Startnotitie Nationaal Programma Landelijk Gebied
Nationale Omgevingsvisie
Brief regering
Nummer: 2022D24183, datum: 2022-06-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-34682-96).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof
Onderdeel van kamerstukdossier 34682 -96 Nationale Omgevingsvisie.
Onderdeel van zaak 2022Z11792:
- Indiener: Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof
- Volgcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- Volgcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2022-06-15 11:00: Startnotitie Nationaal Programma Landelijk Gebied (Inbreng feitelijke vragen), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2022-06-16 14:16: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-06-22 11:15: Procedurevergadering LNV (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2022-06-23 10:16: Debat over het stikstofbeleid (Plenair debat (debat)), TK
- 2022-10-20 13:15: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2021-2022 |
34 682 Nationale Omgevingsvisie
35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 96 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR NATUUR EN STIKSTOF
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 juni 2022
Hierbij bied ik de Tweede Kamer, mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, de startnotitie van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) aan. Het NPLG wordt een belangrijke drager voor de integrale gebiedsgerichte aanpak waarover ik de Tweede Kamer in mijn hoofdlijnenbrief van 1 april 2022 heb geïnformeerd (Kamerstukken 33 576 en 35 334, nr. 265).
Verschillende urgente opgaven maken dat het landelijk gebied de komende jaren flink zal moeten veranderen. Zo wordt de draagkracht van onze natuur en ons bodem- en watersysteem op veel plekken overschreden. Bovendien vraagt de klimaatopgave om een sterke daling van de broeikasgasemissies van landbouw en landgebruik.
Met een integrale, gebiedsgerichte aanpak van deze problematiek kunnen we een betere balans bereiken tussen wat de natuur kan dragen en wat we als samenleving van haar vragen: Een vitaal landelijk gebied, met een gezonde natuur, een robuust watersysteem, lage impact op het klimaat en met perspectief voor de landbouw. Dit levert ook perspectief op het verder op gang brengen van vergunningverlening voor maatschappelijke en economische ontwikkeling, zoals de bouw van huizen, vergunningen in de agrarische sector en verduurzaming van de industrie. De noodzakelijke omslag zal in de tussenliggende periode een grote impact hebben op alle betrokkenen, en niet in de laatste plaats op (agrarisch) ondernemers.
Perspectief agrarisch ondernemers
We mogen trots zijn op wat de Nederlandse landbouw samen met toeleverende en verwerkende industrieën en de kennisinstellingen hebben gepresteerd om Nederland als toonaangevend agro-kennisland op de kaart te zetten, en zo een belangrijke bijdrage te leveren aan de mondiale voedselvoorziening. Tegelijk is het landbouw- en voedselsysteem, gericht op het vergroten van de productie tegen zo laag mogelijke (kost)prijs, niet houdbaar gegeven alle genoemde problemen. Vanwege de samenhang met een toekomstbestendige ontwikkeling van de landbouw en het belang van voedselzekerheid wordt gelijktijdig met deze startnotitie de Kamerbrief «perspectieven voor agrarische ondernemers» gepubliceerd (Kamerstukken 30 252 en 35 334, nr. 28).
Een belangrijke boodschap uit de perspectiefbrief is dat de landbouw toekomst heeft in ons land, maar dat die landbouw er fundamenteel anders uit zal zien dan nu. Toekomst is er niet als geen rekening wordt gehouden met de impact van klimaatverandering en als de productie leidt tot uitputting van de bodem en het grond- en oppervlaktewater, of degradatie van ecosystemen. Omgekeerd is het zo dat een krachtige landbouwsector, die economisch sterk genoeg is om de omslag naar de kringlooplandbouw te maken, een voorwaarde en een deel van de oplossing is voor het realiseren van de natuur- en milieudoelen. Want de landbouw is niet alleen onmisbaar door voedselproductie, maar voorziet de samenleving ook van manieren om biodiversiteit te versterken, koolstof vast te leggen, het water vast te houden, de landschappelijke kwaliteit, de culturele identiteit en ons erfgoed recht te doen, en een gezonde leefomgeving voor mens en dier te bieden. Het is daarom ook van belang dat agrariërs de gelegenheid wordt geboden om de benodigde transities zelf mede vorm te geven.
De verantwoordelijkheid om de wettelijke opgave om de PAS-meldingen te legaliseren voelt het kabinet zwaar. Het legaliseren gebeurt zo snel als mogelijk, waarvoor noodzakelijk is dat de bronmaatregelen effect hebben.
De rol van het NPLG
Het Rijk legt in het NPLG de structurerende, richtinggevende keuzes en (regionale) doelen vast, ten behoeve van het onontkoombaar maken dat de landelijke doelen gehaald worden. Dit vormt de basis voor de uitwerking van integrale gebiedsprogramma’s1 onder regie van de provincies. De startnotitie vormt de aftrap van een langjarig partnerschap, waarbij het Rijk de medeoverheden uitnodigt om samen met maatschappelijke partners aan de benodigde transitie in het landelijk gebied invulling te geven. Daarbij wordt uiteraard voortgebouwd op de samenwerking die al plaatsvindt op de afzonderlijke dossiers.
De gebiedsgerichte uitwerking vraagt een enorme inspanning van de decentrale overheden, die ook maatschappelijke partners, grondeigenaren en grondgebruikers in het gebiedsproces zullen betrekken. Het Rijk is daarbij een samenwerkingspartner en pakt ook haar verantwoordelijkheid, onder meer door het beschikbaar stellen van middelen, het (samen) oprichten van een regieorganisatie en het vaststellen van landelijke maatregelen. Bij de uitwerking van het ontwerpprogramma NPLG worden naast het Rijk de provincies, waterschappen, gemeenten en de maatschappelijke partners betrokken, onder andere via het maatschappelijk platform landelijk gebied en stikstof.
Wat staat er in de startnotitie?
Zowel met het oog op de staat van de natuur als de noodzaak om richting en duidelijkheid te geven aan de vele betrokken partijen, is het van belang dat de gebiedsprogramma’s zo snel mogelijk verder kunnen worden ontwikkeld. Daarom kies ik ervoor om in deze startnotitie waar mogelijk al keuzes en doelen richtinggevend vast te leggen. De opgave is immers complex en de urgentie groot. Op 1 juli 2023 dienen de gebiedsprogramma’s te worden vastgesteld.
Ten behoeve van de gebiedsprocessen is ook een kaart van Nederland opgenomen met een globale ruimtelijke weergave van de condities van water, bodem, natuur en stikstof in relatie tot landbouw2. Deze kaart is bedoeld als hulpmiddel om de structurerende keuzes scherp te stellen, en om bewoners, ondernemers en overheden in gebieden handelingsperspectief te bieden. De doelen die zijn opgenomen betreffen onder meer nieuwe richtinggevende regionale emissiereductiedoelen voor stikstof en de doelen voor de Kaderrichtlijn Water. Uiterlijk in oktober 2022 volgen nadere structurerende keuzes en de (nadere) regionalisering van de doelstellingen voor water, klimaat en natuur. Dit volgt later omdat hier nog nadere uitwerking voor nodig is. Zodra deze doelen bekend zijn worden deze toegevoegd. Het streven is om de regionale doelen voor klimaat vóór de zomer 2022 te communiceren met de provincies.
De stappen waarlangs de aanpak de komende tijd verder vorm wordt gegeven zijn, in lijn met de mijlpalen zoals geschetst in de Ruimtelijke Ordeningsbrief van 17 mei 2022 (Kamerstuk 34 682, nr. 92) de volgende:
Juni 2022: Startnotitie met ten behoeve van de gebiedsprogramma’s al zoveel mogelijk keuzes en doelen (natuur, water en klimaat) vanuit het Rijk Oktober 2022: Aangevulde keuzes en doelen (natuur, water en klimaat) Januari 2023: ijkmoment voortgang provinciale gebiedsprogramma’s Voorjaar 2023: Uitgewerkt ontwerpprogramma NPLG inclusief plan-MER, Tevens natuurdoelanalyses en richtinggevende stikstofdoelen voor mobiliteit en industrie, zie onder. 1 juli 2023: Oplevering integrale gebiedsprogramma’s door provincies. Medio 2023: Definitieve vaststelling NPLG |
Duiding richtinggevende stikstofdoelen
De nieuwe, richtinggevende stikstofdoelen staan weergegeven in de hieronder opgenomen kaart met globale emissiereductiegebieden. Het kabinet is gekomen tot deze verdeling na een proces waarbij de provincies zijn geconsulteerd. Het betreft een doorvertaling van de landelijke doelstelling van 74% van het areaal onder de Kritische Depositie Waarde (KDW) in 2030, waarbij in de maatvoering van de richtinggevende stikstofdoelen al zoveel mogelijk is geanticipeerd op de verwachte opgave voor het halen van de klimaat- en waterdoelstellingen.
Het hoofddoel voor wat betreft de natuur- en stikstofaanpak is een gunstige staat van instandhouding op landelijk niveau en het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden in het bijzonder. Op verschillende manieren kunnen (economische) activiteiten effect hebben op deze staat van instandhouding. Dat gaat om stikstof, maar kan ook gaan om bijvoorbeeld wateronttrekking. Daarom moeten we maatregelen treffen om de gunstige staat van instandhouding te bereiken. Als een individuele activiteit kan zorgen voor verslechtering van natuurgebieden dan moeten hiervoor mitigerende maatregelen worden genomen. Als teveel stikstof neerslaat in natuurgebieden zorgt dit door verzuring en/of vermesting voor veranderingen van deze natuur, en daarmee over het algemeen voor verslechtering van de biodiversiteit. Bovendien stapelt stikstofneerslag op. De mate waarin een gebied stikstofdepositie goed kan opvangen wordt door ecologen uitgedrukt met de Kritische Depositie Waarde: boven die waarde is verslechtering vanwege stikstof niet uit te sluiten. Het is de enige indicator om deze drukfactor te kwantificeren. Op dit moment wordt de KDW in veel gebieden overschreden en wel in zulke mate dat het extra depositie van nieuwe activiteiten niet aankan, waardoor de activiteiten veelal niet of niet eenvoudig gerealiseerd kunnen worden. De rechter toetst namelijk of de nieuwe activiteit mogelijk zorgt voor significante verslechtering. En een significante verslechtering is in een reeds overbelaste situatie veel eerder aan de orde dan wanneer hier geen sprake van is. De ambitie is om ten behoeve van de instandhoudingsdoelen in driekwart (74%) van het areaal van de stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden te zorgen dat de stikstofbelasting in 2030 niet hoger is dan het natuurgebied aan kan. Dit biedt ruimte voor nieuwe activiteiten in balans met de natuur. En in gebieden waar het nog niet of niet goed mogelijk is de stikstofconcentratie die neerslaat al onder de KDW te brengen passen we maatwerk toe. In gebieden waarvan we weten dat er verschil zit tussen de waargenomen natuurkwaliteit en de KDW laten we de Ecologische Autoriteit extra goed kijken welke stikstofdepositie het gebied aan kan. Met de natuurdoelanalyses, die worden getoetst door een onafhankelijke Ecologische Autoriteit, wordt breed gekeken naar wat er nodig is voor een goede staat van instandhouding. |
Voor de regionale doelen heeft het RIVM inzichtelijk gemaakt wat het effect van verschillende ruimtelijke verdelingen van emissiereductie is, met als doel deze onderling te kunnen vergelijken op het effect in de Natura 2000-gebieden. Op aanpakstikstof.nl worden ook de kaarten per provincie gepubliceerd. In de startnotitie en in een briefrapport van het RIVM3 worden de uitgangspunten en totstandkoming nader toegelicht.
Het gaat om voorlopige, richtinggevende doelen voor de reductie van de NH3-uitstoot. Deze keuze is mede ingegeven door het verschil in verspreidingspatroon en karakter tussen NH3 en NOx. Eerdere analyses4 hebben aangetoond dat voor reductie van NH3 een gebiedsgerichte aanpak effectief is ten opzichte van een generieke aanpak. Dat wil zeggen: hoe dichter een NH3-bron bij een natuurgebied ligt, hoe groter het effect op de depositie in dat gebied is. Omdat het grootste deel van de NH3-emissie vanuit landbouwbronnen komt, zal de bijdrage aan de gebiedsdoelen voor NH3-emissiereductie hoofdzakelijk uit deze sector moeten komen. NOx verspreidt zich verder dan NH3 en een groot deel van de NOx-emissies gaat dan ook op in de «stikstofdeken» over Nederland. De depositie op Natura 2000-gebieden uit industriële NOx-emissies is daarom in Nederland beperkt (ca. 2%). Dat betekent niet dat er geen aanpak geldt voor NOx. Complementair wordt gewerkt aan de reductie van de NOx-uitstoot, waarvoor de sectoren mobiliteit, industrie en bouw met name verantwoordelijk zijn, en waarvoor (inter)nationaal generiek beleid wordt ingezet (zie onder). Deze inzet is niet alleen betrokken bij de uitgangspunten van de aanpak, in het zogeheten «basispad»5, maar aanvullend werkt het kabinet (sectorale) doelen voor NOx uit. Dit is hieronder uitgebreider toegelicht (p.8).
Een belangrijke notie is dat de regionale stikstofdoelen en kaarten helpen om richting te geven aan de gebiedsprocessen en daarvoor gebaseerd zijn op modelberekeningen. Er is gekozen de richtinggevende stikstofdoelen nu mee te geven vanwege de urgentie en complexiteit van de stikstofopgave. Het is immers van belang om tijdig in het gebiedsproces zo veel mogelijk informatie en richting te bieden. Het gebiedsproces van provincies is ingericht om maatwerk te leveren dat rechtdoet aan de kenmerken en specifieke omstandigheden in het gebied.
De doelen kunnen in aanloop naar de gebiedsprogramma’s daarom nog worden aangepast aan de hand van nieuwe inzichten, bijvoorbeeld vanuit de natuurdoelanalyses of vanwege de interactie met de overige natuur-, klimaat- en waterdoelstellingen. En ook de extra effecten (ten opzichte van het basispad) van internationaal en landelijk beleid voor de reductie van de NOx-uitstoot van industrie en mobiliteit gaan naar verwachting leiden tot een neerwaartse bijstelling van de regionale doelstellingen (NH3). Het bovenstaande tekstkader op pagina 3 geeft een aantal van de belangrijkste ijkmomenten weer. Deze worden in de startnotitie nader toegelicht.
De gekozen gebiedsindeling kan eveneens nog worden gewijzigd: provincies bepalen in overleg met de gebiedspartijen welke (bestuurlijke) indeling naar gebieden zij het meest passend vinden om tot gebiedsprogramma’s met maatregelen voor doelrealisatie te komen. De definitieve stikstofreductiedoelen en het maatregelpakket daarbij worden in juli 2023 vastgesteld via de gebiedsprogramma’s.
De doelen laten zien dat de opgave in sommige gebieden heel erg groot is, en daarmee ook de opgave om in de gebiedsprocessen tot passende oplossingen te komen. Ik ben mij ervan bewust dat de regionale doorvertaling van de doelen, hoewel nog richtinggevend, voor met name agrarisch ondernemers hard aan kan komen. De pijnlijke constatering is dat niet alle agrariërs door kunnen met hun agrarische onderneming. Zeker niet in alle gebieden. En niet elke boer kan door op de manier waarop hij of zij al jaren gewend is om te werken. Niet alles kan overal en het kan niet meer zoals het altijd ging.
Verdere proces
Door nu vast vooruitlopend op andere doelen op het vlak van klimaat, water en natuur de richtinggevende stikstofdoelen te publiceren beoog ik de vaart in het proces te houden en zo spoedig mogelijk tot oplossingen te komen, waaronder voor natuurherstel en ontwikkelruimte. Voor ontwikkelruimte zijn stikstofdepositiebanken ingericht: zowel het stikstofregistratiesysteem (SSRS) als de provinciale doelenbanken. Naast de systematiek van monitoring, die nu ontwikkeld wordt, waarbij periodiek gerapporteerd wordt over de effecten van maatregelen, zal ik onderzoeken op welke wijze aan de voorkant inzicht verschaft kan worden in de depositie-effecten van maatregelen ten behoeve van de natuur zodra die zich voordoen. Hierbij houd ik oog voor de uitvoerbaarheid.
Voor het proces om te komen tot gebiedsprogramma’s is het belangrijk dat de kaders en procedures helder zijn en betrokken partijen gelijkwaardig aan tafel zitten. Rijk en provincies dragen samen ook verantwoordelijkheid dat het perspectief van boeren voldoende wordt meegewogen. Hierom vraagt de motie van het lid Boswijk (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 105). Een van de manieren om hier invulling aan te geven is het verzoek aan de provincies om bij het opstellen van de gebiedsprogramma’s naast een toets op ecologische effecten ook een sociaaleconomische impactanalyse voor de landbouw uit te voeren.
In de gebiedsprogramma’s worden de maatregelen ingevuld om de doelen te behalen. Daarvoor zijn verschillende mogelijkheden, die in de Kamerbrief perspectieven voor agrarische ondernemers als richtingen zijn beschreven. Dat gaat om (hulp bij) innovatie, omschakeling, ruimhartige opkoopregelingen, verplaatsen en extensiveren. Ook de introductie van landschapsgrond, een tussenvorm van natuur- en landbouwgrond, kan een bijdrage leveren, bijvoorbeeld aan extensiveren. Conform de motie van het lid Boswijk (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 17) wordt dit momenteel uitgewerkt. Een goede balans en synergie zal worden gezocht tussen landelijke en gebiedsgerichte maatregelen. Het Rijk zet naast het ondersteunend beleid ook in op landelijke normering in de landbouw, wat ook bijdraagt aan een oplossing in de gebieden. De inzet op normeren en het bijbehorende implementatietraject zal spoedig, voor eind 2022, worden geconcretiseerd. Uiterlijk in het eerste kwartaal van 2023 ontvangt u een update over de verschillende bestaande en aanvullende landelijke maatregelen. Zoals geschetst in de perspectiefbrief zal de Minister van LNV vooruitlopend daarop de Tweede Kamer in september informeren over de wijze waarop grondgebondenheid in de rundveehouderij zal worden gedefinieerd, en in november over de verdere uitwerking van kringlooplandbouw.
Na de eerste versie van de gebiedsprogramma’s zijn de jaren erna nog wijzigingen van het maatregelenpakket mogelijk, op voorwaarde dat de doelstellingen volledig en op tijd gerealiseerd worden. Dit geeft invulling aan het uitdaagrecht waartoe is verzocht in de motie van de leden Van Campen en Boswijk (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 118).
Doelen voor reductie NOx-uitstoot door onder andere industrie en mobiliteit
Parrallel aan het terugdringen van NH3 door voornamelijk de landbouw werkt het kabinet aan het terugdringen van de uitstoot van NOx, waarvoor met name industrie en mobiliteit verantwoordelijk zijn. Het kabinet treft voor het terugdringen van deze uitstoot met name generiek landelijk beleid (onder andere beleidsprogramma Klimaat en Energie, Schone Lucht Akkoord, structurele aanpak stikstof) en Europese regelgeving, dus buiten het NPLG. Voor de uitstoot van NOx is het namelijk doorgaans effectiever om de stikstofbelasting via generiek beleid te verlagen6. Waar dit effectief is en passend bij de bevoegdheid van provincies, kan ook in de gebiedsprocessen worden gekeken naar mogelijkheden om lokale piekbelasting afkomstig van NOx-uitstoot terug te dringen.
Zeker zal moeten worden gesteld dat de inzet in alle sectoren bij elkaar leidt tot het onontkoombaar halen van de doelen op klimaat, natuur (stikstof) en water. Een evenredige bijdrage van alle sectoren is conform het coalitieakkoord het uitgangspunt. Het kabinet zal begin 2023 hiertoe ook richtinggevende doelen vaststellen voor de NOx-uitstoot van onder andere mobiliteit en industrie, waarmee ook invulling wordt gegeven aan de motie van de leden Thijssen en Bromet (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 121). In de Klimaat- en Energieverkenning die eind 2022 verschijnt, wordt het effect van vastgesteld en voorgenomen landelijk en internationaal beleid op de NOx-uitstoot doorgerekend7. De inzichten hieruit zijn nodig voor het vaststellen van de sectordoelen en zullen zoals aangegeven naar verwachting gaan leiden tot een neerwaartse bijstelling van de regionale doelstellingen voor NH3-emissiereductie.
Wat wordt tussen nu en oktober nog uitgewerkt?
Als bijlage bij de startnotitie is een overzicht opgenomen van de richtinggevende doelen. Daarbij is inzichtelijk gemaakt welke doelen nu reeds bekend zijn en welke in oktober 2022 aangevuld zullen worden. Ondertussen worden andere elementen van de aanpak ook uitgewerkt, zoals de besteding van de middelen uit het Transitiefonds landelijk gebied en natuur, de spelregels voor de beoordeling en realisatie van de gebiedsprogramma’s (zoals eisen aan het detailniveau), en de waarborgen voor het onontkoombaar maken dat de doelen gehaald worden, zoals indien nodig eerder ingrijpen in de gebieden die er het slechtste voor staan.
Ook wordt gewerkt aan versnellingsmaatregelen voor de korte termijn. In de hoofdlijnenbrief van 1 april 2022 is aangekondigd dat ik provincies zou vragen om vooruitlopend op de gebiedsplannen al stappen te zetten in de integrale gebiedsgerichte aanpak. Ik heb hiertoe een brief aan gedeputeerden gestuurd, waarna in een werkconferentie met provincies, terreinbeheerders en waterschappen voorstellen zijn gepresenteerd en besproken die in 2022 of 2023 uitgevoerd kunnen worden. Vooraf zijn drie criteria gesteld waaraan de voorstellen moesten voldoen: «doelmatig, duurzaam bijdragen aan een of meer van de doelen van de aanpak, zo min mogelijk lock-in effecten, en draagvlak in de regio». Naar aanleiding van de uitvraag zijn 89 voorstellen binnengekomen voor uitvoering in 2022 en deels in 2023. Deze voorstellen worden momenteel beoordeeld met oog op besluitvorming in het kabinet in juli. Ik zal de provincies en betrokken partijen zo snel mogelijk informeren over de besluiten en de gewenste aanwending van de opbrengst en zal uiteraard ook uw Kamer informeren.
Tot slot
Ik besef dat de benodigde veranderingen zeer ingrijpend zijn en dat deze veel zullen vragen van alle betrokken partijen. Voor veel ondernemers en hun gezinnen wordt met deze brief duidelijk hoe groot de opgave in het gebied is waar zij wonen en werken, dit valt niet te overschatten. Tegelijkertijd blijft de toekomst mede afhankelijk van de keuzes die ook medebewoners in het gebied willen maken en de mogelijkheden die innovaties bieden om daarbij te helpen. Dat betekent dat ook dit jaar nog veel onzeker blijft. Met de startnotitie NPLG in combinatie met onder meer de Kamerbrief met perspectieven voor agrarische ondernemers, hopen wij eerste duidelijkheid en perspectief te bieden, alsook een pad om met alle betrokkenen de transities in het landelijk gebied samen vorm te geven en te zorgen dat iedereen hier op een rechtvaardige manier uitkomt.
Desgewenst ben ik en is met mij het RIVM graag bereid in een technische briefing een nadere toelichting op de regionale doelen te geven.
De Minister voor Natuur en Stikstof,
Ch. van der Wal-Zeggelink
Het opstellen van gebiedsplannen onder het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering wordt onder het NPLG verbreed naar brede, integrale gebiedsprogramma’s.↩︎
Zie bijlage↩︎
RIVM, Toelichting bij richtinggevende emissiereductiedoelstellingen per gebied, 10 juni 2022↩︎
Waaronder RIVM Briefrapport ruimtelijke effecten zonering emissiereducties landbouw 2021 | Rapport | Rijksoverheid.nl en RIVM Briefrapport bijdrage aan de stikstofdepositie in de natuur vanuit de industrie, het verkeer en de consumenten 2021 | Rapport | Rijksoverheid.nl en Langetermijnverkenning stikstofproblematiek: doel, integraliteit en regie 2020.↩︎
In de KEV 2020 zijn voor het laatst stikstofeffecten doorgerekend. De actualisatie van KEV emissieramingen voor luchtverontreinigende stoffen (waaronder ammoniak en stikstofoxiden) is tweejaarlijks. De KEV2020 liet een reductielijn zien voor mobiliteit en industrie: tussen 2018 en 2030 een daling in de NOx-uitstoot van mobiliteitssector van 41 procent, en in de industrie en de energiesector van respectievelijk 8 en 53 procent. Het PBL werkt nu aan de KEV 2022 luchtramingen, die in december 2022 wordt verwacht, en waarin nieuw voorgenomen en vastgesteld beleid zal zijn meegenomen. Zie voor de KEV 2020 https://www.pbl.nl/sites/default/files/downloads/pbl-2020-emissieramingen-luchtverontreinigende-stoffen-rapportage-bij-de-klimaat-en-energieverkenning-2020_4211.pdf↩︎
Maas et al, Bijdrage aan de stikstofdepositie in de natuur vanuit de industrie, het verkeer en de consumenten, RIVM, 2021↩︎
In de KEV 2020 zijn voor het laatst stikstofeffecten doorgerekend. De actualisatie van KEV emissieramingen voor luchtverontreinigende stoffen (waaronder ammoniak en stikstofoxiden) is tweejaarlijks. De KEV2020 liet een reductielijn zien voor mobiliteit en industrie: tussen 2018 en 2030 een daling in de NOx-uitstoot van mobiliteitssector van 41 procent, en in de industrie en de energiesector van respectievelijk 8 en 53 procent. Het PBL werkt nu aan de KEV 2022 luchtramingen, die eind 2022 wordt verwacht, en waarin nieuw voorgenomen en vastgesteld beleid zal zijn meegenomen. Zie voor de KEV 2020 https://www.pbl.nl/sites/default/files/downloads/pbl-2020-emissieramingen-luchtverontreinigende-stoffen-rapportage-bij-de-klimaat-en-energieverkenning-2020_4211.pdf↩︎