[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een commissiedebat, gehouden op 1 juni 2022, over Arbeidsmigratie (voortzetting CD 19 mei 2022)

Arbeidsmigratie en sociale zekerheid

Verslag van een commissiedebat

Nummer: 2022D22883, datum: 2022-06-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29861-80).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 29861 -80 Arbeidsmigratie en sociale zekerheid.

Onderdeel van zaak 2022Z09162:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2021-2022

29 861 Arbeidsmigratie en sociale zekerheid

Nr. 80 VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT

Vastgesteld 21 juni 2022

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 1 juni 2022 vervolgoverleg gevoerd met mevrouw Van Gennip, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, over:

de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 5 november 2021 inzake fiche: Mededeling toepassing Richtlijn tegengaan illegale tewerkstelling (Kamerstuk 22 112, nr. 3227);

de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 22 november 2021 inzake regulering arbeidsmigratie en detachering derdelanders (Kamerstuk 29 861, nr. 75);

de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 17 december 2021 inzake jaarrapportage arbeidsmigranten 2021 (Kamerstuk 29 861, nr. 77);

de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 21 december 2021 inzake memorandum of understanding met Polen en stand van zaken Verordening 883/2004 (Kamerstukken 21 501-31 en 26 448, nr. 646);

de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 1 februari 2022 inzake antwoorden op vragen commissie over het jaarplan van de Inspectie SZW voor 2022 (Kamerstuk 35 925-XV, nr. 21) (Kamerstuk 35 925-XV, nr. 87);

de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 23 november 2021 inzake jaarplan van de Inspectie SZW voor 2022 (Kamerstuk 35 925-XV, nr. 21);

de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 11 mei 2022 inzake inzet kabinet met betrekking tot EU-arbeidsmigratie (Kamerstuk 29 861, nr. 78);

de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 17 mei 2022 inzake reactie op verzoek van het lid Markuszower, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 10 mei 2022, over de berichten «Migratie naar recordhoogte» en «Brussel wil meer migranten naar EU halen» (Kamerstuk 22 112, nr. 3410).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie,
Kuzu

De griffier van de commissie,
Post

Voorzitter: Kuzu

Griffier: Blom

Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Ceder, Eerdmans, El Yassini, Léon de Jong, Van Kent, Kuzu, Maatoug, Palland, Piri en Podt,

en mevrouw Van Gennip, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Aanvang 13.31 uur.

De voorzitter:

Een hele goede middag. Welkom bij de voortzetting van het commissiedebat over arbeidsmigratie. Daar waren we op 19 mei eigenlijk al mee begonnen, maar vanwege tijdsgebrek hebben we besloten om het voort te zetten op dit moment. Ik heet de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uiteraard van harte welkom, evenals de ondersteuning, de commissieleden, de kijkers op de publieke tribune – fijn dat u er weer bent – en uiteraard de kijkers thuis. Aangezien we de vorige keer waren gebleven bij de beantwoording van de Minister, zou ik graag willen beginnen met het woord te geven aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Minister Van Gennip:

Dank u wel, voorzitter. Fijn dat we het debat kunnen voortzetten. Ik heb weer een hele stapel mapjes. Ik heb vorige keer in mijn beantwoording vrij uitgebreid gesproken over het EU-fiche, waar u het kabinetstandpunt nog van gaat krijgen, en u hebt zelf een heleboel vragen gesteld over allerlei andere onderwerpen die met arbeidsmigratie te maken hebben. Het is vooral belangrijk dat wij een begin van een debat hebben over Roemer, om het zo maar even te zeggen, of beter over «de misstanden die Roemer heeft aangetoond», anders heb ik Roemer weer aan de telefoon, omdat ik de hele tijd «Roemer» heb gezegd. Het komt straks ook allemaal en detail langs, maar ik kan u vast zeggen dat u in de zomer een brief krijgt over de grote stelselwijziging die daarmee samenhangt. Dan willen we ook alvast gaan internetconsulteren. Het is wel goed om vandaag dit debat te hebben, zodat we weten dat we dezelfde richting op willen, wat ik overigens wel vermoed gezien de discussies die u met mijn voorganger hebt gehad, maar het is wel goed om dat eventjes te recapituleren. Ik wilde het gaan hebben over Roemer uitzend, dan Roemer registratie en huisvesting, en dan een hele set overige vragen.

We pakken vandaag de draad weer op. Eerst even een algemene inleiding en dan komen de specifieke vragen aan de orde. Arbeidsmigranten mogen in Nederland geen tweederangsburgers zijn. Dat was het uitgangspunt van het aanjaagteam van Emile Roemer. Dat is ook mijn uitgangspunt en het uitgangspunt van het kabinet. Dat heb ik eervorige week al benadrukt, maar hierbij doe ik dat nogmaals. Ik vind echt dat we mensen niet als grondstof mogen behandelen in plaats van als een medewerker, een medemens, zoals u en ik dat ook zijn. Dat heb ik twee weken geleden heel duidelijk gezegd, maar ik denk dat het belangrijk is dat we dat blijven herhalen, omdat dat uiteindelijk de verandering van denken is die je ook bij inleners en uitzendbureaus voor elkaar moet gaan krijgen. Dat betekent dat arbeidsmigranten, net als iedereen in Nederland, recht hebben op fatsoenlijke huisvesting en eerlijk, gezond en veilig werk. We zien daarbij nog te vaak misstanden, zoals arbeidsmigranten die slecht worden behandeld en niet krijgen waar ze recht op hebben. Dat zijn helaas geen losse incidenten. Er bestaan structurele problemen, die we krachtig moeten aanpakken. Daar zijn we ook al mee begonnen. Die komen ook terug in alle aanbevelingen van Roemer.

Eerst heb ik een aantal algemene opmerkingen over de inzet van het kabinet en dan ga ik in op een aantal specifieke onderwerpen. In het regeerakkoord staat het helder: het kabinet voert de aanbevelingen van het aanjaagteam Roemer uit. Er is 60 miljoen structureel ter beschikking gesteld. Daarbij is het wel belangrijk om ons te realiseren dat die adviezen niet van de ene op de andere dag geregeld zijn. We zijn een proces ingegaan met een helder doel, namelijk de positie van arbeidsmigranten versterken. Op heel veel van die onderdelen is er geen quick fix. Dat betekent dat we parallel langs verschillende sporen moeten werken aan verbeteringen. Waar het kan moeten we dat versnellen zonder dat we de zorgvuldigheid van wetgeving uit het oog verliezen. Anders schieten we ons doel voorbij. Daar komen we dadelijk nog op.

Wat ik ook wil voorkomen, is iets wat ik hier en daar al een klein beetje proef, namelijk dat we de 50 aanbevelingen gaan afvinken. We moeten ze werkelijk doorgronden en uitvoeren, en dat allemaal overigens zonder dat we de snelheid verliezen. Er is al veel in gang gezet. Dat heeft mijn voorganger met uw Kamer afgesproken. Er is tijdens de demissionaire status dus ook heel hard doorgewerkt om te komen waar we nu staan. Het is ook dankzij mijn voorganger en de mensen naast mij dat wij al deze zomer een van die grote wetsvoorstellen in internetconsultatie kunnen geven. Dat is gewoon een cadeau dat ik op 10 januari heb meegekregen.

Wat hebben we allemaal al voor elkaar gekregen? In de afgelopen anderhalf jaar is de informatievoorziening op @workinnederland sterk verbeterd. Dat is één. Twee. We hebben op het punt van registratie vergevorderde stappen gezet, inclusief een wetswijziging voor de BRP. Binnenkort spreekt uw Kamer met mijn collega over de Wet goed verhuurderschap. Er is nu al 100 miljoen euro aan huisvesting voor aandachtsgroepen gealloceerd. Dat zijn huizen die nu gebouwd worden. Daar zult u met collega De Jonge over gaan praten. Arbeidsmigranten hebben toegang gekregen tot DigiD. Veel gemeenten breiden hun beleid en dienstverlening uit voor de groep van arbeidsmigranten. Als het goed is, merkt de arbeidsmigrant daar al daadwerkelijk iets van.

We zetten die stappen niet alleen; dat kunnen we ook niet. Een paar weken geleden op het congres «Twee jaar na Roemer en dan ...?» heb ik dat ook zelf gezien. Ik refereerde er de vorige keer al heel even aan. Daar waren provincies, gemeentes, sociale partners, uitzenders, huisvesters, allerlei partijen die werken aan die aanbevelingen van Roemer, aanwezig om te zorgen dat we daar stappen in zetten. Dat betekent dat we samen bouwen aan die verbetering, maar ik voel met velen van u het ongeduld. Dat was een paar weken geleden ook voelbaar in die zaal. We willen en we moeten door. Het is wel zo dat we, als we het ene onderwerp goed oplossen, het andere onderwerp ook goed moeten oplossen. Heel veel zaken hier hangen samen. En er zijn een aantal trajecten die gewoon wetgeving en zelfs hele stelselherzieningen vragen.

Allereerst het verplichte certificeringsstelsel in de uitzendsector. Dat is eigenlijk de grote herziening. Die uitzendsector speelt een centrale rol bij het werk van arbeidsmigranten. Vaak gaat die bemiddeling van arbeidsmigranten heel goed, maar het is natuurlijk van groot belang dat de misstanden die zich wél voordoen, worden aangepakt en opgelost. Daarom zijn we ook zo hard bezig met de voorbereiding van een stelsel van verplichte certificering voor de uitzendsector.

Laat ik u even bijpraten over de stand van zaken en de snelheid. Vanaf het moment dat duidelijk was dat het rapport-Roemer steun van uw Kamer kreeg, is er gewerkt aan de uitvoering en aan de voorbereiding van het certificeringsstelsel. Dat is al een klein jaar in volle gang. De commissie-Roemer heeft een publiek-privaat stelsel aanbevolen. Dat betekent dat we nauw moeten samenwerken met vakbonden, met werkgevers, met de uitzendsector. De private sector krijgt namelijk een belangrijke rol bij het uitgeven van certificaten. Daar zijn al die partijen hard bij nodig.

Wat ook belangrijk is, is dat we een stelsel in elkaar zetten dat draagvlak heeft en dat in de praktijk werkt. Met verschillende partijen wordt gewerkt aan het draagvlak. Het moet in de praktijk werken. Het streven is erop gericht om u nog deze zomer een brief te sturen met de hoofdlijnen van de uitwerking van dat stelsel. Dat loopt ongeveer parallel aan het begin van de internetconsultatie van het wetsvoorstel. Dat betekent dat we nog heel op tijd met elkaar van gedachten kunnen wisselen. Als de internetconsultatie afgerond is, dien ik het voorstel zo snel mogelijk bij u in. Dat is het snelste tijdpad dat we kunnen volgen. Dat is het wetgevingstraject.

Daarnaast moeten we het stelsel zelf opbouwen. Dan moeten wij een nieuwe certificeringsorganisatie opzetten die het nieuwe stelsel gaat beheren. We moeten inspecteurs opleiden en aanstellen om al die uitzendbureaus te certificeren. Voor de duidelijkheid: er zijn nu 5.000 bureaus die vrijwillig gecertificeerd zijn. Straks hebben we meer dan 15.000 bureaus die verplicht gecertificeerd zullen worden. Dat is dus een grote opschaling, met name omdat de bureaus die nu al gecertificeerd zijn, waarschijnlijk de bureaus zijn die het beter op orde hebben. Daarmee wordt het stelsel niet alleen groter, maar ook complexer. Roemer heeft allerlei toevoegingen aan het stelsel aanbevolen die ook capaciteit kosten, bijvoorbeeld het controleren op huisvesting en op de juiste beloning van werknemers.

Daarnaast moet het juridisch kloppen. Als je bij een uitzendbureau een certificaat zou innemen en zou zeggen dat het bureau niet meer onder dat certificaat actief mag zijn, dan moet dat natuurlijk ook standhouden bij de rechter. We moeten er ook van uitgaan dat een aantal van de bureaus die het misschien niet te nauw nemen met de woon- en werkomstandigheden van hun personeel, een gang naar de rechter ook niet schuwen. Het moet dus echt stevig in elkaar zitten. Met dit alles is een verplicht stelsel natuurlijk echt wel ingewikkelder dan dat huidige vrijwillige certificaat.

Het volgende waarin we kunnen versnellen ...

De voorzitter:

Voordat we doorgaan naar het volgende, heeft mevrouw Maatoug een vraag.

Mevrouw Maatoug (GroenLinks):

Misschien ben ik te vroeg, hoor. Dan hoor ik dat wel. Dank voor deze uitgebreide toelichting en ook voor de inleiding. Daarover hebben we natuurlijk uitgebreid gesproken in de eerste termijn van dit debat. Dat ging ook over wat we nu zien: een groot gedeelte van de sector is niet aangesloten en er zijn grote misstanden. Het is dus heel duidelijk dat die zelfregulering onvoldoende is; anders had de wetgever niet hoeven ingrijpen. Versta ik goed dat de Minister iets zegt waar ook veel collega's het mee eens waren in het vorige debat, de eerste termijn van dit debat, namelijk dat ook een bestuursverbod onderdeel is van het certificeringsstelsel en dat het niet zo kan zijn dat je op dag één allemaal verschrikkelijke dingen doet en op dag twee weer opnieuw begint, onder een nieuwe naam?

Minister Van Gennip:

Mevrouw Maatoug was vrij snel, want het antwoord op die vraag ligt hier ergens onder. Maar ik kan hem even beantwoorden, en dan gaan we daarna weer verder spreken over de snelheid van het wetsvoorstel. Daarbij wil ik namelijk even heel goed schetsen welke parallelle stappen wij allemaal willen nemen, want we willen u meenemen, we moeten de sector en de vakbonden meenemen, en tegelijkertijd willen we snelheid behouden. Dus dan kom ik daarop terug en ga ik tussendoor even in op het bestuursrechtelijke bestuursverbod.

Het probleem dat mevrouw Maatoug schetst is heel duidelijk; dat is het terugkerende probleem dat malafide ondernemers opnieuw een onderneming, een rechtspersoon, kunnen starten. Dan krijg je een soort kat-en-muisspel, want het reguliere overheidstoezicht, fiscaliteit, richt zich op ondernemingen en rechtspersonen. Tegelijkertijd kan deze zelfde persoon weer verdergaan na een plof-bv. Daarom heeft Roemer dat bestuursrechtelijke bestuursverbod, bbv, aanbevolen. Dat zegt dan dus: gedurende een bepaalde periode mag een bestuurder geen bestuurder van een onderneming meer zijn. We zijn nu aan het uitzoeken wat er juridisch allemaal wel en niet kan en wat er stand kan houden bij de rechter. Welk instrument daarvoor het meest geschikt is, moeten we bezien in de context van dat certificeringsstelsel. Dat komt terug in de brief die ik u in de zomer ga sturen. We moeten namelijk zorgen dat we die foute uitleners, en dus ook die foute bestuurders, uit de markt kunnen weren. We zijn nu allemaal aan het uitpluizen op welke manier dat het beste kan en ook op welke manier dat handhaafbaar is. Dus met die blik komen we daar in de Kamerbrief op terug, maar de boodschap van u en van de heer Roemer is zeer duidelijk gehoord en dat is ook onze eigen boodschap.

De voorzitter:

Volgens mij is dat een helder antwoord, maar mevrouw Maatoug heeft toch een vervolg.

Mevrouw Maatoug (GroenLinks):

Heel kort, hoor, voorzitter. Dit is een helder antwoord. Ik snap ook heel erg hoe dat gaat met wetgeving. We krijgen de brieven, er gaat iets ter consultatie en alles hangt met alles samen; dat is ook zo – in het leven, zou ik bijna zeggen. Mijn vraag, en ook oproep eigenlijk, zou de volgende zijn, ook in dit geval. Als het eerste wat we doen rond het certificeringsstelsel geen tanden heeft en alleen maar een formalisering is van het vrijwillige stelsel dat we nu hebben, dan heb je ook niet het norm- en schrikeffect dat je wilt hebben. De eerste juridische inwerking van het certificeringsstelsel en de aard daarvan, en dus ook de vraag of deze elementen erin zitten of niet, is dus heel essentieel voor het effect, en het gedragseffect, dat het heeft in deze markt. Dat hebben we in de inbreng meegegeven. Ik zou tegen de Minister willen zeggen: zijn er elementen die loslopen die je echt al mee kunt nemen in dat eerste wetsvoorstel, zodat het niet allemaal dingen zijn die daarna nog moeten komen? En welke dingen zouden dat dan kunnen zijn? Dat zou mijn vraag zijn.

Minister Van Gennip:

Mevrouw Maatoug geeft eigenlijk antwoord op een van de conceptvragen: waarom wordt het uiteindelijk januari 2025? Dat is om te zorgen dat we niet alleen alles zo snel mogelijk en zorgvuldig doen en de samenhang bewaken, maar we het ook tanden geven. Het is precies zoals u het nu schetst; we moeten dus zorgen dat alles bij elkaar komt en dat je dus ook echt kunt doorzetten. Daar hoort dus bij: hoe pak je de malafide bestuurders aan en hoe controleer je dan op verloning? Daar hoort ook bij: wat kun je met die huisvesting doen? Dus we moeten zorgen dat dat allemaal in die brede context klopt in de vertaling van de wet. We gaan dus zorgen dat de internetconsultatie en uw brief tegelijkertijd komen – ik weet niet of dat helemaal in dezelfde week is, maar dat is in deze zomer – zodat we daar ook echt verder over kunnen praten. Ik kan het ook in internetconsultatie geven en daarna met u gaan praten, maar dat lijkt me niet handig, ook niet qua timing.

Dan ga ik even verder met de timing.

De voorzitter:

Ik zie dat er een vervolgvraag is van de heer Léon de Jong.

Minister Van Gennip:

We zijn pas bij deze zomer.

De voorzitter:

De heer Léon de Jong.

De heer Léon de Jong (PVV):

Ik zit er een beetje mee dat de uitbuiting dan gewoon doorgaat. In 2023 ... Wat zei u? 2025. Dat is over drie jaar. Dat is een hele lange tijd, dus mijn vraag aan de Minister is: wat gaat u nu concreet in die tussentijd doen om ervoor te zorgen dat die uitbuiting gewoon stopt? Het signaal moet zijn: ben jij een bedrijf dat mensen uitbuit, mensen in erbarmelijke omstandigheden laat wonen en onmenselijk is, dan hoor je gewoon nooit meer, maar dan ook echt nooit meer, in die branche werkzaam te zijn. Is dat het signaal dat de Minister geeft? En, zo ja, snapt zij dan ook dat het de wens van de Kamer is om dat wel iets sneller te doen dan per 2025?

Minister Van Gennip:

Dat zijn een aantal vragen en opmerkingen waar ik het zeer mee eens ben. Eén. Ik weet niet of we die uitbuiting helemaal kunnen stoppen, maar die moet echt aanzienlijk veel minder worden. Dadelijk zal ik u dus ook laten zien wat we al doen voordat dat nieuwe stelsel in werking gaat treden. Laat ik even verdergaan om te schetsen wat we in aanloop naar 1 januari 2025 doen, want dan kunt u ook zien wat we al doen om die stelselwijziging voor te bereiden en voor elkaar te krijgen. Dan geef ik daarna aan wat we dan, parallel daaraan, doen met die huidige situatie.

De voorzitter:

Ik stel voor dat de Minister dan even dit blokje afmaakt. Dan kunnen we aan het einde kijken of er vragen zijn blijven liggen. Ik geef het woord aan de Minister.

Minister Van Gennip:

We hebben de wetgeving. Dat traject gaat beginnen. We willen niet met het opbouwen van het stelsel wachten totdat u de wetgeving heeft aangenomen. Normaal doe je dat na elkaar; dat willen we alvast zo veel mogelijk tegelijk, parallel, doen om juist dat tempo te houden. Het streven is dus dat als de Eerste Kamer de wet heeft aangenomen, dat stelsel in de startblokken staat om die certificatie te verlenen, en dat we dus niet nog een keer alles moeten gaan opzetten nadat de wet is aangenomen. Dat willen we echt parallel voorbereiden. Dan moeten die certificaten uitgedeeld worden. Dat kunnen we dus ook voorbereiden op het moment dat de wet nog in behandeling is, ervan uitgaande, zeker als die in de Eerste Kamer ligt, dat dat dan de wet gaat worden en dat die aangenomen wordt. Dat is natuurlijk altijd onder voorbehoud, maar daar kun je dan wel alvast op sturen. Dan gaan we die certificaten uitdelen. Dat is overigens nog een hele klus, want we moeten dus die 15.000 certificaten van uitzendbureaus gaan opzetten, en misschien wel meer dan dat. Als we die stappen allemaal zo snel mogelijk en zo veel mogelijk parallel, maar wel met de juiste zorgvuldigheid, nemen, dan is 1 januari 2025 de invoerdatum. Daarbij gaan we er al wel van uit dat we op die invoerdatum dus gelijk een heel werkend stelsel hebben en dat we van tevoren die certificaten hebben kunnen uitdelen, mits dat dan natuurlijk ook in de Eerste en Tweede Kamer afgerond is, en dat we dan dus ook echt alles in handen hebben om die malafide uitzendbureaus uit de markt te weren.

Voorzitter. Dan kom ik bij «in de tussentijd». Dat is dus waar de heer De Jong net naar vroeg. Wat doen we in de tussentijd? De Arbeidsinspectie heeft nu het programma Aanpak malafide uitzendbureaus. Dat gaat met volle vaart door. Voor het nieuwe stelsel komen er 90 fte's bij. Met het aannemen van die nieuwe medewerkers start de Arbeidsinspectie in 2023, zodra de werving die nog loopt vanuit het vorige regeerakkoord is afgerond. Zodra die nieuwe inspecteurs, die dus eigenlijk voor dat nieuwe stelsel zijn, zijn opgeleid, dragen ze ook bij aan de aanpak van misstanden op grond van de huidige arbeidswetten. Dat betekent dus dat we de huidige problemen ook al met die nieuwe inspecteurs, die straks voor het nieuwe stelsel zijn, kunnen gaan aanpakken.

We hebben ook echt gekeken of we delen van het stelsel al eerder kunnen invoeren, maar eigenlijk is dat inhoudelijk lastig. Dat zei mevrouw Maatoug ook al. Het hangt allemaal met elkaar samen en als je die stap zet, wil je ook met tanden kunnen gaan. Dan moet je dus ook alles op orde en goed hebben, en het moet ook standhouden bij de rechter. We hebben er ook naar gekeken dat je, als je dat doet, dus een paar onderdelen hebt die wat minder effectief zijn; we hebben het helemaal uitgedacht. Dan ga je ook vertraging op de hoofdroute oplopen. Daarom hebben we gezegd: laten we de hoofdroute naar die 1 januari vasthouden en ondertussen zorgen dat we die huidige misstanden blijven oplossen. Wat minstens zo belangrijk is, is dat werkgevers en inleners hun verantwoordelijkheid nemen, hun mensen goed behandelen en ook echt zeggen: een arbeidsmigrant is ook een mens als u en ik. Die hele mindset moet veranderen. Dat vind ik niet alleen een wettelijke, maar ook een morele verantwoordelijkheid. Ik ben ook blij met de oproep die de ABU, VNO en MKB-Nederland – dat zijn dus de uitzendbureaus en de inleners – hebben gedaan om zo snel mogelijk zelf het advies van Roemer op te pakken en niet te wachten op wetgeving. Dat zullen dan ongetwijfeld de goede bureaus zijn; dat begrijp ik ook. Maar toch gaat dat weer helpen, ook omdat ik ervan uitga dat als goede bureaus het doen, de middengroep gaat meebewegen en langzaam maar zeker de groep van wat meer malafide bureaus kleiner wordt. Dan pak je dus vanuit goed werkgeverschap een aantal van die misstanden aan.

Heel belangrijk is ook dat op het Roemercongres van een paar weken geleden, waar ik bij was, de voorzitter van VNO-NCW, Ingrid Thijssen, heel duidelijk het certificeringsstelsel omarmde. Ze zei letterlijk: u kunt op mij rekenen om de misstanden aan te pakken. Daar zal ik deze voorzitter van VNO dan ook aan houden, en daarmee ook ABU en NBBU.

Tot slot, voordat we ingaan op de wat meer individuele vragen, het volgende. Deze ingreep is de grootste ingreep in de uitzendsector sinds het afschaffen van het vergunningenstelsel in 1998 en de invoering van de Flexwet. Dat betekent dat we echt aan de vooravond van iets groots staan, wat we goed moeten voorbereiden, maar waarbij we ook snelheid moeten houden in die voorbereiding. Het doel is dat we dit stelsel zo zorgvuldig opzetten dat we niet ... We doen 99%, 95% goed, en dan zit er toch een gat in dat die malafide bureaus zullen vinden. Dat moet je voorkomen. We moeten voorkomen dat je iets kunt omzeilen. Daarom moeten we alle puzzelstukken tegelijk leggen, juist om te zorgen voor de mensen en om ervoor te zorgen dat er geen loopholes in zitten.

Dan ben ik door mijn inleiding heen.

De voorzitter:

Ik heb inmiddels een aantal interrupties. Ik begin bij mevrouw Piri, dan de heer El Yassini. Ik zie ook meneer De Jong en mevrouw Podt. Ik begin bij mevrouw Piri.

Minister Van Gennip:

De vragen komen nog.

De voorzitter:

De individuele vragen worden nog beantwoord.

Minister Van Gennip:

Moet ik eerst de individuele vragen doen?

De voorzitter:

Nou, laten we even een rondje vragen doen. U kunt altijd nog verwijzen naar de vragen die zijn gesteld.

Mevrouw Piri (PvdA):

Uiteraard dank aan de Minister voor haar introductie. Ik denk dat u zelf ook voelt dat het ongemak er vooral bij zit dat we de komende drie jaar in afwachting zijn van een nieuw stelsel. Ik vraag me dan het volgende af. Kijk naar de wetgeving, naar WAADI artikel 12, lid 1 en 2. Met behulp van een AMvB kun je regels stellen voor een of meer sectoren. Je kunt nu bijvoorbeeld de eis van een waarborgsom van € 100.000 instellen. Daar hoeven we niet mee te wachten tot 2025. Je kunt een geldige vog verplicht maken voor de bestuurders. Daar hoeven we niet drie jaar mee te wachten. U kunt ook bij distributiecentra en in de vleessector, net als de uitzendsector, werkgevers verantwoordelijk maken voor huisvesting. Dan is bij mij de vraag: waarom kiest de Minister niet voor deze weg?

Minister Van Gennip:

Een AMvB ... Zal ik er dadelijk even op terugkomen? Ik heb zelf een vraag over het antwoord dat ik hier heb. Dat is wat onhandig. Ik denk dat ik begrijp wat u bedoelt.

De voorzitter:

Mevrouw Piri houdt de vraag even aan. We komen er op een later moment even op terug. Mevrouw Piri zal dat goed onthouden. De heer El Yassini.

De heer El Yassini (VVD):

Dan is de timing ook wel goed, want in het verlengde van de vraag van mevrouw Piri heb ik daar ook een vraag over. We hadden het net over een bestuurdersverbod. Misschien kan deze vraag ook even aangehouden worden om later te beantwoorden, maar ik zal de vraag wel alvast stellen. Ik ben blij dat de Minister komt met dat het zorgvuldig moet. Daar ben ik een groot voorstander van, want dit is namelijk niet om het voor nu of morgen, maar om het voor de komende jaren, misschien zelfs decennia, goed te regelen. Het is fijn dat dat gebeurt. Tegelijkertijd ben ik het met mevrouw Piri eens dat we moeten gaan bekijken wat tot nu toe al kan. Het bestuurdersverbod is daar een goed voorbeeld van. Ik ben benieuwd hoe de Minister hiernaar kijkt. In de Faillisementswet artikel 106a wordt al meteen de mogelijkheid gegeven voor een civiel bestuurdersverbod. Dat betekent in feite dat de curator of het Openbaar Ministerie ook aan zet kan zijn. Ik bedoel dat je zo'n malafide bestuurder van een uitzendbureau, vooral als er sprake is van een faillissement, op een gegeven moment een bestuurdersverbod kan opleggen met de huidige wet- en regelgeving die we nu al hebben. De vraag is: kan het ook een mogelijkheid zijn om, terwijl we bezig zijn met dat andere bestuurdersverbod, dit in ieder geval in te brengen om de bestuurders van malafide bedrijven en uitzendbureaus heel hard aan te pakken en uit de loop te krijgen?

Minister Van Gennip:

Wij hebben nu een civielrechtelijk bestuurdersverbod in de pilot zitten. Maar ik maak het even breder, want wellicht komen er nog meer vragen en suggesties, van: waarom niet nu dit doen en wat kan er dan wel? Voor zover we die nu niet direct kunnen beantwoorden, stel ik voor dat we u een brief sturen met aan welke zaken die juridisch mogelijk zijn je zou kunnen denken in de komende tweeënhalf jaar en waarom we die wel en niet kunnen doen. Een aantal dingen hebben we in een pilot. Een aantal dingen doen we al. Een aantal dingen hebben we overwogen en kunnen niet. Misschien zijn er ook nog wel nieuwe ideeën die we dan graag meenemen. Dat lijkt mij het meest wijze om te doen. Dan hebben we een net overzicht van: dit is het soort maatregelen waar je aan kunt denken, dit doen we al, dit zit in een pilot, dit is geen goed idee en dit nieuwe idee gaan we uitzoeken.

De voorzitter:

Ik stel in praktische zin voor dat we de Minister een brief aan de commissie doen laten toekomen waarin een overzicht wordt opgenomen van maatregelen die mogelijk wel en niet genomen kunnen worden en waarom. Zou u ook kunnen aangeven wanneer u die brief kunt versturen, Minister?

Minister Van Gennip:

Juli.

De voorzitter:

In juli zal die brief worden verstuurd.

De heer Van Kent (SP):

Voorzitter, eigenlijk zou die brief nodig zijn voor de plenaire voortzetting, omdat we dan een afweging kunnen maken van wat we al dan niet in een motie zouden kunnen vervatten. Volgens mij is het ongeduld hier heel breed gedeeld, net als de wens dat we niet nu na vier jaar weinig doen, nog een keer drie jaar heel weinig gaan doen en de uitbuitingssituaties laten voortbestaan. Volgens mij zijn we allemaal op zoek naar mogelijkheden om op korte termijn al een aantal stappen te zetten. Ik geef de Minister ook even tijd om te overleggen met de ambtenaren.

De voorzitter:

U spreekt mij natuurlijk aan, meneer Van Kent. Ik kijk even naar de Minister: kan het mogelijk wat sneller?

Minister Van Gennip:

We worstelen even. Het zijn dezelfde mensen. We zijn die hoofdlijnenbrief en de internetconsultatie aan het voorbereiden. Dat kost gewoon veel tijd. Daar staat precies in wat we in de toekomst gaan doen. Het plan was ook om daarin op te nemen wat we nu al doen. Dan zouden we dat moeten splitsen en die ene helft eerder moeten sturen. Maar dat is wel een taak. Als we alles meenemen wordt het toch juli. Het is namelijk al juni.

De voorzitter:

Ik denk dat mevrouw Maatoug met een grandioze, geniale oplossing gaat komen.

Mevrouw Maatoug (GroenLinks):

Verwachtingen, verwachtingen. We hebben het ongemak nu een paar keer benoemd. Volgens mij willen we gewoon iets doen. Ik snap dat een brief iets anders is. We zouden ook kunnen zeggen: het wordt een lijst met de opties waar je voor kunt kiezen. Mijn collega geeft net een suggestie. Ik weet dat u mevrouw Piri heet. Ik wou Kati zeggen, en toen dacht ik: je zegt geen voornaam, dus ik moet de achternaam weten. Toen had ik kortsluiting. Maar wat ik bedoel, kan korter duren. Wat we volgens mij niet willen, is in juni een brief krijgen en dan daarna de vraag hebben: wanneer doe je dan het tweeminutendebat? Het punt is dat we willen zeggen: doe dit Kamerbreed en ga aan de slag. Volgens mij liggen er heel veel concrete dingen die je kunt doen en is de vraag: kunt u dat in één A4 op een rijtje zetten? Dan hebben we het. Of we dat een brief, een factsheet of een bijlage noemen, maakt mij niet uit.

De voorzitter:

Ik kijk naar de Minister. Is het mogelijk om dat binnen een week of twee te versturen?

Minister Van Gennip:

Dan zou ik even willen overleggen over wat wij in een week of twee, drie kunnen opleveren. Dan kom ik in de tweede termijn even terug op wat ik u dan kan toezeggen en op welke termijn. Maar ik begrijp uw wens om nog een tweeminutendebat voor het zomerreces te kunnen houden. Dat is volgens mij de praktische wens.

De voorzitter:

Uiteraard.

Minister Van Gennip:

Die is goed genoteerd. Dan kijken wij even wat er binnen die tijdspanne kan en waar u wat aan hebt om dat debat mee te kunnen voeren.

De voorzitter:

We komen er in de tweede termijn op terug. De heer Léon de Jong.

De heer Léon de Jong (PVV):

Twee dingen. Eén. Kan daarin dan in het kader van dat bestuurdersverbod ook worden opgenomen dat dat iets moet zijn dat niet bijvoorbeeld maar voor vijf jaar geldt, maar dat dat ook iets kan zijn dat bijvoorbeeld levenslang of voor een onbepaalde tijd kan gelden? Ik wil toe naar een systeem waarbij op het moment dat je uitbuiting toelaat of faciliteert of daar zelf voor verantwoordelijk bent, je nooit meer met arbeidsmigranten moet kunnen werken. Dat is waar ik naartoe wil. Dat is één. Kunt u dat opnemen in die brief? Dan twee. Voor ons is de beste manier om uitbuiting tegen te gaan, gewoon stoppen met arbeidsmigratie. Als je het niet kan regelen met de huidige instroom, dan moet je niet nog meer van buiten naar binnen gaan halen. De Minister kijkt er heel anders tegen aan, maar het is toch nodig dat we dat probleem adresseren. Kan de Minister aangeven waarom het kabinet er bijvoorbeeld niet voor kiest om een moratorium in te stellen tot er een goede manier is gevonden om het allemaal te regelen? Kijk, wij zijn tegen. Wij vinden dat het huidige bestand van mensen die kunnen werken – dat zijn meer dan 1,2 miljoen mensen – moet worden ingezet en dat we moeten stoppen met arbeidsmigratie. Maar waarom zet de Minister geen enkele stap richting bijvoorbeeld een tijdelijke stop of een moratorium? Dat kan zij in ieder geval doen totdat de problemen die er nu al zijn in Nederland opgelost zijn.

De voorzitter:

De vraag is helder. De Minister.

Minister Van Gennip:

De eerste vraag ging over het bestuurdersverbod. Het bestuurdersverbod zoals Roemer dat bedoeld heeft en wat hij gesuggereerd heeft, gaat mee in de brief in de zomer. Daarin moeten we namelijk echt wat beter kijken wat nou het doel was dat we wilden bereiken en op welke manier we daar invulling aan kunnen geven. Het bestuurdersverbod zoals de heer El Yassini dat noemde – er kan al iets in de Faillissementswet – nemen we mee in het overzicht dat vóór de zomer komt. Dan het tweede deel van de vraag. Het vrije verkeer in de Europese Unie is een groot goed. Als we dat zouden willen stoppen, op welke manier dan ook, dan wordt dat gewoon een verdragswijziging. Dat is gewoon echt een hele andere manier van denken en van omgaan met de Europese Unie. Het klopt dus wat de heer De Jong zegt: daar ben ik absoluut geen voorstander van. We hebben de vorige keer heel veel gewisseld over mijn zorgen en uw zorgen over arbeidsmigratie en over de omstandigheden van arbeidsmigranten. Ook hebben we gewisseld over de manier waarop je arbeidskrapte op dit moment kunt gebruiken voor juist die 1,2 miljoen of 1,1 miljoen mensen – afhankelijk van hoe je rekent – die aan de kant staan, en wat je daarmee wilt. Volgens mij hebben we daar dus duidelijke meningen over gewisseld.

De voorzitter:

Een korte aanvulling van de heer Léon de Jong.

De heer Léon de Jong (PVV):

Ja, op het eerste punt. Ik weet hoe die Faillissementswet eruitziet. Ik weet dat Opstelten op een gegeven moment een brief naar de Kamer heeft gestuurd met die vijf jaren. Dat klonk allemaal heel stoer, maar dat is maar vijf jaar. Dus op het moment dat jij jarenlang de boel hebt belazerd of keihard arbeidsmigranten hebt uitgebuit, heb je maar een tijd van vijf jaar waarin je dat niet meer mag doen. Na die vijf jaar kan je dan weer vrolijk verdergaan met je oude praktijken. Kan de Minister dus in die brief meenemen dat het langer moet zijn dan die vijf jaar? Wat mij betreft wordt het levenslang, dus voor onbepaalde tijd, maar het moet een langere termijn zijn. Dat is één. En twee. De Minister zegt: nee, we stoppen de arbeidsmigratie niet, want er is vrij verkeer van personen. Ik wil dan toch gezegd hebben dat het heilige geloof in het vrije verkeer van personen nu een vrij verkeer van uitbuiting is. Het kan toch niet zo zijn dat de Minister dat toelaat? Waarom laat de Minister een systeem toe van vrij verkeer van uitbuiting, waarvan arbeidsmigranten én Nederlanders de dupe zijn? Nederlanders kunnen namelijk in sommige sectoren verdrongen zijn, of lagere lonen krijgen door de komst van arbeidsmigranten, of geen huis vinden vanwege de komst van arbeidsmigranten. Die worden dus benadeeld. En de arbeidsmigranten worden uitgebuit en dus ook benadeeld. Waarom houdt de Minister het systeem van vrij verkeer van uitbuiting in stand? Waarom doet de Minister dat?

De voorzitter:

Ik zou de commissieleden willen vragen om hun vragen wat beknopter te stellen, zodat we ook ruimte houden voor het debat.

Minister Van Gennip:

Met betrekking tot het bestuurdersverbod zeg ik het volgende. In de brief in de zomer, die over het toekomstige stelsel gaat, zullen we ingaan op die aanbeveling van Roemer en uitleggen op welke manier en met welk doel we die vorm willen geven. Daarin nemen we uiteraard uw vragen mee. Of wij het ermee eens zijn, moeten we echt even uitzoeken, maar die vragen gaan mee. En ja, ik kan mezelf herhalen: ik geloof in vrij verkeer van personen en ik geloof in de Europese Unie op die manier. Waar ik wel voor sta, en waarvoor we hier vandaag zitten, is dat we die misstanden met arbeidsmigranten, die er veel te vaak en op veel te grote schaal zijn, aanpakken. Daarom praten we hier over dat nieuwe stelsel en daarom praten we hier over wat we er vandaag al wel en misschien nog niet aan kunnen doen.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Fijn dat die punten er komen. Bij mij, en misschien ook breder in deze zaal, leeft toch het gevoel dat dit misschien te laat komt. We hebben natuurlijk het rondetafelgesprek gehad, en gehoord dat er werkgevers zijn die nu al mensen willen aantrekken. Zij willen manieren vinden om dat te doen, omdat er anders misschien oogsten verloren gaan. Zo is dat geschetst. Ik vraag me dan wel het volgende af. Als deze maatregelen allemaal niet voor de zomer ingevoerd gaan worden, want zo begrijp ik het, kunt u dan schetsen wat voor zomer we tegemoetgaan? Werkgevers gaan dan niet aantrekken, met consequenties als gevolg, of ze gaan willens en wetens aantrekken terwijl we heel veel dingen nog niet geregeld hebben. Wordt het dan niet een rampzomer, voor werkgevers dan wel voor arbeidsmigranten? Kunt u even uw beeld schetsen van de komende maanden?

Minister Van Gennip:

We zitten hier juist met elkaar omdat we ons allemaal zorgen maken over die misstanden. De woorden van de heer Ceder klinken bijna alsof ik denk: nou, laat maar loslopen. Dat is echt niet het geval. Dat werp ik ook echt verre van mij. Ik heb in de inleiding al geschetst wat er allemaal al is veranderd sinds het rapport van Roemer anderhalf jaar geleden is uitgekomen, mede dankzij mijn voorganger en de mensen rechts van mij. Dat zijn al een aantal grote stappen. Het gaat ons tijd kosten om de stelselwijziging voor elkaar te krijgen, maar we hebben al DigiD, registratie bij de gemeentes, extra inspecteurs en het programma bij de Arbeidsinspectie. Zo zijn er echt al een heleboel stappen genomen om het te verbeteren; ik heb ze net allemaal opgenoemd. Is het dan goed genoeg? Nee. Moet er meer? Ja. Maar er wordt echt heel hard aan gewerkt. Het staat ook echt op het netvlies van iedereen.

Ik had toevallig vanochtend de heer Vonhof aan de telefoon. Hij heeft mij weer bezworen dat hij zijn leden, dus de werkgevers die inlenen, er nogmaals op zal aanspreken. Want we kunnen de malafide uitzendbureaus proberen te weren, maar het zijn ook de leden van in dit geval VNO en MKB-Nederland die die mensen inlenen. Als je elkaar erop aanspreekt dat je geen malafide, maar een goed uitzendbureau moet gebruiken, dan helpt dat ook al. Dus de sfeer is wel echt aan het omslaan: men is zich ervan bewust dat men een goede werkgever hoort te zijn. Is het al breed genoeg? Nee. Maar is het aan het veranderen? Ja.

De voorzitter:

De heer Ceder, een korte vervolgvraag.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Het was absoluut niet mijn bedoeling om te suggereren dat de Minister achterover aan het leunen was. Ze is keihard bezig. Ik constateer wel dat heel veel maatregelen helaas, om welke reden dan ook, niet voor deze zomer geïmplementeerd zullen worden. Maar er is wel heel veel gedaan. Mijn specifieke vraag aan de Minister was: wat verwacht ze dat er de komende maanden gaat gebeuren? Oké, er zijn een aantal stappen gezet, maar is de verwachting dat arbeidsmigratiemisstanden zullen toenemen of afnemen? Na het zomerreces zullen wij ongetwijfeld weer een commissiedebat met elkaar hebben, dus ik ben heel benieuwd naar de verwachtingen naar aanleiding van de maatregelen die nu al genomen zijn. Ik wil het graag weten, zodat we na het zomerreces, als we weer bij elkaar komen, niet zeggen: o, dat hadden we niet geweten, dat hadden we niet kunnen zien aankomen. Dus ik wil het graag weten, want we gaan gewoon een spannende tijd tegemoet.

De voorzitter:

Minister, voordat u overgaat op uw antwoord. We hebben twee uur staan voor dit commissiedebat. Dit is al een voortzetting van het commissiedebat. Ik vraag de commissieleden echt om hun vragen kort en beknopt te houden, want anders moeten we een voortzetting op de voortzetting van het commissiedebat doen. Dat is volgens mij echt niet de bedoeling. De Minister.

Minister Van Gennip:

De maatregelen die we nog niet hebben kunnen nemen, zijn de maatregelen die met wetgeving te maken hebben. Dat kost gewoon tijd. Alle andere maatregelen zijn volgens mij genomen of komen deze zomer. De uitbreiding van de registratie gebeurt bijvoorbeeld deze zomer. Dat ten eerste. Ten tweede. Ik heb de hoop en de verwachting dat in deze krappe arbeidsmarkt werkgevers zich van een betere kant willen laten zien. Het voordeel van een krappe arbeidsmarkt is dat mensen zich toch netter zullen moeten gaan gedragen. Ten derde. De Arbeidsinspectie is hier op dit moment natuurlijk heel alert op. Ze heeft dit ook zelf in de reflectie van de inspecteur-generaal groot op de agenda gezet. Ik mag de Arbeidsinspectie niet sturen, maar ik kan mij zomaar voorstellen dat de Arbeidsinspectie dit hoog op de agenda zal hebben de komende zomer, ook omdat ze het zelf geagendeerd heeft en dus extra alert zal zijn. Ik denk dat alleen al het feit dat ik dit zeg een uitstraling zal hebben naar de sector toe waar er wellicht misstanden zijn. Ten slotte. Mocht u met de Arbeidsinspectie meewillen op werkbezoek om deze situatie met eigen ogen te zien, dan is dat misschien wel een mooie uitnodiging.

Dan gaan we naar een aantal individuele vragen.

De voorzitter:

Sorry, Minister. Mevrouw Podt heeft ook nog een hele korte vraag. Zij zal laten zien hoe je kort, beknopt een goede vraag kan stellen.

Mevrouw Podt (D66):

De Minister had het natuurlijk terecht over de rol van inleners. Ik ben even benieuwd naar de rol van de overheid, want ook de overheid treedt af en toe op als inlener van allerlei mensen. Hoe gaan we daarmee om? Hoe zorgen wij ervoor dat we het op al die lagen van de overheid, dus niet alleen bij het Rijk, maar ook lokaal, helemaal netjes doen?

Minister Van Gennip:

Dit was een van de individuele vragen, voorzitter. Het blijkt niet zo makkelijk te zijn om partijen vanwege overtredingen in arbeidswetgeving en sociale wetgeving helemaal uit te sluiten van overheidsopdrachten. Dat is juridisch lastig. Je kunt een partij uitsluiten op basis van de Aanbestedingswet 2012 op het moment dat bewezen wordt dat deze partij niet aan haar verplichtingen op het gebied van sociaal recht en arbeidsrecht voldoet of heeft voldaan. Maar de wet stelt ook als eis dat die uitsluiting proportioneel moet zijn en dat de partij de mogelijkheid krijgt om verbetering te laten zien. Het is dus lastig om dit te gebruiken als hard instrument om uit te sluiten en structureel toe te passen, want het is echt van geval tot geval te bezien.

Bij Sociale Zaken zelf loopt op dit moment een pilot waarbij wij gesprekken aangaan met bedrijven aan wie we overheidsopdrachten geven. Als blijkt dat zij op de een of andere manier arbeidswetten hebben overtreden – dat kunnen ook uitzendbureaus zijn – dan gaan we het gesprek aan en bekijken we of de situatie verbeterd is. Vervolgens maken wij de keuze of we doorgaan met deze toeleverancier of niet. Dat is een pilot die op dit moment binnen Sociale Zaken loopt. Die loopt tot en met 2023 en daarna hoort u daarvan, dus eind 2023. Ik kan me voorstellen dat u niet op een evaluatie met die einddatum wilt wachten. Misschien kunnen we even kijken of wij u vanwege de misstanden halverwege alvast wat eerste inzichten kunnen geven.

Mevrouw Podt (D66):

Ik moest daarbij denken aan het volgende. Het uitsluiten van partijen speelde ook rond de inburgeringswet, bijvoorbeeld toen bepaalde gemeenten voorop wilden lopen in het uitsluiten van malafide taalbureaus. Ik kan me voorstellen dat er juist in die vroege evaluatie handvatten kunnen zitten die de lokale overheid goed kan gebruiken. Ik zou de Minister willen oproepen om daar misschien ook werk van te maken.

Minister Van Gennip:

Het is een goed idee om dat mee te nemen. Overigens zijn die malafide taalbureaus alweer minder een probleem vanwege de nieuwe inburgeringswet. Maar de lessen die we daarmee geleerd hebben, zijn nog steeds relevant.

De voorzitter:

Dat was precies de oproep van mevrouw Podt. We gaan over naar de individuele vragen.

Minister Van Gennip:

Ja. De heer Ceder vroeg of we ten aanzien van het starten van een uitzendbureau vakbekwaamheidseisen en vestigingseisen meenemen. We werken op dit moment het stelsel uit. Dat gaan we in de zomer aan u sturen. Op dit moment gelden er geen vakbekwaamheidseisen voor het oprichten van een bedrijf, of dat nou een uitzendbureau of een ander bedrijf is, of om personeel in dienst te nemen. Het is vooral van belang dat uitleners zich aan de regels houden om de arbeidskrachten juist te behandelen. Daar hebben wij het vandaag over. Algemene regels over vakbekwaamheid zijn daar geen garantie voor. Je kunt natuurlijk een slagersdiploma hebben, maar je werknemers toch nog steeds vreselijk behandelen of andersom, dus zonder diploma je werknemers heel goed behandelen. Wat betreft de vestigingseisen: vrijheid van vestiging is een belangrijke basis voor de Europese Unie. Als Europese bedrijven zich aan de Nederlandse regels houden, dan is er geen grond om bedrijven van de Nederlandse markt te weren. Maar dan moeten ze zich wel aan de regels houden.

Mevrouw Maatoug vroeg naar certificering en wel met publiek toezicht. Ik vertel misschien even hoe het stelsel eruitziet. Een stelsel van verplichte private certificering kan niet zonder publiek en privaat toezicht. Die heb je allebei nodig. Bij privaat en publiek toezicht geldt een duidelijke afbakening, zodat ze elkaar versterken. Daarom heb je onderlinge samenwerking en informatiedeling nodig. Die informatiedeling is overigens ook nog wel een punt. In de brief in de zomer zult u zien tegen welke obstakels wij op dat vlak wel of niet aanlopen. Dat heb ik al vaker met uw Kamer besproken bij andere onderwerpen. Ik kom even terug op het toezicht. Private inspectie-instellingen zullen toetsen of uitleners aan de certificaatsnormen voldoen. Het publieke toezicht, uitgevoerd door de Arbeidsinspectie, zorgt ervoor dat uitleners met een geldig certificaat werken en dat inleners alleen met gecertificeerde uitleners werken. Zo werkt die samenwerking. Als daarvan geen sprake is, dan kan de Arbeidsinspectie bestuursrechtelijke sancties opleggen. Publieke handhaving heb je dus nodig, omdat een stelsel van verplichte certificering niet alle misstanden kan aanpakken, want dat is het certificaat. Vervolgens gaat de Arbeidsinspectie kijken of het in de praktijk goed loopt. Er wordt, naar aanleiding van het regeerakkoord uit 2017, tot en met 2023 al extra structureel geïnvesteerd in de inspectiecapaciteit. Die capaciteit komt ook ten goede aan het toezicht op de naleving van de bestaande Arbeidswet door de uitzendsector; dat zei ik net ook al. Maar voor het invoeren van een verplicht certificeringsstelsel is een uitbreiding van de inspectiecapaciteit nodig. Daar komt dus ook geld voor.

De voorzitter:

Mevrouw Maatoug heeft een hele korte vraag.

Mevrouw Maatoug (GroenLinks):

Ik ga het voorbeeld van mijn collega volgen. Dank voor dit uitgebreide antwoord. Wat is nou precies het mandaat van de toezichthouder? Hoe dat is als je het certificaat al hebt, is net heel goed uitgelegd. Maar als dat certificeringsstelsel op het private stukje faalt en het niet goed doet, valt dat dan ook onder het publiekrechtelijke mandaat, zoals bij de motie-Van Weyenberg/Smeulders die we eerder Kamerbreed hebben aangenomen? Want dit stukje valt er nu buiten, lijkt het.

Minister Van Gennip:

Ik begrijp uw vraag. Wat ik zojuist heb uitgelegd, is hoe het publieke toezicht toezicht houdt en hoe het private toezicht toezicht houdt. U vraagt: wie houdt er toezicht op de private toezichthouder? De certificerende instelling, de CI, houdt daar weer toezicht op, maar dat wordt ook allemaal uitgewerkt in de brief die in de zomer komt.

De voorzitter:

De Minister hervat de beantwoording.

Minister Van Gennip:

De heer Stoffer vroeg wat wij ervan vinden dat arbeidsmigranten zonder dat ze het weten als zzp'er worden ingezet en daardoor ook geen rechten hebben die wel gelden voor uitzendkrachten, zoals huisvesting. Uiteraard is het ongewenst dat dit soort constructies bestaan. Bij de uitwerking van het certificeringsstelsel wordt gekeken naar maatregelen om te voorkomen dat die slechte werkgevers claimen dat er sprake is van de inzet van zzp'ers, terwijl er eigenlijk sprake is van de inzet van uitzendkrachten. We hebben hier natuurlijk al vaker discussies over schijnzelfstandigheid gehad. Dit is dus eigenlijk een vorm van schijnzelfstandigheid, waarbij je dan niet naar een vast contract maar naar een uitzendcontract gaat. In het coalitieakkoord staat overigens natuurlijk ook onze ambitie om die schijnzelfstandigheid aan te pakken. Daar komt in de zomer ook een brief over.

De PvdA heeft in de eerste termijn gevraagd hoe wij de Uitzendrichtlijn willen aanpassen. Dat ging volgens mij over de EU-richtlijn. Wij zetten in op de nationale aanpak via de certificering. Herziening van de EU-richtlijn is nu niet aan de orde; dat staat niet in het Commissiewerkprogramma. Ik zou dat op dit moment ook niet willen inzetten, want dat betekent dat we een heel traject in Europa ingaan. Die herziening vergt instemming van Nederland, van andere lidstaten, die wellicht andere wensen hebben. Dat wordt een langjarig traject met onderhandelingen op korte termijn en op langere termijn. Dan zet ik onze energie, met name van de mensen die het allemaal moeten invoeren, liever in om die grote stelselherziening goed voor elkaar te krijgen in Nederland.

De voorzitter:

Er was een vraag, maar ik wacht even op het einde.

Minister Van Gennip:

De heer Van Kent vroeg of we een vergelijking kunnen maken met de vleessector in Duitsland. Ik ga dadelijk net zo snel praten als mevrouw Maatoug en mevrouw Kathmann, en dan kijken of u het kunt bijhouden, want ik kon u niet altijd bijhouden. Generieke maatregelen voor de bescherming van kwetsbare werknemers wil je natuurlijk altijd instellen; die zijn ook meestal te verkiezen boven sectorspecifieke maatregelen. In Duitsland is een percentage vaste dienstverbanden in een bepaalde sector, de vleessector, ingevoerd. In de brief over flexibele contracten, die u ook gaat krijgen deze zomer, ga ik ook in op de plannen om die flexibele contracten te verbeteren.

Dan even terug naar de misstanden. Als zich misstanden blijven voordoen in een bepaalde sector, dan kun je natuurlijk maatregelen nemen die zich specifiek op die sector richten. Het vorige kabinet heeft al een aantal bestuurlijke overleggen gevoerd met de vleessector, ook met vertegenwoordigers van de pluimveesector en de roodvleessector, met vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers. Er is onder andere gesproken over de verhouding tussen vaste en flexibele werknemers. Mijn voorganger heeft u toegezegd om u per brief te informeren over de uitkomst van die overleggen. Er is ook een onderzoek toegezegd naar de arbeidsrelaties in de vleessector. Dat onderzoek wordt op dit moment afgerond. Deze brief komt in de zomer naar uw Kamer.

Mevrouw Kathmann vroeg naar de geblokkeerde rekening. In de belastingwetgeving bestaat nu al de zogenaamde g-rekening om te stimuleren dat belastingschulden betaald worden en de keten schoon blijft. Als onderdeel van het certificeringsstelsel kijken we ook naar de invoering van een waarborgsom en het gebruik van een g-rekening. Dat zijn we nog aan het uitwerken. Dat komt terug in de hoofdlijnenbrief in de zomer.

Dat was het blokje certificering.

De voorzitter:

Er is nog een vraag van mevrouw Piri.

Mevrouw Piri (PvdA):

Ik sloeg even aan op het antwoord over het traject dat we Europees kunnen doen. De Minister hoeft mij niet uit te leggen dat het jaren kan duren om Europese wetgeving te wijzigen, maar dat betekent niet dat we dat niet moeten doen. Een eerder kabinet heeft zich er heel hard voor ingezet dat Nederland koploper zou zijn bij de Detacheringsrichtlijn. Mijn verzoek is: waarom doen we dat nu niet ook bij een herziening van de Europese Uitzendrichtlijn? Waarom lopen we in Europa niet voorop als het gaat om het werken aan een Europees socialezekerheidsnummer en aan een betere samenwerking om premieshoppen tegen te gaan?

Ik rond af, voorzitter. Een deel van de problemen heeft natuurlijk te maken met de commissie-Roemer – dat kunnen we nationaal doen – maar een ander deel niet. Dat kan lang duren, maar als we er nooit aan beginnen, gaan we de Europese regels ook niet aanpassen. Is de Minister bereid om in Europa het voortouw te nemen om dit soort dingen eindelijk weer in te zetten, zodat daar aanpassingen op komen?

Minister Van Gennip:

Wat betreft het Europese traject: over een paar weken hebben we een debat over de volgende EPSCO. Nederland trekt op dit moment aan heel veel dossiers. Een daarvan is platformwerk, waar ik zelf zeer bij betrokken ben. Een ander is opwaartse sociale cohesie. Ik zeg het even uit mijn hoofd. Dat komt over een paar weken allemaal langs bij de voorbereiding van de EPSCO. Wij zijn op een aantal dossiers echt hard aan het trekken, maar wat betreft de uitzendsector wil ik de energie van mijn team in ieder geval in het komende jaar, totdat we het wetsvoorstel bij u hebben ingediend, richten op de Nederlandse situatie.

De voorzitter:

Volgens mij is het tijd voor het volgende blokje.

Minister Van Gennip:

Het volgende blokje is registratie en huisvesting. We hebben de vorige keer al gesproken over het registreren van de contactgegevens en tijdelijke verblijfsadressen van niet-ingezetenen in Nederland. Dat is een belangrijke maatregel om zicht te krijgen op het verblijf van arbeidsmigranten in Nederland en om contact met ze te kunnen houden. Per 1 januari 2022 is de BRP gewijzigd. Middels het amendement-Rajkowski zijn er grondslagen opgenomen voor het registreren van de contactgegevens en tijdelijke verblijfadressen van niet-ingezetenen. Op dit moment wordt gewerkt aan de benodigde aanpassingen in de ICT-voorzieningen om deze gegevens te kunnen registreren. De verwachting is dat de systemen deze zomer gereed zullen zijn en dat er vanaf dan gestart kan worden met het registreren van contactgegevens en tijdelijke verblijfsadressen in de BRP, in het deel over niet-ingezetenen. Dat noemen we ook wel de RNI-registratie, de Registratie Niet-Ingezetenen. Ik dacht dat ik dat de vorige keer ook had verteld.

Bij een kort verblijf kan men met zijn adres ingeschreven worden in de BRP, maar dat is niet verplicht. Bij een verblijf langer dan vier maanden is dat wel verplicht. Op dit moment laat BZK onderzoeken of het mogelijk is om een eerdere registratie te verplichten. Dat zal niet per se vanaf dag één zijn, want mensen kunnen hier ook voor een paar weken op vakantie zijn. Als je zelf naar Frankrijk gaat, wil je ook niet dat je je moet registreren voor drie weken. Maar het zou heel mooi zijn als we het iets eerder kunnen laten ingaan dan vier maanden. De uitkomsten zijn er na de zomer. Tot die tijd loopt het experiment met de vrijwillige registratie van contactgegevens, zoals een e-mailadres en een telefoonnummer, op het moment dat je je inschrijft bij een RNI-contact. Sinds de start van dat experiment in januari 2021 heeft ongeveer 70% van de ingeschreven personen vrijwillig contactgegevens opgegeven. Dat betekent dat we op dit moment van 150.000 niet-ingezetenen contactgegevens hebben. Die e-mailadressen zijn bijvoorbeeld gebruikt voor mailings over covidvaccinaties, gemeentelijke nieuwsbrieven en allerlei andere zaken die wij belangrijk vinden in Nederland.

De heer El Yassini vroeg wat wij doen met alle arbeidsmigranten die hier al werken: krijgen we die ook ingeschreven? Wat ik net vertelde, gaat over mensen die aankomen, die nieuw zijn. Voor zowel het registreren van ontbrekende gegevens als het actueel houden van geregistreerde gegevens worden diverse processen ingericht. Ten eerste wordt er een applicatie ontwikkeld waarmee arbeidsmigranten zelf gegevens, zoals contactgegevens en verblijfadressen, kunnen doorgeven. Ten tweede is er het experimentbesluit. Daarmee krijgen een aantal gemeentes in 2023 een rol in het bijhouden van het tijdelijke adres. Als ze arbeidsmigranten aantreffen, kunnen ze het actuele verblijfadres opnemen in het RNI-gedeelte van de BRP. Ten derde wordt door Sociale Zaken en BZK samen onderzocht welke rol werkgevers kunnen spelen bij de registratie en of je dan bijvoorbeeld een vergelijking kunt maken tussen de adresgegevens in de loonaangifteketen en die in de BRP. Zo zet je het op drie manieren dicht.

Ik geef u daar wel alvast weer de winstwaarschuwing bij dat gegevensuitwisseling vanwege privacy niet altijd zo makkelijk is als wij dat vanuit één bepaald doel zouden willen. Er is vaak een privacyreden om bepaalde dingen niet te willen. Maar dit zijn we nu aan het onderzoeken, want het zou een hele mooie derde mogelijkheid zijn als wij het ook via werkgevers voor elkaar kunnen krijgen. Ten slotte zijn wij aan het kijken of en, zo ja, hoe werkgevers en overheidsinstanties een signaal kunnen krijgen als de verblijfsgegevens mogelijk niet meer actueel zijn en de betrokkene zich bijvoorbeeld moet melden bij de gemeente om zich als ingezetene te laten registreren.

De heer Stoffer vroeg naar de huisvesting: in hoeverre zetten wij in op het ombouwen van leegstaande panden en hoe loopt de coördinatie per departement? In het coalitieakkoord is afgesproken dat er via transformatie wordt ingezet op 15.000 flexwoningen per jaar voor studenten, spoedzoekers, arbeidsmigranten en daklozen. De transformatie van vastgoed naar woningen ligt bij de Minister De Jonge voor VRO. Voor het behalen van die 15.000 woningen uit transformaties wordt in het Programma Woningbouw door Minister De Jonge ingezet op onder andere – ik ga zes dingen noemen, maar ik denk dat hij dat zelf ook met uw Kamer gaat bespreken:

– het voortzetten en intensiveren van bestaande instrumenten, zoals het Expertteam Woningbouw en flexpools;

– het onderzoeken van mogelijkheden voor een integrale aanpak van kantoorlocaties en winkelgebieden in samenwerking met EZK – dat is vooral voor de heer Stoffer;

– het onderzoeken van de mogelijkheid om de transformatiefaciliteit te intensiveren en uit te breiden;

– het maken van prestatieafspraken met in ieder geval medeoverheden en corporaties over het aandeel transformatiewoningen en het daarop gaan sturen;

– het continueren en intensiveren van de samenwerking met onder andere het programma Stedelijke Transformatie en kennisinstellingen;

– het verder uitwerken van het programma Woningbouw in het Nationaal Transformatieplan.

Daarover informeert de Minister voor VRO uw Kamer rond de zomer. De heer Stoffer had hier vrij gedetailleerde vragen over, maar ik denk dat we verder kunnen, voorzitter.

De voorzitter:

Ongetwijfeld volgt hij dit van een afstand.

Minister Van Gennip:

De heer Stoffer vroeg ook heel terecht hoe wij de overlast tegengaan en hoe wij dat doen met buurtbewoners. Om woonoverlast tegen te gaan is er naast buurtbemiddeling en vrijwillige afspraken van gemeenten en corporaties met de overlastgever ook de Wet aanpak woonoverlast. De burgemeester kan bij ernstige en herhaaldelijke overlast een gedragsaanwijzing opleggen aan de overlastgevende huurder of eigenaar-bewoner. Ook de verhuurder kan worden aangesproken. Dat laatste lijkt mij vooral belangrijk in het geval van arbeidsmigranten, want dan is de verhuurder vaak het uitzendbureau of de werkgever.

De Minister voor VRO brengt de toepassing en de mogelijkheden van de wet doorlopend onder de aandacht bij gemeentes, zodat deze wet nog meer wordt ingezet, VNG en JenV. In de tweede helft van het jaar wordt de wet geëvalueerd. Er is onderlinge samenwerking tussen de betrokken partijen. Ik noem het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, kwetsbare wijken. Ik neem aan dat de Minister voor VRO u ook over alle programma's voor leefbaarheid in de wijken gaat informeren. Deze overlast vindt natuurlijk juist vaak plaats in die kwetsbare wijken, waar allerlei problemen bij elkaar komen. Dat je de instrumenten hebt om dat aan te pakken, is één, maar twee is dat je dat samen moet doen. Dat lijkt me heel duidelijk. Verder moeten we ons ervan bewust zijn dat dit een van de gevolgen is van heel veel arbeidsmigranten. Overigens heb ik Volt in een van de vorige debatten toegezegd dat we gaan proberen om buurtpanels in te zetten, ook om het draagvlak niet alleen voor arbeidsmigranten, maar in dit geval ook voor Oekraïners, te behouden. Het lijkt me dat we dat mooi kunnen combineren.

De voorzitter:

Volgens mij zijn we aan gekomen bij het laatste blokje, de overige vragen.

Minister Van Gennip:

Juist.

De voorzitter:

In de tussentijd wil ik u melden dat mevrouw Maatoug mij heeft laten weten dat ze wegens andere verplichtingen het commissiedebat heeft moeten verlaten. Datzelfde zal om uiterlijk 15.00 uur ook gelden voor de heer Van Kent. Dan is dat medegedeeld en geef ik het woord weer aan de Minister voor de beantwoording van de overige vragen.

Sorry, meneer El Yassini heeft nog een interruptie.

De heer El Yassini (VVD):

Nog even een interruptie naar aanleiding van dit blokje en dan in het bijzonder de RNI, de BRP en de verblijfsadressen. Ik vroeg in de eerste termijn van de Kamer of het op vrijwillige basis gebeurt of dat het verplicht is. Ik hoor de Minister nu zeggen dat er geen verplichting is en dat het puur op basis van vrijwilligheid gebeurt als de RNI korter dan vier maanden is. Volgens mij ontstaan juist daardoor problemen en wel vanwege het simpele feit dat als een arbeidsmigrant zich inschrijft, hij een bsn-nummer nodig heeft. Dat doet hij bij de RNI en vervolgens verdwijnt hij in de min of meer grijze huizenmarkt. Maar eigenlijk verdwijnt hij gewoon in de illegale huizenmarkt, want hij komt dan terecht in malafide pandjes en schuurtjes. En soms worden ze ook weleens dakloos.

Als je je in Spanje als niet-ingezetene registreert en je een bsn-nummer nodig hebt om te werken, dan ben je vanaf dag één verplicht om je verblijfsadres te registreren. «Op vrijwillige basis» kan ook betekenen dat je een adres opgeeft dat na een controle de lokale Hennes & Mauritz blijkt te zijn. Dat willen we juist voorkomen. Waarom hebben we daar niet voor gekozen en hoe zorgen we dan dat we echt weten waar ze wonen en dat ze verplicht zijn om dat adres vanaf dag één te registreren?

Minister Van Gennip:

Een hele terechte vraag. Zoals ik zojuist zei, zijn we samen met BZK aan het kijken of we die vier maanden naar voren kunnen halen. Ik weet niet of dat dan drie maanden, twee maanden of nog korter moet zijn, zonder dat je dan gelijk aan de vakantieperiodes komt. Maar de relatie met het bsn-nummer is daarbij van belang. Ik weet niet of we dit onderzoek baseren op wat er in Spanje gebeurt, maar ik weet wel dat we in een aantal Europese landen kijken hoe ze het daar doen. Dus het zou zomaar kunnen dat Spanje daarbij zit. Dat zullen we even checken.

BZK is hier dus naar aan het kijken, juist omdat ook wij op Sociale Zaken dit probleem hebben gesignaleerd. We hebben daarover gezegd dat het in ieder geval meer naar voren moet worden gehaald. We zeggen dat, omdat veel arbeidsmigranten hier ofwel korter dan vier maanden zijn ofwel in die eerste maanden in de problemen komen.

De voorzitter:

Een korte vervolgvraag.

De heer El Yassini (VVD):

Het gaat niet alleen om die vier maanden dat ze hier verblijven, want de praktijk laat vaak zien dat ze na drie maanden en 29 of 30 dagen teruggaan naar het land van herkomst om vervolgens binnen 24 uur weer terug te zijn om aan te tonen dat ze maar vier maanden in Nederland zijn gebleven. De teller begint dan dus weer vanaf nul en daardoor werken hier mensen een jaar lang, die zo eigenlijk voortdurend binnen de vier maanden van de RNI blijven. Mijn vraag aan de Minister is specifiek: wanneer kunnen we daar een terugkoppeling op verwachten? Ik weet dat het onderzoek bij BZK om dit uit te zoeken nu al een tijdje loopt, maar ik zou graag willen weten wanneer we het kunnen ontvangen, want we moeten hier nu echt mee gaan schakelen. Dit is op dit moment het grootste probleem bij de registratie.

Minister Van Gennip:

Volgens mij wordt dit onderzoek in de zomer afgerond. We kunnen u er dan ook over informeren. Dat is dus inclusief de praktijk van 24 uur op-en-neer en de teller begint opnieuw.

De voorzitter:

We gaan door met de overige vragen.

Minister Van Gennip:

Mevrouw Palland vroeg naar de belemmeringen bij de handhaving. Wat heeft de Arbeidsinspectie nodig om goed te kunnen handhaven? Zoals de heer De Boer, de inspecteur-generaal, ook heeft gereflecteerd in zijn reflectie, ziet de Arbeidsinspectie dat de arbeidsmigranten kwetsbaar zijn en dat zij misstanden vaak niet durven te melden. Dat zijn natuurlijk vooral laaggeschoolde arbeidsmigranten met flexibele contracten die geen Nederlands spreken en die de huisvesting vaak via de werkgever geregeld hebben.

De Arbeidsinspectie houdt risicogericht toezicht op de naleving van de arbeidswetten. Daarbij zet ze een brede instrumentenmix in. Dat gaat van strafrecht bij echte arbeidsuitbuiting tot grensoverschrijdende inspecties in Noordrijn-Westfalen. Daarvan hebben we er de afgelopen twee maanden twee grote gehad. Verder gaat het om lokale samenwerking in Noord-Limburg in het Flexibel Regionaal Interventie Team. Daarin is de Arbeidsinspectie dus actief met – ik zei het al eerder – grote focus, zeker de komende maanden, zo vermoed ik. Er is een groot projectplan, zoals bij dat Flexibel Regionaal Interventie Team in Limburg. Wat je daar ziet, is dat belemmeringen in de gegevensuitwisseling grotendeels worden opgeheven. En dan kun je effectief handhaven, doordat je signalen kunt uitwisselen en doordat je gezamenlijke inspecties van de Arbeidsinspectie en de gemeentes kunt doen. Dan kun je die misstanden rond werk en huisvesting en vooral die combinatie ervan gecoördineerd aanpakken. Maar dat gebeurt dus vaak op basis van andere signalen dan van de arbeidsmigrant zelf, omdat die zich moeilijker kan of durft uit te spreken.

Een andere lastige situatie voor de handhaving is als arbeidskrachten in het ene land wonen en in het andere land werken. Dan heb je bijvoorbeeld het toezicht op inhoudingen van het loon vanwege huisvestingskosten dat veel moeilijker is. Het vraagt veel meer afstemming met buitenlandse autoriteiten. Er is een samenwerkingsovereenkomst tussen SZW en de verschillende ministeries in Noordrijn-Westfalen. Op basis daarvan is de samenwerking om misstanden rond arbeidsmigranten grensoverschrijdend aan te pakken geïntensiveerd. Vandaar ook die twee controles in Noordrijn-Westfalen de laatste maanden. Vaak werken de mensen in de vleesindustrie in Nederland en wonen zij in Noordrijn-Westfalen. Bij die gezamenlijke acties met Noordrijn-Westfalen zijn er toen 140 arbeidsmigranten geïnterviewd. Er zijn verschillende huisvestingslocaties gecontroleerd. De autoriteiten van Noordrijn-Westfalen hebben toen een aantal van die huisvestingslocaties gesloten vanwege tekortkomingen op het gebied van brandveiligheid, ongedierte enzovoort. U hebt de foto's in de kranten kunnen zien. Het waren situaties die we echt niet willen en ook niet moeten willen. De Arbeidsinspectie heeft naar aanleiding van die controles onderzoek ingesteld naar vermoedens van overtreding van verschillende arbeidswetten, waaronder het wettelijk minimumloon.

Daarnaast hebben wij de European Labour Authority, die kijkt hoe de uitwisseling van gegevens tussen Europese toezichthouders beter kan, met name bij die grensoverschrijdende situaties, omdat dat toezicht dus steeds meer internationale aspecten heeft, niet alleen fysiek, maar ook omdat sommige organisaties steeds meer internationaal actief zijn. Daarbij moeten we wel tegen elkaar zeggen: uiteindelijk is toezicht het sluitstuk. Het begint met wetgeving, maar vervolgens gaat het over het gedrag van werkgevers en omstanders. Het toezicht is het sluitstuk.

Ook dit was een vrij uitgebreid antwoord. Misschien is het goed om naast een werkbezoek de Arbeidsinspectie te verzoeken u een technische briefing te geven, mits u daar tijd voor en interesse in heeft. Dan kunnen een heleboel van dit soort zaken, misschien in combinatie met een werkbezoek, langskomen.

Mevrouw Palland (CDA):

Dank. Volgens mij hebben wij een briefing met de Arbeidsinspectie staan. Dan kunnen we deze punten meteen meenemen. Dat werkbezoek lijkt me ook zeer interessant; we kunnen daar zelf actie op ondernemen.

Nog even heel specifiek over die grensoverschrijdende inspecties. Goed om dat te horen. Nu zijn we natuurlijk met die certificering bezig. We zullen in de zomer geïnformeerd worden hoe dat er zorgvuldig juridisch dichtgetimmerd uitziet. Stel dat er intermediairs zijn die proberen de regels hier te ontlopen door in Duitsland huisvesting te regelen en de mensen hier te laten werken. Kunnen we die straks ook aanpakken met dat nieuwe certificeringssysteem? Wil de Minister daarnaar kijken en daarop eventueel in de brief terugkomen?

Minister Van Gennip:

Daar komen wij zeker in de brief op terug. Dat zal niet altijd even makkelijk zijn. Gedeeltelijk kan het wel goed, maar gedeeltelijk loop je tegen dezelfde problemen aan als vandaag. Maar ook dit zullen we zeker in de brief meenemen, omdat dit juist in de grensstreken een van de grote problemen is. Soms zijn de intermediairs in Duitsland gevestigd, terwijl de mensen hier werken. Soms is het andersom. Het loopt langs verschillende assen over die grenzen heen. We zullen dat netjes in kaart brengen.

Ik ga verder met de heer Van Kent. Kunnen we alle boetes die met uitbuiting en verhuursituaties te maken hebben, tegen het licht houden en kijken waar we die boetes kunnen verhogen? Daar moet een afschrikwekkende werking van uitgaan, zodat dit soort overtredingen veel minder vaak voorkomt. Ik ben het met de heer Van Kent eens dat boetes voldoende afschrikwekkend, doeltreffend en evenredig moeten zijn ten aanzien van het vergrijp waarvoor ze worden ingesteld. Ze zijn natuurlijk één onderdeel van het hele proces van handhaving en toezicht. Daar is overigens ook pakkans een belangrijke van en goede samenwerking tussen de diensten. Het boetebeleid is onderdeel van de verschillende wetgeving. Die verschillende wetgevingen worden altijd binnen een aantal jaar geëvalueerd. Dan wordt er ook altijd gekeken of een verhoging van boetes daadwerkelijk tot minder overtredingen zou leiden. Er wordt dan ook gekeken naar de relevante jurisprudentie, reflecties vanuit toezichthouders en handhaving.

Wat ik daaraan zou willen toevoegen, zeg ik via de voorzitter tegen de heer Van Kent, is dat het misschien aardig is om op het lijstje waar we het eerder over hadden ook even terug te komen op hoe hoog de boetes nu zijn en of wij op korte termijn boetes zouden kunnen en willen verhogen. Laten we dus aan het lijstje waar we het net over hadden en dat u graag voor uw tweeminutendebat heeft, ook even een bullet «boetes» toevoegen, en of die afschrikwekkend genoeg zijn.

De voorzitter:

De heer Van Kent heeft een vraag.

De heer Van Kent (SP):

Ook een soort hartenkreet. We zijn hier echt van links tot rechts op zoek naar mogelijkheden om snel een einde te maken aan de onmenselijke uitbuitingssituaties die we allemaal tegenkomen in de media of in de werkelijkheid. We kregen vanmorgen een foto toegestuurd van een arbeidsmigrant die in een garagebox slaapt, hier vijf minuten lopen vandaan. Ik tref bij mijn rondje wandelen twee arbeidsmigranten aan in een tentje hier in een parkje die hun baan en hun huisvesting zijn kwijtgeraakt. Dat was vorige week. Dit gebeurt nu. Wij willen ingrijpen en we zoeken naar alle mogelijke middelen om dat snel te doen. De vraag over de boetes is ook zo'n poging vanuit de SP, maar ik denk dat veel andere partijen daar ook wel wat voor voelen, om te kijken: hoe kunnen we heel snel ingrijpen om in ieder geval iets van die misstanden te gaan oplossen en voorkomen? Ik zou met klem willen vragen om bij dat lijstje ook echt serieus naar dit punt te kijken. Welke concrete mogelijkheid is er op hele korte termijn, dus niet bij de evaluatie van de boetes maar echt op hele korte termijn, zodat er een afschrikwekkende werking uitgaat van de boetes, meer dan nu het geval is?

De voorzitter:

De hartenkreet is volgens mij aangekomen.

Minister Van Gennip:

Ja, die is aangekomen. Ik zei al dat we die moeten meenemen op dat lijstje. Wat er dan vervolgens bestuursrechtelijk kan, gaan we netjes uitzoeken. Dat gaan we voor u op een rijtje zetten. Uiteindelijk bent u ook de wetgever. We moeten zien of dat dan versneld kan, maar ik begrijp heel goed wat u zegt. Vandaar mijn toezegging: we nemen het mee op het lijstje, we laten zien wat de huidige status is en we laten zien wat de mogelijkheden op korte termijn zijn. Daarnaast gaan ze sowieso mee in alle evaluaties van alle wetten, maar we kunnen nu op korte termijn kijken of dit kan helpen en, zo ja, op welke manier. Dat krijgt u mee in het lijstje voor het tweeminutendebat dat u voor het zomerreces wilt kunnen voeren. Dat kan nog een lang tweeminutendebat worden.

Mevrouw Palland zei: de overheid moet snel en hard ingrijpen, bijvoorbeeld door stillegging van de bedrijfsvoering. De motie-Maatoug/Simons roept op om bestuursrechtelijke stillegging mogelijk te maken bij een vermoeden van ernstige benadeling. Op dit moment onderzoeken we op welke wijze en binnen welke termijn die motie uitgevoerd kan worden. Ook daarover wordt u in deze zomer geïnformeerd. Het is bijna zomer, ja.

Wat wordt er gedaan aan schijnconstructies? Daar vroeg de heer Ceder naar. Allereerst leiden schijnconstructies natuurlijk tot oneerlijke concurrentie. Ze leiden ook tot verdringing van Nederlandse werknemers. Daar refereerde de heer Ceder aan. Je kunt tegen schijnconstructies optreden als er sprake is van overtredingen van de arbeidswetgeving, waarop de NLA toeziet. Dat kan zijn de Wet minimumloon, de Wet arbeid vreemdelingen, de Arbeidstijdenwet en de Wagw van de EU. Het gaat daarbij om verschillende situaties, variërend van oneigenlijk gebruik van stagiaires die eigenlijk regulier werk doen, te lange werktijden, illegale tewerkstelling, schijnarbeidsrelaties – we hadden het er net over – waarbij werknemers worden gepresenteerd als zelfstandigen, gefingeerde dienstverbanden en ongeoorloofde inhouding op het loon. Over al dit soort situaties rapporteert de NLA jaarlijks in haar jaarverslag, dat u net een paar weken geleden hebt gekregen. Bij constructies, overtredingen en misstanden die niet op het terrein van de Arbeidsinspectie liggen doet de NLA altijd melding bij de andere diensten, zoals het UWV, de Belastingdienst, de gemeenten en de rijkstoezichthouders. De signalen worden altijd doorgegeven als het niet op het terrein van de NLA ligt.

Het programma schijnconstructies onderzoekt ook onwenselijke constructies en zoekt naar manieren om deze direct aan te pakken.

Op het moment dat je in je toezichtspraktijk een aantal keer eenzelfde soort schijnconstructie tegenkomt, kun je die dan niet beter bij de wortel aanpakken en zorgen dat die constructie niet meer mogelijk is? Als die onwenselijke constructies op grond van de huidige wet- en regelgeving zijn toegestaan, dan wordt dat vanuit het programma aan de orde gesteld en dan gaan we er natuurlijk vanuit het beleid naar kijken. De Europese Arbeidsautoriteit biedt ook toegevoegde waarde bij het opsporen van grensoverschrijdende schijnconstructies. Daarbij willen we – dat heb ik u volgens mij ook de vorige keer gezegd – er echt op inzetten dat de ELA die samenwerking tussen de verschillende arbeidsinspecties in de verschillende landen intensiveert, beter van de inspecties weet wat de grote onderwerpen zijn en daarop ook samenwerkt.

De SGP vroeg naar de Wet arbeidsmarkt in balans, de WAB. Daarop is een amendement ingediend om een lage WW-premie te vragen voor seizoensarbeid. Kunnen we een vergelijking maken tussen de loonkosten van de seizoensarbeiders in Nederland, België en Duitsland en kijken wat daar de verschillen zijn en of daar iets mogelijk is? Allereerst zeg ik tegen u, en daarmee tegen de SGP: het is niet eenvoudig om in algemene zin iets te zeggen over verschillen in loonkosten voor ondernemingen. Loonkosten worden natuurlijk beïnvloed door een veelheid aan factoren, zoals wet- en regelgeving, belastingstelsels en pensioenstelsels. De afgelopen jaren is in opdracht van SZW onderzoek uitgevoerd naar de verschillen in loonkosten bij detachering. Die onderzoeken geven inzicht in de mogelijke verschillen in loonkosten. Tegelijkertijd is in die onderzoeken ook erkend dat de factoren die van invloed zijn op de loonkosten zeer divers en aan interpretatie onderhevig zijn; dat is natuurlijk altijd zo. Premiekosten zijn van invloed op de loonkosten van werknemers.

Daarbij moeten we ons realiseren dat een gedetacheerde werknemer op basis van de Europese coördinatieverordening sociale zekerheid maximaal 24 maanden sociaal verzekerd kan blijven in het zendende land. Indien de werkgeverspremies in het zendende land lager zijn dan in Nederland, dan zijn de loonkosten voor de betreffende werknemer dus lager. Tegelijkertijd kunnen daar natuurlijk kosten tegenover staan voor een verblijf in Nederland die hoger zijn: huisvesting, vervoer en compensatie hogere kosten levensonderhoud. Dus hoe groot de loonkostenverschillen zijn tussen buitenlandse gedetacheerden en reguliere werknemers is echt van de situatie afhankelijk. Het is belangrijk om ons elke keer weer te realiseren dat wie als gedetacheerde werknemer in Nederland komt werken ingevolge de Detacheringsrichtlijn recht heeft op ten minste de zogenaamde «wettelijke harde kern» van Nederlandse arbeidsvoorwaarden. Dat betekent dus dat het wml en de kern van de cao-beloning ook van toepassing zijn op mensen die hier gedetacheerd zijn.

Kunt u de toegang tot de werkvloer wettelijk regelen? Daar vroeg mevrouw Palland naar en daar vroeg ook mevrouw Maatoug naar. In Nederland is toegang tot de werkvloer niet wettelijk geregeld. Het ILO-verdrag 135 en aanbeveling 143 geven ruimte om toegang tot de werkvloer te regelen bij cao. Dat is Nederland het geval. Het is daarbij aan de werkgevers en werknemers om gezamenlijk afspraken te maken over toegang tot de werkvloer. In verschillende sectoren worden daar ook afspraken over gemaakt. Op dit moment zie ik geen reden om over te gaan tot een wettelijke plicht, maar ik wil wel graag uitzoeken hoe dit zich op dit moment verhoudt tot andere wetsbepalingen en, vooral, in hoeveel cao's het wel of niet voorkomt. Dus ik wil, voordat we volgende stappen gaan zetten, eerst even kijken hoe groot het probleem is en wat we er al wel aan kunnen doen.

De bouwplaats-ID. Daar vroeg de PvdA naar. Mevrouw Kathmann zat er toen. Het belang van eerlijk en veilig werk op de bouwplaats onderschrijven wij allemaal, denk ik. Daarom voeren we op dit moment een verkenning uit naar de mogelijkheden van een wettelijke grondslag voor die bouwplaats-ID. Die wettelijke grondslag is op basis van de AVG vereist voor de gegevensuitwisseling – daar hebben we hem weer. Ook voor een eventuele pilot voor de bouwplaats-ID hebben we vanwege de AVG dus een wettelijke grondslag nodig. Om het zicht op de werkplek te vergroten stelt FNV voor om een registratieplicht voor arbeidsmigranten in te voeren, eventueel voor specifieke sectoren. Dat zou dus met die bouwplaats-ID kunnen, want dan heb je alle werkenden op een specifieke bouwlocatie geregistreerd. Dat is overigens iets anders dan een algemene registratieplicht van arbeidsmigranten op die werkplek. Dan moeten dus alle mensen op de bouwplaats die ID hebben. Wij zijn in gesprek met FNV over de verkenning naar een bouwplaats-ID: wat is precies hun voorstel, en gaan we het doen voor iedereen op één bouwplaats of voor arbeidsmigranten? Het is niet zo makkelijk, wederom vanwege die gegevensuitwisseling, maar ik hoop u in het derde kwartaal te kunnen informeren over de uitkomst van de verkenning en het gesprek met FNV daarover.

De heer Van Haga had ook gevraagd naar het verhogen van het minimumloon. Nou, dat gaan we doen.

Volt stelde een interessante vraag: hoe gaan we om met problematische taalbarrières, om Babylonische toestanden te voorkomen? U weet allemaal hoe belangrijk taal is, of dat nou hier in de Kamer is of op de bouwplaats. Het is de manier waarop je deelneemt aan het maatschappelijk verkeer. Het zorgt voor een veilige werkomgeving als je instructies goed kan volgen. Er zijn allerlei mogelijkheden voor werkgevers om taalcursussen aan te bieden. Dat zijn de WEB-gelden. We zijn ook aan het verkennen wat we nog meer kunnen doen op dit onderwerp. Dat komt terug in de volgende jaarrapportage over arbeidsmigratie, omdat we ook weten hoe belangrijk taal is om ongelukken te voorkomen. Maar dan hebben we het over gezond en veilig werken, en dat was natuurlijk een ander debat, van een paar weken geleden.

Mevrouw Maatoug had gevraagd of we tijdelijke contracten niet moeten vervangen door structureel werk. Dat zal natuurlijk ook terugkomen in onze reactie over de manier waarop we verder willen gaan met het MLT-advies van de SER. Daarbij is het ten eerste ontzettend belangrijk dat gelijk werk leidt tot gelijke beloning, en ten tweede dat je als je structureel werk vervult, daar ook een structurele basis voor hebt. We willen bij de flexibele contracten kijken hoe we de regels kunnen verbeteren om mensen meer zekerheid te bieden. Die hoofdlijnenbrief zit ook in de pijplijn en die krijgt u voor het zomerreces, zoals u weet. Dat wordt een van de grotere brieven in de komende maand.

De voorzitter:

En daarmee zijn we aan het einde gekomen van de vragen van de zijde van de commissie. Ik stel voor dat we een tweede termijn houden met spreektijden van anderhalve minuut. En aangezien de heer Van Kent wat eerder weg moet, stel ik voor dat hij als tweede spreker mag gaan. Ik denk dat de commissieleden dat prima vinden. Dat is het geval, zie ik. Meneer El Yassini, aan u het woord.

De heer El Yassini (VVD):

Ja, dank u wel, voorzitter, en ook dank aan de Minister en haar ondersteuning voor de beantwoording van de vragen en voor het geven van een inkijk in de soms wat ingewikkelde trajecten en wetstrajecten die volgen uit met name de uitvoering en de implementatie van het advies van de commissie-Roemer, het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten. Daar ben ik heel blij mee. Er komt van de zomer veel op ons af als Kamer. We hebben ook behoorlijk wat huiswerk. Hopelijk kunnen we dus naast het genieten van onze welverdiende rust ook nog even up to speed komen, zodat we in september aan de slag kunnen.

Ik wil wel nog een keer het signaal afgeven dat ik mij ernstige zorgen maak over de Registratie Niet-Ingezetenen. De problemen ontstaan voor het grootste deel doordat arbeidsmigranten die naar Nederland komen, zich eenmalig registreren bij een van de negentien loketten en vanaf dat moment eigenlijk verdwijnen. Dan zijn ze totaal niet meer in zicht; niet bij gemeentes, niet bij de inspectie en niet bij de rijksoverheid. Ze gaan dan vaak zelf op zoek naar plekken. Die appartementen of kamers worden aangeboden door mensen die niet altijd de beste intenties hebben. En dan verdwijnen ze. Ik wil de Minister, het ministerie en het kabinet dus nogmaals op het hart drukken om werk te maken van de registratie van het verblijfsadres vanaf dag één. Dan zullen we in de zomer kijken hoe zich dat ontwikkelt.

Tot slot.

De voorzitter:

U wilde ook nog een tweeminutendebat aanvragen, hè?

De heer El Yassini (VVD):

Ja, precies. Dat is mijn tweede en laatste punt. Ik ben voornemens om samen met de heer Ceder van de ChristenUnie en de heer Eerdmans van JA21 een motie in te dienen. Daarom wil ik graag een tweeminutendebat aanvragen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dat staat genoteerd. De heer Van Kent.

De heer Van Kent (SP):

Dank, voorzitter. Ik ben blij dat de conclusie van het debat is dat de Kamer behalve D66 het geen goed idee vindt om arbeidsmigranten uit Noord-Afrikaanse landen te halen, terwijl we in een situatie zitten waarbij de Arbeidsinspectie de noodklok luidt over de arbeidsmigranten die al in Nederland zijn. Die geeft letterlijk aan dat het dweilen met de kraan open is. Dat is het tweede deel dat ik overhoud van dit debat. Het is wel een teleurstelling dat onze nationale Arbeidsinspectie dit noodsignaal afgeeft en dat er vervolgens hier in dit debat nauwelijks wordt gesproken over het reguleren en het binnen de perken houden van arbeidsmigratie binnen de Europese Unie. Daar zien we in Nederland immers al heel erg veel fout gaan. Ik zou de Minister willen oproepen dat signaal van de Arbeidsinspectie serieus te nemen en ook te kijken welke maatregelen er binnen de Europese arbeidsmarkt – de markt van het vrije verkeer – mogelijk zijn om tegemoet te komen aan het toch wel serieuze signaal dat we van de Arbeidsinspectie hebben gekregen.

Verder is het ongeduld groot. Dat heeft niet alleen maar met deze Minister te maken, maar ook met de vorige Minister en de ministers dáárvoor. Het is al in 2012 dat de commissie LURA eigenlijk al de conclusies op tafel legde die we hier vandaag nog steeds bespreken. Daarbij worden er weer brieven toegezegd. We kunnen straks de stapels opstapelen en dat is wat we volgens mij allemaal niet willen. Als we niet uitkijken, dreigen we daar wel in terecht te komen. Ik zou deze Minister dus echt willen oproepen er werk van te maken. Wees terughoudend met weer opnieuw verkenningen en onderzoeken te doen en grijp in om die situatie op te lossen.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Kent. Het woord is aan de heer Ceder.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Voorzitter, dank. Ik wil ook de Minister danken voor de beantwoording. We zien dat het leeft onder de fracties. Er is ook een motie aangekondigd die ik op dit moment wel steun. Ik wil daar wel op aanvullen dat wij niet tegen arbeidsmigratie zijn. Gezien de huidige voorwaarden moet ik helaas ook constateren dat ik me wel zorgen maak over de komende zomer ondanks de goede inzet van de Minister en de stappen die al gezet zijn. Dan gaat het om bepaalde stappen waarvan wij gehoopt hadden dat die naar voren gehaald konden worden, maar waarbij dat om meerdere redenen niet is gelukt. De Minister heeft de hoop uitgesproken dat dit ook wordt opgepakt door de werkgevers. Dat hoop ik ook. Ik had echter graag meer gezien en had gehoopt op wat kan. Arbeidsmigratie is wat ons betreft aanvullend. Dat is in sommige sectoren nu niet het geval. Dat maakt ook dat we deze afweging maken. Ik sluit me aan bij het tweeminutendebat omdat ik nog wat ideeën heb om te kijken hoe we alsnog uitbuiting binnen dit land tegen kunnen gaan.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Ceder. Het woord is aan mevrouw Palland.

Mevrouw Palland (CDA):

Voorzitter. Dank ook vanuit mijn kant richting de Minister en de ondersteuning voor de beantwoording van de vele vragen. Ik heb in mijn eerste termijn ook aangegeven dat we meer grip en regie op arbeidsmigratie moeten krijgen. Wat ons betreft moeten we daar brede welvaart als centrale doelstelling leidend in laten zijn. Ik zal er in de tweede termijn ook op terugkomen of in de voortzetting, het tweeminutendebat. Dit is natuurlijk de tweede termijn. Dat is een goed punt van de collega's. Het wordt straks een derde termijn, een derde sessie.

Ik had nog één vraag, eigenlijk een beetje annex, en dat is op basis van een signaal dat ik binnenkrijg. Terecht hebben we nu natuurlijk extra hulp voor de Oekraïners die ons land binnenkomen als vluchteling. Daar hebben we ook leefgeld voor beschikbaar gesteld. Maar in toenemende mate bereiken mij signalen dat ook arbeidsmigranten, die dus niet per se als vluchteling hiernaartoe komen, daar een beroep op doen. Dat is natuurlijk niet de bedoeling. Ik wil de Minister vragen of zij bekend is met dat signaal en of zij dat wil bezien. Ik vraag de Minister ook te bezien of er aan de richtlijnen voor de tijdelijke bescherming voor gemeentes een grondslag zou moeten worden toegevoegd om gemeentes de mogelijkheid te geven, om ze een grond te geven om dat leefgeld te kunnen weigeren in deze situaties.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Palland. Het woord is aan de heer Eerdmans.

De heer Eerdmans (JA21):

Dank je wel, voorzitter. Het tweede deel van dit debat stond eigenlijk geheel in het teken van het reguleren, het grip krijgen, de regie voeren en het misstanden tegengaan, maar dat gaat voorbij aan de oorzaak van het probleem. We hebben het daar in het eerste deel beperkt over gehad, namelijk de toestroom van mensen hiernaartoe en zelfs de oproep vanuit de Europese Commissie om dat actief te gaan promoten vanuit Afrika. Wij hebben daar in eerste termijn voor gewaarschuwd. Ik vind ook dat daar nog iets meer reflectie op mag komen en dan met name op de kosten-batenanalyse. Onderzoek heeft uitgewezen dat er maar van een heel klein aantal specifieke landen is, Latijns-Amerika heb ik genoemd, ik heb het over Azië gehad, waarvan een positief effect uitgaat voor de schatkist als je die mensen hiernaartoe haalt. Ik heb het dus niet over het kortetermijnbelang van sommige bedrijven, maar ik heb het vooral over de maatschappelijke kosten-batenanalyse. Die slaat dus in heel veel gevallen negatief uit. Marokko heb ik genoemd. Drie ton negatief. Dat moet je, denk ik, gewoon kunnen benoemen. Dat is een beetje wat de VVD in eerste termijn in bedekte termen zei. Daar wil ik graag nog een reflectie op.

Voorzitter. Over de inspectie hebben we het gehad. Die zit al met een onderbezetting. Het is al heel veel water naar de zee dragen, dus het is zinloos, omdat het niet meer te behappen is als je het hebt over die misstanden. Kortom, moeten we niet bij de basis zijn: het terugdringen van die arbeidsmigratie naar Nederland, en als je het doet, kleinschalig, uit specifieke landen, tijdelijk, met terugkeer?

Voorzitter. Als laatste de fundamentele vraag die ik in eerste termijn heb benoemd. Hebben we als land niet de verkeerde afslag genomen als wij onze muurtjes moeten laten stuccen door mensen van buiten en we niet meer in ons eigen personeel kunnen voorzien? Hebben we daar niet een verkeerde afslag genomen? Dan heb ik het nog niet eens over de vergrijzing, want we hebben al berekend dat we dan met 20 miljoen mensen moeten zijn. Dan zul je miljoenen mensen deze kant op moeten halen om dat op te vangen, dus dat kan helemaal niet met arbeidsmigratie.

Voorzitter. Dit is mijn slotoffensief. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Eerdmans. Het woord is aan de heer Léon de Jong.

De heer Léon de Jong (PVV):

Voorzitter. Arbeidsmigratie brengt veel ellende met zich mee. Nederlanders die helemaal geen huis kunnen vinden, maar ondertussen wel huizen naar arbeidsmigranten zien gaan. Hele wijken die cultureel veranderen, waar mensen zich niet meer in herkennen. Maar ook uitbuiting van arbeidsmigranten. De Arbeidsinspectie zegt: het is dweilen met de kraan open, we kunnen het niet meer aan. Ondertussen blijft deze Minister maar zeggen: we moeten het maar blijven faciliteren, nog meer arbeidsmigratie naar Nederland.

Voorzitter. Dit moet stoppen. Er moet pas op de plaats worden gemaakt. Voer die tewerkstellingsvergunningen eens in. We hebben genoeg mensen in Nederland die aan de slag kunnen. We hebben 1,2 miljoen mensen aan onbenut arbeidspotentieel. Zet die mensen in en stop met het faciliteren van nog meer Noord-Afrikanen naar Nederland. Het is een slecht idee, dus zeg nee tegen het voorstel van de Europese Commissie.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Léon de Jong. Het woord is aan mevrouw Podt.

Mevrouw Podt (D66):

Dank u wel, voorzitter. Dank allereerst aan de Minister en de ondersteuning voor de beantwoording. Het waren inderdaad een heleboel vragen. Wat mij betreft twee dingen, door veel mensen aangehaald, over dit debat. Ten eerste natuurlijk het belang van de komende tijd vol inzetten op het tegengaan van misstanden. Ik ben dus ook blij met het tweeminutendebat, want ik deel het ongeduld van veel collega's. Fijn dat er zo'n lijst komt met dingen die we wellicht al in de tussentijd kunnen doen. Daar gaan we met aandacht naar kijken. Wellicht komt daar nog iets uit voor het tweeminutendebat.

Verder moeten we wat D66 betreft het gesprek blijven voeren, ook over arbeidsmigratie van buiten de EU. Want als zaken niet goed gaan, is het juist zaak om beleid te maken. Het gaat ons er niet om om na de zomer ineens duizenden mensen hierheen te halen, maar wel om ruimte om op kleine schaal juist naar de vakkrachten te kijken die we nu zo hard nodig hebben, met goede werkgevers, in specifieke sectoren. Laten we bezien wat er nodig is om hiermee verder te gaan en dat op een goede manier te doen. Ik sluit me ook graag aan bij collega Palland die opriep om daar de bredewelvaartsbenadering in te houden. Dat lijkt me een heel goed idee. Wat ons betreft is de eerste stap de brede adviescommissie, waar al over gesproken is. Fijn dat we in de loop van de zomer daarover worden geïnformeerd. Die motie over de brede adviescommissie ligt er al een jaar, dus de vraag is wel of we ons niet laten afschepen, zeg ik even heel onaardig, met een procesbrief. Een eerste echte stap voor die commissie lijkt ons nu wel tijd. We kunnen ons niet permitteren om nog heel lang te wachten.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Podt. Als laatste van de zijde van de commissie mevrouw Piri.

Mevrouw Piri (PvdA):

Dank u wel. Vandaag wordt het steeds meer uiterst links aan deze kant van de tafel. Dank aan de Minister voor de beantwoording. Drie punten. EU-arbeidsmigratie is per definitie iets dat voortkomt uit ons lidmaatschap van de EU. Ik hoorde de Minister ook pleiten voor de vier vrijheden. Dat ondersteunt mijn partij, maar het betekent ook dat we een aantal regels natuurlijk alleen maar Europees kunnen aanpakken. Ik heb bijvoorbeeld de herziening van de Uitzendrichtlijn genoemd en het werken aan een Europees socialezekerheidsnummer. Daarover zal ik in het tweeminutendebat ook met een motie komen.

Uiteraard gaat een groot deel van het debat ook over nationaal doorpakken. We kennen de aanbevelingen van de commissie-Roemer. Mijns inziens is er de afgelopen vijf jaar niks gedaan. We hebben het rapport-Roemer nu inmiddels anderhalf jaar op de plank liggen. We horen ook – dat is ook niet nieuw – dat het jaren gaat duren voor het nieuwe stelsel er is. Daar zit het ongeduld van mij en ik denk van een heel groot deel van de Kamer. Ik heb hier een voorstel voor gedaan. Volgens mij kan het sneller, met de route van een AMvB, en volgens mij ook met een groot en breed politiek draagvlak dat er in ieder geval iets moet gebeuren voor 2025. Ik vraag dan ook aan de Minister om die route serieus te onderzoeken en de Kamer te informeren voor het tweeminutendebat.

Ten slotte, voorzitter. Een klein punt over de bouw-ID. Ook daarover is, inmiddels een halfjaar geleden, een motie aangenomen. Naar ik begrijp worden Oekraïners inmiddels wel geregistreerd op de werkplek. Dan zou toch op z'n minst voor alle arbeidsmigranten hetzelfde moeten gelden en hoeven we niet te wachten tot het derde kwartaal?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Piri. We zijn aan het einde gekomen van de tweede termijn van de zijde van de commissie. De Minister heeft aangegeven dat ze direct over kan gaan tot de beantwoording. Het woord is aan de Minister.

Minister Van Gennip:

Voorzitter. De heer El Yassini had het over huiswerk deze zomer. Dat klopt. Dat betekent overigens dat er heel veel huiswerk vóór het begin van de zomer aan deze kant van de tafel ligt, zodat u huiswerk in de zomer hebt. Maar het laat ook wel zien hoe belangrijk het is dat we met elkaar dit soort debatten hebben. Dat hebben we al een aantal keer gewisseld. We kijken naar een arbeidsmarkt waar er echt zaken aan de hand zijn, waar er dingen moeten veranderen, waar er hier en daar sprake is van achterstallig onderhoud en waar we met elkaar vinden – of in ieder geval ik vind dat – dat de overheid meer aanwezig moet zijn. Dat betekent dus ook dat er op al die onderwerpen inderdaad brieven in de maak zijn voor de zomer, in de zomer, na de zomer.

Ik kijk even naar de stoel van de heer Van Kent. Soms heb je brieven nodig om beleid te kunnen bespreken om het vervolgens uit te voeren. Als ik die brief niet aan u stuur, kunnen we het debat ook niet hebben. Ik ben het wel met de heer Van Kent eens dat het op dit moment wel heel veel brieven zijn die u straks gaat krijgen. Maar ja, aan de andere kant is dat dan voor deze maanden ook maar even zo. Dan gaan we daarna hard aan de slag om het allemaal uit te voeren en eerst met u allen het debat erover te hebben. Dus ik zie het ook een beetje als nu een grote stapel brieven en dan daarna de debatten en dan de invoeringen. Dan hebben we weer een heel ander soort gesprekken hier.

De zorgen van de heer El Yassini over de RNI zijn heel goed gehoord. Die nemen we mee, ook in die uitzoektocht die BZK aan het doen is, inclusief de 24 uur die u eerder noemde. Dat is inderdaad een van de ingangen waar de problemen beginnen. Het is niet de enige, maar het is wel een van die problemen. We zien – dat zeg ik gelijk tegen mevrouw Piri – dit bij de Oekraïners. Daar is overigens een meldplicht via het UWV, hè? Dat is een ander soort meldplicht. Dat hebben we juist ingesteld om zicht te kunnen houden op die Oekraïners, waarvan we ook hebben gezegd dat het een kwetsbare groep is. Daar werkt de meldplicht door de werkgever, voor zover we het nu kunnen zien, goed. Daardoor zien we waar de Oekraïners zijn en hoeveel het er zijn. Het zijn natuurlijk geen arbeidsmigranten, de Oekraïners. Maar hopelijk kunnen we daarmee voorkomen dat ze in dezelfde soort situaties terecht zouden komen. De motie van de verschillende partijen zien we tegemoet.

Dan ga ik naar de heer Van Kent. Hij trok een conclusie over het debat – vanuit hem, natuurlijk. Hij had het ook over het noodsignaal van de NLA. Daarbij wil ik nog een keer het volgende herhalen. De Europese Unie heeft ons heel veel gebracht en brengt ons nog steeds heel veel. Daar is vrijheid van verkeer een van de onderdelen van. Dat betekent niet dat we niks moeten veranderen aan een aantal EU-richtlijnen of aan de situatie hier ter plekke, maar het niet tornen aan de Europese vrijheden is voor mij en mijn partij belangrijk. Ik ben het overigens wel heel erg met de heer Van Kent eens over het ongeduld. «Er moet wat gebeuren, maak er werk van.» Volgens mij zijn we dat ook aan het doen. Ik kan alleen maar zeggen dat het tempo waarin in ieder geval de stelselherziening wordt voorbereid, hoog is. We zullen voor het tweeminutendebat komen met de brief, of het A4'tje, het overzicht, de tabel – de grote brief komt in de zomer – waarin we u een update geven over de Roemermaatregelen. Dat is eigenlijk meer dan ik u net zei, maar laten we die er dan ook even bij zetten. Daarin gaan we ook in op de suggesties die u al hebt gedaan. Ik noem ze even op. Als u nog een ander idee hebt, noemt u het dan snel, want dan kunnen we het nog meenemen. Ik noem de vog en de waarborgsom van mevrouw Piri, de looptijd van het bestuurdersverbod van de heer De Jong, de Faillisementswet van de heer El Yassini, de info-uitwisseling van mevrouw Maatoug, de huisvesting in de grensstreek van mevrouw Palland en de boetes van de heer Van Kent. Dan hebt u volgens mij een heleboel. De AMvB van mevrouw Piri, die ze net nog noemde, hoort volgens mij ook op de lijst.

De voorzitter:

Mevrouw Piri, hebt u nog meer?

Mevrouw Piri (PvdA):

Nee, maar even ter verduidelijking. Via die AMvB kan je aantal van de dingen die net zijn opgenoemd gewoon regelen, en hoef je niet te wachten tot 2025. Volgens mij is dat ook een voorstel dat uw ministerie al eerder in overleggen heeft gedaan. Dus ik kijk vooral uit naar het antwoord op de vraag waarom toch niet voor die route wordt gekozen.

Minister Van Gennip:

Dan hoor ik eigenlijk een vraag over de stelselherziening en een vraag over wat we nu kunnen doen. De vraag over wat we nu kunnen doen komt mee met dit A4'tje, dat ik nu toon. De vraag over de stelselherziening komt in de grote brief in de zomer mee. Anders wordt het wel een hele grote brief die over twee weken af moet zijn. Dat is a bit too much.

De voorzitter:

Mevrouw Piri, aanvullend.

Mevrouw Piri (PvdA):

Ik weet niet of het lost in translation is, maar volgens mij hoef je niet te wachten tot een stelselherziening om nu al via een AMvB een aantal van die zaken te regelen. Daarop wil ik graag een reactie voor het tweeminutendebat.

Minister Van Gennip:

Ja.

De voorzitter:

De Minister beaamt dat.

Minister Van Gennip:

Ja.

Ik begrijp de zorgen van de heer Ceder over deze zomer. Ik zat er nog even over na te denken en heb er net even over overlegd. Misschien moeten we naar aanleiding van uw zorgen toch even kijken of we met een publiekscampagne of een voorlichtingscampagne iets kunnen doen waardoor wij de werkgevers, de inleners, de uitzenders en al die mensen eromheen die in zo'n dorp zeggen «hé, daar zitten 200 man op een sportterrein op een stapelbedje» meer bewust maken dat het juist ook in deze zomer beter moet gaan dan in de vorige zomers. Laten we zeggen: iets van een Cedercampagne.

Mevrouw Palland slaat de spijker op de kop. Hoe gaan wij meer grip krijgen op arbeidsmigratie? Ik heb het antwoord ook niet gelijk, maar het draait natuurlijk om die vraag, in combinatie met brede welvaart en de manier waarop migranten wel of niet daaraan bijdragen. Als we naar de toekomst kijken en we het hebben over migratiebeleid, is dat iets wat terug moet komen.

Mevrouw Palland vroeg naar misbruik van leefgeld. Deze signalen beginnen ook bij ons binnen te komen, helaas. Eén. Het is heel belangrijk dat mensen die recht hebben op leefgeld, dat ook echt krijgen. Dat is ook afgesproken onder de Richtlijn tijdelijke bescherming. We moeten ook goed checken of er geen oneigenlijk gebruik van gemaakt wordt. Arbeidsmigranten zijn natuurlijk een hele andere groep dan de Oekraïners, maar die verrichten werk en hebben dus geen recht op leefgeld, ook niet als ze Oekraïner zijn. Het kan wel vóórkomen dat ze recht hebben op opvang, om allerlei redenen. De gemeente doet de eerste inschrijving in de BRP. Dan krijgen we natuurlijk de discussie die we net met de heer El Yassini hadden. De verblijfsrechtelijke check wordt uitgevoerd door de IND. Dan heb je dus geen recht meer op opvang of op leefgeld. Dit heeft ermee te maken dat we de leefgeldregeling voor de Oekraïners snel hebben opgesteld. We hebben ook gezegd dat die in afwachting is van een bepaalde identificatie die door JenV opgezet moet worden. Tot die tijd keren we leefgeld uit aan iedereen die met een Oekraïens paspoort langskomt, maar het hoort natuurlijk niet aan niet-Oekraïners uitgekeerd te worden. Volgens mij zou dat tot 1 juli lopen, zeg ik even uit mijn hoofd. O, de tijdelijkheid loopt tot 1 augustus, hoor ik. Daarna moet het veel duidelijker worden. Maar die signalen nemen we mee en geven we ook vanuit u door aan JenV. Die hebben ze overigens ook zelf al gekregen en ze zijn ernaar aan het kijken wat daarmee gedaan kan worden, zonder dat daarmee de groep die er wel recht op heeft tekort wordt gedaan. Maar daar is onderzoek naar gaande en daar komt een antwoord op.

De voorzitter:

Mevrouw Podt heeft een korte vraag.

Mevrouw Podt (D66):

Misschien wil mevrouw Palland eerder. Het was immers haar vraag.

De voorzitter:

Mevrouw Palland.

Mevrouw Palland (CDA):

Nou, het is misschien goed dat de Minister aangeeft: die signalen krijgen wij ook; we gaan ernaar kijken. Het gaat er niet zozeer om dat het niet-Oekraïners zijn, maar dat het mensen zijn die aan het werk gaan. Het UWV meldt dat bijvoorbeeld weer niet terug aan de gemeentes. Daarom zou bijvoorbeeld toegang tot Suwinet of wat dan ook een optie kunnen zijn. Dat is volgens mij de problematiek waarvan ik de signalen krijg. Als de Minister dat wil meenemen, ben ik tevreden.

De voorzitter:

Laten we ook even direct de vraag van mevrouw Podt doen. Dan kan de Minister de vragen in één keer beantwoorden.

Mevrouw Podt (D66):

Ik sla heel even aan op het zinnetje van de Minister «ook als arbeidsmigranten Oekraïners zijn, krijgen ze geen leefgeld». Dan komt bij mij wel de vraag op hoe het zit met Oekraïners die hun werk kwijtraken en die natuurlijk niet terug kunnen naar eigen land. Zij hebben dan geen middelen van bestaan meer. Daarmee creëren we ook allerlei problemen.

Minister Van Gennip:

De leefgeldregeling voor Oekraïners is er voor iedereen die een Oekraïens paspoort heeft of papieren waaruit blijkt dat je in de Oekraïne verbleef voor, uit mijn hoofd gezegd, 24 februari. Op het moment dat je die papieren hebt, heb je hier recht op leefgeld totdat je een baan vindt. Dan moet dat leefgeld gestopt worden. Eén probleem dat we zien is dat dat leefgeld dan niet gestopt wordt. Op het moment dat mensen die baan verliezen, hebben ze opnieuw recht op leefgeld. Dat leefgeld is een soort bijstand voor Oekraïners.

Ik dacht dat mevrouw Palland refereerde aan een probleem dat we ook zien, namelijk dat niet-Oekraïners proberen leefgeld te verkrijgen door te doen alsof ze Oekraïner zijn. Dat is weer een ander probleem. Er zijn verschillende problemen, en die komen steeds duidelijker op ons netvlies. Zoals ik aan het begin zei, is het lastige dat we die regeling onder hoge druk hebben opgezet voor de Oekraïners en dat we ons er wel van bewust zijn dat er toch altijd wat misbruik zal zijn. Maar waar we die signalen hebben en waar we dat nu kunnen aanscherpen, doen we dat natuurlijk. Het ligt op het terrein van collega Van der Burg.

De voorzitter:

Volgens mij is de vraag van mevrouw Podt niet beantwoord.

Minister Van Gennip:

Jawel. Als Oekraïners hun baan verliezen, hebben ze opnieuw recht op leefgeld.

Mevrouw Podt (D66):

Maar dan dus ook de groep mensen die hier voor 24 februari naartoe zijn gekomen, bijvoorbeeld als arbeidsmigrant, die hun werk inmiddels zijn verloren, maar die niet terug kunnen naar Oekraïne.

Minister Van Gennip:

De leefgeldregeling is ook voor Oekraïners die al in Nederland waren als arbeidsmigrant. Dat is overigens een groep waar we op een gegeven moment een besluit over moeten nemen onder welke regeling ze vallen. Maar daar geldt het nu voor. In deze eerste maanden – ik weet de datum tot wanneer precies niet uit mijn hoofd – geldt het ook voor degenen die uit een andere EU-lidstaat als Oekraïner nu naar Nederland met hun Oekraïens paspoort. Dat is tijdelijk, totdat we specifieker met die documentatie kunnen zeggen: u hoort eigenlijk in Frankrijk thuis, want daar bent u begonnen, en dan moet u daar leefgeld gaan aanvragen. Maar we hebben voor deze eerste twee, drie maanden even gezegd: we zorgen eerst dat we het overall geregeld hebben. Zoiets zijn we aan het doen. Nu doe ik het een beetje uit mijn hoofd. Dit is natuurlijk de regeling via JenV, maar zo is die opgezet. Klopt dat? Je moet altijd voorzichtig zijn.

Dan de heer Eerdmans. U had het over de toestroom van migranten en een reflectie daarop. U hebt in uw eerste termijn daar een behoorlijk doorwrocht betoog over gehouden, wat niet wil zeggen dat ik het overal helemaal mee eens was. Met uw intellectuele blik zegt u: we moeten daar breder naar kijken. Volgens mij heeft uw Kamer twee, drie jaar geleden een motie aangenomen van de heer Buma en de heer Dijkhoff. Die motie zijn we aan het uitwerken. Die vraagt ook om een langeretermijnvisie op demografie, migratie en al dat soort zaken. Daar zijn we hard mee bezig, dus daar hoort u op een gegeven moment ook van. We hebben dat natuurlijk niet over één nacht ijs voor elkaar. Maar het soort vragen dat u noemde, is het soort vragen waar we ons van bewust zijn en waar die motie ook aan refereerde. Volgens mij heeft mevrouw Den Haan ook een motie ingediend die specifiek zag op de vergrijzing en de demografische ontwikkelingen, die daar weer aan gerelateerd is. Dat zijn we bij elkaar aan het nemen.

De heer Eerdmans (JA21):

Dat is prima. Het is wel een wat grote paraplu waar dit dan binnen komt varen. Dat kan. Ik maak een beetje bezwaar tegen de term «de brede welvaart», die hier heel gemakkelijk wordt geponeerd. Ik zou beargumenteren dat het juist een heel negatief saldo heeft en dat het een heel belangrijk fenomeen is dat wij niet aan de kortetermijnbaten moeten zitten, maar vooral die long-term negatieve saldi van zo'n operatie zien en vooral de specifieke landen waar wij mensen vandaan halen en hebben gehaald en dat dat eenvoudigweg niet alleen maar een plus is voor ons land. Daar ging het mij om. Maar goed, als dit in ieder geval niet weg wordt geparkeerd maar actief wordt betrokken bij de discussie over de bevolkingstoename in het algemeen, dan is dat goed. Het liefst doorwrocht, graag, maar dan ook niet op te lange termijn.

Minister Van Gennip:

We zijn er hard mee bezig. Het komt niet morgen, maar wel zeer binnenkort.

Ik wou nog één opmerking maken over de brede welvaart. Volgens mij gaat brede welvaart erover hoe je de samenleving met elkaar wilt inrichten en wat dat dan voor alle mensen in die samenleving betekent. Daar kun je negatieve of positieve ideeën over migratie of over andere ontwikkelingen in zetten. Maar het gaat er vooral om dat het een andere manier van kijken is dan alleen maar in euro's. Dat is, denk ik, ook het punt dat mevrouw Palland in de eerste termijn erover maakte. Ik zie haar knikken. Het zou ook zomaar goed kunnen dat we daar dezelfde ideeën over hebben, want we zijn partijgenoten. Dit was niet voorgekookt. Het nadenken over brede welvaart is heel interessant, want dan is de vraag wat brede welvaart is, wat daar wel en wat daar niet onder valt. Volgens mij is er een brief onderweg van Financiën.

De voorzitter:

Wanneer?

Minister Van Gennip:

Wij zijn nog bezig met een ambtelijke verkenning die in kaart gaat brengen welke rol een brede adviescommissie kan spelen in advisering over arbeidsmigratiebeleid in het licht van arbeidsmarkttekorten. Er zijn verschillende opties denkbaar voor de invulling van een brede adviescommissie ten aanzien van zowel de rol als de taken van de samenstelling. Daarmee nemen we die bredewelvaartsbenadering mee.

De voorzitter:

Meneer Ceder heeft nog een hele korte vraag voor u.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Heel kort, voorzitter. Bij het zoeken naar een definitie van brede welvaart hoort ook land van herkomst en hoe je ervoor zorgt dat je geen braindrain hebt of in ieder geval een toekomstbestendige relatie bouwt. Dus dat zou ik nog wel willen toevoegen omdat dat ook een belangrijk aspect is.

Minister Van Gennip:

Dat is zeker een belangrijk aspect. Ik moet even denken hoe we die dan in de brede welvaart voor Nederland fietsen. U hebt het over eigenlijk de brede welvaart van een Polen bijvoorbeeld of een Marokko waar dan de braindrain plaatsvindt. Dus ik weet niet of we die dan weer ... Het wordt wel heel breed als we dat allemaal moeten gaan monitoren. U hebt een punt qua braindrain, maar ik moet even kijken waar we die gaan laten landen.

Ik ga even verder. Ik denk dat ik de heer De Jong al een aantal keer heb geantwoord over de EU. Ik ben het overigens wel erg met de heer De Jong en vele anderen eens dat we die arbeidsmigratie-impact op arbeidsmigranten zelf en op wijken aan moeten pakken. Daarom zitten we hier vandaag ook.

Dat zei mevrouw Podt overigens ook. Het vol inzetten op misstanden, daar moeten we mee doorgaan. U verwelkomt de lijst. Ik heb u net geantwoord over de brede adviescommissie.

Mevrouw Piri had het over de herziening van de Europese richtlijn en de socialezekerheidsnummers. Volgens mij wilde u daarom een tweeminutendebat aanvragen. Dat vermoedde ik uit uw woorden. Nee? U heeft een motie aangekondigd in een tweeminutendebat. Excuses. Dus dan gaan we daar ongetwijfeld verder over spreken. Ik heb gemerkt dat de discussies over sociale zekerheid binnen de EU natuurlijk anders zijn dan financiële discussies of buitenlandse discussies, omdat er heel veel nationale competentie is of gedeelde verantwoordelijkheid tussen de Europese Commissie en de landen. Daarover zullen we verder debatteren in aanloop naar de EPSCO. Voor mij is die opwaartse sociale cohesie heel erg van belang. Er zijn verschillende richtlijnen die daar invloed op hebben. Wat je inderdaad niet wil, is concurrentie op arbeidsvoorwaarden, social dumping. Dus hoe zorg je nu dat je de arbeidsomstandighedenvoorwaarden in andere landen wat omhoog krijgt en meer in lijn krijgt met het Nederlandse niveau? Dat is mijn bredere inzet.

Daarnaast zijn er een aantal zaken die gewoon inderdaad grensoverschrijdend zijn. Vandaar de platformrichtlijn. Dat zijn echt dingen die je vanuit Europa moet aanpakken, omdat dat in verschillende landen plaatsvindt en omdat je daar ook een eenduidig beleid wilt.

Dan kom ik op de AMvB. Daar gaan we naar kijken in de brief die voor het tweeminutendebat komt. Registratie Oekraïne is iets anders bij het UWV. Dat heb ik u net geantwoord. Dat begrijpt u ook. De bouw-ID komt naar u toe. Ik kan me voorstellen dat anderhalf jaar lang een beetje lang is. We zijn nu echt in gesprek met FNV, dus dat komt naar u toe.

De voorzitter:

Dank u wel, Minister, voor het beantwoorden van de vragen in de tweede termijn van de commissie. Er is in ieder geval een tweeminutendebat genoteerd. Dat zullen we doorgeven aan de Griffie plenair vanuit de heer El Yassini met uiteraard de heer El Yassini als eerste spreker.

Voorts heb ik een aantal toezeggingen genoteerd die ik met u zal nalopen.

Mevrouw Podt?

Mevrouw Podt (D66):

Dit was net even gewisseld met meneer Van Kent en mevrouw Maatoug, voordat zij weggingen. Maar het lijkt me handig om dat tweeminutendebat niet gelijk volgende week te hebben, want dan hebben we die brief nog niet. Even voor de zekerheid.

De voorzitter:

Het is de bedoeling dat dat tweeminutendebat ingepland gaat worden op het moment dat de Minister de brief gaat sturen. De Minister heeft aangegeven dat dat binnen twee à drie weken gaat gebeuren.

Minister Van Gennip:

Ja. Wij sturen de brief zo vroeg dat u nog een tweeminutendebat voor het zomerreces kunt houden.

De voorzitter:

Voor het zomerreces. Waarschijnlijk zal dat of de een-na-laatste week of de laatste week worden. Meneer El Yassini.

Minister Van Gennip:

Ik weet niet of 5 juli de donderdag was, maar dat is wel heel laat om dit hele debat te voeren.

De voorzitter:

5 juli is woensdag. Nee, dinsdag.

Minister Van Gennip:

We zorgen dat u hem zó op tijd hebt dat u een tweeminutendebat voor het zomerreces kunt houden. Ik kijk even naar de timing.

De heer El Yassini (VVD):

Ik kijk zelf ook naar de timing. Ik weet dat we in de eerste termijn van de Kamer en in het eerste gedeelte van de eerste termijn van de Minister hebben gesproken over het feit dat er een BNC-fiche in de ministerraad zou worden besproken met betrekking tot het plan van de Europese Commissie om de werkvergunningen vanuit Marokko, Tunesië en Egypte te verruimen. Ik voorzie nu – maar ik hoop dat ik daarin gerustgesteld word – dat als we nét voor de zomer een tweeminutendebat gaan inplannen en het BNC-fiche al in de ministerraad is besproken en vervolgens wellicht de eerste stappen worden gezet om in gesprek met de Europese Commissie te kijken welke dingen dan uitgevoerd kunnen worden, de Kamer dan nog niet middels die motie is gehoord om dat te doen. Dus in hoeverre kunnen we er dan van uitgaan dat we tijdig het tweeminutendebat hebben? Dan kunnen wij als Kamer een motie indienen met betrekking tot dat plan van de Europese Commissie, om het kabinet duidelijk te laten weten hoe de Kamer over het plan denkt, zodat het kabinet op basis daarvan de stappen neemt die nodig zijn of niet nodig zijn.

De voorzitter:

Ik zie dat dit heel veel reactie uitlokt. Maar ik wil de commissieleden er ook op wijzen dat wanneer er vanuit het kabinet een appreciatie komt voor een BNC-fiche, we dat agenderen in de procedurevergadering. Dan zullen we het op die manier behandelen. Dus ik stel echt voor dat ik overga op de toezeggingen die gedaan zijn door de Minister en dat we dan een einde breien aan dit enerverende commissiedebat.

De toezeggingen.

– In de zomer informeert de Minister de Kamer over de uitwerking van de motie-Van Weyenberg/Maatoug over een adviescommissie en neemt daarbij brede welvaart mee. Dit is toegezegd in de richting van mevrouw Palland en de heer Ceder. In de zomer? Na de zomer, in het derde kwartaal.

– Na de zomer informeert de Minister de Kamer over de uitwerking van het coalitieakkoord als het gaat om circulaire arbeidsmigratie. Dit was toegezegd aan Romke de Jong van D66.

– De Minister informeert de Kamer over de A1-constructies: welke constructies er zijn en wat het beeld is. Dit zal ook gebeuren na de zomer.

– In de zomer informeert de Minister de Kamer over de voorgenomen certificeringsstelselwijziging in het kader van het advies van de commissie-Roemer. Dit is eigenlijk toegezegd aan de gehele commissie.

Minister Van Gennip:

Voorzitter, dat is, denk ik, geen nieuwe toezegging. Ik denk dat die in de planningsbrief stond. Daar kunt u even naar kijken.

De voorzitter:

Ja. Dan noteren we dat op die manier.

– De Minister stuurt voor de zomer, dus voor het tweeminutendebat en voor het zomerreces, een overzicht aan de Kamer met mogelijke maatregelen om misstanden tegen te gaan in aanloop naar het certificeringsstelsel per 1 januari 2025.

– In de zomer informeert de Minister de Kamer over de uitkomsten van het onderzoek naar verplichte registratie van het verblijfsadres. Dit was een toezegging in de richting van de heer El Yassini.

Minister Van Gennip:

Die is samen met BZK.

De voorzitter:

Samen met het Ministerie van BZK.

Minister Van Gennip:

Dat is eigenlijk in de lead, ja.

De voorzitter:

Dat zetten we erbij.

– In het derde kwartaal stuurt de Minister de uitkomsten van de verkenning met de FNV naar de inzet van de bouwplaats naar de Kamer. Dat is een toezegging in de richting van mevrouw Piri en mevrouw Kathmann, van de fractie van de PvdA.

Mis ik daarbij toezeggingen? Dan kijk ik even naar de commissieleden. De heer Ceder?

De heer Ceder (ChristenUnie):

Volgens mij was het de Cedercampagne, maar in ieder geval de publiekscampagne rond de zomer.

De voorzitter:

Ja. De Minister heeft aangegeven dat ze nog voor de zomer met zo'n publiekscampagne wil komen. Eerlijkheidshalve zou ik de heer Ceder het volgende willen meegeven. U heeft daar ook niet op doorgevraagd, in de trant van: Minister, gaat u de Kamer daar nog over informeren? Dus het is een verzoek aan de Minister om te kijken hoe zij de Kamer daarover wenst te informeren.

Minister Van Gennip:

Daar kunnen we natuurlijk de Kamer over informeren. Als dat als een goede publiekscampagne is, hoop ik dat u die ook meemaakt. Dus dan bent u ook op die manier geïnformeerd.

De voorzitter:

Na deze opmerkingen dank ik de Minister en haar ondersteuning voor het commissiedebat, dat we in twee delen hebben moeten laten plaatsvinden. Ik dank de commissieleden voor hun inbreng, de griffier voor de ondersteuning van de commissie en de bodes voor hun immer goede zorgen. Ook de kijkers op de publieke tribune en de kijkers thuis: heel erg bedankt voor het volgen van dit commissiedebat. Ik wens u nog een prettige middag en sluit hierbij de vergadering. Dank u wel.

Sluiting 15.31 uur.