Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen van 9 en 10 juni 2022 (Kamerstuk 21501-30-558)
Raad voor Concurrentievermogen
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2022D22456, datum: 2022-06-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2022D22456).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (Ooit CDA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: D.D. van Dijke, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2022Z10677:
- Indiener: M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Digitale Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2022-06-01 10:00: Raad voor Concurrentievermogen / Interne Markt, Industrie, Onderzoek en Ruimtevaart (formeel) d.d. 9 en 10 juni 2022 (OMGEZET IN SCHRIFTELIJK OVERLEG) (Commissiedebat), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2022-06-01 12:00: Raad voor Concurrentievermogen / Interne Markt, Industrie, Onderzoek en Ruimtevaart (formeel) d.d. 9 en 10 juni 2022 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2022-06-01 14:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-06-14 16:30: Procedurevergadering EZK (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
Preview document (🔗 origineel)
2022D22456 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd over het Onderzoek Centraal Planbureau «Handelsbaten van de EU en interne markt» (Kamerstuk 35 982, nr. 1), de Antwoorden op vragen commissie over de geannoteerde agenda European Space Summit van 16 februari 2022 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 551), de Antwoorden op vragen commissie over o.a. de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen 24 februari 2022 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 553), het Verslag Raad voor Concurrentievermogen 24 februari 2022 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 556), het Fiche: Mededeling Europese Normalisatiestrategie (Kamerstuk 22 112, nr. 3341), het Fiche: Wijziging Normalisatieverordening (Kamerstuk 22 112, nr. 3342), het Verslag European Space Summit van 16 februari 2022 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 554), het Verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen op 31 januari en 1 februari 2022 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 555), het Fiche: Europese Chips Act (Kamerstuk 22 112, nr. 3369), het Fiche: Verordening Programma Beveiligde Connectiviteit (Kamerstuk 22 112, nr. 3412), het Fiche: Mededeling EU-benadering ruimteverkeersbeheer (Kamerstuk 22 112, nr. 3412), het Fiche: Herziene Richtlijnen Grotere rol voor de consument bij de groene transitie (Kamerstuk 22 112, nr. 3424), de Verordening betreffende buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren (Kamerstuk 21 501-30, nr. 557), de Geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen van 9 en 10 juni 2022 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 558) en de Antwoorden op vragen commissie over het Fiche: Europese Chips Act van 31 mei 2022.
De voorzitter van de commissie,
Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie,
Van Dijke
Inhoudsopgave | Blz. | |
I | Vragen en opmerkingen vanuit de fracties | 2 |
II | Antwoord / Reactie van de Minister | 5 |
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van onderhavige stukken. De leden hebben hierbij de volgende vragen en reflecties.
De leden van de VVD-fractie vinden het goed om te constateren dat Nederland nog steeds een van de meest innovatieve landen van de wereld is. Om tot de internationale top te blijven behoren moeten we ook ons concurrentievermogen ten opzichte van andere Europese landen vergroten. Dat betekent wat deze leden betreft vooral ook: meer keuzes maken in ons industrie- en innovatiebeleid, focus aanbrengen en zo onze sterktes versterken. De leden van de VVD-fractie constateren met somtijds lede ogen dat waar andere landen ruimhartig miljarden investeren in het aanjagen van bepaalde preferente technologieën, Nederland nog te vaak te weinig focus aanbrengt en te weinig steun biedt aan perspectiefrijke sectoren. Vanuit die constructief-kritische grondhouding, hebben deze leden de volgende vragen.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Nederlandse inzet ten aanzien van de Franse voorstellen en de beantwoording door de Minister van de vragen, gesteld in het schriftelijk overleg. Deze leden onderschrijven de doelstellingen van de Chips Act: minder afhankelijk worden van het buitenland voor de ontwikkeling van chips en halfgeleiderproducten, innovatie versterken en productiecapaciteit verhogen. Het is immers onbestaanbaar dat over vijf jaar nog maar 4 procent van des werelds chips in Europa worden geproduceerd; een strategisch goed zonder welke de interne markt tot stilstand komt en die overal ter wereld zwaar gesponsord wordt door overheden. Europa, met Nederland voorop, moet relevanter worden voor de rest van de wereld. In dat kader zijn de leden van de VVD-fractie positief over de forse investering door Nederland in de verschillende pijlers en over het feit dat het voorgenomen te investeren bedrag overeenkomt met dat van Duitsland en Frankrijk. Kan de Minister aangeven op welke wijze Nederland die 235 miljoen euro gaat inzetten en wat men verwacht daarmee te bereiken voor de Nederlandse industrie? Zet de Minister in op het naar Nederland halen van chipsfabrieken? Zo ja, hoe gaat men de aanpak hieromtrent intensiveren? Dit blijkt niet uit de beantwoording van de Minister in het schriftelijk overleg.
De leden van de VVD-fractie vragen in het kader van het uitgangspunt van de Chips Act, namelijk onze kwaliteiten versterken, wat het standpunt van het kabinet is in de discussie die in Europa plaatsvindt over de wijze of en waarop de geldstromen, die volgen uit de Chips Act, geïnvesteerd dienen te worden in landen in Centraal- en Oost-Europa, aangezien deze landen minder kennis en industrie hebben in de chipsector en halfgeleiderindustrie. Toch gaan deze lidstaten ook meebetalen en moeten zij instemmen, waardoor de vrees kan ontstaan dat zij gecompenseerd willen worden. Wat deze leden betreft verdient het de voorkeur om dat buiten de Chips Act te doen, omdat investeren daar geen versterking betekent. Investeren daar waar er al veel kennis is (in Eindhoven, Dresden of Grenoble) is juist verstandig. Hoe ziet de Minister dit en waartoe leidt dit besef? In de Chips Act wordt gevraagd om landenoverstijgende projecten aan te gaan om in aanmerking te komen voor financiering. Er wordt nu gesproken over drie landen. In de praktijk zal Nederland en de Nederlandse industrie vrijwel altijd onderdeel uitmaken van die drie landen (naast België, Duitsland of Frankrijk). In Europa wordt nu een gesprek gevoerd om daar vier of vijf landen van maken. Hoe kijkt de Minister daar tegenaan?
De leden van de VVD-fractie vragen, wat betreft samenwerking, ook af of we gezien de doelstelling van de wet, zouden moeten willen samenwerken met landen die een offensief spionageprogramma tegen ons hebben. Hoe verhinderen we ongewenste overdracht van intellectueel eigendom naar onvrije landen, zoals China?
De leden van de VVD-fractie hebben ook zorgen over de uitwerking van de coördinatie- en crisispeiler en dan met name over de rol die de overheid dient te vervullen in het crisismechanisme en het gebrek aan betrokkenheid vanuit de industrie. De Minister geeft in de geannoteerde agenda aan dat Nederland verduidelijking op dit punt zal vragen. Waar richten deze vragen zich op?
De leden van de VVD-fractie zijn ook blij dat Nederland er alles aan zal doen om een competence centre naar Nederland te halen. Hoe gaat de Minister die inzet materialiseren? Wanneer verwacht zij dat hier meer duidelijkheid over is?
De leden van de VVD-fractie constateren, voor wat betreft de exportrestrictieve maatregelen, dat er nog weinig duidelijkheid is over deze mogelijke maatregelen. Op welke wijze gaat de Minister hier meer sturing aan geven?
De leden van de VVD-fractie constateren dat er ook over het verminderen van regeldruk weinig duidelijk is. Dit blijkt uit de eerdere beantwoording. Kan de Minister hier toch een verwachting van geven? Hoe houdt zij hier een vinger aan de pols?
De leden van de VVD-fractie stellen, naar aanleiding van de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen en de antwoorden van het schriftelijk overleg over de Chips Act, graag nog een aantal vragen over de duurzaamheidsaspecten van de Chips Act. Wat is het standpunt van de Minister wat betreft een eventueel comparatief voordeel dat Europese bedrijven hebben, namelijk dat ze het qua CO2-emissie, maar ook qua milieueisen en circulariteit, veel en veel beter doen dan Azië of de Verenigde Staten? Als de Minister deze insteek deelt, zou het verstandig zijn dit ook als onderdeel van de Chips Act op te nemen, bijvoorbeeld door het aanscherpen van de Chips Act met concrete doelen op het gebeid van ecologisch design en circulariteit in de gehele waardeketen? In het verlengde hiervan: voor de productie van chips zijn zeldzame aardmetalen nodig, zoals kobalt. Dient het geen onderdeel van de strategie te zijn om ook te kijken naar waar deze in Europa nog te mijnen zijn en dat aan te moedigen, maar bijvoorbeeld ook om in te zetten op «urban mining» en hergebruik?
De leden van de VVD-fractie constateren dat er op de agenda van de Raad voor Concurrentievermogen ook stukken staan over ruimtevaart. Deze leden memoreren dat de Minister heeft aangegeven de Kamer voor de zomer te informeren over de inzet betreffende het ruimtevaartbudget in aanloop naar de belangrijke ministeriële Raad van het Europese Ruimtevaartagentschap (ESA) en onder voorbehoud van de voortgang van de gesprekken met het ESA. De leden van de VVD-fractie constateren tevens dat de ambities in aanloop naar die ministeriële conferentie hoog zijn om ruimtevaarttechnologie relevanter voor burgers en bedrijven te maken, zoals ook naar voren komt in het verslag van de European Space Summit (Kamerstuk 21 501-30, nr. 554) (zoals bijvoorbeeld «Space for a Green Future», «Rapid and Resilient Crisis Response» en Europese bemande ruimtevaart). Ook de ambities die zijn verwoord in het coalitieakkoord dienen nu gestalte te krijgen. Daarvoor dient men nu te kiezen. Nederland heeft wat de leden van de VVD-fractie betreft, bijvoorbeeld via de bijdrage aan de Tropomi-satelliet, unieke kennis en kunde in huis om bij te dragen aan klimaat- en stikstofproblematiek. Ziet de Minister dat ook? Welke mogelijkheden ziet zij om mede vanuit dat perspectief die ambities uit het coalitieakkoord (financiële) gestalte te geven?
De leden van de VVD-fractie gaven al eerder aan dat Nederland wat hen betreft meer moet leren kiezen en focussen om de kansen die er liggen om ons concurrentievermogen te versterken goed te benutten. Zo zouden de leden van de VVD-fractie de Minister willen uitdagen om, in aanloop naar deze Raad voor Concurrentievermogen te reflecteren op het kabinetsuitgangspunt rond emissievrij rijden, namelijk dat beleid techniekneutraal moet zijn. Mede als gevolg daarvan investeert het kabinet niet in de specifieke kansen die we in Nederland hebben rond solar mobility met als vlaggenschip Lightyear. Nu heeft de European Solar Manufacturing Council (ESMC) in 2021 een werkgroep gestart om vorm te geven aan een potentiële Important Project of Common European Interest (IPCEI) op het gebied van photovoltaics (PV). Om een IPCEI echt van de grond te krijgen, is brede steun van nationale overheden en spelers in de industrie vereist. Eurocommissaris Simson van Energie heeft vorige week samen met enkele vertegenwoordigers het PV-IPCEI-initiatief geformaliseerd met een lancering en een oproep aan lidstaten om betrokken te raken bij de IPCEI. Op het moment hebben Oostenrijk, Litouwen, Luxemburg, Polen en Spanje hun steun betuigd aan het PV-IPCEI. Spanje heeft zelfs al aangegeven het proces van de IPCEI te willen leiden en coördineren. Nederland heeft tot dusver nog niks laten weten. Daarmee dreigt Nederland, wat de leden van de VVD-fractie betreft, de IPCEI-boot te missen. Is de Minister bereid om alsnog een call uit te doen voor beide IPCEI’s en de intentie uit te spreken met beide mee te doen? Specifiek gaat de aandacht van de leden van de VVD-fractie uit naar een van de projecten binnen de PV-IPCEI, te weten project 5, «PV Integrated Solutions». Onder dit project vallen niet alleen in gebouwen of infrastructuur geïntegreerde zonnepanelen, maar ook «vehicle-integrated photovoltaics» (VIPV). Juist daar zien de leden van de VVD-fractie een mogelijkheid, gezien de vele kennis en kunde die aanwezig in het Nederlandse solar cluster.
De leden van de VVD-fractie hebben ook met interesse kennisgenomen van de verordening buitenlandse subsidies en de antwoorden van de Minister hierover in relatie tot de maritieme sector. Terecht constateert de Minister dat de maritieme sector geruime tijd de gevolgen ervaart van oneerlijke concurrentie uit China. Dat heeft echter niet geleid tot een oplossing. Is de Minister er van op de hoogte dat in de afgelopen 20 jaar ruim de helft van het Europese scheepsbouwaandeel naar China is verdwenen en dat het aandeel is gezakt van 36 naar 15 procent? Is inmiddels duidelijk of en, zo ja, op welke wijze deze verordening eraan kan bijdragen deze scheve verhouding recht te zetten? Erkent de Minister dat er daarnaast ook steeds meer een marktverstorend effect optreedt binnen de Europese Unie omdat andere lidstaten hun eigen maritieme sector meer ondersteunen (onder andere via het crisis-steunkader inzake Oekraïne van de Europese Commissie, protectionistische aanbestedingen binnen de defensie-industrie, de Spaanse Tax Leaseconstructie, strategisch export- en industriebeleid in Frankrijk en Duitsland, Frankrijk en Italië die hun Recovery and Resilience Facility hebben gekoppeld aan de internationale concurrentiepositie van hun industrie en overheidsaanbestedingen) waardoor zij deze oneerlijke concurrentie vanuit China makkelijker het hoofd kunnen bieden? Hoe kijkt de Minister hier tegenaan, bezien vanuit ons eigen concurrentie vermogen? Zou de Minister bereid zijn te stellen dat andere lidstaten een stevigere nationale industriepolitiek voeren met bijbehorende financiële instrumenten en dat Nederland hier ver op achterloopt? Zo ja, is zij bereid dit in versnelling te brengen? Kan de Minister bijvoorbeeld aangeven op welke manier de Nederlandse overheid betrokken is bij de vormgeving van de Europese industriestrategie van Eurocommissaris Breton en dan meer specifiek bij het ecosysteem voor mobiliteit, transport en automotive, waar de scheepsbouw ook onderdeel van uitmaakt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van onderhavige stukken en hebben hierbij nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het fiche over de Europese Chips Act en de antwoorden op vragen van de commissie over het fiche. De leden van de D66-fractie hebben gelezen dat bedrijven en kennisinstellingen zelf verantwoordelijk zijn voor hun positionering ten opzichte van de Chips Act. Deze leden maken zich zorgen over de mogelijkheden van bedrijven en kennisinstellingen om zich goed te positioneren ten opzichte van de Chips Act, gezien omstandigheden, zoals bijvoorbeeld een tekort aan personeel. Zij vragen daarom of de Minister deze zorgen deelt en hoe zij deze geluiden beoordeelt. Ook vragen de leden zich af hoe de Minister goede omstandigheden zal borgen, zodat de bedrijven en kennisinstellingen ook daadwerkelijk kunnen profiteren van de European Chips Act.
De leden van de D66-fractie lezen hoe de Minister de ruimtevaart als oplossing wil gebruiken voor het klimaatbeleid. Ook voor andere maatschappelijke problemen rondom stikstof, landbouw, openbare orde en ruimtelijke ordening zou de ruimtevaart oplossingen kunnen bieden. De leden van de fractie maken zich daarom zorgen dat Nederland achterloopt op investeringen in de ESA ten opzichte van andere Europese landen. Ook lezen de leden dat er 70 miljoen minder beschikbaar is voor optionele programma’s dan in 2019. Deze leden maken zich zorgen dat we op deze wijze afhankelijk worden van andere landen binnen de ruimtevaartsector, terwijl Nederland juist de kennis, kunde en wetenschappers heeft om in hierin voorop te lopen. De leden van de D66-fractie vragen zich daarom af hoe Minister ervoor gaat zorgen dat Nederland op het gebied van ruimtevaart niet nog meer afhankelijk wordt van anderen landen. Ook vragen deze leden zich af of de Minister hiervoor ook afstemming zoekt met haar Europese collega’s voor een integrale afweging op het Europese ruimtevaartbeleid.