[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nota naar aanleiding van het verslag

Regels over het voortduren van de werking van de artikelen 2c en 4 van de Wet verplaatsing bevolking en tot wijziging van die wet (Voortduringswet artikelen 2c en 4 Wvb)

Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag

Nummer: 2022D21490, datum: 2022-06-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36081-7).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36081 -7 Regels over het voortduren van de werking van de artikelen 2c en 4 van de Wet verplaatsing bevolking en tot wijziging van die wet (Voortduringswet artikelen 2c en 4 Wvb).

Onderdeel van zaak 2022Z08018:

Onderdeel van zaak 2022Z10490:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2021-2022

36 081 Regels over het voortduren van de werking van de artikelen 2c en 4 van de Wet verplaatsing bevolking en tot wijziging van die wet (Voortduringswet artikelen 2c en 4 Wvb)

Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 1 juni 2022

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid. Ik dank de leden van de verschillende fracties voor hun inbreng. Hieronder ga ik, mede namens de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, in op de gestelde vragen. De gestelde vragen worden samengevat weergegeven. Bij de beantwoording daarvan is waar mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden. Waar verschillende fracties eenzelfde vraag hebben gesteld zijn de vragen gezamenlijk beantwoord, en is van de volgorde van het verslag afgeweken.

I. ALGEMEEN DEEL

De regering constateert dat door verschillende fracties vragen zijn gesteld over de aard van de op 1 april jl. geactiveerde staatsnoodrechtelijke bepalingen. In dit verband hebben zij gevraagd welke artikelen nu precies zijn geactiveerd, en wat de reikwijdte daarvan is. De regering vindt het daarom van belang om op deze plaats kort stil te staan bij de aard en strekking van de geactiveerde bepalingen, alvorens de (overige) gestelde vragen te beantwoorden.

Op 1 april jl. zijn de artikelen 2c en 4 van de Wet verplaatsing bevolking (hierna: Wvb) geactiveerd. De inwerkingstelling van deze artikelen strekt ertoe om bij de burgemeesters de wettelijke taak te beleggen zorg te dragen voor de opvang en verzorging van ontheemden uit Oekraïne. Dat was noodzakelijk als gevolg van de plotselinge en ongekend hoge instroom van ontheemden uit Oekraïne naar Nederland en de onmogelijkheid om door middel van de bestaande structuren in de benodigde opvang te voorzien. Daarbij is van belang dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COA) bij de huidige instroom, bezetting, en uitstroom van reguliere vreemdelingen, niet in staat was om daarnaast ook in de opvang van de zeer grote groep ontheemden uit Oekraïne te voorzien.

Het op 1 april jl. in werking gestelde staatsnoodrecht beperkt zich tot het beleggen van deze opvangtaak bij de burgemeesters, en tot het geven van regels over de uitvoering van deze wettelijke taak.1 Naast de artikelen 2c en 4 van de Wvb zijn er geen andere noodwettelijke bepalingen geactiveerd. Er is daarom op dit moment geen situatie waarin het gebruik van panden kan worden gevorderd.2 De activering van dergelijke verdergaande noodbevoegdheden is op dit moment niet noodzakelijk, en reeds daarom niet proportioneel.

1. Inleiding

De leden van de fracties van de VVD, SP, SGP en BBB vragen de regering om een nadere toelichting op de toepasselijkheid van de Wvb in de voorliggende situatie.

Zoals de leden van deze fracties terecht hebben opgemerkt, is de kernbevoegdheid van de Wvb het gelasten van de verplaatsing van bevolking. Dit is geregeld in de artikelen 2a en 2b van de Wvb. In de Wvb is echter onderkend dat zich ook andere situaties kunnen voordoen waarbij het gewenst is de Wvb toe te passen. Bij de totstandkoming van de Wvb heeft de wetgever er immers expliciet op gewezen dat het ook mogelijk is gebruik te kunnen maken van de Wvb in geval van een grote instroom van vluchtelingen, die niet het gevolg is van een last tot verplaatsing. Deze situatie doet zich thans voor.

Dat was in 1952 neergelegd in artikel 24, tweede lid, van het toenmalige wetsvoorstel Wvb. In de toelichting bij dit artikel heeft de wetgever opgemerkt: «Er kunnen zich omstandigheden voordoen, zoals bij het overschrijden van onze grenzen van grote groepen van vluchtelingen, waarin het gewenst is te kunnen gebruik maken van de in het ontwerp neergelegde regeling».3

Het toenmalige artikel 24, tweede lid, is meermaals vernummerd en is thans opgenomen in artikel 2c.4 Het is dus niet zo dat gebruik is gemaakt van een inmiddels vervallen bepaling, zo antwoord ik de leden van de VVD-fractie. De Wvb wordt dan ook gebruikt voor een situatie waarvoor deze is bedoeld en die door de wetgever expliciet is voorzien, zo antwoord ik ook de leden van de SGP-fractie. In dat verband wordt ook gewezen op het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, waarin de Afdeling opmerkt dat zij de toepasselijkheid van de Wvb in de onderhavige situatie plausibel vindt.

Omdat voor de voorliggende situatie reeds een wettelijke voorziening bestond, was het niet aangewezen een nieuwe spoedwet op te stellen, zo antwoord ik de leden van de SP-fractie. Dat zou oneigenlijk zijn geweest omdat de noodzakelijke wettelijke voorziening reeds bestaat: de Wvb. In dit verband mag niet onvermeld blijven dat de inzet van het staatsnoodrecht niet is beperkt tot situaties van totale maatschappelijke ontwrichting, zoals in geval van oorlog of zeer grote rampen. De reikwijdte en toepassingsmogelijkheden van het staatsnoodrecht zijn ruimer, zeker gelet op de – in dit geval gehanteerde – mogelijkheid van separate toepassing van noodbevoegdheden. Een dergelijke separate toepassing is mogelijk in een situatie waarin zich buitengewone omstandigheden voordoen die niet zo ernstig zijn dat zij tot afkondiging van de beperkte of algemene noodtoestand hoeven te leiden, maar wel ernstig genoeg zijn dat over noodwettelijke bevoegdheden moet worden beschikt.5 Daarvan is in het onderhavige geval sprake.

De leden van de SGP-fractie vragen of is beoogd om gebieden te ontruimen zodat er geen bevolking meer mag zijn. Dit is niet het geval. De inwerkingstelling van de artikelen 2c en 4 van de Wvb strekt er slechts toe om de burgemeesters de wettelijke taak te geven om zorg te dragen voor de opvang van ontheemden uit Oekraïne, omdat niet op andere wijze in die opvang kan worden voorzien. Er wordt dus niet beoogd gebieden te ontruimen; het gaat louter om een formele taaktoedeling aan de burgemeesters. Hoewel het opschrift van de Wvb de suggestie zou kunnen wekken dat bij toepasselijkheid van deze wet altijd sprake moet zijn van (enige) verplaatsing van de bevolking, is dat niet het geval. Bij toepasselijkheid van de artikelen 2c en 4, waarmee specifiek is voorzien in de situatie van een grote instroom van vluchtelingen, is alleen sprake van een taak om opvang te realiseren.

De leden van de fracties van de PVV, BBB en de Groep Van Haga vragen om een garantie dat er geen panden worden gevorderd ten behoeve van de opvang van ontheemden uit Oekraïne. Ook vragen zij op welk moment mogelijk toch wordt overgegaan tot activatie van deze bevoegdheid.

Hierop wordt geantwoord dat van het vorderen van (het gebruik van) panden op dit moment geen sprake is. De inwerkingstelling van de bevoegdheid tot het vorderen van gebruik van panden wordt slechts overwogen als er op geen enkele andere (vrijwillige) wijze kan worden voorzien in voldoende opvangplekken voor ontheemden uit Oekraïne. Alle andere mogelijkheden moeten zijn verkend en uitgeput. Daarvoor is dus vereist dat de beschikbaarheid van plekken of de bereidwilligheid van beheerders en eigenaren om mee te werken een knelpunt wordt, de vrijwillige of vanuit het Rijk gecoördineerde spreiding van ontheemden uit Oekraïne door burgemeesters geen uitkomst biedt én tegelijkertijd nog steeds grote aantallen ontheemden uit Oekraïne Nederland binnenkomen. Daarvan is op dit moment geen sprake.

Het is overigens niet zo dat deze bevoegdheid zonder meer kan worden geactiveerd. Daarvoor is vereist dat de wettelijk voorgeschreven procedure tot inwerkingstelling (opnieuw) wordt doorlopen. Er is dus een nieuw koninklijk besluit tot inwerkingstelling vereist, gevolgd door een onverwijld ingediend voorstel van wet tot het voortduren daarvan, waarover de Raad van State adviseert. Indien de omstandigheden ertoe nopen de inzet van deze bevoegdheid te overwegen, wordt uw Kamer hierover vooraf geïnformeerd. Vooralsnog is daarvan echter geen sprake.

De leden van de PVV-fractie vragen verder waarom vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf niet zijn uitgezet om zo tijdelijk en beperkt ruimte voor ontheemden uit Oekraïne te creëren. Hierop wordt geantwoord dat de noodzaak voor de gemeentelijke opvang voor ontheemden uit Oekraïne geen gevolg is van niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen in de asielopvang. De asielopvang wordt overwegend bewoond door personen die in de asielprocedure of in hun vertrektermijn zitten, en door personen met een asielstatus. Deze groepen verblijven rechtmatig in Nederland. De noodzaak om de burgemeesters te belasten met de opvang en verzorging van ontheemden uit Oekraïne was overigens eveneens aanwezig geweest als het COA niet met een landelijk tekort aan opvangplekken zou kampen. In dat verband wordt erop gewezen dat het aantal ontheemden uit Oekraïne dat zich in Nederland heeft laten registreren thans is toegenomen tot 56.000, hetgeen het aantal opvangplekken bij het COA ruimschoots overschrijdt. Dat betekent dat ook als het COA geen landelijk tekort aan opvangplekken zou hebben voor de opvang van reguliere vreemdelingen, het COA niet in de opvang van alle ontheemden uit Oekraïne kon voorzien.

De aan het woord zijnde leden vragen voorts om een overzicht van het aantal niet-Oekraïense vluchtelingen dat zich onder de instroom uit Oekraïne bevindt. Tot en met 19 mei 2022 bevonden zich onder de ontheemden uit Oekraïne ongeveer 3.320 personen zonder de Oekraïense nationaliteit. Het betreft hier allereerst veelal minderjarigen, die uiteindelijk wel de Oekraïense nationaliteit blijken te bezitten, maar op het moment van registratie niet in het bezit waren van een document ter identificatie.

Veel voorkomende andere nationaliteiten zijn de Nigeriaanse, Marokkaanse, Syrische en Russische nationaliteit. Van ongeveer 240 personen is de nationaliteit niet bekend. Het betreft hier personen die niet de Oekraïense nationaliteit bezitten, maar wel een geldige verblijfsstatus in Oekraïne hebben en dit kunnen staven met documenten. Ook deze personen vallen onder de Richtlijn tijdelijke bescherming en de Opvangrichtlijn, en moet dus opvang worden geboden. Van deze groep ontheemden is ongeveer 75% man en 25% vrouw. De derdelander die de gestelde verblijfsstatus niet kan staven met documenten wordt tijdelijk opvang geboden en doorverwezen naar de Oekraïense ambassade teneinde een plaatsvervangend identificatiedocument aan te vragen zodat de identiteit en nationaliteit vastgesteld kunnen worden. Ook kan middels een triageproces vastgesteld worden of iemand onder de genoemde richtlijn valt. Derdelanders van wie de gestelde verblijfsstatus in Oekraïne niet kan worden vastgesteld, worden gewezen op de asielprocedure en de mogelijkheden om terug te keren naar het land van herkomst. Hierop wordt later in deze nota nog ingegaan in antwoord op vragen van de SP-fractie.

De leden van de CU-fractie vragen waarom er bij de huidige instroom van ontheemden uit Oekraïne wel gebruik is gemaakt van het staatsnoodrecht, terwijl dat bij eerdere vluchtelingencrisis niet is gebeurd. Hierop wordt geantwoord dat de huidige, zeer plotselinge toestroom van ontheemden uit Oekraïne zodanig groot is dat met de bestaande structuren niet in de benodigde opvang kan worden voorzien. Dit maakt afwijking van die bestaande structuren noodzakelijk, omdat het COA, bij de huidige instroom, bezetting, en uitstroom, niet in staat is in de opvang van ontheemden uit Oekraïne te voorzien. Zoals inmiddels ook is bevestigd door de Afdeling advisering van de Raad van State, geldt deze plotselinge instroom als buitengewone omstandigheid die de activering van de artikelen 2c en 4 van de Wvb rechtvaardigt.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de Tweede Kamer niet vooraf in kennis is gesteld van de inwerkingstelling van de artikelen 2c en 4 van de Wvb. Zij wijzen erop dat een dergelijk overleg voor de inwerkingtreding van de avondklok tijdens de coronacrisis wel heeft plaatsgevonden.

De inwerkingstelling van noodwettelijke bevoegdheden geschiedt volgens een wettelijk voorgeschreven procedure. Daarin is niet voorzien in voorafgaande betrokkenheid van het parlement. Die betrokkenheid is evenwel gegarandeerd omdat de regering verplicht is om onverwijld na de activatie van een noodwettelijke bevoegdheid een wetsvoorstel tot voortduring daarvan bij de Tweede Kamer in te dienen. Met het onderhavige voorstel van wet is daaraan voldaan.

De aan het woord zijnde leden constateren terecht dat er voor de activering van de avondklok mondeling overleg is geweest met de Tweede Kamer. Daarvoor is toentertijd gekozen na meerdere toezeggingen van het kabinet aan de Tweede Kamer om mededeling te doen over enig voornemen tot het instellen van een avondklok.6 Een dergelijke situatie is hier niet aan de orde. Wel is in verschillende brieven aan de Tweede Kamer gemeld dat het kabinet voornemens is om noodrecht in te zetten, indien er sprake is van buitengewone omstandigheden vanwege een zeer grote toestroom van ontheemden uit Oekraïne, en dat in dat verband wordt onderzocht of het mogelijk is om in deze bijzondere situatie de opvang van uit Oekraïne gevluchte personen wettelijk op gemeentelijk niveau te beleggen bij burgemeesters.7 Dat is met de activatie van de artikelen 2c en 4 van de Wvb gebeurd.

Voorts moet in ogenschouw worden genomen dat de activering van de artikelen 2c en 4 van de Wvb er slechts toe strekt de opvang en verzorging van ontheemden uit Oekraïne van een wettelijke grondslag te voorzien, en daar regels over te stellen. Het is niet zo dat de democratische legitimatie van bevoegdheden in het geding komt omdat geen voorafgaand overleg is gevoerd: de door de wetgever vastgestelde procedure is gevolgd. In die procedure is voorzien in parlementaire betrokkenheid door middel van voorliggend wetsvoorstel. Als één van beide kamers der Staten-Generaal tegen dit wetsvoorstel stemt, worden de artikelen 2c en 4 van de Wvb onverwijld buiten werking gesteld. Het parlement beslist dus over de voortduring van het noodrecht.

De leden van de Groep Van Haga vragen welke alternatieven zijn onderzocht om de inzet van het staatsnoodrecht te voorkomen, waarom niet voor één van die alternatieven is gekozen en waarom er uiteindelijk voor is gekozen de taak bij gemeenten te beleggen. De regering hecht eraan te verduidelijken dat de activatie van de artikelen 2c en 4 van de Wvb er louter toe strekt om de taak die de burgemeesters reeds op zich hadden genomen van een wettelijke grondslag te voorzien. Zoals ook in het nader rapport is opgemerkt, kon er niet mee worden volstaan dat zij deze taak vrijwillig bleven verrichten: buiten kijf staat dat niet op andere wijze in de benodigde opvang kon worden voorzien, terwijl wel de zekerheid moet bestaan dat die opvang wordt gerealiseerd. Op grond van onder meer de Richtlijn tijdelijke bescherming en de Opvangrichtlijn hebben ontheemden uit Oekraïne immers recht op deugdelijke opvang en een gelijk niveau aan verstrekkingen ongeacht de gemeente waarin zij verblijven – ook bij een grote instroom als de onderhavige. Gelet daarop, en op de omstandigheid dat de burgemeesters reeds vrijwillig een groot aantal opvangplekken hadden gerealiseerd, was het logisch deze taak formeel bij de burgemeesters te beleggen. In dat verband is van belang dat de wetgever in de Wvb heeft onderkend dat in buitengewone omstandigheden de gemeente, in het bijzonder de burgemeester, kan worden belast met onder meer de opvang en verzorging van ontheemden. Van die bestaande voorziening is hier gebruikgemaakt.

2. Het koninklijk besluit van 31 maart 2022

De leden van de fracties van D66, SP en GroenLinks constateren dat de wettelijke taak van de burgemeesters is beperkt tot ontheemden uit Oekraïne. Zij wijzen op de al langer spelende problematiek bij de opvang van reguliere asielzoekers door het COA, en vragen waarom het niet mogelijk is om deze problematiek te ondervangen door ook deze groep binnen de reikwijdte van het noodrecht te brengen.

De artikelen 2c en 4 van de Wvb zijn geactiveerd als gevolg van een plotselinge en ongekend hoge toestroom van ontheemden uit Oekraïne naar Nederland. Deze instroom is inmiddels toegenomen tot een totaal aantal ontheemden van bijna 56.000. Het was, en is, daardoor noodzakelijk om in korte tijd in de benodigde opvang te voorzien en daartoe een zeer groot aantal opvangplekken te realiseren. Dat bleek niet mogelijk binnen de reguliere structuren omdat het COA, bij de huidige instroom, bezetting, en uitstroom van reguliere vreemdelingen, niet in staat is in om daarnaast ook in de opvang van deze zeer grote groep ontheemden uit Oekraïne te voorzien. Deze plotselinge en ongekend hoge instroom van ontheemden uit Oekraïne, aanvullend op de reguliere instroom, en de onmogelijkheid om middels de reguliere structuren in de benodigde opvang te voorzien, geldt als buitengewone omstandigheid die deze activering van het staatsnoodrecht rechtvaardigt.

De regering begrijpt de wens ook een oplossing te vinden voor andere groepen vreemdelingen. Zoals inmiddels is toegelicht in de brief van 6 mei 2022 kan het staatsnoodrecht echter slechts worden ingezet als sprake is van buitengewone omstandigheden.8 Van buitengewone omstandigheden is, in staatsnoodrechtelijke zin, geen sprake als het gaat om problemen van structurele aard, zoals de knelpunten in de reguliere opvang van vreemdelingen. Dit is ook bevestigd door de Afdeling advisering, die in haar advies bij het onderhavige wetsvoorstel heeft opgemerkt dat problemen die voortvloeien uit al langer bestaande knelpunten in de opvang langs de normale weg en zo nodig met aanpassing van de reguliere wetgeving dienen te worden aangepakt.9

Het is daarom niet mogelijk om het staatsnoodrecht in te zetten ten aanzien van de opvang van anderen dan ontheemden uit Oekraïne. Dit is geen ongelijke behandeling, zo antwoord ik ook de leden van de GroenLinks-fractie. De activering van de artikelen 2c en 4 van de Wvb strekt er slechts toe dat bij de burgemeesters de wettelijke taak wordt belegd zorg te dragen voor de opvang en verzorging van ontheemden uit Oekraïne. Met de Regeling opvang ontheemden Oekraïne is vervolgens gewaarborgd dat aan hen eenzelfde niveau van opvang en verstrekkingen wordt geboden als andere groepen asielzoekers. Er is daarom geen verschil in behandeling, maar slechts van een verschil in verantwoordelijkheid: voor reguliere vreemdelingen voorziet het COA in de benodigde opvang en verstrekkingen, en voor ontheemden uit Oekraïne is deze taak (tijdelijk) bij de burgemeesters belegd.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering erkent dat de situatie bij het COA juist ernstiger lijkt dan die van ontheemden uit Oekraïne, en vragen of de regering kan uitleggen waarom er op 19 april in Ter Apel een tekort was van enkele honderden opvangplekken, terwijl er die dag 10.010 bedden beschikbaar waren voor ontheemden uit de Oekraïne. De regering erkent dat de situatie bij het COA onwenselijk is. Het betreft hier echter twee separate processen die zien op twee gescheiden trajecten. Op dit moment zijn er meer bedden georganiseerd voor ontheemden uit Oekraïne dan nodig zijn. Dat is een bewuste keuze, omdat we voorbereid moeten zijn op het scenario dat er veel ontheemden uit Oekraïne in korte tijd deze kant op komen.

In goed overleg met gemeenten wordt over de inzet van de bedden besloten. Ik sluit niet uit dat daarbij ook leegstaande opvangvoorzieningen voor Oekraïense ontheemden ingezet worden als opvang voor asielzoekers aan wie geen opvang in het Aanmeldcentrum Ter Apel kan worden geboden. Uiteindelijk geldt immers voor elk van hen dat zij een beroep doen op bescherming.

Dat de al langer bestaande problematiek in de reguliere opvangketen niet door middel van het staatsnoodrecht kan worden aangepakt betekent ook niet dat die aanpak achterwege blijft, zo antwoord ik de leden van de fracties van D66, SP, GroenLinks en SGP.

In de eerste plaats wordt binnen de bestaande kaders intensief ingezet op het maximaal realiseren van meer, zoveel mogelijk duurzaam beschikbare, opvanglocaties. Daarnaast zet de regering in op een versnelde uitstroom van vergunninghouders die nog in opvanglocaties verblijven, naar huisvesting in gemeenten. Gemeenten worden hier op verschillende manieren in ondersteund:

– met ondersteunende regelingen zoals de Hotel- en Accommodatieregeling (onderdak onder verantwoordelijkheid van de gemeente);

– de plaatsing van gekoppelde vergunninghouders in accommodaties en hotels onder verantwoordelijkheid van het COA vooruitlopend op huisvesting;

– door het beschikbaar stellen van middelen voor tussenvoorzieningen voor verschillende aandachtsgroepen, waaronder vergunninghouders;

– in samenwerking met de medeoverheden wordt een ketenbrede ondersteuningsstructuur ingericht.

Voor de middellange termijn onderzoekt het kabinet de ontwikkeling van een nieuw juridisch instrumentarium waarmee gemeenten (of provincies) een wettelijke taak krijgen om locaties te leveren voor de opvang. Toezicht vindt plaats via het instrumentarium van het interbestuurlijk toezicht en in aanvulling daarop wordt het creëren van een aanwijzingsbevoegdheid verkend. Uw Kamer wordt hierover uiterlijk voor de zomer geïnformeerd.

Over de inzet van de extra financiële middelen die zijn vrijgemaakt in het coalitieakkoord voor de stabiliteit en toekomstbestendigheid van de uitvoeringsorganisaties in de migratieketen zal uw Kamer worden geïnformeerd naar aanleiding van de voorjaarsnotabesluitvorming.

Ook het oppakken van de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen en het komen tot een robuuste en wendbare asielketen zoals gevraagd in de motie-Bisschop is een van de prioriteiten van dit kabinet, zo antwoord ik de leden van de SGP-fractie. Dit is ook in het coalitieakkoord afgesproken. Tegelijk wordt het kabinet al langere tijd, maar nog nadrukkelijker sinds medio 2021, in toenemende mate geconfronteerd met een nijpend capaciteitstekort bij het COA. De oorzaken daarvan liggen niet alleen in een verhoogde instroom, maar houden ook verband met het inreizen van nareizende familieleden die dat eerder vanwege internationale reisbeperkingen vanwege het coronavirus niet konden, ingelopen achterstanden in de behandeling van asielaanvragen door de Immigratie en Naturalisatiedienst en de achterblijvende uitstroom naar huisvesting in gemeenten. Naast de hierboven genoemde ondersteuningsmaatregelen is de inzet van de regering erop gericht om opvangplekken waar mogelijk te behouden en waar nodig te realiseren, zodat iedereen die daar recht op heeft opvang en begeleiding geboden kan worden. De Uitvoeringsagenda om te komen tot een robuuste en wendbare asielketen start met het creëren van voldoende opvangplekken. Hierbij valt te denken aan bijzondere opvangvormen, zoals locaties voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen, gemeenschappelijke vreemdelingenlocaties of sobere opvang. Uitgangspunt is en blijft dat deze opvang voldoet aan de geldende kwaliteitsnormen.

Bij het oplossen van de bestaande problematiek in de opvangketen wordt ook onverminderd ingezet op het vertrek van personen zonder verblijfsrecht, waaronder personen uit veilige derde landen, zo antwoord ik de leden van de SGP-fractie. Dat mogelijke effect moet echter niet worden overschat. Personen waarvan de asielaanvraag onherroepelijk is afgewezen hebben immers geen recht op opvang, en houden dus niet in relevante mate opvangplekken bezet.10

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de prognoses voor de asielopvang in de afgelopen jaren tot stand zijn gekomen en waarom deze prognoses stelselmatig te laag zijn geweest. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 28 april jl. schriftelijke Kamervragen ontvangen over hoe deze prognoses in de afgelopen jaren tot stand zijn gekomen.11 De beantwoording daarvan wordt op korte termijn aan uw Kamer verstuurd. In de beantwoording van deze vragen wordt ingaan op het totstandkomingsproces van de meerjarige productie prognose.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen voorts of de regering bereid is de Huisvestingswet te wijzigen, zodat daarin afspraken over de opvang van asielzoekers kunnen worden neergelegd, analoog aan de afspraken over de huisvesting van vergunninghouders. Zoals hiervoor is toegelicht, onderzoekt het kabinet de mogelijkheden om met een juridisch instrumentarium en beleid tot een oplossing te komen voor de capaciteitsproblemen in de reguliere asielopvang. De Huisvestingswet ligt hierbij niet direct voor de hand, omdat die wet ziet op de huisvesting van personen met een Nederlands paspoort of met een verblijfsvergunning, terwijl voor de opvang van asielzoekers reeds specifieke wetgeving bestaat. Uw Kamer wordt uiterlijk voor de zomer geïnformeerd over de mogelijkheden van het juridisch instrumentarium.

De leden van de SP-fractie vragen waarom het noodzakelijk was om de artikelen 2c en 4 van de Wvb te activeren. In dit verband wijzen zij erop dat het kabinet, met vrijwillige medewerking van gemeenten, er reeds voor 31 maart jl. in was geslaagd een groot aantal opvangplekken te realiseren, terwijl die opvangplekken op 31 maart niet geheel waren bezet. Ook wijzen deze leden erop dat er op 29 april 2022 een aanvullende oproep aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s is gedaan. Zij vragen waarom dit niet voldoende is. Hierop wordt geantwoord dat het aantal beschikbare plaatsen niet doorslaggevend is voor de noodzaak de artikelen 2c en 4 van de Wvb te activeren. Het is inderdaad zo dat door gemeenten in korte tijd op vrijwillige basis vele opvangplekken zijn gecreëerd. Tot 1 april jl. had het gemeentebestuur (meer specifiek: de burgemeester) echter geen wettelijke taak ten aanzien van de opvang van ontheemden uit Oekraïne. Er kan niet mee worden volstaan dat gemeenten deze taak vrijwillig blijven verrichten, omdat buiten kijf staat dat niet op andere wijze in de benodigde opvang kon worden voorzien, terwijl wel de zekerheid moet blijven bestaan dat die opvang wordt gerealiseerd. Zoals eerder is toegelicht, ziet Nederland deze opvang als een humanitaire verplichting, waartoe zij bovendien verplicht is op grond van het Unierecht. Het succesvol en snel realiseren van deze vele duizenden opvangplekken nam de noodzaak voor een wettelijke basis derhalve niet weg; het gaat erom dat de burgemeesters tot wettelijke taak hebben in de opvang te voorzien.

Het beleggen van deze wettelijke taak op grond van de Wvb was tevens noodzakelijk om ontheemden uit Oekraïne eenzelfde niveau van opvang en verstrekkingen te bieden als andere groepen asielzoekers, ongeacht in welke gemeente zij verblijven. Nederland ziet dit niet alleen als een humanitaire verplichting, maar is hiertoe op grond van Europese regelgeving ook verplicht. Artikel 4, tweede lid, van de Wvb biedt de noodzakelijke grondslag voor de daartoe vastgestelde Regeling opvang ontheemden Oekraïne.12

De leden van de SP-fractie vragen verder of is overwogen gemeenten te verleiden om meer opvangplekken te verzorgen door ruimere vergoedingen aan te bieden. Zij vragen voorts of is overwogen Rijksvastgoed in te zetten. Hierop wordt geantwoord dat het niet nodig is gebleken gemeenten te verleiden tot het realiseren van aanvullende opvangplekken door in te zetten op ruimere vergoedingen. Daarbij speelt een rol dat het kabinet heeft toegezegd van rijkswege de kosten die gemaakt zullen worden door gemeenten integraal te vergoeden. De hoogte en omvang daarvan vraagt om politiek bestuurlijke weging, waarbij geldt dat gemeenten er als gevolg van de opvang van ontheemden niet slechter voor komen te staan dan daarvoor. Het aantal beschikbare plekken laat overigens, zoals hierboven is opgemerkt, de noodzaak onverlet om burgemeesters een wettelijke taak te geven in de opvang van ontheemden uit Oekraïne.

Bovendien wordt inderdaad bezien of het mogelijk is Rijksvastgoed in te zetten. Op de vraag van de leden van de SP-fractie hoeveel vierkante meters reeds zijn ingericht, antwoordt de regering dat op 9 mei jl. vanuit de Veiligheidsregio’s ten behoeve van de opvang van ontheemden uit Oekraïne 37.000 m2 Rijksvastgoed is gerealiseerd. In samenwerking met het RVB worden alle mogelijke opties verkend. Vanuit deze samenwerking worden beschikbare panden actief aangeboden aan de gemeenten. Ook is de Kamer eerder door de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening geïnformeerd over de mogelijkheden tot het inzetten van Rijksvastgoed. Daarbij is de inrichting van de Koepelgevangenis van Breda genoemd als de tot nu toe gerealiseerde ruimte. Deze is geschikt voor 400 opvangplekken. Voorts is het COA in gesprek met het RVB teneinde de verdringing van opvangplekken voor asielzoekers die door het COA worden opgevangen en ontheemden die door de gemeenten worden opgevangen te voorkomen.

De leden van de SP-fractie vragen voorts waarom niet alle veiligheidsregio’s erin zijn geslaagd om 2.000 opvangplekken te realiseren, en wat het kabinet heeft ondernomen om deze problemen weg te nemen. Voorts vragen zij of op 23 mei 2022 het gevraagde aantal van 50.000 opvangplekken zal zijn gerealiseerd.

Op 23 mei jl. waren er 48.678 opvangplekken gerealiseerd. Het is bekend dat er veiligheidsregio’s zijn die meer dan de 2.000 gevraagde plekken realiseren. Er zijn ook veiligheidsregio’s die daaronder blijven. Essentieel is dat de benodigde plekken in zijn totaliteit voldoende zijn. Dit wordt dagelijks gemonitord. In de afstemming met het Veiligheidsberaad inventariseert de regering knelpunten in de opvang van ontheemden. Zo vraagt de realisatie van de 2.000 gevraagde plekken om een bovenmatige inspanning van kleinere veiligheidsregio’s, waartoe ze niet in staat zijn. Er is een tekort aan bouwmaterialen en bemensing van opvanglocaties. Ook signaleert het Veiligheidsberaad dat er flankerend beleid nodig is ten aanzien van de druk op de medische zorg en het onderwijs. Er is tevens aanvullende duidelijkheid nodig over de financiële kaders. Er wordt intensief met de veiligheidsregio’s samengewerkt om deze belemmeringen zoveel mogelijk weg te nemen. Ook wordt met het Rode Kruis gesproken over ruimere bemensing van opvanglocaties. Tevens draagt het kabinet er voor zorg dat er na het aanbieden van een locatie binnen 72 uur uitsluitsel kan worden gegeven over de dekking van de kosten van de opvang. Ten slotte wordt bij het aanvullende verzoek om 25.000 opvangplekken meer gekeken naar de feitelijke mogelijkheden per regio, in plaats van een gelijkmatige verdeling van de 25.000 opvangplekken over de 25 veiligheidsregio’s.13

2.1 Artikelen 2c en 4 Wvb

De leden van de D66-fractie constateren dat het koninklijk besluit van 31 maart 202214 noch de Regeling opvang ontheemden Oekraïne bepalingen bevat over het verplicht spreiden van ontheemden. Zij vragen hoe dit in de praktijk verloopt, en of burgemeesters kunnen worden verplicht om bijvoorbeeld meer opvangplekken te creëren dan zij reeds hebben gedaan. Hierop wordt geantwoord dat de burgemeesters als gevolg van de activering van de artikelen 2c en 4 van de Wvb, gelezen in samenhang met de Regeling opvang ontheemden Oekraïne, zijn belast met de opvang van ontheemden uit Oekraïne. Zij zullen derhalve in die opvang moeten voorzien en waar nodig nieuwe opvangplekken moeten creëren, zo antwoord ik ook de leden van de SP-fractie. Er is niet voor gekozen om de bevoegdheden tot het gelasten van de verplaatsing van bevolking te activeren. Voor de activering van deze bevoegdheden, die zijn neergelegd in de artikelen 2a en 2b van de Wvb, bestaat op dit moment geen noodzaak. Indien er zich bij een gemeente meer ontheemden melden dan er opvangplekken zijn, wordt allereerst in de regio gekeken of er plekken zijn. Als dat niet het geval is, wordt opgeschaald naar het landelijke verdeelcentrum in Zeist, het Knooppunt coördinatie informatie Oekraïne.15 Dat centrum zorgt voor de verdeling van een ontheemde naar een geschikte plek elders in het land.

De leden van de SP-fractie vragen om een nadere toelichting op de verantwoordelijkheden van de burgemeesters. Zij vragen onder meer wat van een gemeente wordt verwacht indien een ontheemde uit Oekraïne zich daar meldt en wat hierover is vastgelegd in de Regeling opvang ontheemden Oekraïne. Zoals hierboven is opgemerkt strekt de inwerkingstelling van de artikelen 2c en 4 van de Wvb ertoe de burgemeesters te belasten met de wettelijke taak zorg te dragen voor de opvang van ontheemden uit Oekraïne. Met de Regeling opvang ontheemden Oekraïne zijn nadere regels gesteld over de wijze waarop deze taak moet worden uitgevoerd. Het betreft hier onder meer minimumeisen waaraan de opvangvoorzieningen moeten voldoen (bijvoorbeeld eisen over brandveiligheid) en over het uitkeren van verstrekkingen aan ontheemden uit Oekraïne. Deze regeling verplicht burgemeesters er voorts toe de volgende zaken te verstrekken: onderdak, een maandelijkse financiële toelage ten behoeve van voedsel, kleding en andere persoonlijke uitgaven, recreatieve en educatieve activiteiten, een verzekering tegen de financiële gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid en de eventuele betaling van buitengewone kosten. In aanvulling daarop kan de burgemeester bij het uitvoeren van deze taken desgewenst het Rode Kruis, het Leger des Heils en bijvoorbeeld Vluchtelingenwerk Nederland inschakelen om in de behoeftes van ontheemden te voorzien.

De leden van de SP-fractie wijzen er verder op dat het beleggen van een wettelijke taak bij de burgemeesters niet betekent dat er ook feitelijk meer opvangplekken ontstaan. In dit verband vragen zij of gemeenten over voldoende bevoegdheden beschikken om die plekken te realiseren en of gemeenten de mogelijkheid krijgen het gebruik van panden te vorderen. Hierop wordt geantwoord dat de wettelijke taak van de burgemeesters om in de opvang van ontheemden te voorzien op dit moment niet gepaard gaat met de activering van andere (verdergaande) noodwettelijke bevoegdheden, zoals de bevoegdheid het gebruik van panden te vorderen. Zoals is geantwoord op vragen van PVV, BBB en de Groep Van Haga, is de activering van dergelijke noodbevoegdheden op dit moment niet noodzakelijk, omdat is gebleken dat burgemeesters met gebruikmaking van hun bestaande instrumentarium in de benodigde opvanglocaties kunnen voorzien.

De aan het woord zijnde leden vragen op welke wijze gemeenten worden ondersteund. In dat verband vragen zij wat het kabinet doet om de behoefte aan personeel in te willigen. Terecht merken de aan het woord zijnde leden op dat gemeenten kampen met een tekort aan personeel ingevolge de landelijke krapte op de arbeidsmarkt. Het consortium van maatschappelijke organisaties zoals het Rode Kruis en het Leger des Heils wordt thans door gemeenten ingezet bij de begeleiding en opvang van ontheemden. Op de vraag van de leden van de SP-fractie of het opzetten van een pool van personeel niet effectiever is dan het voorliggende wetsvoorstel, verwijs ik naar de hierboven uiteengezette noodzaak om de opvangtaak van burgemeesters wettelijk te borgen.

De leden van de SP-fractie wijzen erop dat ontheemden uit Oekraïne zich niet uit zichzelf over Nederland verspreiden. Zij wijzen erop dat een gemeente als Amsterdam een groter aantal ontheemden ontvangt dan andere gemeenten, en vragen hoe wordt bepaald welke gemeente welk aantal ontheemden opvangt. In dit verband vragen zij of gebruik wordt gemaakt van de in artikel 4, tweede lid, Wvb neergelegde bevoegdheid een aanwijzing te geven.

Op verschillende plekken in Nederland zijn zogenaamde Humanitaire Service Punten (HSP’s) gevestigd waar ontheemden zich kunnen melden. Bijvoorbeeld op het centraal station in Amsterdam, waar het aantal ontheemden dat daar aankomt de opnamecapaciteit van de regio Amsterdam-Amstelland overstijgt. Met behulp van het hiervoor reeds genoemde Knooppunt coördinatie informatie Oekraïne in Zeist worden ontheemden over Nederland verspreid, naar gelang er elders capaciteit aanwezig is.

De verdeling over het land van de eerste 50.000 ontheemden is pondsgewijs bepaald (2.000 per regio). Voor de vervolgopgave wordt rekening gehouden met het verschil in draagkracht van de verschillende regio’s. Daar hoort ook de communicatie met de omgeving bij. De Nationale Opvang Organisatie, die bijdraagt aan het realiseren van voldoende opvanglocaties van voldoende kwaliteit, inventariseert de opvangmogelijkheden en biedt die ter ondersteuning aan bij de gemeenten.16 Met het geactiveerde lid 4, tweede lid, van de Wvb kan de Minister van Justitie en Veiligheid aanwijzingen geven over – onder meer – het realiseren van opvangplekken. Omdat er thans voldoende opvangplekken zijn gerealiseerd bestaat er nu geen aanleiding om deze bevoegdheid hiertoe aan te wenden.

De leden van de SP-fractie vragen verder naar de verantwoordelijkheid van burgemeesters jegens ontheemden uit Oekraïne die zich niet als zodanig kunnen identificeren, bijvoorbeeld omdat zij tijdens hun vlucht documenten zijn kwijtgeraakt. Wanneer een naar eigen zeggen Oekraïense ontheemde zichzelf niet kan identificeren bij de gemeentelijke opvang, wordt hem voorlopig opvang verleend en wordt diegene doorverwezen naar de Oekraïense ambassade voor een plaatsvervangend document waarmee zijn identiteit kan worden vastgesteld. Wanneer de ambassade vaststelt dat een ontheemde inderdaad de Oekraïense nationaliteit heeft, kan op basis van deze documentatie alsnog inschrijving in de BRP plaatsvinden en wordt de opvang voortgezet. Wanneer de Oekraïense ambassade de identiteit niet kan vaststellen of wanneer het een gestelde derdelander uit Oekraïne betreft, kan door middel van een triageproces alsnog de identiteit, nationaliteit en en/of verblijfsrechtelijke status in Oekraïne worden vastgesteld. Wanneer de identiteit, nationaliteit en en/of verblijfsrechtelijke status niet aannemelijk kan worden gemaakt, kan de gemeente de toegang tot de opvang ontzeggen, en betrokkene erop wijzen dat een asielaanvraag ingediend kan worden door middel van het reguliere asielproces, waarbij het COA in opvang voorziet. Daarnaast hebben derdelanders die onder de Richtlijn tijdelijke bescherming vallen en derdelanders uit Oekraïne die hier niet onder vallen de optie om terug te keren naar het land van herkomst. Zij worden hierop gewezen door de Dienst Terugkeer & Vertrek in samenwerking met de Internationale Organisatie voor Migratie. De genoemde derdelanders kunnen hierbij in aanmerking komen voor terugkeerondersteuning.17

De aan het woord zijnde leden vragen verder of zij goed hebben begrepen dat het Rijk alle kosten die burgemeesters maken voor deze opvang op zich neemt. Dit is inderdaad het geval. In lijn met eerdere mededelingen aan uw Kamer geldt als uitgangspunt dat het kabinet van rijkswege de kosten die gemaakt zullen worden door gemeenten zal vergoeden, en dat gemeenten hiervoor reële compensatie ontvangen. De hoogte en omvang daarvan vraagt om politiek-bestuurlijke weging, waarbij geldt dat gemeenten er als gevolg van de opvang van ontheemden niet slechter voor komen te staan dan daarvoor.18

De leden van de SP-fractie vragen voorts naar de bevoegdheidsverdeling in de Wvb. Hier wordt op geantwoord dat artikel 1 van de Wvb inderdaad verwijst naar de Ministers van Binnenlandse Zaken en Defensie. Bij de portefeuilletoedeling in 2010 zijn echter onder meer crisisgerelateerde aangelegenheden de verantwoordelijkheid geworden van de Minister van Justitie en Veiligheid (toen nog: Veiligheid en Justitie). Een dergelijke portefeuilletoedeling gaat in de regel niet gepaard met het herzien van alle verwijzingen naar deze nieuwe bevoegdheidsverdeling in de relevante wet- en regelgeving. Dit verklaart waarom in de Wvb nog naar de Ministers van Binnenlandse Zaken en Defensie wordt verwezen, terwijl de krachtens artikel 4, tweede lid, Wvb opgestelde Regeling opvang ontheemden Oekraïne is ondertekend door zowel de Minister van Justitie en Veiligheid (verantwoordelijk voor crisisgerelateerde aangelegenheden) als de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verantwoordelijk voor vreemdelingenzaken en migratie).

De leden van de SGP-fractie vragen onder welke voorwaarden gebruik kan worden gemaakt van het staatsnoodrecht zonder dat de noodtoestand wordt uitgeroepen. Hierop wordt geantwoord dat met de inwerkingtreding van de Invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden is geregeld dat bepaalde noodrechtelijke bevoegdheden in werking kunnen worden gesteld zónder dat de algemene of beperkte noodtoestand is uitgeroepen. Van deze mogelijkheid kan gebruik worden gemaakt als zich buitengewone omstandigheden voordoen die niet zo ernstig zijn dat zij tot afkondiging van de beperkte of algemene noodtoestand hoeven te leiden, maar wel ernstig genoeg zijn dat over noodwettelijke bevoegdheden moet worden beschikt. Zoals eerder toegelicht is dat thans het geval: de plotselinge ongekend hoge instroom van ontheemden uit Oekraïne en de onmogelijkheid om door middel van de reguliere structuren in de benodigde opvang te voorzien, is een dergelijke omstandigheid. De hiervoor beschreven separate inwerkingstelling verloopt volgens een wettelijk voorgeschreven procedure waarbij de inwerkingstelling geschiedt bij koninklijk besluit, op voordracht van de Minister-President, welk besluit onverwijld wordt gevolgd door het indienen van een voorstel tot wet bij de Tweede Kamer. In het geval van de Wvb is deze procedure neergelegd in artikel 2, eerste lid, van die wet. Die procedure is in het onderhavige geval gevolgd, zo antwoord ik de leden van de SGP-fractie.

De aan het woord zijnde leden vragen voorts waarom op 1 april jl. het staatsnoodrecht is geactiveerd, terwijl daar voor die datum niet toe is overgegaan. Hierop wordt geantwoord dat de artikelen 2c en 4 van de Wvb op 1 april jl. in werking zijn gesteld omdat toen, en ook thans nog, sprake was van buitengewone omstandigheden als gevolg van de instroom van ontheemden uit Oekraïne. Vanzelfsprekend is het niet zo dat de situatie op 1 april significant anders was dan op 31 maart. Dat het staatsnoodrecht niet vóór 31 maart jl. is geactiveerd komt omdat voor die datum is bezien of ook op andere wijze in de benodigde opvang kon worden voorzien. Zoals hiervoor reeds is beschreven, bleek dat niet mogelijk te zijn. Tevens is de periode tot 1 april jl. gebruikt om, in samenwerking met gemeenten, te bezien hoe de Regeling opvang ontheemden Oekraïne kon worden vormgegeven. Deze regeling was immers noodzakelijk om in alle gemeenten een gelijk niveau van opvang en verstrekkingen te bieden, en diende niet louter snel opgesteld te worden, maar moest voor gemeenten ook uitvoerbaar zijn.

De leden van de SGP-fractie vragen voorts of niet te snel naar het noodrecht is gegrepen, omdat er op 1 april nog een groot aantal opvangplekken beschikbaar was. Zoals hiervoor reeds is opgemerkt, is het aantal beschikbare opvangplekken niet doorslaggevend voor de noodzaak om de artikelen 2c en 4 van de Wvb in werking te stellen. Wél doorslaggevend was de ongekend hoge en plotselinge instroom van ontheemden uit Oekraïne en het feit dat niet op andere wijze dan door middel van de burgemeesters in de benodigde opvang kon worden voorzien, waarmee zich buitengewone omstandigheden voordeden waarvoor het noodzakelijk was wettelijk vast te leggen dat de burgemeesters tot taak hebben ontheemden uit Oekraïne van opvang te voorzien. Met andere woorden: niet het aantal opvangplekken is leidend, maar de vaststelling dat die opvangplekken niet op enige andere wijze dan door de burgemeesters kunnen worden gerealiseerd, ongeacht het aantal vrije plekken. Daarbij is ook betrokken dat het noodzakelijk was ontheemden uit Oekraïne eenzelfde niveau van opvang en verstrekkingen te bieden als andere groepen asielzoekers, ongeacht in welke gemeente die ontheemden verblijven, en het dus noodzakelijk was daar regels over te stellen. Dat is mogelijk geworden door de inwerkingstelling van artikel 4, tweede lid, Wvb en het vaststellen van de daarop gebaseerde Regeling opvang ontheemden Oekraïne.

In dit verband begrijpt de regering de zorgen van de SGP-fractie dat de verplichte opvang van ontheemden mogelijk het politiek-maatschappelijke draagvlak ondergraaft. De regering heeft echter doorslaggevend geacht dat de opvang van ontheemden uit Oekraïne een humanitaire verplichting is, die niet op andere wijze kon worden bereikt. Voorts constateert de regering dat er ook thans groot draagvlak is voor de opvang van ontheemden uit Oekraïne.

De leden van de SGP-fractie vragen voorts of de inzet van het staatsnoodrecht ook noodzakelijk was geweest als de reguliere asielopvang in Nederland op orde was geweest. In dit verband vragen zij ook of het actiever uitzetten van vreemdelingen uit veilige derde landen niet een effectiever oplossing zou zijn geweest. Dit is niet het geval. De noodzaak om de burgemeesters te belasten met de opvang en verzorging van ontheemden uit Oekraïne was eveneens noodzakelijk geweest als het COA niet met een landelijk tekort aan opvangplekken zou kampen. Zoals eerder opgemerkt overstijgt het aantal ontheemden uit Oekraïne het aantal beschikbare opvangplekken bij het COA ruimschoots. Dat betekent dat ook als het COA geen landelijk tekort aan opvangplekken zou hebben voor de opvang van reguliere asielzoekers, het niet in de opvang van alle ontheemden uit Oekraïne kon voorzien.

De leden van de SGP-fractie vragen voorts waarom ervoor is gekozen om juist de burgemeesters met deze taak te belasten. Ook vragen zij of er in dit geval niet sprake is van indirecte dwang, aangezien het Rijk voor burgemeesters heeft bepaald dat zij worden belast met de opvang van ontheemden uit Oekraïne, en of hierover overleg is geweest met gemeenten of met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG).

Met de inwerkingstelling van de artikelen 2c en 4 van de Wvb is gebruik gemaakt van de reeds bestaande juridische mogelijkheid om in buitengewone omstandigheden de gemeente, in het bijzonder de burgemeester, te belasten met de opvang en verzorging van ontheemden. Het formaliseren van deze opvangtaak bij burgemeesters is gebeurd na overleg met gemeenten en de VNG. De Wvb heeft nadrukkelijk de burgemeester aangewezen als het bevoegde orgaan. Daarbij zijn in afstemming met de VNG nadere regels opgesteld teneinde de opvangtaak wettelijk te verankeren alsook een uniform kader te creëren zodat gemeenten weten aan welke vereisten de opvang moet voldoen, en ontheemden weten op welke opvang zij recht hebben. Dit is neergelegd in de Regeling opvang ontheemden Oekraïne. De regering herkent zich dan ook niet in een beeld van indirecte dwang.

De leden van de SGP-fractie lezen verder dat de inwerkingstelling van de artikelen 2c en 4 van de Wvb het mogelijk maakt dat burgemeesters personen verplaatsen. Zij constateren dat de Wvb het (dus) ook mogelijk maakt om anderen dan ontheemden te verplaatsen, zoals de eigen bevolking, en vragen of hiertoe voornemens bestaan. Hierop wordt geantwoord dat die voornemens er niet zijn. Dit zou bovendien ook de activering van aanvullende noodwettelijke bepalingen vergen, te weten de artikelen 2a en 2b van de Wvb. Hiervan is geen sprake. In de Regeling opvang ontheemden Oekraïne is de wettelijke taak van de burgemeesters ook uitdrukkelijk beperkt tot de opvang van ontheemden uit Oekraïne. Er wordt op geen enkele wijze aangestuurd op het verplaatsen van de eigen bevolking.

De aan het woord zijnde leden vragen voorts hoe de regering aankijkt tegen het ontruimen van antikraakwoningen ten behoeve van deze opvang. Hierop wordt geantwoord dat het aan de burgemeesters is om, door middel van hun bestaande bevoegdheden, te voorzien in de noodzakelijke opvangplekken. Dat vergt een afweging op lokaal niveau. De inwerkingstelling van het staatsnoodrecht regelt niets over het ontruimen van antikraakwoningen, en er zijn in het bijzonder geen extra bevoegdheden aan gemeenten toegekend teneinde de benodigde opvang te realiseren.

De leden van de Groep Van Haga vragen of zich in de praktijk problemen hebben voorgedaan bij de opvang van ontheemden uit Oekraïne. Ook vragen zij hoeveel bedrijven en huurders zijn geconfronteerd met de opzegging van de huur als gevolg van deze noodmaatregelen. Hierop wordt geantwoord dat de opvangtaak die bij de burgemeesters is belegd snel is opgepakt. Daarbij komt dat naarmate het aantal opvangplekken voor ontheemden uit Oekraïne toeneemt, gemeenten op obstakels stuiten om nieuwe opvangplekken te vinden dan wel te bemensen. Vanuit het kabinet wordt continue gesproken met gemeenten hoe deze obstakels kunnen worden weggenomen. Voorts merkt de regering op dat de invulling van de opvangtaak een lokale aangelegenheid is, binnen de kaders van de Regeling opvang ontheemden Oekraïne. Het is aan de burgemeester om te bepalen hoe in opvang kan worden voorzien, ook als dit betekent dat via de geldende wet- en regelgeving gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om aflopende huurcontracten niet te verlengen. De regering houdt hier geen overzichten over bij.

Geen andere (nood)bevoegdheden

De leden van de fracties van de VVD, SP, GroenLinks, SGP en Groep Van Haga vragen of en in welke omstandigheden wordt overwogen om andere noodbevoegdheden te activeren. Hierop wordt geantwoord dat daartoe op dit moment geen voornemens bestaan. De inwerkingstelling van (andere) noodbevoegdheden is op dit moment niet noodzakelijk, en daarom niet proportioneel. Het kabinet zal zich ook inspannen dit te voorkomen, bijvoorbeeld door met Rijksvastgoed te voorzien in extra opvangplaatsen. Indien de omstandigheden ertoe nopen aanvullende bevoegdheden te overwegen, wordt uw Kamer hierover vooraf geïnformeerd. Op deze plaats wordt alvast benadrukt dat het kabinet geen enkel scenario of omstandigheid ziet met betrekking tot de opvang van ontheemden uit Oekraïne, die het noodzakelijk zouden maken dat er bewoonde woningen gevorderd zouden kunnen gaan worden.

De leden van de fracties van D66 en het CDA vragen of de burgemeesters over voldoende bevoegdheden beschikken om in de benodigde opvang te voorzien, en of hierover overleg is gevoerd met de VNG. In dit verband merken zij op dat artikel 7 van de Wvb, dat de bevoegdheid het gebruik van panden te vorderen regelt, niet in werking is gesteld. Hierop wordt geantwoord dat deze bevoegdheid inderdaad niet is geactiveerd. De inwerkingstelling van andere noodbevoegdheden dan de artikelen 2c en 4 van de Wvb, zoals de mogelijkheid het gebruik van panden te vorderen, is een uiterste maatregel die alleen wordt overwogen als alle andere mogelijkheden volledig zijn uitgeput. Op dit moment is dit niet aan de orde. Zoals eerder in deze nota is toegelicht, is een heroverweging pas aan de orde als de beschikbaarheid van plekken een knelpunt wordt én er tegelijkertijd nog steeds grote aantallen ontheemden uit Oekraïne Nederland binnenkomen. Bij dit overleg wordt de VNG betrokken, zo antwoord ik de aan het woord zijnde leden.

Bij de afweging om op enig moment over te gaan tot de inwerkingstelling van andere (nood)bevoegdheden weegt een eventuele inbreuk op fundamentele rechten vanzelfsprekend zwaar, zo antwoord ik de leden van de SGP-fractie. Dat geldt derhalve ook voor de bevoegdheid het gebruik van panden te vorderen, dat een ingrijpende beperking betekent van het grondwettelijk en verdragsrechtelijk gewaarborgde eigendomsrecht. De regering onderstreept echter nogmaals dat er op dit moment geen voornemen is deze bevoegdheid te activeren. Zoals eerder is opgemerkt wordt uw Kamer vooraf geïnformeerd indien de omstandigheden ertoe nopen aanvullende bevoegdheden te overwegen.

De leden van de CU-fractie vragen de regering te bevestigen dat op dit moment louter de verplichting aan gemeente is opgelegd om te voorzien in de opvang van ontheemden uit Oekraïne. Dit is inderdaad het geval: de inwerkingstelling van de artikelen 2c en 4 van de Wvb strekt er toe de burgemeesters te belasten met de opvang van ontheemden uit Oekraïne. De burgemeesters hebben dus geen taak bij de opvang van andere groepen vreemdelingen; daarvoor is het COA verantwoordelijk. De regering deelt de constatering van de aan het woord zijnde leden dat over de reikwijdte van deze staatsnoodrechtelijke bepalingen veel vragen leven. Via de gebruikelijke kanalen voor overheidsinformatie, maar ook via bijvoorbeeld de websites van de VNG, het Rode Kruis, Vluchtelingenwerk en andere partijen is al veel informatie gedeeld. Ditzelfde geldt voor meer specifieke informatie die vanuit diverse vakdepartementen is verspreid. Ook in de komende periode zal hiervoor aandacht blijven bestaan, mede vanuit het nieuwe Programma-Directoraat-Generaal Oekraïne.

2.2 Verhouding tussen het koninklijk besluit en deze voortduringswet

De leden van de Groep Van Haga vragen om een uitgebreide juridische toelichting op de artikelen 2a en 2b. Hierop wordt geantwoord dat de artikelen 2a en 2b de bevoegdheid bevatten de verplaatsing van bevolking te gelasten, en dus dwingend op te leggen. Artikel 2a regelt deze bevoegdheid voor Onze Ministers, en artikel 2b voor (voor zover thans van belang) voor de burgemeester. De regering benadrukt echter opnieuw dat er thans geen voornemen is tot inwerkingstelling van deze of andere staatsnoodrechtelijke bepalingen. Er wordt dus niet overwogen over te gaan tot enige verplaatsing van Nederlandse bevolking ten behoeve van ontheemden uit Oekraïne. In de memorie van toelichting waar de aan het woord zijnde leden naar verwijzen is dat ook niet gesuggereerd: daarin is juist opgemerkt dat er thans géén aanleiding is tot inwerkingstelling van dergelijke bepalingen. In dit verband merkt de regering op dat zij, net als de aan het woord zijnde leden, een zeer terughoudende inzet van het staatsnoodrecht voorstaat. Gelet daarop acht de regering het ook niet opportuun thans in te gaan op de precieze reikwijdte van deze bepalingen, waaronder de gestelde vragen over welke groepen personen in welke omstandigheden zullen worden verplaatst: een dergelijke verplaatsing is immers niet aan de orde.

De leden van de Groep Van Haga vragen verder om een uitgebreide juridische toelichting op artikel 7 van de Wvb. In reactie hierop wordt opgemerkt dat er ook ten aanzien van deze bepaling geen voornemen is tot inwerkingstelling, zodat het te ver voert hier een uitgebreide analyse van te geven. Op deze plaats wordt opnieuw benadrukt dat het kabinet geen enkel scenario ziet met betrekking tot de opvang van Oekraïense ontheemden waarin het noodzakelijk zou zijn bewoonde woningen te vorderen.

3. Duur van de inwerkingstelling

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd te lezen dat de regering het noodrecht niet ziet als een oplossing voor opgaven die om een duurzame oplossing vragen. In dat verband vragen zij, net als de leden van de fracties van D66, CDA, SP, SGP en BBB wanneer kan worden overgegaan tot buitenwerkingstelling van de genoemde artikelen van de Wvb, op welke termijn de aangekondigde landelijk gecoördineerde programmatische aanpak van ontheemden uit Oekraïne in werking zal treden, wat deze aanpak zal inhouden en wat dit betekent voor de ontheemden die thans in de gemeentelijke opvanglocaties verblijven.

Op dit moment wordt gewerkt aan een (semi-)permanent alternatief voor inzet van het staatsnoodrecht. Er is een Programma Directoraat-Generaal Oekraïense ontheemden (DG Oek) voor beleidscoördinatie, ondersteuning en planvorming. Dit Programma DG is nog in opbouw, maar wel operationeel. Met de inrichting van het Programma DG en de benodigde overlegstructuren is de coördinatie op 10 mei jl. overgegaan van een nationale crisisstructuur naar een bijzondere crisisstructuur van de Ministeriële Commissie Migratie en Samenleving (MCMS) en de daaronder ressorterende Ambtelijke Commissie Migratie en Samenleving (ACMS). In dat verband worden verschillende alternatieven nader uitgewerkt waarmee op structurele wijze in de benodigde opvang kan worden voorzien, voor zolang dat nodig is. Gelet op de omvang van deze taak en de zeer grote groep ontheemden uit Oekraïne, is daar enige tijd mee gemoeid. Uw Kamer wordt hier op zo kort mogelijke termijn nader over geïnformeerd.

De leden van de SP-fractie constateren dat artikel 2, vierde lid, van de Wvb de regering ertoe verplicht om de artikelen 2c en 4 buiten werking te stellen zodra de omstandigheden dit toelaten. Deze leden vragen hoe de regering dit weegt. In dat verband wijzen zij erop dat er op het moment van inwerkingstelling van deze bepalingen opvangplekken beschikbaar waren en stellen zij dat toen al door middel van de bestaande wettelijke structuren in de benodigde opvang kon worden voorzien.

De aan het woord zijnde leden signaleren terecht dat er op het moment van inwerkingstelling van de artikelen 2c en 4 van de Wvb door gemeenten vrijwillig een groot aantal opvangplaatsen was gerealiseerd. Dat betekent echter niet dat de inwerkingstelling van de artikelen 2c en 4 van de Wvb niet noodzakelijk was. Zoals hiervoor reeds is opgemerkt, is het aantal beschikbare opvangplekken niet doorslaggevend voor de noodzaak om de artikelen 2c en 4 van de Wvb in werking te stellen. Wél doorslaggevend was het feit dat er niet mee kan worden volstaan dat gemeenten deze taak vrijwillig blijven verrichten, omdat buiten kijf staat dat niet op andere wijze in de benodigde opvang kon worden voorzien, terwijl anderzijds wel de zekerheid moet blijven bestaan dat die opvang wordt gerealiseerd.

De leden van de SP-fractie stellen voorts terecht dat de regering verplicht is de artikelen 2c en 4 van de Wvb weer buiten werking te stellen als de omstandigheden dat toelaten. Dat is wettelijk geregeld in artikel 2, vierde lid, Wvb. Het kabinet spant zich ervoor in om dit op zo korte mogelijke termijn te realiseren. Dat moment is bereikt als weer door middel van de reguliere (wettelijke) structuren, en dus buiten de huidige noodwettelijke kaders, in de benodigde opvang kan worden voorzien. Dat is een belangrijk vraagstuk dat uitgewerkt dient te worden met zorgvuldig oog voor zowel de betrokken ontheemden, de betrokken gemeenten als de asielketen. Het nieuwe Programma Directoraat-Generaal Oekraïne zal een coördinerende rol hebben in deze uitwerking.

De aan het woord zijnde leden vragen verder wat er gebeurt als de Richtlijn tijdelijke bescherming wordt ingetrokken als de artikelen 2c en 4 van de Wvb nog actief zijn. De Europese Unie heeft op 4 maart 2022 voor de duur van één jaar de Richtlijn tijdelijke bescherming geactiveerd. Ontheemden die het conflict in Oekraïne ontvluchten krijgen op grond daarvan bescherming in de lidstaten van de Europese Unie, en daarmee ook in Nederland. Het eventueel komen te ontvallen van deze bijzondere status heeft als zodanig geen juridische consequenties voor de huidige inwerkingstelling van de artikelen 2c en 4 van de Wvb. De Richtlijn tijdelijke bescherming is immers niet vereist voor de werking van de Wvb.

De leden van de CU-fractie zijn blij dat de regering de inwerkingstelling van het staatsnoodrecht niet langer wil laten voortduren dan noodzakelijk. Zij vragen of is overwogen een horizonbepaling in te voegen, al dan niet met een verlengingsmogelijkheid. De regering begrijpt de gedachte van de aan het woord zijnde leden, maar wijst erop dat met de inwerkingtreding van de Invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden reeds is geregeld op welke wijze in werking gestelde noodwettelijke bepalingen (anders dan de beperkte of algemene noodtoestand, die hier niet aan de orde is) weer buiten werking worden gesteld. In het onderhavige geval bepaalt artikel 2, vierde lid, van de Wvb reeds dat de in werking gestelde bepalingen weer buiten werking worden gesteld zodra de omstandigheden dat toelaten. Een horizonbepaling past niet in dit systeem.

De leden van de SGP-fractie lezen dat de inwerkstelling van de artikelen 2c en 4 Wvb niet langer dan strikt noodzakelijk zal duren, en vragen wat de regering verstaat onder «niet langer dan strikt noodzakelijk». In dat verband vragen zij of de noodzaak van de inwerkingstelling niet ontbrak omdat gemeenten de benodigde opvang reeds vrijwillig ter hand hadden genomen. De aan het woord zijnde leden constateren terecht dat gemeenten reeds vrijwillig vele duizenden opvangplekken hadden gecreëerd. Zoals hiervoor reeds is opgemerkt, volgt uit het toen beschikbare aantal plekken niet dat het niet noodzakelijk was in een wettelijke grondslag te voorzien voor de geleverde opvang. Er kon immers niet mee worden volstaan dat gemeenten deze taak vrijwillig blijven verrichten, nu duidelijk was dat niet op andere wijze in de benodigde opvang kon worden voorzien, terwijl tegelijkertijd de zekerheid moet bestaan dat die opvang wordt gerealiseerd. De inwerkingstelling van de artikelen 2c en 4 van de Wvb was derhalve noodzakelijk om de bestaande uitvoering van de burgemeesters van een wettelijke grondslag te voorzien, en daar bindende regels over te kunnen geven in de Regeling opvang ontheemden Oekraïne.

De leden van de Groep Van Haga lezen dat de inwerkingstelling pas kan worden beëindigd als blijvend op een verantwoorde wijze door middel van de reguliere wettelijke structuren weer in alle benodigde opvang is voorzien. Zij vragen waarom een dergelijke blijvende oplossing noodzakelijk is, omdat de opvang van ontheemden uit Oekraïne van tijdelijke aard is. Hierop wordt geantwoord dat de regering verplicht is om de artikelen 2c en 4 van de Wvb weer buiten werking te stellen zodra de omstandigheden dat toelaten. Daarvan is allereerst sprake als ontheemden uit Oekraïne opvang kan worden geboden door middel van de reguliere (niet noodrechtelijke) wettelijke structuren. Daarmee is niet bedoeld dat de opvang van ontheemden uit Oekraïne van structurele aard wordt: op enig moment zullen zij immers terugkeren naar Oekraïne of op andere gronden rechtmatig verblijf behouden. Wel is bedoeld dat sprake moet zijn van een situatie waarin het staatsnoodrecht niet langer noodzakelijk is om in de benodigde opvang te voorzien.

De aan het woord zijnde leden vragen verder of het juist is dat de vermeende noodtoestand minimaal tot en met de zomer voortduurt. Hierop wordt geantwoord dat er geen noodtoestand is: de inwerkingstelling van de artikelen 2c en 4 van de Wvb is een voorbeeld van separate inwerkingstelling, hetgeen betekent dat slechts deze bepalingen in werking zijn gesteld zonder dat een (algemene of beperkte) noodtoestand is afgekondigd. Ten aanzien van de vragen van deze leden over het moment van buitenwerkingstelling van de artikelen 2c en 4 van de Wvb wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is opgemerkt.

Het lid van de BBB-fractie vraagt welke concrete stappen worden gezet om de doorstroom in de reguliere opvanglocaties van het COA te bevorderen. Zoals is geantwoord op vragen van de fracties D66, GroenLinks, SGP en de SP, zet het kabinet intensief in op het oplossen van de huidige problemen met het maximaal verwerven van meer, zoveel mogelijk duurzaam beschikbare, opvanglocaties. Langdurige reguliere locaties hebben de voorkeur boven tijdelijke noodopvanglocaties. Zoals hierboven aangegeven heeft de regering de afgelopen periode met de daartoe betrokken partners diverse initiatieven ondernomen. In dat verband wordt tevens bezien of gemeenten door het creëren van een wettelijke taak om locaties te leveren voor de opvang, kunnen worden opgedragen asielopvang te bieden als de bestuurlijke samenwerking onvoldoende resultaat biedt. Kortheidshalve wordt verwezen naar hetgeen daarover hiervoor is opgemerkt. Daarnaast zou de capaciteitsproblematiek verminderen als vergunninghouders die nog in opvanglocaties verkeren uitstromen naar reguliere huisvesting. Aan de landelijke regietafel migratie en integratie is afgesproken dat gemeenten de achterstand op de taakstelling tot 1 juli 2022 inlopen, maar het is helaas niet gelukt om het daarvoor benodigde huisvestingstempo te halen. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft daarom gedeputeerden verzocht het interbestuurlijk toezicht op de taakstelling te versnellen en verscherpen.

4. Overige wijzigingen

De leden van de CU-fractie constateren dat in het voorstel van voortduringswet ook enkele wijzigingen in de Wvb worden voorgesteld. Zij vragen of, indachtig het advies van de Afdeling advisering, is overwogen om de betreffende artikelen niet te schrappen maar tijdelijk buiten werking te stellen of te wijzigen. Dit is inderdaad overwogen, maar niet passend geacht. Bij wijze van voorbeeld zij gewezen op artikel 12 van de Wvb, dat ertoe verplicht bij algemene maatregel van bestuur te regelen op welke wijze gemeenten worden gecompenseerd in de door hen gemaakte kosten. Het tijdelijk buiten werking stellen van deze bepaling ontslaat de regering slechts tijdelijk van deze verplichting, en zou er strikt genomen na herleving van de verplichting toe nopen alsnog te voorzien in een algemene maatregel van bestuur, terwijl die regeling inmiddels al bestaat in de Financiële-verhoudingswet. Dat zou slechts leiden tot overbodige wetgeving.

De aan het woord zijnde leden vragen voorts naar de status van de aangekondigde herziening van het staatsnoodrecht. Dit onderwerp is ter hand genomen, mede naar aanleiding van de brieven van het kabinet hierover van 14 december 2021 en 15 december 2021.19 Ik verwacht Uw Kamer hier op korte termijn nader over te informeren.

Wijzigen artikel 4, tweede lid

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering voornemens is gebruik te maken van de in artikel 4, tweede lid, van de Wvb neergelegde bevoegdheid om bindende regels te geven omtrent de huisvesting en verzorging van ontheemden. Dit is reeds gebeurd – op 1 april jl. is de Regeling opvang ontheemden Oekraïne in werking getreden. Deze regeling borgt dat ontheemden uit Oekraïne een gelijk niveau van verstrekkingen wordt geboden als reguliere asielzoekers, ongeacht in welke gemeente zij verblijven. Dit betreft niet alleen een humanitaire verplichting, maar Nederland is hier op grond van Europese regelgeving ook toe verplicht: zoals eerder opgemerkt hebben ontheemden uit Oekraïne op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming immers recht op onder meer fatsoenlijk onderdak. Andere aanwijzingen of regels zijn op dit moment niet voorzien.

Schrappen artikelen 12 en 15 en wijziging van artikel 18

De leden van de fracties van de VVD, SP en de BBB merken op dat in het onderhavige voorstel van wet ook enkele wijzigingen van de Wvb zelf zijn voorgesteld. Zij vragen de regering hierop te reflecteren.

In reactie hierop wordt onderschreven dat een voortduringswet primair is bedoeld om uitdrukking te geven aan de wettelijke verplichting om een voorstel van wet in procedure te brengen over het voortduren van in werking gestelde noodwettelijke bepalingen. Dit sluit echter niet uit dat het mogelijk is om in een voorstel van voortduringswet wijzigingen van de Wvb voor te stellen. Zoals in het nader rapport reeds is opgemerkt, is een voortduringswet immers óók een voorstel van wet in formele zin. De voorgestelde wijzigingen kunnen niet worden uitgesteld, omdat het ongewijzigd laten van deze bepalingen betekent dat zij moeten worden uitgevoerd, terwijl evident is dat deze bepalingen niet uitvoerbaar zijn. Zo verplicht artikel 12 van de Wvb ertoe dat bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld op welke wijze gemeenten worden gecompenseerd in de kosten ter zake van de verplaatsing van bevolking. Zoals reeds is opgemerkt heeft deze bepaling zowel nu als in de toekomst elke functie verloren nu de Financiële-verhoudingswet en Algemene wet bestuursrecht reeds voorschrijven hoe deze compensatie moet worden vormgegeven. Er resteert daarom feitelijk niets dat kan worden opgenomen in een dergelijke algemene maatregel van bestuur. Een vergelijkbare redenering geldt ook voor het voorgestelde schrappen van artikel 15 en de daaraan gekoppelde wijziging van artikel 18 van de Wvb. In de daar bedoelde coördinatie is immers op regionaal niveau reeds voorzien door de (voorzitters van de) veiligheidsregio’s. Dat zou ook zo zijn bij een eventuele volgende crisis waarbij de Wvb zou worden geactiveerd, zo antwoord ik de leden van de SGP-fractie die vragen of dit perspectief is betrokken.

Het is daarom noodzakelijk dat deze bepalingen nu worden gewijzigd. Omdat de noodzaak daartoe onlosmakelijk is verbonden met de onderhavige activering van de artikelen 2c en 4, is het passend dat dit in voorliggend voorstel van wet aan de Staten-Generaal wordt voorgelegd.

5. Financiële gevolgen en regeldruk

De leden van de CU-fractie vragen hoe het gesprek met de VNG blijft plaatsvinden over de vergoeding van door gemeenten gemaakte kosten. Zoals opgemerkt zal de regering van rijkswege de kosten die gemaakt zullen worden door gemeenten vergoeden. De hoogte en omvang daarvan vraagt om politiek-bestuurlijke weging, waarbij geldt dat gemeenten er als gevolg van de opvang van ontheemden niet slechter voor komen te staan dan daarvoor. De VNG is aangesloten bij de gesprekken over de benodigde financiering.

De leden van de Groep Van Haga vragen om een overzicht van de financiële gevolgen van de inwerkingstelling van de artikelen 2c en 4 van de Wvb. Uw Kamer wordt over deze financiële gevolgen geïnformeerd door middel van incidentele suppletoire begrotingen. Voor het gevraagde overzicht verwijs ik de aan het woord zijnde leden naar de Kamerbrief van 6 april jl., waarin een budgettaire tabel is opgenomen waarin een raming van het budgettaire beslag is opgenomen.20

6. Consultatie en advies

Het lid van de fractie-BBB merkt op dat met de inwerkingstelling van het staatsnoodrecht en de mogelijke aantasting van het eigendomsrecht van Nederlanders de regering bijdraagt aan de verdere polarisatie rond asiel- en vluchtelingvraagstukken. In antwoord hierop wordt benadrukt dat er thans géén sprake is van een aantasting van enige fundamentele rechten, waaronder het eigendomsrecht. De huidige inwerkingstelling van de artikelen 2c en 4 van de Wvb strekt er louter toe de burgemeesters te belasten met de opvang en verzorging van ontheemden uit Oekraïne. Zoals hiervoor is geantwoord op vragen van VVD, SP, GroenLinks, SGP en Groep Van Haga, gaat deze wettelijke taak niet gepaard met de activering van andere (verdergaande) noodwettelijke bevoegdheden, zoals de bevoegdheid het gebruik van panden te vorderen. Er zijn daarom geen gevolgen voor fundamentele rechten, zoals het eigendomsrecht.

De Minister van Justitie en Veiligheid,
D. Yesilgöz-Zegerius


  1. Het beleggen van deze wettelijke taak op grond van de Wvb maakte het mogelijk de Regeling opvang ontheemden Oekraïne vast te stellen (Stcrt. 2022, 9469). Daarmee wordt bereikt dat ontheemden uit Oekraïne eenzelfde niveau van opvang en verstrekkingen wordt geboden als de reguliere groepen asielzoekers die door het COA worden opgevangen, ongeacht in welke gemeente zij verblijven.↩︎

  2. De activering van andere noodwettelijke bepalingen vergt dat de wettelijk voorgeschreven procedure tot inwerkingstelling geheel opnieuw wordt doorlopen. In dat geval is dus een nieuw koninklijk besluit tot inwerkingstelling vereist, gevolgd door een onverwijld ingediend voorstel van wet tot het voortduren daarvan.↩︎

  3. Kamerstukken II 1951/52, 2419, nr. 7, p. 27.↩︎

  4. Artikel 25 van de Wvb uit 1952 (ten tijde van de parlementaire behandeling nog: 24) is in 1955 vernummerd tot artikel 27 (Stb. 1955, 86). In 1996 is de bepaling als artikel 2c opgenomen in de Wvb (Stb. 1996, 366 en Kamerstukken II 1995/96, 23 791, nr. 3).↩︎

  5. Zie hierover ook het spontane advies van de Afdeling advisering van de Raad van State «Van noodrecht tot crisiswet», Kamerstukken II 2021/22, 29 668, nr. 65.↩︎

  6. Zie onder meer Kamerstukken II 2020/21, 35 722, nr. 4, p. 4 t/m 6.↩︎

  7. Kamerstukken II 2021/22, 19 637, nrs. 2829 en 2834.↩︎

  8. Kamerstukken II 2021/22, 36 081, nr. 6.↩︎

  9. Kamerstukken II 2021/22, 36 081, nr. 4, p. 2.↩︎

  10. Een uitzondering op deze regel betreffen gezinnen met minderjarige kinderen die vanuit humanitair en juridisch oogpunt onderdak geboden wordt.↩︎

  11. Dit zijn vragen van het lid Podt (D66) met nummer Z2022Z08470.↩︎

  12. Stcrt. 2022, 9469.↩︎

  13. Kamerstukken II 2021/22, 19 637, nr. 2886.↩︎

  14. Stb. 2022, 133.↩︎

  15. Kamerstukken II 2021/22, 19 637, nr. 2834.↩︎

  16. Kamerstukken II 2021/22, 19 637, nr. 2887.↩︎

  17. Kamerstukken II 2021/22, 19 637, nr. 2939, p. 6.↩︎

  18. Kamerstukken II 2021/22, 19 637, nr. 2829, p. 2.↩︎

  19. Kamerstukken II 2021/22, 29 668, nrs. 64 en 65.↩︎

  20. Kamerstukken II 2021/22, 19 367, nr. 2854, p. 4.↩︎