[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Advies Afdeling advisering Raad van State inzake het voorstel van wet van het lid Van Velzen tot wijziging van de Flora- en faunawet in verband met het verbod op de drukjacht

Voorstel van wet van het lid Van Velzen tot wijziging van de Flora- en faunawet in verband met het verbod op de drukjacht

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2022D19540, datum: 2007-12-20, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2007Z02051:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


No.W11.07.0414/IV	's-Gravenhage, 20 december 2007

Bij brief van de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van
8 november 2007 heeft de Tweede Kamer bij de Raad van State ter
overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet van het lid Van Velzen
tot wijziging van de Flora- en faunawet in verband met het verbod op de
drukjacht, met memorie van toelichting.

Artikel 74, tweede lid, van de Flora en faunawet (hierna: de wet) maakt
het onder omstandigheden mogelijk wilde zwijnen te doden door middel van
de zogenoemde drukjacht. Het initiatiefvoorstel beoogt de drukjacht in
het vervolg te verbieden. De Raad van State maakt een aantal opmerkingen
over de motivering die aan het voorstel ten grondslag ligt. Alvorens hij
hiertoe overgaat, gaat hij eerst in op de achtergrond waartegen het
voorstel moet worden beoordeeld. 

1. 	Achtergrond 

Een ontheffing van het reguliere verbod op de drukjacht is op grond van
artikel 7a, eerste lid, van het Besluit beheer- en schadebestrijding
dieren afhankelijk van een besluit van algemene strekking van de
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV) en
vervolgens van een besluit ter zake op grond van artikel 67, eerste lid,
of artikel 68, eerste lid, van de wet, van het bevoegde gezag.  De
Minister van LNV heeft op grond van artikel 7a, eerste lid, van het
Besluit beheer- en schadebestrijding dieren bepaald dat het leggen van
lokvoer tot 1 april 2008 onvoldoende effectief is om het benodigde
afschot van zwijnen anders dan door middel van de drukjacht te bereiken.
Het College van Gedeputeerde Staten van Gelderland heeft vervolgens op
grond van artikel 68 van de wet ontheffing voor de drukjacht verleend
voor gebieden op de Veluwe. 

In een brief aan de Tweede Kamer stelt de minister dat er naar schatting
tussen 4000 en 6000 wilde zwijnen op de Veluwe zijn, die op grote schaal
verkeersonveilige situaties, economische schade en schade aan flora
veroorzaken. 

De Tweede Kamer heeft de minister in de motie-Jacobi  opgeroepen van de
mogelijkheid tot ontheffing van het verbod op de drukjacht geen gebruik
te maken en te komen met een plan om met alternatieve methoden voor
populatiebeheer de overpopulatie te bestrijden. De minister heeft op de
motie gereageerd middels bovengenoemde brief waarin nogmaals de noodzaak
voor het gebruik van de drukjacht in het huidige jachtseizoen wordt
onderstreept. Voor de lange termijn verzoekt de minister het College van
Gedeputeerde Staten van Gelderland en de Faunabeheereenheid Veluwe een
plan te maken dat het benodigde afschot van zwijnen bereikt zonder
gebruik te maken van de drukjacht, zodat kan worden voorkomen dat voor
volgende seizoenen van de drukjacht gebruik moet worden gemaakt. De
minister kondigt echter geen wijziging van de wet strekkende tot een
verbod op de drukjacht aan.    

2.	Algemene opmerking

De Raad merkt op dat ieder voorstel van wet in beginsel vergezeld dient
te gaan van een dragende toelichting en motivering. Onverminderd hetgeen
hieronder wordt opgemerkt met betrekking tot bijzondere onderdelen van
de toelichting die aanvulling behoeven, is de Raad van oordeel dat de
toelichting bij het initiatief uiterst summier is en een nadere
uitwerking behoeft. De Raad adviseert om in de memorie van toelichting
aandacht te besteden aan de doelstellingen die worden nagestreefd, de
noodzaak tot interventie en de overwogen varianten.

3.	Dierenwelzijn

In de toelichting bij het initiatief stelt de indiener dat de drukjacht
een bijzonder dieronvriendelijke methode is. De stelling wordt echter
door de indiener niet nader onderbouwd.   

In de memorie van toelichting bij een eerdere wijziging van de wet in
verband met het verbod op de drijfjacht is de regering ingegaan op de
gevolgen van de jacht voor het dierenwelzijn. De regering heeft destijds
gesteld dat in het bijzonder de mate van verontrusting, de
selectiemogelijkheid en de trefkans van belang zijn bij de weging van
jachtmethoden in het licht van dierenwelzijn. De regering concludeerde
dat de bezwaren die uit het oogpunt van dierenwelzijn bestonden tegen de
drijfjacht niet in gelijke mate van toepassing waren op de drukjacht en
dat deze aldus, mits voldoende geclausuleerd, kon worden toegestaan. 

De minister heeft inmiddels aangekondigd het gebruik van de drukjacht in
de periode tot april 2008 vergezeld te laten gaan door onafhankelijke
monitoring om inzicht te verschaffen in zowel de effectiviteit van de
methode als het effect op het dierenwelzijn. De Raad stelt vast dat het
onderhavige wetsvoorstel voor het huidige jachtseizoen geen relevantie
meer heeft. Hij geeft in overweging de toelichting aan te vullen met een
reactie op het onderzoek over de gevolgen van de drukjacht voor het
dierenwelzijn, dan wel in de toelichting te vermelden waarom de
uitkomsten van het onderzoek niet behoeven te worden afgewacht.

De Raad beveelt tevens aan de nadelige gevolgen van de drukjacht voor
het dierenwelzijn in de toelichting nader te beschouwen.

4.	Alternatieven

In de memorie van toelichting bij de wijziging van de wet in verband met
een verbod op de drijfjacht is de regering tevens uitvoerig ingegaan op
de verschillende jachtmethoden in algemene zin. De regering stelt dat de
methode van het aanbersen voor het doden van wilde zwijnen ondoelmatig
is en om die reden nauwelijks wordt toegepast. Voor het jagen op wilde
zwijnen wordt overwegend gebruik gemaakt van de aanzitmethode. Deze
methode is echter in jaren met een groot voedselaanbod minder doelmatig.
De regering concludeert vervolgens dat het noodzakelijk is onder
omstandigheden de drukjacht te handhaven, in het bijzonder in gevallen
waarbij de jacht met behulp van het leggen van lokvoer niet voldoende
effectief is om het benodigde afschot anderszins te bereiken, terwijl de
populatie uit het oogpunt van bestrijding van schade en overlast wel
moet worden teruggebracht. 

In de toelichting bij het initiatiefvoorstel wordt opgemerkt dat de
minister heeft geconcludeerd dat de effectiviteit van de één-op-één
methode niet bewezen is. De minister stelt in de genoemde brief aan de
Tweede Kamer inderdaad dat de effectiviteit van de drukjacht in
Nederland nog niet bewezen is en dat daarom een onderzoek naar de
doelmatigheid onderdeel van de monitoring van de drukjacht in het
huidige jachtseizoen zal uitmaken. Ook in dit opzicht verdient te worden
gereageerd op de uitkomsten van dit onderzoek, dan wel te worden
verklaard waarom daarop niet kan worden gewacht. 

In de memorie van toelichting bij het initiatief ontbreekt een
bespreking van de alternatieven voor de drukjacht. Aldus is onduidelijk
welk alternatief de indiener voor ogen staat indien de overige
bovengenoemde jachtmethoden niet voldoende zijn om schade en overlast
als gevolg van een te grote populatie zwijnen te voorkomen. De Raad
beveelt aan in de toelichting een bespreking van de alternatieven op te
nemen.

5.	Handhaving

Ten slotte wordt in de toelichting gewezen op het risico dat de
drukjacht zou ontaarden in een drijfjacht. De indiener wijst op een
gebrek aan capaciteit aan de zijde van de overheid om het verbod op de
drijfjacht te kunnen handhaven. Ook deze stellingen zijn niet
onderbouwd. Indien er reeds nu aanwijzingen zouden zijn dat drukjacht in
de praktijk verwordt tot drijfjacht, dan dient dit in de toelichting te
worden opgenomen. De Raad beveelt aan de toelichting in het licht van
het bovenstaande aan te vullen. 

De Vice-President van de Raad van State,

 	Kamerstukken II 2007/08, 31200 XIV, nr. 140.

 	Kamerstukken II 2007/08, 31 200 XIV, nr. 71.

 	Kamerstukken II 2001/02, 28 020, nr. 3, blz. 4. 

 	Kamerstukken II 2007/08, 31 200 XIV, nr. 140.

 	Zie ook de Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II
2001/02, 28 020, nr. 5, blz. 4.

  PAGE  3 

AAN DE VOORZITTER VAN DE TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL

........................................................................
...........