal maatwerkgericht op grond van de leeftijd. Samenwerking met gemeenten, scholen en ouders vind ik van belang, alsook dat ze kennis hebben van de best practices.

Mevrouw Mutluer is weg, meneer de voorzitter, maar wordt dit opgenomen in de notulen van deze vergadering?

De voorzitter:

Mevrouw Mutluer heeft mij meegedeeld dat zij voor een dringende verplichting tijdelijk de vergadering heeft verlaten, maar ook dat er meegekeken wordt vanuit haar fractie. Dus gaat u vooral verder.

Minister Weerwind:

Oké. Zij sprak over jongerenwerk, Top X, over broertjes, zusjes et cetera, et cetera. Zij vroeg mij of ik die preventieve maatregelen noodzakelijk vind. Ja, nadrukkelijk vind ik ze noodzakelijk. Ik stimuleer ook het gebruik van effectieve interventies. Wat bewezen is in het land wil je ook in andere gemeenten kenbaar maken en van toepassing laten zijn. Ik financier dat vanuit de ondermijningsmiddelen. Met het coalitieakkoord zijn er structurele middelen beschikbaar gesteld voor de inzet van preventieve maatregelen. Ik ga ze inzetten in de gemeenten waar de problematiek het grootst is.

De heer Verkuijlen vroeg mij naar de stand van zaken met de pilot re-integratieofficier. Komt er een evaluatie? Wordt die specifiek op de jeugd toegespitst? De pilot re-integratieofficier, rio, wordt ingezet voor hardnekkige veelplegers van 18 tot ongeveer 27 jaar. De pilot is uitgebreid naar andere steden. De ervaringen kunnen dan ook gedeeld worden met andere gemeenten. U noemde als voorbeeld van andere steden Dordrecht. Ik voeg toe aan het lijstje: Den Haag, Nijmegen, Arnhem, Haarlemmermeer, maar ook Amersfoort.

De recente verkennende effectstudie geeft mij aan dat ik nu positief mag zijn over deze pilot. Dan heb ik het over effectiviteit, maar veel belangrijker vind ik wat het oplevert in die samenlevingen: wat zijn de maatschappelijke baten? Meten is weten, wordt weer een nieuw adagium van mij. De resultaten van een volgende effectmeting krijg ik eind van dit jaar. Dan komen ze beschikbaar en op dat moment wil ik ook kijken hoe ik er vervolgens mee omga. Voor jeugdige 18-minners zijn er in alle jeugdregio's werkafspraken gemaakt tussen de justitiële partners en gemeenten over een sluitende aanpak van nazorg. Een vaste verbinding met gemeenten en een goede aansluiting op de regionale en lokale zorgstructuur is dan ook onderdeel van die afspraken. Er is op dit moment geen behoefte aan een extra functionaris. De rio-pilot wordt uiteraard gevolgd. Ik hoop dat dat helder is uit mijn woorden. Als uit de evaluatie blijkt dat er aandachtspunten komen voor de jeugd, kijk ik of ik ze overneem en kan toepassen. Structurele inzet van de rio is mogelijk, maar eerst wil ik de evaluatie afwachten.

De heer Van Nispen vroeg hoe het gaat met onze jeugd, wat we doen aan preventie en of ik bereid ben om te investeren in de structurele inzet van preventie, zorg en signalering. Ik heb net aangegeven hoe belangrijk ik het vind om jeugdcriminaliteit te voorkomen. Ook vind ik het belangrijk om jonge aanwas in de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit te voorkomen. Daarom vind ik een domeinoverstijgende wijkaanpak zo belangrijk. Maar dan moet je wel een samenhangend pakket hebben. Dat doe je ook samen met partners, waaronder die gemeenten een hele belangrijke zijn. Zo kun je preventieve maatregelen per wijk nemen. U heeft gemerkt – dat heb ik vorige week in het hoofdlijnendebat ook aangegeven – hoe belangrijk ik het vind dat justitiële functies in de wijk worden versterkt. We gaan dan ook door met de uitrol van effectieve interventies in wijken waar de problematiek van jeugdcriminaliteit groot is, waarbij we preventief ingrijpen om een toename van mogelijke problematiek in de toekomst te voorkomen. Hiervoor hebben we in de loop der jaren effectief gedragsinterventies gebruikt. Ik heb de voorbeelden zojuist al genoemd. Ik ga niet in herhaling vallen.

Tegelijkertijd vind ik ook dat ik iets moet abstraheren, dat ik ook moet kijken naar al die concrete voorbeelden en wat ik moet neerleggen bij de wetenschap. Ik moet proberen te kijken naar publieke en private voorbeelden, dus de maatschappelijke partners, waarbij ik me moet afvragen of ik de effectieve interventies te pakken heb of dat er betere mogelijkheden zijn: leren, leren, leren; triple-loop leren.

Dan kom ik bij de jji's uit, het tweede onderdeel. Ik ga graag in op de ontwikkelingen rond de justitiële jeugdinrichtingen. Er is veel gebeurd de afgelopen jaren. Ik verwijs naar de stelselwijziging die ziet op meer maatwerk in behandeling en beveiliging. Maar ook hebben we gezien – ik heb daar net aan gerefereerd – dat de doelgroep veranderde: verharding van de jeugdcriminaliteit. Die zie je ook terug in de jeugdinrichtingen. En ja, er is druk op de capaciteit. Dat heeft er ook mee te maken dat jongeren er langer verblijven. Dan zie je de combinatie van een structureel hoge bezetting, een zware doelgroep, personeelstekorten, mede door corona veroorzaakt en krapte op de arbeidsmarkt, waarnaar al verwezen is. Dan zie je dat de druk op het personeel hoog is. Ja, dat heeft geleid tot terechte kritiek van de inspecties en van de FNV. Ik ben ook meer dan blij met die inspectierapporten, die ik de Kamer heb doen toekomen, omdat ik het van belang vind om aanbevelingen die daarin zijn gedaan nadrukkelijk ook op te volgen. Mij werd net verweten dat ik niet alleen in theorie moet praten, maar dat ik ook met de mensen moet praten. Geloof me, tijdens de werkbezoeken praat ik met hen en als de FNV komt met een rapport, wat recentelijk gebeurd is, dan lees ik dat ook en dan weeg ik dat ook nadrukkelijk mee. Mijn ambtsvoorganger heeft u geïnformeerd over de maatregelen die genomen zijn om de capaciteit in jji's op orde te krijgen. Ik deel de zorgen. Ik ga me verder inzetten, zowel voor het personeel als voor de jongeren in de jji's. Laat ik helder zijn, ondanks soms heftige delicten die de jongeren hebben begaan, praat je soms over hele kwetsbare jongeren. Ik wens dat die kwetsbare jongere duurzaam terugkeert in de samenleving, in de maatschappij. Daarvoor heb ik voldoende kwalitatief personeel nodig, want dat is een randvoorwaarde om de jongere hierin te begeleiden.

In de voortgangsbrief die ik u vorige week heb doen toekomen, heb ik het intensief toezicht van de inspecties genoemd. Ik heb u ook aangegeven dat ik de bevindingen van de inspecties herken. Tegelijkertijd geef ik ook aan dat er tijd nodig is om die zichtbare resultaten te boeken. Het is meer dan terecht dat u de vinger aan de pols houdt. Ik ben ingegaan op de personele capaciteit. Die is kwetsbaar.

Er is ook een vraag gesteld over de tijdelijke locatie RJJI Horsterveen. Die is deels operationeel. Daardoor is de gemiddelde bezetting in de inrichtingen ietwat gedaald. Maar voor de laatste groepen wordt personeel geworven. Dat is een actieve campagne. Mijn collega heeft dat ook gezegd. We hebben puur gekeken naar de eisen die we stellen en hoe de selectieprocedure verloopt. Eén ding vind ik wel belangrijk: ik wil kwalitatief goede mensen, niet alleen voor de betrokkenen zelf, maar ook voor de jongeren en voor het niveau in de jji's. Dus daar blijf ik naar kijken.

Het klopt dat er ander personeel is ingezet van de Dienst Vervoer en Ondersteuning. Er is extern gespecialiseerd personeel ingezet. Nogmaals, ik vind het van belang, ook als ik ander personeel inzet, dat men het moet aankunnen. Ik wil niet dat mensen afbranden – excuses voor de woordkeuze – en ik wil niet dat ze merken dat ze de baan niet aankunnen. Dus dat vergt een goede selectie aan de voorkant.

De heer Verkuijlen van de VVD vroeg mij of ik genoeg capaciteit in de jji's heb om schommelingen op te vangen. U weet dat wij dol op afkortingen zijn, dus ik kom weer aan met het Prognose Model Justitiële ketens, het PMJ. Dat is sinds 2021 stijgend. Om daarin mee te kunnen gaan is eerder besloten het nieuwbouwgedeelte van Teylingereind volledig in gebruik te nemen. Dan moet je weer bouwkundige aanpassingen verrichten en die nemen tijd in beslag. Daarom verwacht ik een gefaseerde ingebruikname. Die is pas voorzien vanaf de zomer 2023. Tussentijds wil ik kunnen voorzien in voldoende capaciteit en dan is het correct wat enkelen van u hebben opgemerkt, dat in het najaar van 2021 de tijdelijke locatie van Horsterveen is geopend.

Ik werk wel degelijk met modellen en met ramingen. Ik luister ook naar de praktijk. In april krijg ik een nieuwe PMJ-raming en dan ga ik opnieuw bekijken of deze maatregelen wel of niet voldoende zijn. Daarnaast loopt er nu een interdepartementaal beleidsonderzoek naar jeugdcriminaliteit en daarin wordt ook de capaciteit van de jji's meegenomen. Dat ibo, het interdepartementaal beleidsonderzoek, heeft als doel de verschillende beleidsvarianten in beeld te brengen voor een toekomstbestendige, beheersbare en flexibele aanpak van jeugdcriminaliteit. Nadat ik het ibo heb ontvangen – dat zal in het najaar van 2022 zijn – zal ik dat voorzien van een kabinetsreactie en aan uw Kamer doen toekomen.

Daarmee ben ik ingegaan op de problemen en de oplossingen bij de jji's. Als dat niet voldoende is, dan hoor ik dat zo. Dan heb ik ook de vraag van Kamerlid Van Nispen meegenomen. Mocht dat niet het geval zijn, dan ga ik daar later op in.

De heer Van Nispen van de SP stelde de vraag hoe we het vak van groepsleider aantrekkelijk kunnen maken. U vroeg mij ook of ik de bureaucratie zou willen verminderen. Groepsleiders vormen de basis voor een effectieve behandeling in een jji. Daarom wordt naast werving ingezet op juist het behouden van die waardevolle medewerkers, die wel degelijk druk ondervinden. Ik kan praten over medewerkers en medewerkersonderzoeken, ik kan praten over loopbaanpaden en ik kan ook aangeven dat ik die regeldruk echt wil verminderen. Ik wil immers handen aan de ploeg hebben, om maar even de metafoor te benutten. Maar de praktijk moet uitwijzen dat het daadwerkelijk leidt tot resultaten. Daarom zit ik er kort bovenop om daarnaar te kijken. Tegelijkertijd vind ik ook dat we de nieuwe ICT zo veel mogelijk moeten inzetten en dat die ondersteunend moet zijn aan processen om onnodige administratieve last te voorkomen. Dat is binnen het programma vrijheidsbeneming nadrukkelijk meegenomen.

De SP vroeg mij naar een totaalverbod op rookwaar en vuur. U gaf mij aan dat het daardoor rustiger zou kunnen zijn qua sfeer en klimaat. Dat is een helder idee, zelfs een gezond idee, durf ik als niet-roker te zeggen. Maar ik heb begrepen dat een rookverbod in een jji niet mogelijk is. Dat heeft alles te maken met de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, die in 2019 in een zaak tegen het algeheel rookverbod een heldere uitspraak heeft gedaan, wellicht bekend bij u. Daarin werd gesteld dat een rookverbod waarbij niet meer op een luchtplaats mag worden gerookt, in strijd zou zijn met wet- en regelgeving van hogere orde. Ik moet mij daaraan vasthouden. Als dat anders ligt, hoor ik het graag van u.

Mevrouw Mutluer vroeg of ik een aarzeling heb bij «ja, tenzij» bij HCA. Ik ben daar vorige week in de brief op ingegaan. Ik heb aandacht gegeven aan de maatregelen voor het adolescentenstrafrecht. Ik heb die vraag daarin meegenomen. Er zijn verschillende argumenten voor «ja, tenzij», maar ik kijk ook naar de praktijk. Dan moet ik constateren dat ik de potentie nog niet voldoende benut heb. Je mag rustig stellen dat ik die onvoldoende benut heb. Daarom vind ik het te voorbarig om conclusies te trekken. Ik wil ik me eerst inzetten voor een optimalisering van de uitvoeringspraktijk binnen het bestaande kader. Uiteraard neem ik alle adviezen van de RSJ mee in deze optimalisering.

Er is mij gevraagd of ik het ermee eens ben dat er tekorten zijn in de jji's en of en wanneer die worden opgelost. Ik hoor uw vragen. Laat ik er duidelijk over zijn dat er jeugdigen in een tbs-kliniek worden geplaatst, maar niet vanwege tekorten. Dat staat er los van. Dat gebeurt wel degelijk, maar dan sporadisch. Het gaat om enkele gevallen in de laatste jaren. Ik kan u het precieze aantal niet noemen, maar dat is altijd op basis van een zorgvraag of een beveiligingsbehoefte, zeg ik met klem. De PMJ-ramingen hebben we laten onderzoeken door het WODC. Die heeft gekeken of ze werken. De conclusie is dat het in technisch opzicht naar behoren functioneert. Natuurlijk, ieder instrument kan je verbeteren. De gebruikers zien wel mogelijkheden om het instrument historisch beter in te bedden en inhoudelijk verder te ontwikkelen. Ik houd mij even vast aan de inventarisatie van het WODC. Ik kijk daarnaar. Ik kijk ook naar wat dat gaat betekenen en hoe ik daar in de vervolgfase vorm aan kan geven. Ik hecht inderdaad waarde aan modellen om enig zicht te houden op de werkelijkheid.

Meneer de voorzitter. Dan komen we nu bij buitenstrafrechtelijk.

De voorzitter:

Ik permiteer mij even een interruptie. Ik kijk even of de Kamer die mij toestaat.

Voorzitter: Verkuijlen

De voorzitter:

De heer Van Nispen, SP, met een interruptie. Gaat uw gang.

De heer Van Nispen (SP):

Dank u wel. Ik vind het belangrijk om in dit debat ook terug te kijken. Ik heb daar nadrukkelijk vragen over gesteld. De vorige Minister heeft zeer tegen de nadrukkelijke wens van een grote Kamerminderheid twee jeugdinrichtingen gesloten. De praktijk had gewaarschuwd om dat niet te doen, omdat de capaciteit onder druk komt te staan en er mensen gaan vertrekken die heel erg waardevol zijn. Ik vind dat dat niet onbesproken kan blijven in dit debat. Ik heb me laten vertellen dat je dat niet zomaar kan terugdraaien. Ik zou heel graag Juvaid en Cadier en Keer weer openen. Dat liggen juist in regio's waar behoefte is aan werkgelegenheid. Dat waren goed draaiende inrichtingen. Het is doodzonde dat die zijn gesloten. Ik ga toch aan de Minister vragen om daarop te reflecteren. Was dat wel zo'n verstandig besluit? En hoe voorkomen we dat we dat in de toekomst weer doen op basis van die prognoses, die ook voor deze Minister leidend zijn?

De voorzitter:

Dank voor uw interruptie. Ik geef het woord aan de Minister.

Minister Weerwind:

U vraagt mij om terug te blikken op het verleden. U zegt ook terecht: het is moeilijk om wat in het verleden is gebeurd, ongedaan te maken. Het is gebeurd. Het is een werkelijkheid. Het klimaat is veranderd. De trend is veranderd. De jeugdcriminaliteit is toegenomen en verhard. Over die trends hebben we net gesproken. U mag mij vragen wat ik in de toekomst ga doen. Daarin zal ik niet alleen meten om alles te weten, maar met name ook de praktijk blijven volgen en in gesprek blijven met de directeuren van de jji's en andere functionarissen om te weten waar we staan en wat er gebeurt. U hoorde dat ik de wetenschap erbij betrek om vooruit te kijken. Dan ga ik niet uit van een materiële instelling om reden van een bezuiniging of welke andere reden dan ook. Ik zal altijd trachten na te denken over wat het betekent naar de toekomst toe als ik iets doe. Daarvan wil ik een goede analyse en diagnosestelling maken en met u delen. Ik kijk vooruit. U kijkt terug. Met de kennis van het verleden wil ik naar de toekomst kijken. Dat is mijn antwoord op uw vraag.

De heer Van Nispen (SP):

Ik begrijp dat, maar ik vind dat toch net iets te makkelijk, omdat de Minister zojuist zei dat er druk is op de capaciteit, onder andere omdat de jongeren er langer verblijven, vanwege corona en vanwege de krappe arbeidsmarkt. Maar daarbij noemde de Minister niet dat er twee goed draaiende jeugdgevangenissen zijn gesloten. Ook dat heeft druk op de capaciteit veroorzaakt, dus dat hoort wel degelijk bij het antwoord op die vraag. Dus mijn conclusie is: die inrichtingen hadden nooit gesloten moeten worden. Maar als ik dan toch vooruitkijk, heb ik een paar hele concrete suggesties gedaan. Als je wilt voorkomen dat personeel vertrekt, kijk dan nadrukkelijk naar de arbeidsvoorwaarden. Ik heb gisteren nog mensen gesproken die zeiden: dat moet je juist doen om die ervaren rotten in het vak – u noemde dat zelf zo – vast te houden en om te voorkomen dat de balans in het personeelsbestand zou worden verstoord. Kijk bijvoorbeeld of Horsterveen permanent kan worden gemaakt, want mensen in Noord-Limburg die daarop solliciteren, zitten misschien niet te wachten op een aanstelling van een of twee jaar. Die willen weten dat ze daar permanent aanwezig kunnen zijn. En kom echt met een aanvalsplan op de bureaucratie. Mijn dringende oproep aan de Minister is, gelet op de zorgelijke staat van de jji's die we wel kunnen vaststellen, om het toch op een paar punten wat concreter en wat ambitieuzer te maken, juist met het oog op de toekomst.

Minister Weerwind:

Ik waardeer het, want ik heb teruggeblikt naar het verleden en ik heb geconstateerd dat de heer Van Nispen de jji's en de zorgen die hij hierover uit, met een hoge frequentie heeft genoemd in deze vergaderingen. Tegelijkertijd heeft u mij net horen zeggen ten aanzien van de IT en het bestrijden van de bureaucratie hoe we dat doen in een concreet plan. Dat is één. Twee: u spreekt over betere arbeidsvoorwaarden in de richting van de jji-functionarissen, om ze daadwerkelijk te behouden. Ik ga dan echt op de stoel van de directie en van het management zitten. Laat ik vooropstellen dat ik die functie ten zeerste waardeer. Als uit een functiewaardering blijkt, gelet op de praktijk – daarvoor hebben we de systematieken – dat de functies zouden moeten worden geherwaardeerd, beter moeten worden gewaardeerd, ook in euro's, dan verwacht ik dat dat managerial wordt opgepakt. Meer mag u van mij niet verwachten. Ik zal nadrukkelijk vragen of dat nog past bij de actualiteit van nu. Dat over die arbeidsvoorwaarden in de breedste zin.

Tegelijkertijd vind ik het nog belangrijker dat de functionarissen die in de jji's werken, met plezier naar hun werk komen en een veilige publieke taak – mag ik het zo noemen? – hebben en houden. Daar zet ik mij ook voor in. Dat doe ik ook om nieuwe functionarissen te betrekken. Die concrete acties mag u van mij verwachten, niet alleen in kwantitatieve zin, maar ook in kwalitatieve zin, en die wil ik zeker graag met u als Kamer delen.

De heer Van Nispen (SP):

Zeker, het gaat om werkplezier en dat wordt op dit moment verstoord door alle omstandigheden die er zijn. Het gaat om veiligheid. Ook die staat erg onder druk. Maar als je die mensen wil waarderen en wil behouden, dan gaat het vervolgens ook om arbeidsvoorwaarden. Dat is niet het allerbelangrijkste voor de mensen, want het gaat vooral om werkplezier en veiligheid, maar de mensen die ik sprak, vertelden mij niet eens boos te zijn op hun directie of op de organisatie. Die zeggen ook: die willen wel maar die hebben er ook het geld niet voor. Uiteindelijk komt het budget toch vanuit het ministerie. Dus om in deze krappe arbeidsmarkt een aantrekkelijke werkgever te zijn en ervoor te zorgen dat die broodnodige mensen er komen, zeker als we een derde persoon op de groep willen, dan moeten die mensen wel gevonden worden. Daarom toch nog een dringend beroep op de Minister om te kijken of de organisatie in staat kan worden gesteld die aantrekkelijke werkgever in de toekomst te blijven. Daar hoort dan wellicht extra budget bij.

De voorzitter:

Goed. Het woord is aan de Minister en ik geef het voorzitterschap weer even terug aan de heer Van Nispen.

Voorzitter: Van Nispen

Minister Weerwind:

Een reactie op de woorden van de heer Van Nispen. Ik wil een aantrekkelijke werkgever zijn. U hoort mij zeggen dat het moet passen bij de actualiteit van nu. En u hoort mij zeggen dat ik naar het gehele pakket kijk. Ik wil dat niet kleiner maken. Ik wil de mensen behouden, maar ik wil ook nieuwe, goede mensen aantrekken en een plezierige werkplek bieden.

Dan ga ik door, meneer de voorzitter. Buitenstrafrechtelijke afdoeningen en de politiecel. Opgemerkt is dat jeugdige daders moeten kunnen leren van hun fouten. Ze moeten een nieuwe kans krijgen. Ik dacht dat dat signaal vanuit D66 kwam. Daarbij hoort ook gericht strafrechtelijk optreden. Relatief lichte delicten kunnen in dat kader buiten het justitiële circuit worden gehouden. In de landelijke pilot Reprimande krijgen jongeren bijvoorbeeld voor kleine overtredingen, de zogenaamde bagatelfeiten, een mondelinge waarschuwing van de politie. De ouders zijn daarbij aanwezig en de jongere moet bereid zijn de schade te vergoeden. Het werkt, zo kan ik u vanuit mijn praktijkervaring vertellen. Ook met de Haltafdoening kunnen jongeren een strafblad voorkomen. Door het aanleren van gedragsalternatieven en het herstel van de schade van het slachtoffer krijgen jongeren een kans verantwoordelijkheid te nemen voor hun gedrag. De lijst met zaken die door Halt kunnen worden afgedaan, wordt op dit moment dan ook tegen het licht gehouden in het project Halt-feiten. Daarmee kunnen we vanuit maatschappelijke ontwikkelingen vragen om aanpassingen van het Besluit aanwijzing Halt-feiten. Tegelijkertijd start dit jaar een meerjarig onderzoek naar het proces, de doelgroep en de effectiviteit van de Haltafdoeningen. Periodiek wil ik uw Kamer op de hoogte houden van al deze ontwikkelingen.

Dan «nee, tenzij». Ik ben er heel duidelijk over: kinderen horen niet in een politiecel thuis. Ik deel dat met u. Door de partners in de justitiële keten en de advocatuur is dan ook de landelijke werkwijze «nee, geen insluiting, tenzij» opgesteld. In die werkwijze is opgenomen dat onderzoek naar alternatieve locaties plaatsvindt. Dat heeft in beginsel dan ook de voorkeur. Momenteel wordt er gewerkt aan een opzet voor een goede registratie. De wetswijziging is aanhangig om te regelen dat voor ophouden voor onderzoek elke daartoe geschikte plaats kan worden aangewezen als alternatieve locatie voor de politiecel. In het begin van mijn inleiding refereerde ik bijvoorbeeld aan de kv die ik bezocht heb in Amsterdam, waar ik puur heb gezien hoe verdachten kunnen worden opgevangen en nog steeds goed re-integreren in de samenleving.

De vraag was ook hoe de adviezen van de RSJ worden toegepast. Door de partners in de justitiële keten en de advocatuur is de landelijke werkwijze «nee, geen insluiting, tenzij» opgesteld. In die werkwijze hebben we het onderzoek naar de alternatieve locaties opgenomen. Ik heb u aangegeven dat we met die wetswijziging bezig zijn. Dat komt in een verzamelwet. Ik verwacht dat die verzamelwet in het voorjaar in de Kamer behandeld zal worden.

Kan Halt meer betekenen in wijken en zou ik willen investeren in de training Sport & Gedrag? Halt werkt op het snijvlak tussen repressie en preventie en wordt daarom betrokken bij de uitwerking van de opgave «Justitie in de wijk» uit het coalitieakkoord. De Kamervragen die u gesteld heeft over de training Sport & Gedrag liggen bij mijn collega van VWS. Die betrokken bewindspersoon is primair aan zet. Ik verwacht dat die binnen afzienbare tijd, twee à drie weken, met een antwoord in uw richting komt. Ik wil niet op de stoel gaan zitten van een collega.

Halt voor jongvolwassenen. U vroeg mij naar de expertsessie voor jongvolwassenen. Die staat gepland voor donderdag 24 maart aanstaande. Natuurlijk betrek ik de uitkomst van die expertsessie in het Halt-project Halt- feiten. In dat project wordt in bredere zin bezien welke zaken zich lenen voor Halt-afdoening. Voor de zomer deel ik de uitkomsten met u.

De voorzitter:

De heer Raemakers heeft een interruptie.

De heer Raemakers (D66):

De ambtsvoorganger van de Minister heeft gezegd dat het experiment bij Halt met jongvolwassen niet wordt voortgezet vanwege te weinig resultaten. Deelt de Minister ook de mening dat er juist vanwege corona op dit moment misschien te weinig is om te delen en dat we juist daarom meer moeten experimenteren? Is dat een uitkomst die op donderdag 24 maart heel goed mogelijk is?

Minister Weerwind:

U vraagt mij een opmerking te maken over de onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd. Ik wil die expertsessie eerst hebben. Ik wil eerst de feiten hebben. Daarna ga ik wegen. Als ik dan constateer dat het iets langer zou moeten doorlopen, gelet op die twee jaar corona, dan zal ik dat afwegen en bekijken of ik middelen kan vinden om iets te continueren. Kan ik die middelen niet vinden, dan heb ik uw verzoek gehoord.

De heer Raemakers (D66):

Oké, duidelijk.

De voorzitter:

Het is duidelijk, zegt de heer Raemakers. Vervolgt u uw beantwoording.

Minister Weerwind:

Ik ben ingegaan op het asr. Dat hoef ik niet te herhalen. Ik ben ook ingegaan op de vraag over «ja, tenzij».

De heer Raemakers vroeg mij of ik bereid ben de minimumleeftijd in het strafrecht te verhogen naar 14 jaar. 12- en 13-jarigen plegen voor een groot deel lichte delicten. In de praktijk wordt het strafrecht voor 12- en 13-jarigen zeer terughoudend ingezet. U refereerde aan het onderzoek «Misdrijven in kinderschoenen». Dat benadrukt het belang van het inzetten van buitenstrafrechtelijke afdoeningen. Daar is in de praktijk, heb ik mogen constateren, veel aandacht voor. Voor 12- en 13-jarigen die ernstige strafbare feiten plegen, vind ik het van belang dat strafrechtelijke vervolging blijft bestaan. Dat heeft ook te maken met de impact die het heeft op slachtoffers, op de samenleving. Naast de straf komt er ook begeleiding en behandeling. Dat is onderdeel van het vonnis. Dat geeft weer hulp en perspectief. Die moet je blijven bieden, mijns inziens. Ga ik de mogelijkheid beperken tot levensdelicten en zedendelicten, dan ontneem ik het Openbaar Ministerie en de rechter de kans om maatwerk te leveren.

Ik moet dan ook een duidelijk antwoord geven in de richting van de heer Raemakers: op dit moment zie ik geen toegevoegde waarde in het verhogen van de strafrechtelijke leeftijd.

De heer Raemakers (D66):

Het klopt inderdaad dat de meeste 12- en 13-jarigen buiten het strafrecht worden behandeld. Dat gaat om 68%. Dat betekent inderdaad ook dat 32% van die 12- en 13-jarige kinderen, want dat zijn het, toch binnen het strafrecht worden behandeld. Ik vraag me toch af of we het bij die 32% van de gevallen altijd hebben over zeer zware delicten waarbij het echt nodig is dat we een strafrechtelijk traject starten. Uit de stukken blijkt dat de OM-functionarissen aangeven dat als zo'n strafrechtelijk traject eenmaal is gestart, je er lastig onderuit komt. Ik wil dus eigenlijk nog eens inzoomen op die 32% en kijken of daar wel recht wordt gedaan aan de rechtsbescherming van kwetsbare kinderen.

Minister Weerwind:

Ik hoor de heer Raemakers zeggen dat hij erop wil inzoomen. Hij praat over die 32%. Ik moet dan nadrukkelijk een wedervraag aan hem stellen. U wilt erop inzoomen. Betekent dat dat u mij eigenlijk vraagt om het af te pellen en om te kijken of dat in dezen de juiste behandeling is en of het gereduceerd kan worden? Dat is dan de echte kern van uw vraag.

De heer Raemakers (D66):

Ja.

Minister Weerwind:

Te allen tijde vind ik dat we daarnaar moeten blijven kijken. We praten namelijk over jongeren en jongvolwassenen. Ik heb vanmiddag weer een ontmoeting met de Raad voor de rechtspraak. Ik zal die vraag nadrukkelijk meenemen. Ik zie het als een vraag. En als ik moet constateren dat mijn beleid daarop een aanpassing verdient, dan kom ik bij u terug. Maar vooralsnog hanteer ik het standpunt dat ik net heb gebezigd.

De voorzitter:

Dat leidt tot een vraag bij de heer Verkuijlen.

De heer Verkuijlen (VVD):

Ik hoor de Minister zeggen dat hij geen voorstander is van het verlagen. Ik wil me daar wel bij aansluiten, omdat ik ervoor wil waken dat we het te veel vanuit een incident benaderen. Hier zit vaak een stelselmatigheid in. Juist als al die alternatieven niet hebben gewerkt, is het nodig dat je een stok achter de deur hebt, in ieder geval met die strafdreiging of een strafrechtelijk vervolg daarop. Het zijn kinderen, maar ze plegen bijna volwassen feiten. Dat doen ze stelselmatig. In die bijzondere gevallen vindt mijn partij het wel gerechtvaardigd om daar een open blik naar te houden.

Minister Weerwind:

Ik ben blij met de woorden van steun die ik hoor. Maar laat ik helder zijn: het is altijd aan de officier en de rechter om dat stukje maatwerk te verrichten. Die ruimte moeten we ook blijven bieden. Ik wil altijd in gesprek blijven, maar ik weet ook dat daar de beslissing en de beslisbevoegdheid liggen. Dat over de minimumleeftijd voor het strafrecht.

Meneer de voorzitter, ik zit te kijken of ik vragen heb overgeslagen. Mijns inziens is dat niet het geval. Ik heb hier algemeenheden die ik van belang vond om met u te delen, maar die zijn in het debat behandeld. Ik beëindig dus mijn termijn.

De voorzitter:

De heer Raemakers.

De heer Raemakers (D66):

Ik heb nog één vraag die is blijven liggen. Dat ging over de toegevoegde waarde van jongerenwerkers. Zij kunnen heel voornaam zijn in het kader van preventie. Heeft de Minister er zicht op of gemeenten wel degelijk het belang zien van jongerenwerkers bij het voorkomen van jeugdcriminaliteit?

Minister Weerwind:

Ja. Ik heb dat zicht niet direct, maar u hoorde mij net zeggen dat de schakel op het gebied van zorg, onderwijs en sport in de breedste zin door de gemeenten moet worden opgepakt, wil je jeugdcriminaliteit de kop indrukken. Ik weet, ook weer met de ervaring als lokale bestuurder, dat juist die jeugd- en jongerenwerkers, die rechtstreeks contact hebben met jongvolwassenen en de jeugd, van belang zijn bij allemaal projecten zoals veiligheid in en om de school en puur het meenemen van straatcultuur naar school en kijken wat dat betekent. Er is soms een vertrouwensrelatie tussen hen en de jongeren. We moeten hen dus niet in een kwaad daglicht zetten. Bij veiligheidshuizen en dergelijke is dit ook nadrukkelijk onderwerp van gesprek. Zij doen ertoe in de praktijk.

De heer Verkuijlen (VVD):

Ik heb het bij het hoofdlijnendebat ook gedaan, maar nu doe ik het toch nog even omdat de jeugdwerker naar voren wordt gebracht. Ik zou in de sociale infrastructuur, in de gemeente, heel graag de jeugdboa zien. Die kan namelijk met gezag handelen. Ik denk dat dat nodig is. Juist bij het nog uitblijven van die 700 extra wijkagenten denk ik dat die functionaris in combinatie met de jongerenwerker een uitermate goede functie kan vervullen bij de invulling van preventie, met gezag. Ik had het net even over stafdreiging. Ik vind het gezag dat zich op straat kan laten horen, eigenlijk de verlengde arm vanuit de gemeente, echt van grote toegevoegde waarde. Dat wil ik dus niet onbenoemd laten.

Minister Weerwind:

Je kijkt naar de gemeenten en naar wat ze nodig hebben. Dat is ook maatwerk. Ik heb vanuit mijn lokale bestuurservaring bijvoorbeeld ook gezien hoe de jeugdagent z'n rol pakt, hoe hij ook de jongeren kent en hoe hij samenwerkt met die jeugd- en jongerenwerkers. Dit is dus ook weer een stuk maatwerk. Dat wil ik niet van bovenaf besluiten, als Rijk. Ik kijk hierbij naar de gemeenten. Die zetten het juiste instrument in. Daar waar ik kan, zal ik ze, via pilots en dergelijke, steunen. Ik zal ook tegen andere gemeenten zeggen: kijk naar die gemeente en leer ervan. Dat is mijn reactie.

De voorzitter:

Een vervolgvraag van de heer Verkuijlen.

De heer Verkuijlen (VVD):

Dat is ook goed om te horen, maar mijn betoog, ook bij het hoofdlijnendebat, was veel meer dat gemeenten misschien wel heel graag zouden willen overgaan tot de inzet van dat middel, maar daartoe de middelen ontbreken. Ik hoop dat de Minister bereid is om daar eventueel nog eens naar te kijken, eventueel in gesprekken met de gemeenten, juist ook voor de invulling van het programma Preventie met Gezag.

Minister Weerwind:

In een gemeentebegroting moet men zelf ook keuzes maken en de juiste prioriteiten stellen. Laat ik dat ook vooropstellen in de richting van die lokale overheidsorganisatie. Tegelijkertijd is het bij de lokale wijkaanpak, de preventieve maatregelen die we treffen, ook een afweging: wat pak je wel of niet op, en met welk instrument?

De voorzitter:

Dan is er een einde gekomen aan de beantwoording van de Minister in eerste termijn. Dan gaan we over tot de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef het woord aan de heer Verkuijlen.

De heer Verkuijlen (VVD):

Ik dank u wel, voorzitter. Ik moet zeggen dat de beantwoording van de vragen ook het vertrouwen geeft dat we met deze Minister stappen kunnen zetten naar de toekomst toe.

Ik ben ook blij met de beantwoording van de vragen over de re-integratieofficier. Maar daar heb ik nog wel een punt over. Hij kondigde aan dat er aan het einde van het jaar een evaluatie zou komen. Is het mogelijk om die ook te voorzien van een beleidsreactie, en het te delen met de Kamer?

Hij zei heel kort dat er afspraken zijn over jongeren. Maar ik heb over de re-integratieofficier geleerd dat daar waar het niet werkt, hij degene is die voortgang kan bieden, ook met mandaat van de lokale bestuurder. Dat is nou juist zo essentieel als we recidive willen tegengaan direct nadat jongeren uit detentie of welke strafmaat dan ook komen, en om goed te kunnen re-integreren. Dat punt wilde ik ten eerste nog maken. Ik hoor graag van de Minister of er in die evaluatie kan worden voorzien. En kunnen we in die evaluatie de vraag meenemen of er een toegevoegde waarde is als we de re-integratieofficier van toepassing verklaren voor de minderjarigen? Het gaat hier dan met name om de hardnekkige veelplegers, maar dat heeft de Minister zelf ook al gezegd.

Dan even naar dat punt van de alternatieve straffen. Dat vind ik wel interessant. Ik ben benieuwd wat de Minister ervan vindt. Ik heb het hier ook al met Staatssecretaris Van der Burg over gehad. We hebben er ook een motie over ingediend met het CDA. Dat betreft het volgende. Wij zien dat de verleiding van snel geld in de wijken voor kwetsbare jongeren niet leidt tot daderschap maar eerder tot slachtofferschap. Dan hebben we het over criminele uitbuiting. Dat is in de context van dit debat misschien even een wat andere benadering, maar dat soort first offenders, die worden verleid door dat snelle geld, zie ik eerder als slachtoffer dan als dader. Ik ben benieuwd hoe de Minister daarnaar kijkt. Ik zou graag zien dat we het delict criminele uitbuiting veel meer zouden inzetten.

Ten slotte, voorzitter, en dan hou ik op met mijn bijdrage, want ik zie u kijken. Ik heb het net heel even gehad over die ouderbetrokkenheid. Bij preventie zou ik heel graag zien, in het verlengde van wat ik net zei over de verleiding van het snelle geld, dat we jongeren en ouders bewust maken van de risico's die er op straat zijn, om te voorkomen dat ze van slachtoffer hardnekkige daders beginnen te worden. Die ouders moeten daar ook echt bij betrokken worden. Ik ben laatst bij een voorlichting geweest van #leerlingalert, waarbij zowel docenten, ouders als leerlingen hier heel erg bewust van worden. Ik zou graag zien dat we bij preventieve projecten dit soort trajecten inzetten.

Ik dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar de heer Raemakers van D66.

De heer Raemakers (D66):

Voorzitter. Wij hadden drie punten. Ten eerste Halt voor 18- tot 23-jarigen. We zijn benieuwd wat er uit de sessie op donderdag 24 maart gaat komen. We hopen op een tweede kans voor het project, zodat ook zo veel mogelijk jongeren een tweede kans krijgen.

Als tweede hebben wij een punt gemaakt over preventie. We zijn tevreden met de beantwoording van de Minister over PIT, de andere programma's en de jongerenwerkers.

Ten derde hebben wij een punt gemaakt van de 12- en 13-jarigen. Ik begrijp dat we ze niet helemaal van het strafrecht gaan uitsluiten. Voor die ernstige zaken kunnen we dat ook begrijpen. Wij zijn wel blij dat er meer aandacht komt voor die 32% en dat de Minister ons toegezegd heeft daar goed naar te kijken en dat in de gaten te houden.

Dus op die drie punten zijn wij eigenlijk heel erg tevreden met het overleg van vandaag. Ik wil ter afsluiting nog één vraag aan de Minister meegeven in tweede termijn. Die gaat over het asr voor 18- tot 23-jarigen. Vandaag is besproken dat het jeugdstrafrecht in Nederland zo weinig wordt toegepast. De Minister zei dat het nog te vroeg is om te wisselen van «ja, tenzij» naar «nee, tenzij». Maar wordt daar dan nog een bepaalde sessie over georganiseerd? Vindt er nog uitwisseling met internationale perspectieven plaats? Wat kunnen we daar als Kamer nog concreet over verwachten?

De voorzitter:

Dank u wel. Zou de heer Verkuijlen het voorzitterschap tijdelijk willen overnemen?

Voorzitter: Verkuijlen

De voorzitter:

Dat doe ik bij dezen. Het woord is aan de heer Van Nispen van de SP.

De heer Van Nispen (SP):

Dank u wel. Wij hebben als SP in onze bijdrage aandacht gevraagd voor het belang van preventie en het belang van Halt. Ik kies ervoor om de plannen van de Minister op dat gebied af te wachten. Ik weet zeker dat we daar nog over te spreken komen op een later moment.

Voor deze tweede termijn ga ik mij toch concentreren op de justitiële jeugdinrichtingen, onze jeugdgevangenissen. Het is van het allergrootste belang dat wij het personeel in staat stellen om veilig en goed zijn werk te kunnen doen, vanwege het grote belang van onze mensen in de frontlinie, onze mensen met een publieke taak, maar ook vanwege het belang van de jongeren. Het zijn kwetsbare jongeren die strafbare feiten hebben gepleegd, maar die door verschillende omstandigheden daarin terecht kunnen komen. En het is van groot belang voor de samenleving, want als zij niet de juiste behandeling krijgen van voldoende personeel, dan weten we één ding zeker: dan treedt er later recidive op. Daar heeft de hele samenleving weer last van. Daarom is toch nog mijn nadrukkelijke vraag: hoe heeft dit nou zover kunnen komen? Ik vind echt dat de vorige Minister dit uit de hand heeft laten lopen door goed draaiende gevangenissen te sluiten en door onvoldoende te investeren in vakmanschap, in de gebouwen, in voldoende personeel et cetera.

Er is een gevaarlijke cocktail ontstaan. Ik vind echt dat we dat met elkaar moeten erkennen. We moeten dat nu repareren. Dat is echt een heel dure plicht. Ik hoor dat de Minister dat wel erkent en herkent en daarover in gesprek gaat. Hij is bereid om te praten met het personeel, om op werkbezoek te gaan. Dat vind ik allemaal heel erg goed, maar we moeten echt alles op alles zetten om te zorgen voor voldoende plaatsen, voldoende behandelingen en voldoende goed opgeleid en ervaren personeel.

Ik vind de Minister op onderdelen nog niet concreet genoeg; daarmee sluit ik dan af. Ik doe kort nogmaals de volgende voorstellen en ik reken er eigenlijk op dat de Minister er hier nog op ingaat, maar die ook meeneemt als suggesties waar hij mee aan de slag kan. Kijk nou of je Horsterveen niet tijdelijk maar permanent kunt openen. We weten namelijk volgens mij nu al dat de nieuwbouw in Teylingereind ook niet voldoende gaat zijn. Kijk nadrukkelijk naar de groepsgrootte. Wat is nou nog maximaal mogelijk en behapbaar voor twee of drie mensen die op de groep staan? Moet je de groepen dus niet kleiner maken in de toekomst? Is het personeelsbestand wel in balans? Zorg echt zo goed mogelijk op een verantwoorde manier voor minder bureaucratie. Zorg ook dat je een aantrekkelijke werkgever bent en schuw niet om bijvoorbeeld ook naar het salaris te kijken als dat nodig is in de huidige krappe arbeidsmarkt. Betrek tot slot – maar dat heeft de Minister toegezegd – het personeel bij alles wat we de komende tijd doen met die jji's.

Daar laat ik het bij.

De voorzitter:

Ik dank u, meneer Van Nispen. Dan geef ik u weer even het voorzitterschap terug.

Voorzitter: Van Nispen

De voorzitter:

Dan vraag ik aan de Minister of hij bereid en in staat is om direct te antwoorden of dat een schorsing van enkele minuten wenselijk is.

Minister Weerwind:

Ik denk dat we meteen door kunnen.

De voorzitter:

Dan geef ik het woord aan de Minister voor de beantwoording in tweede termijn.

Minister Weerwind:

Even kijken naar de vragen. Wil ik evaluatie van de rio delen met de Kamer? Ja, natuurlijk wil ik die met u delen. Ik zal dan ook mijn bevindingen meegeven. U vraagt: neem dan ook in de evaluatie mee om het mandaat bij de lokale bestuurder te leggen, want dat geeft voortgang. Ik hoor u dat zeggen. Dan nemen we dat ook mee. U wil dat weten. Prima.

U sprak over de alternatieve straffen en over de verleiding van snel geld in de wijken.

De voorzitter:

Excuus, Minister, over het vorige punt nog een vraag van de heer Verkuijlen.

De heer Verkuijlen (VVD):

Dank voor die toezegging, maar mijn specifieke vraag was of bij de evaluatie betrokken zou kunnen worden of er ook een toegevoegde waarde zit bij de rio – want de Minister gaf net een ondergrens aan – ook voor minderjarigen. Hij refereerde aan een aantal afspraken, maar ik ben erg benieuwd of hier niet een toegevoegde waarde voor de rio zou zitten, ook waar die afspraken misschien minder goed lopen.

Minister Weerwind:

Ik probeer het Kamerlid goed te begrijpen. Hij wil iets toevoegen aan de evaluatie. De evaluatieve vraag die hij formuleert, gaat over de toegevoegde waarde van de rio voor minderjarigen?

De heer Verkuijlen (VVD):

Ja.

Minister Weerwind:

Dat is iets wat we nadrukkelijk willen weten. Ik neem dat gewoon als evaluatievraag mee.

Dan ging u in op de motie die u met het CDA heeft ingediend over de verleiding van snel geld verdienen in wijken. U wees erop dat de daders eigenlijk ook slachtoffer zijn, slachtoffer van criminele uitbuiting. «First offenders» noemde u ze. Ik praat weer vanuit de praktijk. Ik zie dat. Je wilt dat die jongeren niet in herhaling vallen. Ik probeer de consequenties te overzien. Daarom wil ik dit echt meenemen in de wijkgerichte aanpak. Ik vind dat dit daar thuishoort. In dat kader moet ik puur kijken hoe ik daarmee omga. Anders ga ik vooruitlopen op de praktijk en toezeggingen aan u doen. Ik wil het echt evidencebased laten zijn. Niet anders.

U wijst op de ouderbetrokkenheid. U geeft ook aan dat je de ouders moet wijzen op de risico's. U haalde het prachtige project Leerlingalert aan. Een mooi project. Ik herinner mij dat wij bij de coronarellen die in grote steden plaatsvonden – laat ik een willekeurige gemeente noemen: Almere – constateerden dat daar veel jongvolwassenen echt online actief waren om op te roepen om te gaan rellen. Wij hebben dat zwaar gemonitord, samen met politie, OM et cetera, en constateerden bij een huisbezoekje aan een betrokken jongere dat de ouders compleet verrast waren. Die wisten niet dat hun jongere daarbij betrokken was. Dit voorbeeld gebruik ik om aan te tonen hoe belangrijk het is om de ouders medeverantwoordelijk te maken en te laten zien wat er gebeurt. Dus op dat punt deel ik uw opvatting.

Dan kijk ik even naar een vraag vanuit D66. U noemde drie punten. U ging in op het asr voor 18- tot 23-jarigen. U vroeg mij of ik de resultaten van die sessie wilde delen met de Kamer. Juist om de dialoog inhoud te geven, ben ik zeker voornemens om zo transparant mogelijk te opereren. Waar ik evaluaties of onderzoeken met u kan delen, doe ik dat ook. Of ik moet een onderzoek erg slecht vinden, maar dan stuur ik het terug.

De heer Van Nispen. Ik deel uw zorg over en de analyse van de jji's. Daar wil ik helemaal niets aan afdoen. Uw zorg voor het personeel, de kwetsbare jongeren en de samenleving vormt volgens mij een kader voor de manier waarop je ernaar zou moeten kijken. In die volgorde. U stelt mij continu de vraag hoe het zover heeft kunnen komen. U zegt dat er voldoende plaatsen en voldoende behandelingen zijn. U wijst mij erop dat ik niet alleen een aantrekkelijke werkgever moet willen zijn, maar ook moet blijven. U vraagt mij heel concreet iets toe te zeggen over de sluitingen. De sluitingen van Horsterveen waren gebaseerd op het toen geldende PMJ. Daar wordt dan een besluit over genomen. Ik kan niet terugblikken op het verleden.

Ik kan alleen maar het volgende zeggen. Wanneer ik u voorstellen ga doen om iets te sluiten, of dat nu een jji is of iets anders binnen het hele veld van de DJI, dan ga ik mij eerst afvragen: is dit wijsheid? Wat betekent dit? Ik kijk ook naar mijn rol als werkgever. Maar ik kijk er ook puur naar of dat voorstel past om Nederland een goede rechtsbescherming te bieden in de praktijk. Ik kijk naar de samenleving en de consequenties, in de breedste zin. Terugblikkend kan ik altijd met de wijsheid van nu iets veroordelen of beoordelen, maar dat past mij niet. Ik kijk vooruit.

Voorzitter: Verkuijlen

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP):

Misschien heb ik mij niet zorgvuldig genoeg uitgedrukt. Ik betreur inderdaad wel de sluiting, in het verleden, van Cadier en Keer en Juvaid. Juist in kwetsbare regio's vind ik dat heel onverstandig. Hoe het zover heeft kunnen komen, zou volgens mij onderdeel moeten zijn van de analyse. Maar mijn vraag was gericht op Horsterveen. Dat is, als ik het goed begrijp, nu een tijdelijke inrichting voor jeugdigen in het noorden van Limburg, om tijdelijk de druk te verlichten. Teylingereind is nieuwbouw. Volgens mij kunnen we nu al concluderen, althans dat hoor ik vanuit de sector, dat ook de nieuwbouw in Teylingereind niet voldoende verlichting gaat geven qua capaciteit. Juist als je problemen in de toekomst wilt voorkomen, moet je misschien niet Horsterveen in het noorden van Limburg tijdelijk openen. Mijn suggestie is: probeer nu perspectief te bieden aan die mensen door dat permanent te maken. Misschien kan dat niet vandaag worden toegezegd, maar het is wel een nadrukkelijke suggestie. Dan ben je namelijk een aantrekkelijke werkgever voor mensen die in Noord-Limburg gaan solliciteren; die hoeven dan niet een jaar later bijvoorbeeld naar Nijmegen of naar Breda om hun werkzaamheden uit te voeren. Zo heb ik die vraag bedoeld, toekomstgericht. Mijn veroordeling van die sluitingen in het verleden houd ik overeind. Volgens mij is dat een onvermijdelijke analyse en conclusie.

De voorzitter:

Dank voor uw bijdrage. Het woord is aan de Minister.

Minister Weerwind:

In antwoord op de vraag die de heer Van Nispen stelde, kan ik alleen maar stellen dat capaciteit voor mij een punt van aandacht en zorg is. Dat baseer ik op de PMJ-ramingen. En dan probeer ik ook verder te kijken. Dit debat leert mij wel degelijk dat je ook de trends in de gaten moet houden. Laat ik mijn ogen niet sluiten voor het verleden. Ik kijk wel degelijk ook naar het verleden en leer daar ook van. Ook al betrof het mijn ambtsvoorganger: ik weeg alles mee. Maar ik moet me nu wel afvragen waar ik mijn standpunt op baseer. Als ik iets openhoud, dan kost dat geld en moet ik kijken of het past binnen het geheel. Dan moet het ook een goede plek zijn naar de toekomst toe. Dan ga ik terug naar de PMJ. Daar houd ik mij aan vast. Ik begrijp dus uw verzoek. Ik kan dat nu niet toezeggen en ik verwacht dat we over Horsterveen nog in hoge frequentie met elkaar in gesprek zullen zijn en blijven. Maar geeft u mij de ruimte om eerst de nieuwe PMJ-raming op te stellen en te kijken waar we dan staan. Dan kan ik op grond van feiten de juiste conclusies trekken.

De voorzitter:

Ik geef het voorzitterschap weer even terug aan de heer Van Nispen.

Voorzitter: Van Nispen

Minister Weerwind:

Er is mij ook een vraag gesteld over de groepsgrootte, die derde man op de groep. Die is nu structureel; laat dat ook helder zijn. Ik heb net al iets gezegd over het personeelsbestand in balans. Er moet nog veel gebeuren. Er is krapte. Ik heb daar een probleem en ik ben er nog niet. Over alle selectie- en wervingscampagnes hoort u mij ook zeggen dat ik wel wil dat het zorgvuldig gebeurt en dat het kwalitatief goed personeel is. Anders komt de trits die u net terecht noemde, ook in gevaar. Ik wil goed personeel binnenhalen. Daar zet ik mij voor in. Dat doe ik om de druk op het bestaande personeel te verminderen, maar ook om de jongvolwassenen en de jongeren die in de jji's zitten, een goede behandeling te geven en ze klaar te maken om daarna terug te gaan in de samenleving. Dat is de behandeling waar u over sprak. Zo werk ik aan een stuk rechtsbescherming in de Nederlandse samenleving.

Tot zover, meneer de voorzitter.

De voorzitter:

Op het laatste punt heb ik nog één vraag. Hoe worden wij daarvan als Kamer op de hoogte gehouden? Die problemen in de jeugdgevangenissen zijn er immers gewoon. De Minister heeft gezegd dat hij de nieuwe ramingen afwacht, maar er zijn ook zaken die misschien losstaan van ramingen. Kortom, mijn vraag is: wanneer kunnen wij als Kamer opnieuw een stand van zaken verwachten over de personeelskrapte en de problemen in de jeugdgevangenissen? Wanneer horen wij daar weer meer over?

Voorzitter: Verkuijlen

De voorzitter:

Het woord is aan de Minister.

Minister Weerwind:

Ik heb begrepen dat een nieuw rapport daarover volgt over circa zes maanden. Laat mij dit even uitzoeken en eventueel schriftelijk aan u laten weten wat u mag verwachten en wanneer, zodat we rust krijgen in dit dossier.

De voorzitter:

De heer Van Nispen nog, ten slotte.

De heer Van Nispen (SP):

Ik begrijp dat, maar gezien de zorgelijke staat waarin de jji's nu zitten, dat men zich op sommige plekken niet aan de wet kon houden vanwege personeelstekorten en dat het personeel zich niet meer veilig voelt, vind ik over zes maanden geïnformeerd worden rijkelijk laat. Met het werven van personeel gaat de Minister natuurlijk dagelijks door, maar ik hoop toch dat hij kan toezeggen dat wij daar als Kamer wel eerder vinger aan de pols kunnen houden dan pas over zes maanden.

Minister Weerwind:

U trekt twee kanten op. U stelt een heel concrete vraag en u heeft ook geconstateerd dat de inspectie haar toezichtsregime verlengd heeft. Dan komt er dus ook weer een inspectierapport. Daarin krijgt u de informatie die u vraagt, niet alleen kwantitatief maar ook kwalitatief. Ik begrijp dat het inspectierapport volgt over circa een halfjaar. In de tussentijd ga ik niet stilzitten, maar ook echt vinger aan de pols houden om ervoor te zorgen dat de verbeteringen nadrukkelijk plaatsvinden. Dat komt uit dit debat nadrukkelijk naar voren.

Tegelijkertijd verzoek ik u met klem: laten we nou dat inspectierapport afwachten. Zij zijn namelijk onafhankelijk. Dat vind ik van belang. Dat rapport ga ik met u delen. U krijgt daarbij ook een reactie van mij.

De voorzitter:

De heer Van Nispen nog, ten slotte.

De heer Van Nispen (SP):

Excuus. Ik probeer het toch nog één keer. Ik begrijp namelijk dat we ons zullen moeten baseren op de vaststellingen van de inspectie. Die zijn onafhankelijk en die komen over een halfjaar. Ik zou toch denken dat we op z'n minst aan de Minister kunnen vragen om ons bijvoorbeeld halverwege, na drie maanden, te informeren over de stand van zaken, zodat de Minister kan melden wat hij tot dan toe bereikt heeft. Hoe staat het bijvoorbeeld met de voortgang van het werven van personeel? Hoe vaak lukt het om die derde persoon op de groep te hebben? Het betreft dat soort concrete zaken, waarvan de Minister nu belooft om alles op alles te zetten.

De voorzitter:

Dank u. U vraagt om een tussentijdse rapportage. Laten we even kijken of de Minister daartoe mogelijkheden ziet. Het woord is aan de Minister.

Minister Weerwind:

Ik ga mij maximaal stretchen. Ik ga puur kijken of ik u tussentijds kan informeren over wat belangrijke parameters. Ik wil bespreken met het management hoe snel ik dat kan aanleveren. Het is geen kwestie van dat u dat volgende week van mij krijgt. U moet eerder denken aan over een maand of vier. Ik wil namelijk wel iets te meten en te vertellen hebben.

De voorzitter:

Goed, dank u. Ik zie instemming bij de heer Van Nispen, die ik bij dezen de voorzittershamer teruggeef.

Voorzitter: Van Nispen

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is er een eind gekomen aan de tweede termijn van de beantwoording van de Minister. Daarmee is er een eind gekomen aan dit commissiedebat over justitiële jeugd. Ik ga de toezeggingen nog doornemen. Als er ergens iets op aan te merken is, ofwel vanuit de zijde van het ministerie ofwel vanuit de Kamer, dan worden wij graag gecorrigeerd. Dan kunnen wij dit zo zorgvuldig mogelijk met elkaar afspreken.

– De Minister stuurt eind dit jaar de evaluatie van de pilot met de re-integratieofficier met een kabinetsreactie naar de Kamer.

– De Minister stuurt in het najaar van 2022 het ibo, voorzien van een kabinetsreactie, naar de Kamer.

– De Minister stuurt over zes maanden een nadere brief over de problemen in de jeugdgevangenissen naar de Kamer.

– Daaraan voeg ik nog toe dat er zojuist is afgesproken dat de Minister gaat bezien of hij in staat is om zo snel mogelijk, of binnen enkele maanden, zo moet ik eigenlijk zeggen, de Kamer te informeren over de resultaten van de inspanningen tot dat moment.

Oké. Daarmee is iedereen akkoord. Ik bedank de Minister voor Rechtsbescherming en zijn ondersteuning hartelijk voor dit debat. Ik bedank de aanwezige ondersteuning vanuit de Kamer, de ondersteuning van de Kamerleden en de belangstellenden die dit debat, op welke wijze dan ook, hebben gevolgd. Ik wens u allen een fijne dag verder.

Sluiting 11.51 uur.