[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de tussenrapportage van de tijdelijke onderzoekscommissie Georganiseerd Sadistisch Misbruik van Minderjarigen (Kamerstuk 31015-240)

Kindermishandeling

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2022D12245, datum: 2022-03-31, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31015-244).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31015 -244 Kindermishandeling.

Onderdeel van zaak 2022Z05973:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2021-2022

31 015 Kindermishandeling

Nr. 244 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 31 maart 2022

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief van 15 december 2021 inzake de tussenrapportage van de Tijdelijke Onderzoekscommissie Georganiseerd Sadistisch Misbruik van Minderjarigen (Kamerstuk 31 015, nr. 240).

Bij brief van 29 maart 2022 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid deze vragen en gemaakte opmerkingen beantwoord. Vragen en antwoorden zijn, voorzien van een inleiding, hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,
Van Meenen

De adjunct-griffier van de commissie,
Tielens-Tripels

Inhoudsopgave blz.
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties 2
1. Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie 2
2. Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie 2
3. Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie, GroenLinks-fractie en PvdA-fractie 3
4. Vragen en opmerkingen vanuit de FVD-fractie 5
II. Reactie van de Minister van Justitie en Veiligheid 6

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

1. Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de procesrapportage van de Tijdelijke Onderzoekscommissie Georganiseerd Sadistisch Misbruik van Minderjarigen (Commissie Hendriks), alsmede de reactie van de Minister daarop. Tevens hebben zij met interesse kennisgenomen van de reactie van Stichting Misbruikt! op deze procesrapportage. Zij hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat er in het onderzoek van de Commissie Hendriks vooral gebruik wordt gemaakt kwalitatieve onderzoeksgegevens zoals literatuuronderzoek, ervaringen en meningen. Zij delen met de commissie en Stichting Misbruikt! dat dit waardevolle gegevens zijn, maar vragen zich tegelijkertijd af of deze onderzoeksgegevens toereikend zijn voor het uitvoeren van het onderzoek. Hoe ziet de Minister dit? Deelt de Minister de mening dat dat het waardevol zou zijn om naast kwalitatieve gegevens ook kwantitatieve gegevens in het onderzoek mee te nemen?

Ten aanzien van die kwantitatieve gegevens lezen de leden van de VVD-fractie dat de Stichting Misbruikt! aanbeveelt om meer gebruik te maken van datawetenschappelijke methoden, bijvoorbeeld toegepast op de kinderporno-database, om bewijzen van satanisch ritueel kindermisbruik te vinden. De Stichting meent dat dit de grootste kans is om waarheden over dit soort misbruik te achterhalen. Hoe ziet de Minister die aanbeveling? Past het opvolgen van deze aanbeveling wat de Minister betreft in de reikwijdte van het onderzoek van de Commissie Hendriks? Zo nee, waarom niet?

2. Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de tussenrapportage van de Commissie Hendriks en willen de Minister hierover nog enkele vragen voorleggen.

Werkzaamheden uitvoerende fase deel 2 in de periode januari–maart 2022

De leden van de D66-fractie onderstrepen het belang dat voor de volledigheid van het onderzoek met alle belanghebbenden wordt gesproken, waaronder ook de slachtoffers. Kan de Minister toelichten hoe ervoor wordt gezorgd dat het perspectief van alle betrokkenen gewaarborgd en gehoord wordt in dit onderzoek? Kan de Minister daarbij ingaan op de vraag in hoeverre de tijdsplanning van het onderzoek voldoende is om het onderzoek goed uit te voeren?

Daarnaast hebben de leden van de D66-fractie in de tussenrapportage gelezen dat de analyse van relevante organisaties en meldpunten voor georganiseerd seksueel misbruik in januari 2022 zou zijn afgerond. Kan de Minister toelichten hoe zij – op basis van de informatie uit deze analyse – kijkt naar het oprichten van een meldpunt voor misstanden binnen gesloten groepen, zoals voorheen «Sektesignaal»?

Werkzaamheden afrondende fase in de periode april–juni 2022

De leden van de D66-fractie lezen in de tussenrapportage dat onderzoek naar de aard en omvang van georganiseerd sadistisch misbruik van kinderen respectievelijk onderzoek naar de taak en taakuitvoering van de Landelijk Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) wordt uitgevoerd door het WODC. Zij vragen waarom het WODC deze twee onderzoeken uitvoert en niet de tijdelijke onderzoekscommissie Georganiseerd Sadistisch Misbruik van Minderjarigen. Kan de Minister dit toelichten? Daarnaast vernemen deze leden graag van de Minister hoe in deze onderzoeken van het WODC de onafhankelijkheid van de onderzoekers is gewaarborgd.

De leden van de D66-fractie erkennen het belang van de beslissing om de belangengroeperingen, voorafgaand aan de aanbieding van het rapport, integraal inzage te geven in het onderzoeksrapport. Tevens willen deze leden benadrukken dat zij het van groot belang vinden dat de onafhankelijkheid van de commissieleden wordt bewaakt, zeker in het uitvoeren van de interviews met slachtoffers.

De leden van de SP-fractie, GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de tussenrapportage van de Tijdelijke Onderzoekscommissie Georganiseerd Sadistisch Misbruik van Minderjarigen, alsmede van de brief van de Minister over de nadere werkafspraken die met de onderzoekscommissie zijn gemaakt. Zij hebben hierover op dit moment de volgende vragen en opmerkingen.

Allereerst roepen deze leden in herinnering dat er twee moties zijn aangenomen die dit onderwerp raken. De motie van het lid Van Nispen c.s., die de regering verzoekt «een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de wetenschappelijke onderbouwing en de visie, de rol en taakopvatting, de officiële en onofficiële doelstellingen van de LEBZ, de werkwijze en de resultaten van de afgelopen jaren, en de Kamer daarover te informeren» (Kamerstuk 35 349, nr. 16). Wat is daarin de stand van zaken? Daarnaast de motie Van den Berge c.s., die de regering verzoekt «een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de aard en omvang van georganiseerd sadistisch misbruik van kinderen en daarbij ervaringen van overlevenden van ritueel misbruik en hun therapeuten te betrekken zodat de uitkomsten betrokken kunnen worden bij een effectieve opsporing van deze netwerken» (Kamerstuk 35 349, nr. 15). Kan de Minister deze letterlijke onderzoeksopdracht nog eens nauwkeurig vergelijken met de tussenrapportage en de huidige onderzoeksopdracht van de commissie? Komen alle elementen hierin nu precies terug? De leden benadrukken dat zij erg hechten aan een letterlijke uitvoering van de onderzoeksopdracht, dat er dus onderzoek wordt gedaan naar aard en omvang van georganiseerd sadistisch kindermisbruik. Op welke wijze denkt de Minister dat de commissie dat met de huidige aanpak kan gaan bewerkstelligen?

Ook vragen deze leden waarom het betrekken van ervaringen van overlevenden en hun therapeuten pas vrijwel aan het eind van het onderzoek aan bod komt. Had dat niet veel beter het vertrekpunt kunnen zijn? Is het niet zo dat juist met de verklaringen van de slachtoffers en hun therapeuten een beeld van de aard en omvang kan worden verkregen?

De leden van de SP-fractie, GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie benadrukken dat medewerking van slachtoffers en therapeuten van groot belang is voor het slagen van dit onderzoek. Daarvoor is vertrouwen nodig, maar dat vertrouwen blijkt steeds erg wankel.

Voornoemde leden benadrukken in dit verband te hechten aan zeer goede en zorgvuldige communicatie met slachtoffergroepen. Slachtoffers zelf ervaren dit geregeld als gebrekkig, hetgeen nadelig is om begrip en vertrouwen te krijgen van slachtoffers. Kan dit onder de aandacht van de commissie worden gebracht?

Vanwege de buitengewone kwetsbaarheid van de slachtoffers is het van groot belang dat er garanties zijn voor de veiligheid voor slachtoffers, en ook voor het stellen van vragen en het voeren van gesprekken met slachtoffers en hun therapeuten. Zijn hier inmiddels voorwaarden of kaders voor opgesteld? Kan de Minister reflecteren op de mate van communicatie tussen de commissie Hendriks en het Kenniscentrum Transgenerationeel Georganiseerd Geweld (Kenniscentrum TGG)? Is de Minister ervan op de hoogte dat het Kenniscentrum TGG een aantal vragen aan de commissie Hendriks heeft gesteld, te weten: Welk format de commissie wil gebruiken bij de interviews; welke vragen de commissie wil stellen; en hoe de commissie de veiligheid van overlevers denkt te kunnen garanderen, maar op die vragen geen antwoord heeft gehad van de commissie? Wat vindt de Minister hiervan? Is de Minister bereid dit onder de aandacht te brengen van de commissie?

Ook vragen de leden van de SP-fractie, GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie graag aandacht voor de mogelijkheden voor begeleiding en nazorg voor slachtoffers die hun verhaal doen. Wat kan ervoor hen gedaan worden?

De leden van de SP-fractie, GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie constateren dat in de brief van de Minister staat dat de leden van de commissie zelf de gesprekken voeren met de belangengroeperingen en de slachtoffers. Vanuit slachtoffers, therapeuten en belangenbehartigers vernemen deze leden dat de wens bestaat dat er een onafhankelijk vertrouwenwekkend persoon tussen gezet of naast geplaatst zou moeten worden. Kan dit alsnog overwogen worden, als dit voor slachtoffers en hun therapeuten zo belangrijk is?

De leden van de SP-fractie, GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie lezen dat in de brief van de Minister staat: «De Minister van Justitie en Veiligheid zal het volledige rapport, inclusief de reacties van de belangengroeperingen, terstond na ontvangst aan de Tweede Kamer zenden, zonder een begeleidende beleidsreactie.» Vanzelfsprekend is het goed dat een onafhankelijk rapport onmiddellijk, zonder ook maar enige invloed, aan de Kamer wordt gestuurd. De leden begrijpen echter nog steeds niet goed waarom niet afgesproken kan worden dat de commissie niet aan de Minister maar aan de Kamer rapporteert ook al komt de opdracht vanuit de Minister. Hier kan toch een nieuwe afspraak over worden gemaakt? Is de Minister bereid dit toe te zeggen en dit aan de commissie te vragen?

De leden van de SP-fractie, GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie waarderen het dat in de brief van de Minister staat dat de commissie de bevindingen van het onderzoek van prof. dr. Johanna Schröder naar ritueel kindermisbruik in Duitsland meeneemt in haar onderzoek. De vraag die de leden hebben is vooral hoe dit zal gaan gebeuren. Gaat dit vooral om wat er bijvoorbeeld van de werkwijze en de bevindingen in Duitsland geleerd kan worden voor de commissie Hendriks? Gaat dit om welke concrete links er zijn in het Duitse onderzoek met Nederland, bijvoorbeeld Nederlandse daders en/of slachtoffers? Is dit dan ook niet iets voor de politie en het Openbaar Ministerie (OM)? Hoe verhoudt dat zich tot elkaar? Hoe is de samenwerking tussen de Nederlandse politie en het OM met de Duitse collega’s met betrekking tot dit grote onderzoek?

De leden van de SP-fractie, GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie vestigen tot slot nogmaals de aandacht op de met algemene stemmen aangenomen motie waarin ook als passage staat «zodat de uitkomsten betrokken kunnen worden bij een effectieve opsporing van deze netwerken» (Kamerstuk 35 349, nr. 15). Graag vernemen deze leden nog een nadere toelichting hoe de commissie dit onderdeel van de motie interpreteert en vormgeeft in het onderzoek.

4. Vragen en opmerking vanuit de FVD-fractie

De leden van de FVD-fractie vragen waarom de Minister ervoor heeft gekozen om pas in het laatste stadium met slachtoffers te gaan spreken. Kan de Minister zich voorstellen dat slachtoffers zich gepasseerd voelen als zij eerst spreekt met instanties die de betrouwbaarheid van getuigenissen van slachtoffers structureel in twijfel trekken (zoals de Voormalige Werkgroep Fictieve Herinneringen en De Doos van Pandora)?

Houdt de Minister er rekening mee dat veel slachtoffers niet durven te spreken? Is de Minister bekend met de open brief van een slachtoffer, dat aanbeveelt om niet met deze commissie te praten? Erkent de Minister het risico dat juist slachtoffers die veel weten niet durven te praten?

Kan de Minister bevestigen dat de ambitie van de commissie is om met 10 tot 15 slachtoffers te spreken? Hoe beoordeelt de Minister de schaal van dit onderzoek in vergelijking met het Argosonderzoek?

Zijn er inmiddels al slachtoffers geïnterviewd? Zo ja, hoeveel?

Kan de Minister de anonimiteit van de slachtoffers garanderen, mede in het licht van het toepassen van hoor- en wederhoor? Is het mogelijk voor slachtoffers om volledig anoniem geïnterviewd te worden, of worden getuigenissen pas later, eventueel pas bij het eindrapport, geanonimiseerd?

Wordt de (mislukte) rechtsgang van het meisje Lisa ook geanalyseerd? Erkent de Minister het belang hiervan, gelet op de omstreden rol van de rechter in deze misbruikzaak waarin ook een topambtenaar van justitie wordt genoemd? Zo nee, waarom niet?

Hoe luiden de onderzoeksopdrachten inzake de drie door de commissie bij externe onderzoekers uitgezette deelonderzoeken? Hoe is de keuze voor de desbetreffende externe onderzoekers tot stand gekomen?

Is de Minister het ermee eens dat ook de GGZ-behandelaarsgroep, net als het Kenniscentrum TGG en de werkgroep Spotlight, voorafgaand aan de aanbieding van het rapport integraal inzage in het rapport moet krijgen en hun reactie integraal in het rapport moet worden opgenomen? Zo nee, waarom niet?

Heeft de Minister contact (gehad) met het WODC omtrent de onderzoeken naar de taak en taakuitvoering van de LEBZ en het inschatten van de omvang van verborgen fenomenen? Kan de Minister informatie verschaffen over de stand van zaken van deze onderzoeken?

Hoe betrouwbaar acht de Minister de LEBZ en welke waarde wordt gehecht aan de informatie van de LEBZ, zolang er nog een onderzoek naar hen loopt?

Wie is de externe senior onderzoeker die de commissie ondersteunt en aan wie is deze onderzoeker verantwoording verschuldigd?

Wie is de coördinator van het onderzoek naar de omvang van georganiseerd sadistisch geweld tegen minderjarigen?

II. Reactie van de Minister van Justitie en Veiligheid

Inleiding

Hierbij stuur ik u de beantwoording op de door uw Kamer gestelde vragen in het schriftelijke overleg Zeden op 24 februari 2022. Deze vragen betreffen de Kamerbrief van 15 december 2021 over de tussenrapportage van de Tijdelijke Onderzoekscommissie georganiseerd sadistisch misbruik van minderjarigen.1

Op 15 maart heeft het WODC het onderzoek «(On)mogelijkheden onderzoek omvang kindermishandeling» op haar website gepubliceerd2. Het onderzoek is in opdracht van het WODC uitgevoerd.

Daaruit blijkt dat de kernconclusie van het onderzoek is dat de gevraagde deskundigen geen heil zien in een betrouwbare omvangschatting op basis van de nu bekende methodes. Bij alle geselecteerde vormen van kindermishandeling is de registratie een obstakel voor een valide en betrouwbare schatting. Zij geven tevens aan geen heil te zien in een vervolgonderzoek. Het WODC is bereid om een technische briefing voor uw Kamer te organiseren, indien uw Kamer daar behoefte aan heeft.

Ik volg de conclusie van het WODC en zal voor verdere vervolg het definitieve rapport van de Commissie Hendriks afwachten.

1. Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie geven aan dat zij nog enkele vragen hebben na kennisname van de procesrapportage van de Tijdelijke Onderzoekscommissie Georganiseerd Sadistisch Misbruik van Minderjarigen (Commissie Hendriks), alsmede de reactie van de Minister daarop en de reactie van Stichting Misbruikt! op de procesrapportage.

De leden van de VVD-fractie lezen dat er in het onderzoek van de Commissie Hendriks vooral gebruik wordt gemaakt van kwalitatieve onderzoeksgegevens en vinden dit waardevolle gegevens. Zijn deze onderzoeksgegevens toereikend voor het uitvoeren van het onderzoek? In de reactie van Stichting Misbruikt! beveelt de Stichting aan om meer gebruik te maken van datawetenschappelijke methoden. De leden van de VVD vragen hoe de Minister deze aanbeveling beoordeelt en of de opvolging past in de reikwijdte van het onderzoek van de Commissie Hendriks?

Antwoord Minister:

De Commissie heeft mij gemeld vanzelfsprekend niet uitsluitend gebruik te maken van kwalitatieve gegevens. De literatuur die de Commissie in haar onderzoek gebruikt, bevat ook kwantitatieve gegevens.

De Commissie onderzoekt ook de mogelijkheden van andere datawetenschappelijke methoden. De Commissie onderzoekt via de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen en het landelijk programma Zeden, Kinderporno en Kindersekstoerisme (LPZKK) van de politie de mogelijkheden om inzicht te krijgen in kinderporno met rituele kenmerken. Ook worden naast deze twee bronnen nog diverse andere informatiebronnen gebruikt.

De resultaten hiervan worden betrokken bij het eindrapport.

2. Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie

De leden van de D66-fractie geven aan kennisgenomen te hebben van de tussenrapportage van de Commissie Hendriks. De leden van de D66-fractie vragen in het belang van de volledigheid van het onderzoek of met alle belanghebbenden wordt gesproken en hoe ervoor wordt gezorgd dat het perspectief van alle betrokkenen gewaarborgd en gehoord wordt in het onderzoek? Tevens of de tijdsplanning van het onderzoek voldoende is om het onderzoek goed uit te voeren?

In de tussenrapportage lezen de leden van de D66-fractie dat de analyse van relevante organisaties en meldpunten voor georganiseerd seksueel misbruik in januari 2022 zou zijn afgerond. De leden vragen of de Minister kan toelichten hoe zij op basis van deze analyse kijkt naar de oprichting van een meldpunt voor misstanden binnen gesloten groepen?

Daarnaast vragen de leden van de D66 waarom de onderzoeken naar de taak en taakuitvoering van de Landelijk Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) en naar de omvang van verborgen fenomenen door het WODC worden uitgevoerd en hoe de onafhankelijkheid van de onderzoekers is gewaarborgd?

Antwoord Minister:

Ik wil hier nogmaals benadrukken dat de Commissie volstrekt onafhankelijk haar werk doet. Zoals ik uw Kamer eerder heb aangegeven zal ik mijn standpunt over de inrichting van een meldpunt aan uw Kamer kenbaar maken, nadat de Commissie het eindrapport heeft opgeleverd. Dan is er een completer beeld en kan gerationaliseerd nut en noodzaak van een eventueel meldpunt in ogenschouw worden genomen.

De Commissie Hendriks werkt conform het onderzoeksprotocol3, zoals aan uw Kamer is aangeboden. De Commissie heeft mij verzekerd dat met alle belanghebbenden wordt gesproken. In die gesprekken staat het perspectief van de belanghebbenden centraal. Hun perspectief wordt daarmee gehoord en gewaarborgd.

Het onafhankelijk onderzoek naar de taakuitvoering van de LEBZ, conform de bedoeling van de motie Van Nispen c.s.4, valt niet onder de opdracht van de Commissie5.

Het onderzoek naar de LEBZ wordt op dit moment in opdracht van het WODC uitgevoerd en wordt naar verwachting in het najaar van 2022 afgerond. Daarna zal ik spoedig de Kamer nader over de resultaten van dit onafhankelijk onderzoek informeren.

Voor wat betreft de wetenschappelijke onafhankelijkheid van het WODC verwijs ik u graag naar de ministeriële regeling6.

Ook de leden van de SP-fractie, GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de tussenrapportage van de Tijdelijke Onderzoekscommissie Georganiseerd Sadistisch Misbruik van Minderjarigen, alsmede van de brief van de Minister over de nadere werkafspraken die met de onderzoekscommissie zijn gemaakt. De leden van de fracties hebben de volgende vragen.

De leden van de fracties vragen of de onderzoeksopdracht voor de Commissie op alle elementen vergeleken kan worden met de bedoeling motie Van den Berge c.s.7 «een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de aard en omvang van georganiseerd sadistisch misbruik van kinderen en daarbij ervaringen van overlevenden van ritueel misbruik en hun therapeuten te betrekken zodat de uitkomsten betrokken kunnen worden bij een effectieve opsporing van deze netwerken» en wat de stand van zaken is van de motie Van Nispen c.s8. een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de wetenschappelijke onderbouwing en de visie, de rol en taakopvatting, de officiële en onofficiële doelstellingen van de LEBZ, de werkwijze en de resultaten van de afgelopen jaren, en de Kamer daarover te informeren» inzake het onafhankelijk onderzoek naar de LEBZ9 is?

De leden benadrukken dat zij erg hechten aan een letterlijke uitvoering van de onderzoeksopdracht, dat er dus onderzoek wordt gedaan naar aard en omvang van georganiseerd sadistisch kindermisbruik. Op welke wijze denkt de Minister dat de commissie dat met de huidige aanpak kan gaan bewerkstelligen? Ook vragen deze leden waarom het betrekken van ervaringen van overlevenden en hun therapeuten pas vrijwel aan het eind van het onderzoek aan bod komt. Had dat niet veel beter het vertrekpunt kunnen zijn? Is het niet zo dat juist met de verklaringen van de slachtoffers en hun therapeuten een beeld van de aard en omvang kan worden verkregen?

De leden van de SP-fractie, GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie benadrukken dat medewerking van slachtoffers en therapeuten van groot belang is voor het slagen van dit onderzoek. De leden hechten aan zeer goede en zorgvuldige communicatie met slachtoffergroepen. Kan dit onder de aandacht van de commissie worden gebracht? De leden van de SP, GroenLinks en de PvdA-fracties vragen graag aandacht voor de mogelijkheden voor begeleiding en nazorg voor slachtoffers die hun verhaal doen. Wat kan ervoor hen gedaan worden?

Vanwege de buitengewone kwetsbaarheid van de slachtoffers is het van groot belang dat er garanties zijn voor de veiligheid voor slachtoffers, en ook voor het stellen van vragen en het voeren van gesprekken met slachtoffers en hun therapeuten. Zijn hier inmiddels voorwaarden of kaders voor opgesteld? Kan de Minister reflecteren op de mate van communicatie tussen de commissie Hendriks en het Kenniscentrum Transgenerationeel Georganiseerd Geweld (Kenniscentrum TGG)? Is de Minister ervan op de hoogte dat het Kenniscentrum TGG een aantal vragen aan de commissie Hendriks heeft gesteld, te weten: Welk format de commissie wil gebruiken bij de interviews; welke vragen de commissie wil stellen; en hoe de commissie de veiligheid van overlevers denkt te kunnen garanderen, maar op die vragen geen antwoord heeft gehad van de commissie? Wat vindt de Minister hiervan? Is de Minister bereid dit onder de aandacht te brengen van de commissie?

Vanuit slachtoffers, therapeuten en belangenbehartigers vernemen deze leden van de fracties van de SP, GroenLinks en PvdA dat de wens bestaat dat er een onafhankelijk vertrouwenwekkend persoon tussen gezet of naast geplaatst zou moeten worden. Kan dit alsnog overwogen worden, als dit voor slachtoffers en hun therapeuten zo belangrijk is?

De leden van de SP-fractie, GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie lezen dat in de brief van de Minister staat: «De Minister van Justitie en Veiligheid zal het volledige rapport, inclusief de reacties van de belangengroeperingen, terstond na ontvangst aan de Tweede Kamer zenden, zonder een begeleidende beleidsreactie.» Vanzelfsprekend is het goed dat een onafhankelijk rapport onmiddellijk, zonder ook maar enige invloed, aan de Kamer wordt gestuurd. De leden begrijpen echter nog steeds niet goed waarom niet afgesproken kan worden dat de commissie niet aan de Minister maar aan de Kamer rapporteert ook al komt de opdracht vanuit de Minister. Hier kan toch een nieuwe afspraak over worden gemaakt? Is de Minister bereid dit toe te zeggen en dit aan de commissie te vragen?

De leden van de SP-fractie, GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie waarderen het dat in de brief van de Minister staat dat de Commissie de bevindingen van het onderzoek van prof. dr. Johanna Schröder naar ritueel kindermisbruik in Duitsland meeneemt in haar onderzoek. De vraag die de leden hebben is vooral hoe dit zal gaan gebeuren. Gaat dit vooral om wat er bijvoorbeeld van de werkwijze en de bevindingen in Duitsland geleerd kan worden voor de commissie Hendriks? Gaat dit om welke concrete links er zijn in het Duitse onderzoek met Nederland, bijvoorbeeld Nederlandse daders en/of slachtoffers? Is dit dan ook niet iets voor de politie en het Openbaar Ministerie (OM)? Hoe verhoudt dat zich tot elkaar? Hoe is de samenwerking tussen de Nederlandse politie en het OM met de Duitse collega’s met betrekking tot dit grote onderzoek?

Tot slot vragen de leden van de fracties of de Commissie een nadere toelichting kan geven over hoe zij de passage «zodat de uitkomsten betrokken kunnen worden bij een effectieve opsporing van deze netwerken» van de motie Van den Berge c.s. 10 interpreteren en vormgeeft in het onderzoek?

Antwoord Minister:

In het voorjaar van 2021 heeft mijn ambtsvoorganger de Kamer geïnformeerd over het besluit een Commissie in te stellen11. Het verzoek om een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren, heb ik voorgelegd aan het WODC. Het WODC heeft haar twijfels geuit over het wetenschappelijk gehalte van de voorgestelde methode die aangedragen wordt in de motie Van den Berge c.s. Het WODC heeft dan ook aan mijn voorganger laten weten geen onderzoek op deze manier te laten uitvoeren.

Het WODC heeft wel een algemeen onderzoek (laten) doen naar nieuwe methoden en technieken om de omvang van verborgen fenomenen zoals deze in te schatten. Dit WODC-onderzoek inzake de (on)mogelijkheden van de omvang kindermishandeling is medio 2021 opgestart en onlangs afgerond. Als bijlage van deze brief voeg ik het WODC-onderzoek bij12.

Met bijgevoegd rapport van het WODC is voor wat betreft de vraag uit de motie Van den Berge c.s. naar de omvang van een antwoord voorzien. Na afronding van de werkzaamheden van de Commissie Hendriks zijn alle elementen uit de moties van uw Kamer onderwerp van onderzoek (geweest). Na het verschijnen van het rapport van de Commissie en het WODC-onderzoek aangaande het LEBZ, is er een gerationaliseerd en compleet beeld.

Ik heb bij de Commissie onder de aandacht gebracht dat het contact met de vaak kwetsbare belanghebbenden een zorgvuldige communicatie en proces vergt. De Commissie was hiervan zeer doordrongen.

Bij de start van het onderzoek door de Commissie was er bij verschillende betrokken organisaties scepsis ten opzichte van de Commissie omdat deze ingesteld was door de Minister van Justitie en Veiligheid en betrokkenen de onderzoekers niet voldoende onafhankelijk van het ministerie achtten. De Commissie heeft ruim geïnvesteerd om deze scepsis in gesprekken met de betrokkenen weg te nemen en overeenkomst te bereiken over de wijze hoe de betrokkenen wilden meewerken. Het staat slachtoffers vrij om iemand mee te brengen naar het interview ter ondersteuning. Ook de inzet van een onafhankelijk vertrouwenwekkend persoon is mogelijk en dit wordt ook gedaan als belangengroepen en slachtoffers, therapeuten en belangenbehartigers dit willen.

Verder bieden de interviewers de slachtoffers de mogelijkheid om de dag na het interview teruggebeld te worden om te informeren hoe het hen vergaat.

De Commissie heeft mij bericht dat zij tijdens het investeren in vertrouwen een zorgvuldig proces naar de slachtoffers en andere onderzoekswerkzaamheden heeft uitgevoerd.

Inmiddels heeft de Commissie goede afspraken gemaakt met het Kenniscentrum Transgenerationeel Georganiseerd Geweld om de veiligheid van slachtoffers te waarborgen, waaronder hun anonimiteit. Ondertussen hebben reeds interviews met slachtoffers en therapeuten plaatsgevonden.

De Commissie is een onafhankelijk opererende commissie, zoals ook in de motie Van den Berge c.s., is gevraagd. Ik heb daarom ook geen invloed op de wijze hoe de Commissie haar onderzoek wil uitvoeren en ben in afwachting van de eindrapportage van de Commissie. Het onderzoek zal ik uw Kamer zo spoedig als mogelijk na ontvangst doen toekomen. De argumentatie voor het proces dat het onderzoek door tussenkomst van de Minister van Justitie en Veiligheid aan uw Kamer wordt gezonden heeft mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer uitgelegd13. Ik zie geen reden om van deze werkwijze thans af te wijken.

De Commissie heeft mij bericht dat de onderzoeken van prof. dr. Schröder en collega’s een integraal onderdeel vormen van het onderzoek van de Commissie en de resultaten van deze onderzoeken worden gewogen. Gedurende lopende onderzoeken kunnen politie en het OM geen mededelingen doen over de samenwerking met de Duitse politie en het Duitse OM.

De Commissie is nog bezig met haar onderzoek en het onderzoek is nog niet afgerond. Het is daarom op dit moment nog niet mogelijk om antwoord te geven op de vraag van de leden van de fracties van PvdA, GroenLinks en SP een nadere toelichting te geven over hoe zij de passage «zodat de uitkomsten betrokken kunnen worden bij een effectieve opsporing van deze netwerken» van de motie Van den Berge c.s.14.

Als alle resultaten van het onderzoek van de Commissie bekend zijn kunnen politie, het OM en ik bezien op welke wijze de uitkomsten in relatie tot een effectieve opsporing kunnen worden benaderd.

Ik verwacht dat na afronding van de werkzaamheden van de Commissie Hendriks alle elementen uit de moties van uw Kamer onderwerp van onderzoek zijn (geweest).

4. Vragen en opmerking vanuit de FVD-fractie

De leden van de FVD-fractie hebben volgende vragen.

De leden van de FVD vragen of de Minister zich de kwetsbaarheid van slachtoffers kan voorstellen en het lastig vinden om te spreken? Waarom de Commissie ervoor heeft gekozen om pas in het laatste stadium met slachtoffers te gaan spreken?

Is de Minister bekend met de open brief van een slachtoffer, dat aanbeveelt om niet met deze commissie te praten? Erkent het risico dat juist slachtoffers die veel weten niet durven te praten?

Kan de Minister bevestigen dat de ambitie van de commissie is om met 10 tot 15 slachtoffers te spreken? Zijn er inmiddels al slachtoffers geïnterviewd? Zo ja, hoeveel? Hoe beoordeelt de Minister de schaal van dit onderzoek in vergelijking met het Argosonderzoek?

Kan de Minister de anonimiteit van de slachtoffers garanderen, mede in het licht van het toepassen van hoor- en wederhoor? Is het mogelijk voor slachtoffers om volledig anoniem geïnterviewd te worden, of worden getuigenissen pas later, eventueel pas bij het eindrapport, geanonimiseerd?

Wordt de (mislukte) rechtsgang van het meisje Lisa ook geanalyseerd? Erkent de Minister het belang hiervan, gelet op de omstreden rol van de rechter in deze misbruikzaak waarin ook een topambtenaar van justitie wordt genoemd? Zo nee, waarom niet?

Hoe luiden de onderzoeksopdrachten inzake de drie door de commissie bij externe onderzoekers uitgezette deelonderzoeken? Hoe is de keuze voor de desbetreffende externe onderzoekers tot stand gekomen?

Is de Minister het ermee eens dat ook de GGZ-behandelaarsgroep, net als het Kenniscentrum TGG en de werkgroep Spotlight, voorafgaand aan de aanbieding van het rapport integraal inzage in het rapport moet krijgen en hun reactie integraal in het rapport moet worden opgenomen? Zo nee, waarom niet?

Heeft de Minister contact (gehad) met het WODC omtrent de onderzoeken naar de taak en taakuitvoering van de LEBZ en het inschatten van de omvang van verborgen fenomenen? Kan de Minister informatie verschaffen over de stand van zaken van deze onderzoeken?

Hoe betrouwbaar acht de Minister de LEBZ en welke waarde wordt gehecht aan de informatie van de LEBZ, zolang er nog een onderzoek naar hen loopt?

Wie is de externe senior onderzoeker die de commissie ondersteunt en aan wie is deze onderzoeker verantwoording verschuldigd?

Wie is de coördinator van het onderzoek naar de omvang van georganiseerd sadistisch geweld tegen minderjarigen?

Antwoord Minister:

Personen en organisaties mogen reageren als ze onderdeel van het rapport zijn. Ze mogen hierbij reageren op feitelijke onjuistheden. De reacties worden als bijlagen toegevoegd aan het rapport en derhalve ook aan uw Kamer aangeboden. Als groeperingen niet hebben meegewerkt, mogen ze het – als zij in de brief van december genoemd zijn – wel inzien

Ik kan mij voorstellen dat kwetsbare slachtoffers het moeilijk vinden om over hun ervaringen te vertellen. Daarom vind ik het ook noodzakelijk om het onderzoek door een onafhankelijke Commissie te laten uitvoeren die zorgvuldig met de belanghebbenden, de slachtoffers, omgaat.

De Commissie heeft bij de start van het onderzoek geconstateerd dat er bij verschillende belangengroepen en slachtoffers scepsis ten opzichte van de Commissie was, omdat de Commissie door mijn ministerie was ingesteld.

De Commissie heeft daarom veel geïnvesteerd om die scepsis in gesprekken weg te nemen en overeenkomst te bereiken over de wijze waarop slachtoffers wilden meewerken. Hieruit vloeide voort dat de Commissie in de tussentijd andere onderzoekswerkzaamheden heeft uitgevoerd. Het is dus geen bewuste keuze om in een later stadium in het onderzoek met de slachtoffers te spreken. De Commissie betreurt het als een belanghebbende niet wil of kan meewerken. Ik hoop zeer dat door de inzet van de Commissie zoveel mogelijk belemmeringen zijn weggenomen en belanghebbenden toch de stap kunnen en durven zetten om mee te doen aan het onderzoek.

Ik verwijs in dit verband ook naar de bovenstaande antwoorden op de vragen van de fracties van de PvdA, GroenLinks en SP op welke wijze de Commissie de waarborgen en de kaders bij de gesprekken met belanghebbenden, slachtoffers en therapeuten heeft vormgegeven.

De Commissie heeft mij geïnformeerd dat het haar ambitie is om met een substantieel aantal slachtoffers te spreken. De planning is dat de interviews met de slachtoffers in maart worden afgerond.

De Commissie doet geen uitspraken over met welke personen zij spreekt lopende het onderzoek. Ik kan dan ook geen vergelijking maken met het onderzoek van Argos. Ook ik wacht om die reden het eindrapport af.

De Commissie heeft aangegeven dat de slachtoffers anoniem worden geïnterviewd. Er worden geen herleidbare gegevens genoteerd door de Commissie. De privacy van de slachtoffers wordt door deze werkwijze gegarandeerd.

Met betrekking tot de vraag van de leden van de fractie van FVD welke voormalige zaken door de Commissie worden geanalyseerd of onder ogen krijgen doet de Commissie geen mededelingen. Zij verwijst naar haar eindrapport.

De Commissie heeft in de tussenrapportage15 die aan uw Kamer is gestuurd gemeld dat er drie verschillende deelonderzoeken bij externe onderzoekers uitgezet zijn over onderwerpen aangaande georganiseerd sadistisch misbruik van minderjarigen.

Op de vragen die de fractie van het FVD heeft over de onderzoeken naar de LEBZ en de verborgen fenomenen verwijs ik naar de antwoorden die ik hierboven geef op eenzelfde vragen van de fracties van D66, SP, PvdA en GroenLinks. Ik heb geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de informatie van de LEBZ.

Ik hecht zeer aan het belang van privacy van zowel de belanghebbenden die meewerken aan het onderzoek van de Commissie, als aan de privacy van alle medewerkers van de Commissie zelf. De medewerkers van de Commissie zijn verantwoording schuldig aan de voorzitter van de Commissie.


  1. Kamerstuk 31 015, nr. 240↩︎

  2. WODC-publicatie: https://repository.wodc.nl/handle/20.500.12832/3163↩︎

  3. Onderzoeksprotocol: Onderzoeksprotocol+commissie+Hendriks+v2+26-01-2022.pdf↩︎

  4. Kamerstuk 35 349, nr. 16↩︎

  5. Instellingsbesluit: Instellingsbesluit+Sadistisch+Misbruik+van+Minderjarigen.pdf↩︎

  6. wetten.nl – Regeling – Regeling wetenschappelijke onafhankelijkheid WODC – BWBR0042833 (overheid.nl)↩︎

  7. Kamerstuk 35 349, nr. 15↩︎

  8. Kamerstuk 35 349, nr. 16↩︎

  9. Kamerstuk 35 349, nr. 16↩︎

  10. Kamerstuk 35 349, nr. 15↩︎

  11. Instellingsbesluit: Instellingsbesluit+Sadistisch+Misbruik+van+Minderjarigen.pdf↩︎

  12. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl↩︎

  13. Onderzoeksprotocol: Onderzoeksprotocol+commissie+Hendriks+v2+26-01-2022.pdf↩︎

  14. Kamerstuk 35 349, nr. 15↩︎

  15. Kamerstuk 31 015, nr. 240↩︎