[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen en antwoorden over moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming (Kamerstuk 27858-569)

Gewasbeschermingsbeleid

Lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2022D23466, datum: 2022-06-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-27858-572).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 27858 -572 Gewasbeschermingsbeleid.

Onderdeel van zaak 2022Z11459:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2021-2022

27 858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 572 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 9 juni 2022

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 25 mei 2022 inzake moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming (Kamerstuk 27 858, nr. 569).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 8 juni 2022. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,
Geurts

De adjunct-griffier van de commissie,
Meijer

1.

Klopt het dat Nederland onder bepaalde voorwaarden binnen het Europees recht nationale beperkingen van toepassingen van glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen kan instellen, zoals zonale toelatingsbeperkingen en bijzondere nationale toelatingsbeperkingen op grond van een uitzondering op basis van artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) of het voorzorgsbeginsel? Zo niet, kunt u dit nader juridisch onderbouwen?

Antwoord

Om via artikel 114 VWEU glyfosaattoepassingen in Nederland te kunnen beperken, zijn nieuwe wetenschappelijke gegevens nodig die de bescherming van het milieu betreffen en aantonen dat een nieuw probleem door glyfosaatgebruik is ontstaan dat specifiek voor Nederland geldt. Dr. Schebesta geeft in haar advies, zoals ingewonnen door uw Kamer, aan dat deze optie niet voor de hand ligt om de toepassingen van glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen te beperken1. Deze nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn er op dit moment niet.

2.

Kunt u nader juridisch onderbouwen waarom u de motie van het lid Tjeerd de Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 426) niet kunt uitvoeren? Kunt u daarbij voornamelijk ingaan op hoe dit rijmt met het juridische advies zoals ingewonnen door de Kamer, waarin wordt aangegeven dat hier wel ruimte voor is?

Antwoord

De genoemde motie verzoekt de regering om het gebruik van glyfosaathoudende middelen buiten geïntegreerde gewasbescherming te verbieden, zoals kalenderspuiten, resetten van grasland en pre-harvest.

De bevoegdheid voor het goedkeuren van werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen ligt bij de Europese Commissie. De bevoegdheid voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen op basis van goedgekeurde werkzame stoffen in Nederland ligt bij het Ctgb. Beide organisaties passen het voorzorgsprincipe toe dat in Verordening (EG) 1107/2009 staat. Deze verordening biedt ook de mogelijkheid om in te grijpen als uit nieuwe wetenschappelijke inzichten blijkt dat niet meer aan de goedkeurings- of toelatingsvereisten wordt voldaan. Dit sluit ook aan bij de ruimte die dr. Schebesta in haar advies, zoals ingewonnen door uw Kamer, beschrijft. Voor een totaal verbod op het gebruik van glyfosaathoudende middelen ziet dr. Schebesta geen ruimte. Wel is het mogelijk, met inachtneming van de EU-vereisten, om sommige toepassingen van glyfosaathoudende middelen te beperken1. Die beoordeling is aan het Ctgb.

Het Ctgb heeft inmiddels de herbeoordeling van alle in Nederland toegelaten glyfosaathoudende middelen afgerond volgens de uitvoeringsverordening, andere Europese kaders en de toepassing van nationaal specifieke elementen. Dit heeft ertoe geleid dat:

• bepaalde volvelds vooroogsttoepassingen van glyfosaathoudende middelen niet meer zijn toegelaten (pre-harvest);

• toepassing van glyfosaathoudende middelen op gesloten en halfopen verhardingen in het Maasstroomgebied niet meer is toegelaten;

• veel specifieke toepassingen van glyfosaathoudende middelen niet meer zijn toegelaten en in veel gevallen de dosering en de frequentie zijn verlaagd in verband met risico’s voor niet-doelwit planten, niet-doelwit geleedpotigen en vogels en/of zoogdieren.

Kalenderspuiten ofwel preventief toepassen doet zich niet voor met glyfosaathoudende middelen, omdat deze middelen systemisch werken en uitsluitend worden ingezet als het onkruid al aanwezig is (Kamerstuk 27 858, nr. 487).

Voor het overige heeft het Ctgb besloten om glyfosaathoudende middelen in Nederland toe te laten.

3.

Kunt u uitleggen waarom het in Oostenrijk, dat deel uitmaakt van dezelfde zone (zone B) als Nederland als het aankomt op gewasbeschermingsmiddelen, wel mogelijk is gebleken om tot een verbod op glyfosaathoudende middelen te komen?

Antwoord

Verordening (EG) 1107/2009 en Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2324 gelden in alle lidstaten van de Europese Unie. Er kunnen verschillen ontstaan tussen de lidstaten door het toepassen van nationaal specifieke elementen. Daarnaast kunnen er verschillen zijn in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, omdat elke lidstaat zelfstandig invulling kan geven aan Richtlijn 2009/128/EG.

Oostenrijk heeft de Europese Commissie geïnformeerd over het feit dat op grond van het voorzorgsbeginsel het in de handel brengen van glyfosaathoudende middelen verboden is. De Europese Commissie heeft verklaard dat het verbod niet verenigbaar is met het Unierecht.

4.

Kunt u uitleggen waarom het in Oostenrijk, dat deel uitmaakt van dezelfde zone (zone B) als Nederland als het aankomt op gewasbeschermingsmiddelen, wel mogelijk is gebleken om tot een verbod op glyfosaat te komen?

Antwoord

Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3.

5.

Kunt u uitleggen wat de verschillen zijn tussen het beleid en de regelgeving in Frankrijk ten opzichte van Nederland als het aankomt op glyfosaathoudende middelen? Kunt u tevens uitleggen waar deze verschillen uit voortkomen?

Antwoord

Verordening (EG) 1107/2009 en Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2324 gelden in alle lidstaten van de Europese Unie. Er kunnen verschillen ontstaan tussen de lidstaten door het toepassen van nationaal specifieke elementen. Daarnaast kunnen er verschillen zijn, omdat elke lidstaat zelfstandig invulling kan geven aan Richtlijn 2009/128/EG.

Uw Kamer is in 2021 geïnformeerd over het feit dat navraag bij ANSES – de bevoegde autoriteit in Frankrijk – leert dat er 36 glyfosaathoudende middelen niet meer opnieuw zijn toegelaten, omdat de wetenschappelijke gegevens om risico’s op genotoxiciteit uit te sluiten onvoldoende waren en dat dit voortvloeit uit het feit dat er bij de herbeoordeling rekening gehouden dient te worden met de conclusies van het evaluatieverslag. Een van deze conclusies betreft het beoordelen van risico op genotoxiciteit van glyfosaathoudende middelen (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 334).

Het Ctgb heeft dit punt ook meegenomen bij de herbeoordeling van glyfosaathoudende middelen in Nederland, waarvan het resultaat in het antwoord op vraag 2 staat.

6.

Kunt u uitleggen wat de verschillen zijn tussen het beleid en de regelgeving in Tsjechië ten opzichte van Nederland als het aankomt op glyfosaathoudende middelen? Kunt u tevens uitleggen waar deze verschillen uit voortkomen?

Antwoord

Verordening (EG) 1107/2009 en Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2324 gelden in alle lidstaten van de Europese Unie. Er kunnen verschillen ontstaan tussen de lidstaten door het toepassen van nationaal specifieke elementen. Daarnaast kunnen er verschillen zijn, omdat elke lidstaat zelfstandig invulling kan geven aan Richtlijn 2009/128/EG.

Navraag bij het ministerie in Tsjechië leert, dat Tsjechië geen aanvullende nationale maatregelen heeft voor glyfosaathoudende middelen.

7.

Kunt u uitleggen waarom het in Luxemburg, dat deel uitmaakt van dezelfde zone (zone B) als Nederland als het aankomt op gewasbeschermingsmiddelen, wel mogelijk is gebleken om tot een verbod op glyfosaat te komen?

Antwoord

Verordening (EG) 1107/2009 en Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2324 gelden in alle lidstaten van de Europese Unie. Er kunnen verschillen ontstaan tussen de lidstaten door het toepassen van nationaal specifieke elementen. Daarnaast kunnen er verschillen zijn, omdat elke lidstaat zelfstandig invulling kan geven aan Richtlijn 2009/128/EG.

Luxemburg heeft de Europese Commissie en de lidstaten geïnformeerd over het feit dat gebruik is gemaakt van artikel 44 van Verordening (EG) 1107/2009 voor het intrekken van de toelating van alle glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen per 1 februari 2020. De wetenschappelijke onderbouwing ontbreekt echter. De toelatinghouder heeft juridische stappen tegen Luxemburg ondernomen. De uitkomst hiervan is nog niet bekend.

8.

Klopt het dat het volgens Europese wetgeving reeds verplicht is dat gewasbeschermingsmiddelen op een «juiste wijze» worden gebruikt, wat met name terugverwijst naar de algemene beginselen van geïntegreerde gewasbeschermingsmiddelen? Wat betekent deze verplichting volgens u concreet?

Antwoord

In Verordening (EG) 1107/2009 is opgenomen dat gewasbeschermingsmiddelen gebruikt dienen te worden volgens de beginselen van goede gewasbeschermingspraktijken en ook geïntegreerde gewasbescherming. Dit betekent onder meer, dat agrarische ondernemers waar mogelijk preventieve maatregelen nemen en gebruik dienen te maken van niet-chemische en natuurlijke alternatieven wanneer dit mogelijk is. Binnen het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 wordt verder invulling gegeven aan deze beginselen. Uw Kamer wordt hiervan op de hoogte gehouden.

9.

Kunt u aangeven hoe u toetst op de verplichting die volgt uit Europese wetgeving dat lidstaten erop toezien dat het gebruik van glyfosaat in overeenstemming is met een goede landbouwpraktijk? Wat verstaat u hierbij concreet onder een goede landbouwpraktijk?

Antwoord

Bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen worden zowel Europees als nationaal voorwaarden gesteld aan de toelating die aansluiten bij goede gewasbeschermingspraktijken2. Deze staan in het wettelijk gebruiksvoorschrift, zoals aantal toepassingen, frequentie, gewas, risicobeperkende maatregelen, e.d. Daarnaast dienen telers met behulp van de gewasbeschermingsmonitor de verschillende aspecten van geïntegreerde gewasbescherming te registreren. Tijdens bedrijfsinspecties of via specifieke acties ziet de NVWA toe op het juist gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

10.

Kunt u nader toelichten hoe u opvolging gaat geven aan de afspraken over gewasbeschermingsmiddelen uit het coalitieakkoord? Welke tussendoelen gaat u stellen? Hoe gaat u verkoop en advies loskoppelen? En hoe stemt u de normen voor het gebruik van middelen af op de Kaderrichtlijn Water (KRW)?

Antwoord

We werken het coalitieakkoord verder uit door het aanvullen, selecteren en zo mogelijk intensiveren of in tijd prioriteren van de acties uit het Uitvoeringsprogramma, zoals het concretiseren van verschillende tussendoelen en het bevorderen van innovatie, precisielandbouw en laag-risicomiddelen (bevorderen toelating in Europees verband). Dit doen we in overleg met de partners van het Uitvoeringsprogramma en door aan te haken bij andere programma’s zoals het nationaal programma precisielandbouw.

In afstemming met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal een agenda worden opgesteld voor onderzoek naar gezondheidseffecten bij agrarische ondernemers en omwonenden, rekening houdend met het te verwachten advies van het RIVM over aanvullend blootstellingsonderzoek.

Geïntegreerde gewasbescherming staat centraal in het Uitvoeringsprogramma. Conform de ambitie uit het coalitieakkoord willen we hiervoor tussendoelen gaan stellen. Dat zijn bij voorkeur positief geformuleerde doelen die richting geven aan de inzet van preventieve en niet-chemische maatregelen, zoals toename van areaal weerbare teelten, inzet biologische bestrijders, verschuiving van gebruik van hoog- naar laag-risicostoffen. Om doelen te formuleren zijn duidelijke indicatoren nodig om het doelbereik te kunnen meten. Daar wordt nu in het kader van de monitoring van het Uitvoeringsprogramma aan gewerkt. Recent heb ik uw Kamer een rapport gestuurd met mogelijke indicatoren die nu al gebruikt kunnen worden en die verder ontwikkeld zouden worden (Kamerstuk 27 858, nr. 569).

Tenslotte acht ik het wenselijk het voorstel van de Europese Commissie tot herziening van Richtlijn 2009/128/EG hierbij goed te betrekken, omdat naar verwachting daar zal worden ingegaan op doelen voor gebruik en risico’s van gewasbeschermingsmiddelen. De Europese Commissie is voornemens dit voorstel eind juni 2022 bekend te maken.

Mijn voornemen is om u begin december 2022 te informeren hoe ik de loskoppeling van verkoop en advies wil vormgeven. Daarbij wil ik aansluiten bij bestaande initiatieven om telers te stimuleren onafhankelijke adviseurs in te schakelen bij transities en omschakeling naar kringlooplandbouw.

Uw Kamer ontvangt z.s.m. een reactie op het onderdeel water.

11.

Welke stappen zijn er reeds gezet of voorzien om de verkoop en het advies van gewasbescherming los te koppelen? Wat is hiervoor het tijdpad?

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 10.

12.

Welke stappen zijn er reeds gezet of voorzien om de normen voor het gebruik van middelen af te stemmen op de KRW? Wat is hiervoor het tijdpad?

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 10.

13.

Hoe voldoet Nederland op het gebied van glyfosaathoudende middelen aan de verplichting voortvloeiend uit Richtlijn 2009/128/EG dat indien nodig de gebruiksvoorwaarden van gewasbeschermingsmiddelen van risicobeperkende maatregelen moeten worden voorzien?

Antwoord

Richtlijn 2009/128/EG kent in artikel 4 het voorschrift om in nationale actieplannen aandacht te besteden aan indicatoren waarmee toezicht kan worden gehouden op stoffen die aanleiding geven tot bijzondere bezorgdheid. Daarbij wordt verwezen naar stoffen die door de EU zijn gecategoriseerd als stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen. Glyfosaat is niet ingedeeld in deze categorie stoffen.

Het Ctgb schrijft risicobeperkende maatregelen voor of verbiedt toepassingen geheel als deze niet aan de toelatingsvereisten voldoen. Zo heeft het Ctgb onder andere beperkingen gesteld aan het gebruik van glyfosaat bevattende gewasbeschermingsmiddelen in het Maasstroomgebied, omdat te hoge concentraties van deze stof werden aangetroffen bij innamepunten voor drinkwater.

14.

Klopt het dat volgens Uitvoeringsverordening 2017/2324, glyfosaathoudende middelen alleen zijn toegestaan voor gebruik als herbicide? Hoe ziet u het doodspuiten van graslanden en het gebruik op vanggewassen in dit licht?

Antwoord

Het klopt dat glyfosaat alleen is goedgekeurd als onkruidbestrijdingsmiddel (herbicide).

Het doodspuiten van grasland om een ander gewas te kunnen telen of het doodspuiten van groenbemesters en vanggewassen valt onder de werkingssfeer van Verordening (EG) 1107/2009 (artikel 2, onderdeel d) en valt binnen de categorie herbiciden. Dit laatste blijkt onder meer uit de werkwijze van de Europese Commissie en de EPPO-standaarden voor het uitvoeren van onderzoek naar de werkzaamheid van herbiciden. Dergelijke toepassingen zijn dus toelaatbaar, uiteraard voor zover uit de risicobeoordeling van het Ctgb blijkt dat deze toepassing veilig is voor mens, dier en milieu en voldoet aan de overige eisen van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2324. Dergelijke toegelaten toepassingen zijn beperkt in dosering en frequentie. Verder geldt ook voor deze toepassingen dat agrarische ondernemers de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming moeten volgen.

De Europese Commissie heeft een mededeling gepubliceerd met daarin de lijst met testmethoden en richtsnoeren voor de uitvoering van Verordening (EU) 283/20133. Hierin wordt bij punt 3 verwezen naar de EPPO-standaarden voor het uitvoeren van onderzoek naar de werkzaamheid van alle gewasbeschermingsmiddelen, waaronder herbiciden.

Een agrarische ondernemer dient binnen de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming een afweging te maken welke maatregel – chemisch of niet-chemisch – hij/zij kan inzetten om ziekten, plagen en onkruiden te bestrijden. In dit geval gaat het dan om het vernietigen van ongewenste (delen van) planten, zoals grasland, groenbemesters en vanggewassen in het kader van gewasrotatie en onkruiden in grasland. Hierbij zal hij/zij rekening houden met eventuele (neven)effecten op bodem van bijvoorbeeld ploegen, arbeid, klimaat, weersomstandigheden, e.d.

15.

Kunt u een nadere juridische onderbouwing geven van de aanname dat het vernietigen van ongewenste (delen van) planten voortvloeit uit de toegestane toepassing van glyfosaathoudende middelen, waardoor het volgens u is toegestaan om deze middelen toe te staan voor het doodspuiten van grasland en vanggewassen?

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 14.

16.

Kunt u nader onderbouwen hoe u het doodspuiten van vanggewassen of grasland, waarvoor gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn, vindt passen in een geïntegreerde gewasbescherming, hetgeen gericht is op minimale afhankelijkheid van chemische gewasbeschermingsmiddelen tegen ziekten en plagen? Kunt u hierbij nader onderbouwen hoe het gebruik van deze middelen opweegt tegen de besparing in het gebruik van middelen die het in de gewasrotatie theoretisch gezien zou kunnen opleveren? Kunt u hierbij specifiek focussen op de toxiciteit en de risico’s van de gebruikte middelen?

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 14.

17.

Wanneer komt er meer zicht op welke tussendoelen worden gesteld voor het verminderen van gewasbeschermingsmiddelen?

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 10.

18.

Hoe voldoet Nederland aan de verplichting om bij de toelating rekening te houden met de bescherming van het grondwater in kwetsbare gebieden, de bescherming van toedieners en niet-professionele gebruikers en het risico voor ecosystemen? Wordt hierbij ook rekening gehouden met de effecten van cumulatie en is dit volgens u juridisch verplicht?

Antwoord

De bescherming van grondwater inclusief dat in kwetsbare gebieden, de bescherming van toepassers en van niet-professionele gebruikers en het risico voor het milieu is onderdeel van de beoordeling die het Ctgb uitvoert voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen.

Artikel 4 van Verordening (EG) 1107/2009 schrijft voor dat met cumulatieve effecten rekening moet worden gehouden zodra wetenschappelijk aanvaarde methoden om dergelijke effecten te evalueren beschikbaar zijn. Er is nu echter geen richtsnoer om de risico’s voor cumulatieve effecten op het milieu te beoordelen. Ik vind het belangrijk, dat er hiervoor zo spoedig mogelijk een richtsnoer komt. Daarom breng ik dit punt actief onder de aandacht van de Europese Commissie.

19.

Hoe handhaaft u erop dat er een goede landbouwpraktijk wordt toegepast bij het gebruik vóór de oogst? Hoe ziet deze goede landbouw praktijk er volgens u uit?

Antwoord

In het antwoord op vraag 2 staat dat bepaalde volvelds vooroogsttoepassingen van glyfosaathoudende middelen niet meer zijn toegelaten, omdat dit gebruik niet om een herbicidetoepassing gaat. Tijdens bedrijfsinspecties of via specifieke acties, zoals controles op toepassingstechnieken, ziet de NVWA toe op het juist gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 9 voor de definitie van «goede gewasbeschermingspraktijken».

20.

Wat verstaat u onder een herbicide? Kunt u deze definitie juridisch onderbouwen?

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 14.

21.

Kunt u een laatste stand van zaken delen met betrekking tot de status van de toegestane toepassingen van glyfosaat in Spanje?

Antwoord

Verordening (EG) 1107/2009 en Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2324 gelden in alle lidstaten van de Europese Unie. Er kunnen verschillen ontstaan tussen de lidstaten door het toepassen van nationaal specifieke elementen. Daarnaast kunnen er verschillen zijn, omdat elke lidstaat zelfstandig invulling kan geven aan Richtlijn 2009/128/EG.

Navraag bij de collega’s in Spanje leert, dat Spanje geen aanvullende nationale maatregelen heeft.

22.

Op welke wijze wilt u laagrisicomiddelen stimuleren? Gaat het dan om minder strenge eisen voor gebruikers of financiële prikkels?

Antwoord

Mijn inzet op het stimuleren van laag-risicomiddelen richt zich op het verbeteren van de goedkeurings- en toelatingseisen, het versnellen van de toelatingsprocedure, het stimuleren dat aanvragen voor nieuwe laag-risicomiddelen worden ingediend en vervolgens dat deze middelen ook worden gebruikt.

Ik hecht eraan te melden dat een laag-risicomiddel pas als zodanig kan worden gecategoriseerd, nadat een risicobeoordeling heeft plaatsgevonden en dat het aan marktpartijen is om aanvragen in te dienen en vervolgens toegelaten middelen ook daadwerkelijk te gebruiken.

Op het verbeteren van de goedkeurings- en toelatingseisen zijn recent belangrijke stappen gezet met voorstellen tot aanpassing van die eisen. Ik heb u hierover recent geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 569). In aanvulling daarop kan ik melden dat het Ctgb op 25 mei jl. heeft besloten tot een speciaal traject voor het uitbreiden van toegelaten laag-risicomiddelen met kleine toepassingen4. Het uitgangspunt is dat dergelijke aanvragen zoveel mogelijk administratief worden afgehandeld. Dit versnelt het aanvraagproces aanzienlijk. Er zijn echter nog meer stappen te zetten en mijn voornemen is om zowel EFSA als de Europese Commissie Nederlandse extra personele expertise aan te bieden om de risicobeoordeling te verbeteren.

Het Ctgb heeft al een zogenaamd «green team» dat aanvragen van middelen op basis van stoffen met een natuurlijke herkomst, zoals micro-organismen, met de specifieke expertise die daarbij hoort, kan behandelen. Ik overleg met het CTGB of uitbreiding van dat team wenselijk en nodig is. De omvang van het team is immers mede afhankelijk van de verwachting aan ingediende aanvragen.

Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 bevat diverse acties om het gebruik van laag-risicomiddelen te stimuleren, onder meer via experimenten en pilots. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10, wil ik acties uit het Uitvoeringsprogramma die aansluiten bij de ambities van het coalitieakkoord prioriteren en waar mogelijk naar voren halen.

De optie van financiële prikkels wordt meegenomen in een plan van aanpak voor economische prikkels om de transitie naar weerbare planten en teeltsystemen te ondersteunen (Kamerstuk 27 858, nr. 524).

Een optie tot een gedifferentieerd heffingen systeem, gebaseerd op het risicoprofiel van gewasbeschermingsmiddelen, staat overigens al langer in een overzicht van mogelijke toekomstige acties in het kader van fiscale vergroening. Van belang hierbij is onder meer of het uitvoeringstechnisch haalbaar is, wat de consequenties zijn voor de concurrentiekracht indien andere landen geen dergelijke heffing hebben en of er al voldoende laag-risicomiddelen beschikbaar zijn. Zonder dat laatste zou zo’n maatregel alleen een kostprijsverhogend effect hebben, omdat er onvoldoende keuzemogelijkheden zijn (Kamerstuk 32 140, nr. 71).

23.

Op welke wijze wilt u de beschikbaarheid van laagrisicomiddelen versnellen? Onderzoekt u daarbij ook economische en financiële prikkels zoals beprijzen van hoogrisicomiddelen?

Antwoord

Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar het antwoord op vraag 22.

24.

Op basis van welke resultaten in het verleden gaat u «ervan uit dat alle betrokken partijen hun verantwoordelijkheid nemen en aan de slag gaan»? Kunt u een overzicht geven van de afspraken uit het verleden waar sectorpartijen zich wél aan gehouden hebben?

Antwoord

Ik ga uit van de afspraken in het Uitvoeringsprogramma. De betrokken partijen onderkennen dat met het Uitvoeringsprogramma wordt gewerkt aan het realiseren van een transitie met daarin een aantal grote opgaven, die gedeeld leiderschap en gedeelde verantwoordelijkheid vragen van alle deelnemende partijen. In het jaarplan 2022 zijn de acties benoemd, waar de partijen nu volop aan werken. Uw Kamer heeft dit jaarplan recent ontvangen (Kamerstuk 27 858, nr. 569).

25.

Op welke wijze gaat u bijhouden of en hoe partijen zich aan afspraken houden?

Antwoord

De betrokken partijen van het Uitvoeringsprogramma overleggen enkele keren per jaar over de voortgang van de afgesproken acties. Er komt ook een jaarlijkse monitoringssystematiek (inhoud en proces). Daarnaast adviseert de maatschappelijke klankbordgroep jaarlijks over de inhoud en voortgang. Aan de hand hiervan kan er zo nodig tijdig bijgestuurd worden.

26.

Bent u bekend met artikel 44 van de Europese richtlijn over toelating (1107/2007) waarin staat dat toelating van een middel door een lidstaat moet worden herzien als dat nodig is om KRW-doelen te halen? Bent u voornemens om te onderzoeken door welke bestrijdingsmiddelen de KRW-doelen niet worden gehaald en de toelating van die middelen te laten herzien?

Antwoord

Ik ben bekend met artikel 44 van Verordening (EG) 1107/2009. Dit artikel biedt de mogelijkheid om in te grijpen in de toelating van een gewasbeschermingsmiddel, wanneer maatregelen om oppervlaktewater, grondwater en drinkwater te beschermen onvoldoende blijken te zijn. Een voorbeeld hiervan zijn de maatregelen die het Ctgb in 2021 heeft genomen tegen het gestapeld gebruik van vier werkzame stoffen.

27.

Bedoelt u (zie pagina 2, alinea 3) dat gebruik van glyfosaat passend is in geïntegreerde gewasbescherming (Integrated pest management, IPM)? Zo ja, hoe past dit binnen de kennis en tip die vanaf 2008 beschikbaar is in de Tipkaart Schoon Water: «Mechanisch onderwerken werkt, dus stop met glyfosaat»? Kunt u onderschrijven dat toelating van glyfosaat voor het doodspuiten van gras en groenbemesters dus niet past bij IPM en innovatie remt?

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 16.

28.

Bent u bekend met de Richtlijn duurzaam gebruik pesticiden waarin in artikel 11, lid 2, onder c staat dat het gebruik van bestrijdingsmiddelen volledig stopt in drinkwaterbeschermingsgebieden? Kunt u uitleggen waarom dan in slechts één gebied een beperking voor één middel is afgegeven?

Antwoord

Uw Kamer ontvangt z.s.m. antwoord op deze vraag.

29.

Komt er een eindevaluatie van de Nota Gezonde Groei Duurzame Oogst (GGDO), die in 2023 afloopt? Zo ja, wanneer?

Antwoord

Er wordt op dit moment gewerkt aan het opzetten van een jaarlijkse monitoringssystematiek. Met het uitgangspunt van een jaarlijkse evaluatie moet het makkelijker worden om de voortgang van de transitie naar weerbare teeltsystemen te volgen. Hierdoor is het mogelijk om desgewenst tijdig bij te sturen. De doelen uit de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst zijn integraal onderdeel van het Uitvoeringsprogramma, waardoor de voortgang op deze doelen ook wordt gedekt door de hierboven genoemde monitoringssystematiek.

30.

Wat zijn de consequenties indien de doelen uit de Nota GGDO niet behaald worden?

Antwoord

Ik kan niet vooruit lopen op de uitkomst van de monitoring, die in het kader van het Uitvoeringsprogramma zal worden uitgevoerd (zie antwoord op vraag 29).

31.

Klopt het dat er een Europese werkgroep is die momenteel de systematiek van de lijst met «kandidaten ter vervanging» (candidates for substitution) herevalueert?

Antwoord

Ja.

32.

Kunt u uiteenzetten wat er in deze werkgroep over de «kandidaten ter vervanging» is besproken? Kunt u de verslagen met de Kamer delen (van de bijeenkomsten in 2021 en 2022)?

Antwoord

Het doel van deze werkgroep is om te komen tot voorstellen om het systeem van vergelijkende evaluatie te verbeteren. De Europese Commissie heeft aangegeven dit instrument effectiever te willen maken door bijvoorbeeld het aanpassen van de vervangingscriteria en het richtsnoer voor de vergelijkende beoordeling. In de werkgroep is gesproken over de ervaringen van lidstaten met de vergelijkende beoordeling en de belemmeringen om alternatieven te vinden. De Europese Commissie heeft daarnaast alle lidstaten gevraagd naar hun ervaring met de uitvoering van de vergelijkende beoordeling en naar de mogelijkheden voor verbetering die lidstaten zien. De Nederlandse inzet is gericht op het effectiever en eenvoudiger maken van de vergelijkende beoordeling waarin expliciet aandacht is voor het vervangen van chemische door niet-chemische maatregelen.

De EU-werkgroep is inmiddels tweemaal bijeen gekomen, waarbij de Europese Commissie heeft toegezegd de verslagen te publiceren op haar website, zodra deze zijn gefinaliseerd.

33.

Kunt u de opdracht die u aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft gegeven om de gehaltes bestrijdingsmiddelen in weidemest te onderzoeken met de Kamer delen?

Antwoord

Ik doe u bij deze de aanvraag voor de opdracht aan het RIVM toekomen (zie bijlage).

34.

Welk team binnen het RIVM zal het onderzoek naar bestrijdingsmiddelen in weidemest gaan onderzoeken?

Antwoord

Het RIVM betrekt relevante deskundigen voor een goede oriëntatie over de gehaltes gewasbeschermingsmiddelen in weidemest. Dit zijn experts met kennis over het vraagstuk en zijn werkzaam zowel binnen als buiten het RIVM.

35.

Klopt het dat Frankrijk een wettelijk verbod kent op de export van bestrijdingsmiddelen die in de EU verboden zijn? Zo ja, kunt u uitleggen op welke manier dat is geregeld, gezien de interne Europese markt?

Antwoord

Ja. Het klopt dat Frankrijk de productie, het transport en de export heeft verboden van gewasbeschermingsmiddelen die niet (meer) zijn toegelaten in de Europese Unie per 1 januari 2022. Aangezien deze middelen nergens (meer) zijn toegelaten in de Europese Unie, kan Frankrijk – ook gezien de Europese interne markt – zo’n verbod instellen en daarop handhaven.

In oktober 2020 is de Europese Chemicaliënstrategie gepubliceerd waarin, met betrekking tot samenwerking met andere landen, wordt aangekondigd dat maatregelen zullen worden genomen in de EU om de productie ten behoeve van export van hier verboden chemicaliën te beëindigen, overeenkomstig internationale verbintenissen, onder meer door zo nodig de relevante wetgeving te wijzigen. Het kabinet ondersteunt de mondiale leiderschapsambities van de Commissie op het gebied van veilig chemicaliënbeheer (Kamerstuk 22 112, nr. 2981).

36.

Kunt u de Nederlandse afzetcijfers van bestrijdingsmiddelen over 2020 (die eind mei zijn gepubliceerd) met de Kamer delen?

Antwoord

De afzetgegevens van de kalenderjaren 2010 tot en met 2020 staan op rijksoverheid.nl5.

37.

Wanneer voorziet u dat het systeem voor digitale inwinning en publicatie van gebruiksgegevens van bestrijdingsmiddelen, dat nu wordt ontwikkeld in het kader van het Uitvoeringsprogramma gewasbescherming 2030, gereed is?

Antwoord

Ik streef ernaar om het systeem voor de digitale inwinning van gegevens over geïntegreerde gewasbescherming (inclusief de gebruikscijfers) eind 2023 gereed te hebben, zodat dit systeem per 1 januari 2024 gebruikt kan worden.

38.

Klopt het dat agrariërs reeds een logboek bij moeten houden met het gebruik van bestrijdingsmiddelen? Is dit logboek digitaal? Aan wie worden deze gegevens vertrekt of welke instantie houdt dit bij? Wordt dit gebruik voor het digitale systeem dat nu wordt opgezet?

Antwoord

Er gelden op dit moment twee administratieve verplichtingen voor agrarische ondernemers, namelijk

• het bijhouden registers bij van de gewasbeschermingsmiddelen die gebruikt worden, met vermelding van de naam van het gebruikte gewasbeschermingsmiddel, het tijdstip en de dosis van de toepassing, alsook het gebied en het gewas waarop het gewasbeschermingsmiddel werd gebruikt, en bewaren die registers gedurende ten minste drie jaar (artikel 67 van Verordening (EG) 1107/2009

• het gedurende het teeltseizoen bijhouden van een gewasbeschermingsmonitor, waarin aandacht wordt besteed aan de acht beginstelen van geïntegreerde gewasbescherming (artikel 26 van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden).

Deze registers dient de agrarische ondernemer te overleggen aan de toezichthouder op het moment dat deze daarom vraagt.

Ik heb uw Kamer geïnformeerd over het feit dat er in het kader van het Uitvoeringsprogramma een traject is gestart voor het realiseren van het digitaal inwinnen van verschillende gegevens over het toepassen van geïntegreerde gewasbescherming binnen de landbouw (inclusief gegevens over het gebruik). Hierbij zal rekening worden gehouden met de verschillende trajecten die binnen de Europese Unie lopen over het verzamelen van gegevens over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en het publiceren van deze gegevens op het niveau dat zinvol is om de voortgang van het beleid te kunnen monitoren en om de privacy van de indieners van deze gegevens te waarborgen.

39.

Kunt u aangeven waarom actieve stoffen die toxisch zijn voor het waterleven toch een Europese toelating kunnen krijgen?

Antwoord

Bij de beoordeling van werkzame stoffen wordt door EFSA en nationale toelatingsautoriteiten gekeken of een veilige toepassing van een werkzame stof mogelijk is. Hierbij wordt in beginsel gekeken naar de risico’s van het gebruik van de stof. Een aangevraagd gebruik kan via risicobeperkende maatregelen zodoende acceptabele risico’s voor het waterleven meebrengen terwijl de betreffende stof in de basis toxisch voor waterleven kan zijn. De blootstelling is dan voldoende laag, zodat geen negatieve effecten optreden. Daarnaast heeft de Europese Commissie altijd de mogelijkheid om aanvullende restricties op te nemen in een voorstel voor goedkeuring om zo de risico’s van het gebruik te verminderen.

40.

Op welke manier worden agrariërs geïnformeerd over wijzigingen in de toegelaten toepassingen van een bestrijdingsmiddel of wanneer een middel verboden wordt?

Antwoord

Op de website van het Ctgb staat de toelatingendatabank. Deze toelatingendatabank bevat de actuele informatie over toegelaten en vervallen biociden en gewasbeschermingsmiddelen inclusief eventuele respijttermijnen. Deze bank bevat daarnaast informatie over vrijstellingen die door mij worden verleend en over basisstoffen die op Europees niveau worden goedgekeurd. Het Ctgb publiceert op de website tevens elke maand de besluiten die door het College zijn genomen.

41.

Klopt het dat Nederland bij vervangende toetsen voor «kandidaten voor vervanging» heeft vastgelegd dat er een redelijk aantal alternatieve middelen moet zijn, terwijl andere lidstaten dit niet vereisen? Kunt u uitleggen waarom Nederland dit wel vereist, terwijl de Europese regels nadrukkelijk vragen om juist ook naar niet-chemische alternatieven te kijken?

Antwoord

Bij de vergelijkende beoordeling voor de kandidaten die in aanmerking komen voor vervanging wordt rekening gehouden met het risico op resistentienontwikkeling van ziekten, plagen en onkruiden. Zodoende dienen alternatieve middelen beschikbaar te zijn om deze risico’s te ondervangen. Dit is ook in andere lidstaten onderdeel van de vergelijkende beoordeling. De NVWA toetst daarnaast of er niet-chemische alternatieven beschikbaar zijn en adviseert hierover aan het Ctgb dat de vergelijkende beoordeling uitvoert.

42.

Krijgt de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) aanvullend budget om de nieuwe acties op te zetten met betrekking tot de illegale handel in bestrijdingsmiddelen?

Antwoord

Het kabinet heeft via het coalitieakkoord extra middelen gereserveerd om de positie van de NVWA te versterken, te weten 30 miljoen euro in 2022 oplopend tot 100 miljoen euro in 2028. Als gevolg hiervan komen er in 2022 extra middelen beschikbaar voor het toezicht, waaronder voor het toezicht op gewasbeschermingsmiddelen en de illegale handel daarin. Zoals toegezegd in mijn brief van 10 februari 2022 (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 97) informeer ik uw Kamer binnenkort over de investeringen die NVWA-breed in 2022 op basis van de coalitieakkoordmiddelen worden gedaan. De inzet van en de verantwoording over deze middelen wordt vanaf 2023 onderdeel van de reguliere jaarplancyclus NVWA.

43.

Wat zijn de consequenties als niet alle betrokken partijen bij het Uitvoeringsprogramma gewasbescherming 2030 de afgesproken acties uitvoeren?

Antwoord

Ik ga uit van de positieve intenties en het tot uitvoering brengen van de afgesproken acties in het Uitvoeringsprogramma door alle partijen gezien het feit dat zij hiermee hebben ingestemd (zie ook antwoord op de vragen 29 en 30).

44.

Klopt het dat in Duitsland en België vrijstellingen zijn afgegeven voor de middelen Asulam en Force en dat deze vrijstellingsaanvragen in Nederland zijn afgewezen? Zo ja, waarom waren deze vrijstellingen in Nederland niet en in Duitsland en België wel mogelijk?

Antwoord

Het afgeven van tijdelijke vrijstellingen is een nationale bevoegdheid, waarbij iedere lidstaat een eigen afweging maakt. Hierbij kan ook rekening gehouden worden met specifieke nationale omstandigheden en belangen. Waar het gaat om het middel Agrichem Asulam heb ik geen tijdelijke vrijstelling verleend, omdat het Ctgb negatief adviseerde vanwege de hormoonverstorende eigenschappen van deze stof. Voor het middel Force 1,5G is in 2021 een tijdelijke vrijstelling verleend onder de voorwaarde dat deze eenmalig zou zijn, zodat er geen accumulatie van werkzame stof plaatsvindt. Vandaar dat ik dit jaar geen tijdelijke vrijstelling heb afgegeven voor dit middel.

45.

Hoe gaat u voorkomen dat de Europese Commissie voor het bepalen van de doelstellingen voor gewasbescherming kiest voor de Harmonized Risk Indicator die gebaseerd is op het aantal gebruikte kilogrammen en niet voor de Milieu Indicator Gewasbescherming waar Nederland mee bezig is waarbij de focus ligt op de milieu-impact van middelen?

Antwoord

Er zijn in 2019 door de Europese Commissie twee geharmoniseerde risico-indicatoren vastgesteld in het kader van Richtlijn 2009/128/EG. De een geeft de trend weer in de afzet in kilogram werkzame stof en de ander in het aantal verleende vrijstellingen.

Er zijn op dit moment geen signalen dat de Europese Commissie wijzigingen wil aanbrengen in de wijze waarop de geharmoniseerde risico-indicatoren berekend en gepubliceerd moeten worden anders dan het toevoegen van het areaal waarvoor de vrijstelling is verleend.

46.

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de toekomst van het (effectief gebleken) Fonds Kleine Toepassingen?

Antwoord

Er is op dit moment sprake van een overbruggingsperiode. Deze periode wordt benut voor het enkele keren openstellen van het Fonds en het opstellen van plannen van aanpak om de toelatingen van laag-risicomiddelen en basisstoffen voor kleine teelten een extra impuls te geven. Daarnaast is in het kader van het Uitvoeringsprogramma voorzien in het laten opstellen van een advies door een externe partij over de beschikbare en denkbare instrumenten voor het stimuleren van het verkrijgen van een toelating van gewasbeschermingsmiddelen (bijvoorbeeld kleine toepassingen, laag-risicomiddelen) en een goedkeuring van basisstoffen.

47.

Kunt u in een overzicht weergeven welke programma’s, pilots, sporen, experimenten er bestaan om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te minimaliseren?

Antwoord

In het kader van het Uitvoeringsprogramma is geïnventariseerd welke onderzoeksprogramma’s en pilotprojecten lopen, die bij kunnen dragen aan de strategische doelen van het Uitvoeringsprogramma. Deze rapporten zijn met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 27 858, nr. 554)67.

48.

Kunt u schematisch weergeven welke doelen per jaar bereikt moeten worden om het doel in 2030 te halen?

Antwoord

Het Uitvoeringsprogramma beschrijft welke (tussen)doelen in welk jaar bereikt moeten worden (pagina 22 t/m 24).

Het Uitvoeringsprogramma zet in op weerbare plant- en teeltsystemen. Bij een hogere weerbaarheid zal het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen verminderen. Doelen op dat aspect richten zich vooralsnog op de beschikbaarheid van instrumenten en handelingsperspectief.

Voor concrete doelen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zet het Uitvoeringsprogramma in op nagenoeg geen emissies van gewasbeschermingsmiddelen naar milieu.

2023

• Afname van het aantal overschrijdingen van de milieukwaliteitsnormen voor gewasbeschermingsmiddelen in oppervlaktewater met 90% ten opzichte van 2013;

• Afname van het aantal overschrijdingen van de drinkwaternorm in oppervlaktewater bestemd voor drinkwaterbereiding, met 95% ten opzichte van 2013;

2027

• Nagenoeg geen emissie van gewasbeschermingsmiddelen van het erf en vanuit gebouwen, bij het vullen en uitwendig reinigen van spuitapparatuur en vanuit de glastuinbouw.

• Geen normoverschrijdingen van de milieukwaliteitsnormen voor gewasbeschermingsmiddelen in oppervlaktewater.

• Daarnaast gelden de doelen van de KRW voor 2027. Het Uitgangspunt vanuit het Uitvoeringsprogramma is dat deze doelen gehaald worden

2030

• Nagenoeg geen emissies meer van gewas gewasbeschermingsmiddelen vanuit de openteelten

In het Uitvoeringsprogramma is een jaarlijkse monitoringssystematiek voorzien. De indicatoren die daarvoor in ontwikkeling zijn, dienen ook duidelijkheid te geven of op gebied van weerbare plant en teeltsystemen meer concrete (tussen)doelen mogelijk zijn (zie ook het antwoord op vraag 10). Ik verwacht dat de eerst monitoringsrapportage in 2022 beschikbaar is met de indicatoren die nu al beschikbaar zijn. Ik informeer uw Kamer jaarlijks over de voortgang (inhoud en proces) van het Uitvoeringsprogramma.

49.

Wat is het concrete doel in 2030 rondom het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen?

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 48.

50.

Hoe werkt het registratiesysteem van gewasbeschermingsmiddelen op dit moment?

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 38.

51.

Is het mogelijk om een lijst te krijgen waarop op perceelniveau is te zien wat er per jaar gespoten wordt?

Antwoord

Nee, zo’n lijst is er niet. Het huidige registratiesysteem kent geen landelijke inwinning van informatie (zie het antwoord op vraag 38).

Ook de vierjaarlijkse inwinning van de gebruikscijfers door het CBS via enquêtes voorziet niet in een dergelijke lijst.

52.

Hoe wordt inzichtelijk gemaakt op welke percelen welke gewasbeschermingsmiddelen zijn gebruikt?

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 51.

53.

Worden gegevens over gebruikte gewasbeschermingsmiddelen per perceel geregistreerd? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 38.

54.

Kunt u uitleggen wat u verstaat onder de principes van geïntegreerde gewasbescherming? Kunt u hiervan een praktijkvoorbeeld geven? Welke mogelijkheden zijn er om dit systeem te verstevigen volgens u?

Antwoord

De acht beginselen van geïntegreerde gewasbescherming zijn beschreven in bijlage III van Richtlijn 2009/128/EG. Het gaat om preventieve maatregelen (bv gewasrotatie, resistente gewassen), monitoren van ziekten en plagen en daarop gebaseerde drempelwaarden (bv waarschuwings- en voorspellingsmodellen), gebruik van niet-chemische maatregelen (bv mechanische onkruidbestrijding en biologische plaagbestrijding), doelgerichte toepassing van gewasbeschermingsmiddelen (precisie technieken, pleksgewijze toepassing, laag doseringssystemen), voorkomen resistentieontwikkeling (door verschillende beheersstrategieën en type gewasbeschermingsmiddelen in te zetten) en (achteraf) oordeelsvorming over de effectiviteit van de genomen maatregelen.

Het is de agrariër, geholpen door vakgenoten en zijn adviseur, die de afweging maakt welke maatregelen mogelijk en haalbaar zijn in zijn bedrijfsvoering (omstandigheden kunnen verschillen). De mogelijkheden om de agrariër daarin te ondersteunen richten zich met name op kennisontwikkeling en -verspreiding, het al dan niet financieel ondersteunen van de ontwikkeling van de hiervoor genoemde middelen en maatregelen en het stimuleren van het gebruik ervan.

55.

Hoeveel financiële middelen heeft de sector nodig om alle afgesproken acties uit het uitvoeringsprogramma uit te voeren? Zijn deze middelen ook gereserveerd?

56.

Wat zijn de geschatte financiële kosten om tot een minimumgebruik van gewasbeschermingsmiddelen te komen in 2030? Zijn deze middelen gereserveerd?

Antwoord 55 en 56

In het Uitvoeringsprogramma staat dat om de beoogde transitie te doen slagen, dragen partners gezamenlijk zorg voor voldoende en bij de eigen rol en verantwoordelijkheid passende financiering voor het Uitvoeringsprogramma gedurende de looptijd ervan. Hiertoe zullen zowel publieke als private middelen (menskracht en/of financiële middelen) worden ingezet.

Dit leidt ertoe dat niet precies bekend is hoeveel financiële middelen de partijen bij het Uitvoeringsprogramma nodig hebben om alle afgesproken acties uit te voeren.

Er zijn verzoeken ingediend voor cofinanciering van verschillende projecten door sectorpartijen bij LNV. Hiermee is een totaalbedrag gemoeid van 17 miljoen euro, waarvan 50% privaat en 50% publiek zal worden gefinancierd als de projecten zijn gehonoreerd. Het Ministerie van LNV heeft hiervoor budget gereserveerd.

Er wordt bekeken hoe solide meerjarige financiering van het Uitvoeringsprogramma mogelijk gemaakt kan worden.

57.

Waarom is het rapport over de beoordelingssystematiek voor neurologische aandoeningen vertraagd?

Antwoord

Er was helaas sprake van personele uitval bij betrokken organisaties, waardoor het onderzoek langer duurt dan voorzien. Vanwege het belang van het vraagstuk heb ik het RIVM en het Ctgb gevraagd zo spoedig mogelijk het onderzoek af te ronden. Ik zal uw Kamer in het derde kwartaal 2022 informeren.

58.

Hoeveel controles heeft de NVWA in de afgelopen vijf jaar gedaan op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen? Kan dit uitgesplitst worden per jaar?

Antwoord

In onderstaande tabel staan de aantallen inspecties die de NVWA van 2017 t/m 2021 op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen heeft uitgevoerd. Vanwege corona en de bijbehorende beperkingen is het in 2020 niet mogelijk geweest om alle geplande inspecties uit te voeren.

2021 8611
2020 713
2019 912
2018 894
2017 1.075
1 Het aantal inspecties in 2021 betreft een voorlopig cijfer.

59.

Wat houdt risicogebaseerd toezicht in? Kan hier naast een definitie ook een praktisch voorbeeld van worden gegeven?

Antwoord

De NVWA zet bij risicogebaseerd toezicht het toezicht zo gericht mogelijk in door vooral daar en op die momenten te inspecteren waar de risico’s het grootst zijn. Een lage verwachte naleving van de wet- en regelgeving en dus de kans op schadelijke gevolgen voor mens, dier en milieu die ontstaan bij het eventueel overtreden van de regelgeving, zal leiden tot een hogere risico-indeling.

Een voorbeeld van risicogebaseerd toezicht betreft het toezicht op vrijstellingen. In geval van een landbouwkundige noodzaak mag een lidstaat een niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel voor een periode van maximaal 120 dagen vrijstellen, mits deze als veilig is beoordeeld door het Ctgb. Bij het gebruik van deze vrijstellingen gelden veelal strenge gebruiksvoorschriften om risico’s voor mens, dier en milieu te voorkomen. De verwachte lage naleving op basis van signalen en de bijbehorende kans op schadelijke gevolgen, leiden tot een hogere risico-indeling. De NVWA heeft het afgelopen jaar in de fruitteelt en de bedekte sierteelt daarom risicogebaseerd toezicht gehouden op een juiste naleving van de gebruiksvoorschriften bij het toepassen van middelen waarvoor een vrijstelling is afgegeven. Daarbij zijn meerdere overtredingen vastgesteld.

60.

Hoeveel extra middelen worden in het coalitieakkoord vrijgemaakt voor de NVWA? Hoeveel van deze middelen worden ingezet om de toezicht- en inspectie capaciteit te verbeteren en hoeveel van de totale capaciteit wordt ingezet om toezicht te houden en te inspecteren op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen?

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 42.

61.

Op basis van welk beoordelingskader bepaalt u of het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen nodig is, welke voor- en nadelen worden daarin meegewogen, en hoe draagt dit bij aan het streven van zo min mogelijk gewasbescherming?

Antwoord

Het is niet aan mij om te beoordelen of het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen nodig is. Dat is primair aan de toepasser van de middelen, rekening houdend met de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming (zie ook het antwoord op vraag 54). Met het toelatingsbeleid geeft de Europese overheid het kader welke gewasbeschermingsmiddelen en onder welke voorschriften op de markt mogen worden gebracht. Het Ctgb gebruikt deze kaders om besluiten te nemen. Daarbij staat voorop dat een veilig gebruik voor mens, dier en milieu vooraf moet worden aangetoond. Vervolgens kan de overheid aangeven welke beginselen in acht moeten worden genomen bij het gebruik ervan. In beide gevallen – toelating en gebruik – zijn EU geharmoniseerde beleidskaders van toepassing.

62.

Gaat u, in aanvulling op de acties uit de Toekomstvisie gewasbescherming 2030, ook nieuwe wetgeving invoeren om het doel van zo min mogelijk gewasbeschermingsmiddelen te bereiken?

Antwoord

Het Uitvoeringsprogramma voorziet in een jaarlijkse monitoring van de voortgang (inhoud en proces), waardoor het mogelijk is tijdig bij te sturen als dit nodig blijkt te zijn. Dit kunnen verschillende maatregelen zijn, waaronder wet- en regelgeving.

63.

Kunt u concreter aangeven wat er gaat gebeuren om emissiebeperkende maatregelen die in Nederland genomen worden beter mee te wegen bij de beoordeling van toelatings- en vrijstellingsaanvragen (naar aanleiding van de motie van het lid Bisschop, Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 75)?

Antwoord

Het Ctgb neemt op dit moment bepaalde emissiebeperkende maatregelen mee in de beoordeling en schrijft extra maatregelen voor als dat nodig is om een veilig gebruik te garanderen. Als onderdeel van het Uitvoeringsprogramma onderzoekt het Ctgb op dit moment hoe precisietechnieken meegenomen kunnen worden in de beoordelingsmethodiek.

64.

Kunt u concreter aangeven wat er gaat gebeuren om risico's op/van resistentieontwikkeling bij versmalling van het middelenpakket mee te wegen bij de beoordeling van toelatings- en vrijstellingsaanvragen (naar aanleiding van de motie van het lid Bisschop, Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 75)?

Antwoord

Binnen het Uitvoeringsprogramma wordt, samen met de verschillende betrokken partijen, gesproken over de wijze waarop emissiebeperkende maatregelen en resistentieontwikkeling in de toekomst meegenomen dienen te worden binnen het toelatingsbeleid en vrijstellingenkader. Het gaat hierbij onder andere om de ontwikkeling van teeltsystemen en emissiebeperkende maatregelen en de mogelijkheden om de naleving van emissiebeperkende maatregelen verder te verhogen. Tevens wordt gesproken over de wijze waarop de risico’s voor resistentieontwikkeling nog beter kunnen worden meegenomen zonder afbreuk te doen aan de basisprincipes dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen altijd veilig moet zijn en dat vrijstellingen alleen worden afgegeven wanneer er sprake is van een landbouwkundige noodsituatie.

65.

Is het gezien de aanwijzingen dat glyfosaat parkinson kan veroorzaken juridisch denkbaar dat glyfosaat uit hoofde van het voorzorgsbeginsel wordt verboden totdat vaststaat dat glyfosaat geen parkinson veroorzaakt?

Antwoord

De werkzame stof glyfosaat is eind 2017 hernieuwd goedgekeurd in de Europese Unie voor een periode van vijf jaar. Het Ctgb heeft vervolgens alle glyfosaathoudende middelen in Nederland herbeoordeeld en conform wet- en regelgeving toegelaten (zie ook antwoord op vraag 2).

De Europese herbeoordeling van de werkzame stof glyfosaat loopt. Hierin worden de nieuwste wetenschappelijke inzichten in zowel het dossier als relevante openbare wetenschappelijke literatuur meegenomen. De verwachting is dat de herbeoordeling eind volgend jaar is afgerond.

De Europese Commissie heeft in het SCoPAFF van mei 2022 aangeven onmiddellijk te zullen in grijpen in de goedkeuring van de werkzame stof als tijdens de herbeoordeling blijkt dat deze stof niet meer aan de goedkeuringscriteria voldoet.

66.

Welke middelen heeft u om de uitvoering te garanderen van de motie van het lid Tjeerd de Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 426) over het gebruik van glyfosaathoudende middelen voor gebruik buiten geïntegreerde gewasbescherming (zoals kalenderspuiten, resetten van grasland en pre-harvest) te verbieden, en is daar juridische grond voor?

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op de vragen 1 en 2.

Daarnaast staat in brief over moties en toezeggingen op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 27 858, nr. 569) dat ik de komende periode met de agrarische sector in gesprek ga hoe – naast de afspraken die gemaakt zijn in het Uitvoeringsprogramma en in het Nationaal Strategisch Plan – het gebruik van glyfosaathoudende middelen verder kan worden teruggedrongen. Dit zouden bijvoorbeeld kunnen via economische prikkels.

Ik ben bereid om in deze gesprekken ook de mogelijkheid te verkennen om bindende afspraken te maken.

67.

Bent u van plan om het percentage gronden die het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) in geliberaliseerde pacht uitgeeft (momenteel 40%) te verhogen? Zo ja, op welke termijn, tot hoe hoog precies en waarom?

Antwoord

Nee, het Rijksvastgoedbedrijf verwacht niet dat het areaal geliberaliseerde pachtgrond hoger wordt dan 40%. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft ongeveer 41.000 ha agrarische gronden in eigendom. Op dit moment is daarvan slechts 10% uitgegeven in geliberaliseerde pacht, waarvan 40% een biologisch certificaat hebben. De overige pachtgronden zijn voornamelijk uitgegeven in reguliere pacht. Geliberaliseerde pachtgronden kunnen op korte termijn beschikbaar zijn voor publieke planologische rijksdoelstellingen, net als de kernvoorraad grond die het Rijksvastgoedbedrijf hiervoor aanhoudt.

68.

Wanneer verwacht u dat de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) de herbeoordeling van de werkzame stof glyfosaat heeft afgerond?

Antwoord

EFSA heeft in het persbericht aangegeven dat ze het advies in juli 2023 verwachte op te leveren aan de Europese Commissie

69.

Welke (juridisch geborgde) maatregelen kunt u treffen om het gebruik van glyfosaathoudende middelen terug te dringen die de gewenste uitkomsten garanderen?

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 66.

70.

Waarop zijn de ecotoxicologische normen gebaseerd en hoe wordt de conclusie, dat er dus geen «onacceptabele risico’s voor het milieu» zijn, onderbouwd? Zijn de ecotoxicologische normen actueel en inclusief de laatste ontwikkelingen omtrent klimaat, natuur, water en volksgezondheid?

Antwoord

De ecotoxicologische normen en criteria die worden gehanteerd bij de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen zijn opgenomen in de Uniforme Beginselen van de Verordening (EG) 1107/20098. De ecotoxicologische normen voor werkzame stoffen worden vastgesteld op basis van studies met representatieve soorten. De norm wordt gebaseerd op de meest gevoelige soort en waar nodig worden veiligheidsfactoren toegepast.

Aanvragen voor gewasbeschermingsmiddelen en werkzame stoffen worden op deze normen en criteria getoetst met behulp van richtsnoeren9. Richtsnoeren worden periodiek aangepast aan de laatste stand van de wetenschap.

71.

Zijn er, bijvoorbeeld op basis van steekproeven, schattingen beschikbaar van hoe vaak en hoeveel illegale middelen worden gebruikt in Nederland, hoe vaak er te veel van een chemisch gewasbeschermingsmiddel wordt gebruikt, en om welke middelen en gewassen het hierbij vooral gaat?

Antwoord

De NVWA controleert bij teeltinspecties op het gebruik van niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. Dit betreffen niet-toegelaten middelen in Nederland of in de EU (illegale middelen), maar ook middelen die wel in Nederland zijn toegelaten maar niet in de desbetreffende teelt. De meeste overtredingen hebben betrekking op de laatste groep. Bij de inspecties in de bedekte teelt van snijbloemen werd bijvoorbeeld in 2019 bij 3 van de 52 geïnspecteerde bedrijven een illegaal middel aangetroffen. Het vaststellen van exacte aantallen van illegale gewasbeschermingsmiddelen vraagt echter om een nadere analyse.

De NVWA controleert standaard of de voorgeschreven hoeveelheden uit het Wettelijk Gebruiksvoorschrift wordt opgevolgd. Overtredingen worden conform het interventiebeleid afgehandeld. Voor een indicatie hoe vaak er wordt overgedoseerd en welke middelen en gewassen die betreffen, is een nadere analyse nodig. Algemeen kan men stellen dat in de sierteelt vaker wordt overgedoseerd dan in voedselgewassen. Voor groenten en fruit gelden maximale residu limieten (MRL’s) voor werkzame stoffen. Overdoseren kan leiden tot het overschrijven deze MRL’s. De NVWA houdt middels het uitvoeren van een screening toezicht op het overschrijden van MRL’s. De NVWA constateert incidenteel overschrijdingen. Daarbij zijn inderdaad overtredingen vastgesteld.

72.

Is het juridisch denkbaar om de benchmark van de milieu-impact van gewasbeschermingsmiddelen bij individuele agrarische ondernemers – eventueel geanonimiseerd – beschikbaar te stellen voor wetenschappers die naar dit onderwerp onderzoek (willen) doen?

Antwoord

Ik zal dit meenemen in het traject om te komen tot digitaal inwinnen van verschillende gegevens over het toepassen van geïntegreerde gewasbescherming binnen de landbouw (inclusief gegevens over het gebruik) (zie ook antwoord 38).


  1. Bijlage bij Kamerstuk 27 858, nr. 520, p. 14.↩︎

  2. Verordening (EG) 1107/2009 bevat een definitie van «goede gewasbeschermingspraktijken (artikel 3, punt 18). Deze luidt: praktijken waarbij de behandelingen van een bepaalde plant of plantaardig product met gewasbeschermingsmiddelen volgens de voorschriften voor hun toegestane gebruik worden geselecteerd, gedoseerd en getimed om met een minimumhoeveelheid een aanvaardbare doeltreffendheid te verzekeren, rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden en met de mogelijkheden voor teeltmaatregelen en biologische bestrijding.↩︎

  3. https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:52013XC0403(02)&from=EN.↩︎

  4. https://www.ctgb.nl/actueel/nieuws/2022/06/01/aanvragen-kleine-toepassing-van-laag-risicomiddelen-makkelijker.↩︎

  5. https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/bestrijdingsmiddelen/documenten/publicaties/2022/05/19/afzetgegevens-gewasbeschermingsmiddelen-in-nederland.↩︎

  6. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2021/04/20/overzicht-van-lopende-onderzoekstrajecten-bijdragend-aan-het-uitvoeringsprogramma-gewasbescherming.↩︎

  7. https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/rapporten/2021/07/15/verdere-stappen-in-duurzaamheid/LTO-projecten-eindrapport.pdf.↩︎

  8. https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A32011R0546.↩︎

  9. https://ec.europa.eu/food/plants/pesticides/approval-active-substances/guidelines-active-substances-and-plant-protection-products_en.↩︎