[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over bouwregelgeving (o.a. Kamerstuk 28325-237)

Bouwregelgeving

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2022D24634, datum: 2022-06-13, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-28325-238).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 28325 -238 Bouwregelgeving.

Onderdeel van zaak 2022Z11934:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2021-2022

28 325 Bouwregelgeving

Nr. 238 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 14 juni 2022

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over de brief van 12 april 2022 over bouwregelgeving (Kamerstuk 28 325, nr. 237)

De vragen en opmerkingen zijn op 21 april 2022 aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening voorgelegd. Bij brief van 13 juni 202 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Hagen

De adjunct-griffier van de commissie,
Honsbeek

Inleiding

Met deze brief geef ik antwoord op de door u gestelde vragen in het schriftelijk overleg Bouwregelgeving van 20 april 2022. In deze brief zijn de vragen per fractie opnieuw opgenomen en voorzien van een antwoord. Verder ontvangt u hierbij een afschrift van mijn reactie op de brief van Rockwool d.d. 30 maart 2022 met betrekking tot eisen aanscherping brandklasse eisen voor gevels, zoals door uw commissie is gevraagd op 19 april 2022.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken behorend bij het schriftelijk overleg over bouwregelgeving en hebben hierover enkele vragen/opmerkingen.

Inwerkingtreding Wet kwaliteitsborging voor het bouwen

De leden van de VVD-fractie lezen dat een van de doelen van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) (Kamerstuk 34 453) (de borging van) een betere bouwkwaliteit is. Er zal actief worden gemonitord of deze doelen worden gerealiseerd. Deze leden lezen echter dat er pas zal worden gemonitord vanaf het moment van invoering. Dit betekent dat niet de vergelijking kan worden gemaakt hoe de bouwkwaliteit is verbeterd voor en na de invoering van de wet, maar slechts of de manier waarop mensen en bedrijven met het systeem omgaan is verbeterd. Zij vragen of de Minister bereid is een nulmeting naar bouwkwaliteit uit te voeren voor de inwerkingtreding van de Wkb, zodat daadwerkelijk kan worden gemonitord of de doelen worden gerealiseerd.

De monitoring van de bouwkwaliteit zal gebeuren op basis van het aantal keren dat een kwaliteitsborger geen verklaring bij gereedmelding kan afgeven en het bevoegd gezag (tussentijds) heeft geïnformeerd over strijdigheden. De verklaring van de kwaliteitsborger is het bewijs dat de kwaliteit van de bouwactiviteit voldoet aan de van toepassing zijnde bouwtechnische regels. In het geval de bouwactiviteit niet voldoet aan de bouwtechnische regels zal de kwaliteitsborger geen verklaring afgeven en het bevoegd gezag hierover informeren. Bij de monitoring zal ook worden gekeken naar de oorzaken van het niet afgeven van die verklaring.

Voorts zal na drie jaar een evaluatie worden uitgevoerd naar de werking van het stelsel waarbij ook naar de ervaringen van betrokken partijen wordt gevraagd, waaronder het oordeel over de ontwikkeling van de bouwkwaliteit. Op die wijze wordt de (kwantitatieve) monitoring aangevuld met kwalitatieve informatie. In december 2021 hebt u het plan van aanpak voor de monitoring (Kamerstuk 34 453, nr. 32) ontvangen waarin is beschreven dat bij de monitoring wordt gekeken naar de relatieve toename van de kwaliteit. Daarover is vooraf met alle leden van de Regiegroep Wkb overeenstemming bereikt.

De leden van de VVD-fractie willen benadrukken dat continuïteit in de bouwsector van essentieel belang is. Niet alleen om de woningnood terug te dringen, maar ook omdat de bouwsector een sector is waar interventies nog lang doorwerken. Momenteel zijn er al tekorten aan kwaliteitsborgers om projecten als pilot onder de Wkb uit te voeren. Deze leden begrijpen dat bij een woningbouwproductie van 75.000 woningen per jaar er 600 kwaliteitsborgers nodig zijn. Inmiddels is deze productie opgeschroefd naar 100.000 woningen per jaar. Zij vragen de Minister hoeveel extra kwaliteitsborgers er nodig zijn om het genoemde aantal woningen per jaar te realiseren.

Zij vragen ook of de Minister kan garanderen dat er op de datum van de inwerkingtreding voldoende opgeleide en ervaren kwaliteitsborgers zijn om te voorkomen dat de continuïteit van de (woning)bouw in het gedrang komt. Zo nee, welke mogelijkheden heeft de Minister om het tekort aan kwaliteitsborgers op te vangen en de woningbouwproductie op gang te houden?

Mijn ambtenaren bespreken en monitoren periodiek het benodigde aantal kwaliteitsborgers en het groeipad hiernaartoe met de Vereniging Kwaliteitsborging Nederland (hierna: VKBN). In de monitoring zal worden uitgegaan van 100.000 woningen per jaar. Naar verwachting zullen er 100 extra kwaliteitsborgers nodig zijn om de beoogde woningbouwproductie van 100.000 woningen per jaar te kunnen faciliteren. Een deel van de extra woningbouwproductie zal plaatsvinden buiten gevolgklasse 1 (bijvoorbeeld appartementen) en dus vooralsnog niet onder de Wkb vallen.

De VKBN geeft aan dat er voldoende mensen zijn met het profiel van kwaliteitsborger of die hier met een training snel aan kunnen voldoen. Extra medewerkers zullen onder andere afkomstig zijn vanuit plantoetsers en toezichthouders die werkzaam zijn voor detacheringsbureaus en zelfstandigen. Deze medewerkers zijn gekwalificeerd voor de uitvoering van kwaliteitsborging maar worden in de huidige situatie ingehuurd door bouw- en woningtoezicht van gemeenten en vanuit adviesbureaus voor adviesopdrachten ingezet. Tevens zal sprake zijn van een nieuwe instroom door het omscholen van medewerkers en het doorlopen van opleidingen kwaliteitsborging. De verwachting is dat hierdoor in voldoende (potentiële) kwaliteitsborgers wordt voorzien om de benodigde capaciteit te bereiken.

Uit de gezamenlijke ambitie van de reeds gestarte kwaliteitsborgers blijkt dat het voorziene aantal kwaliteitsborgers, rekening houdend met de toegenomen woningbouwproductie, groter zal zijn dan het benodigde aantal kwaliteitsborgers. Tijdige duidelijkheid over de inwerkingtreding van de Wkb is noodzakelijk om de betrokken kwaliteitsborgers zekerheid te bieden om de capaciteit van hun organisaties op een bedrijfseconomisch verantwoorde manier uit te breiden tot de volledig benodigde capaciteit voor de kwaliteitsborging onder gevolgklasse 1. Op basis van de huidige aantallen, het beschikbare potentieel en het voorziene groeipad voor het aantal kwaliteitsborgers is er, indien er tijdig duidelijkheid is over de datum van inwerkingtreding, geen reden om aan te nemen dat er onvoldoende kwaliteitsborgers zullen zijn bij inwerkingtreding van de Wkb.

Indien uit de monitoring toch mocht blijken dat het aantal kwaliteitsborgers achterblijft bij de verwachtingen, dan kunnen de acties om meer gekwalificeerde mensen aan de slag te laten gaan als kwaliteitsborger worden geïntensiveerd en kan de situatie van onvoldoende kwaliteitsborgers worden voorkomen. Het opschalen gaat via het extra werven van reeds gekwalificeerd personeel en bijscholen van geschikt personeel. Dit betreft geen terugvaloptie achteraf, maar een proactieve en preventieve actie vanuit de branche om deze situatie actief vroegtijdig te signaleren en indien nodig hierop te acteren.

De leden van de VVD-fractie willen in het verlengde van de kwaliteit van bouwwerken aandacht vragen voor de specifieke expertise die nodig is om de veiligheid te toetsen van grote commerciële gebouwen, zoals voetbalstadions. De recente gebeurtenissen, zoals het instorten van het dak van het AFAS-stadion en het bezwijken van de tribune in het Goffertstadion, laten zien dat de huidige veiligheidscontroles niet volstaan om de volledige veiligheid te waarborgen vanwege het op weinig momenten raadplegen van de specialistische kennis. Op dit moment is die veiligheidscontrole decentraal via de overheden geregeld. De kwaliteitseisen en controles lijken dus niet overal gelijk en de specifieke bouwtechnische kennis lijkt te ontbreken. Deze leden vragen de Minister om te bezien welke landelijk georganiseerde, specialistische kennis nodig is en of deze geborgd moet worden in een onafhankelijk centraal orgaan. Dit in te stellen orgaan ziet toe op de veiligheidskeuringen van stadions en grote evenementenlocaties.

De Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft in zijn rapport over het gedeeltelijk instorten van het dak van het AZ-stadion (augustus 2019) de aanbeveling gedaan aan de Minister van BZK om voor grote publieksgebouwen (waaronder stadions) een wettelijke periodieke beoordeling in te voeren. Deze aanbeveling is overgenomen door mijn ambtsvoorganger (Kamerstuk 28 325, nr. 216) en over de aanpak is uw Kamer meest recent op 12 april 2022 (Kamerstuk 28 325, nr. 237) geïnformeerd. Eigenaren van grote publieke gebouwen (waaronder stadions) moeten in de toekomst verplicht een periodieke beoordeling laten uitvoeren door een onafhankelijk deskundig bedrijf. De wijze waarop deze periodieke beoordelingen moeten worden uitgevoerd wordt vastgelegd in een NTA1die thans in opdracht van mij wordt opgesteld door het Nederlands normalisatie-instituut NEN in samenspraak met relevante partijen zoals het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht, eigenaren van grote publieksgebouwen en deskundigen op het gebied van constructieve veiligheid. Met deze NTA is reeds voorzien in een door u gevraagde landelijk georganiseerde aanpak. De nieuwe wettelijke periodieke beoordelingen door een onafhankelijk deskundig bedrijf zijn aanvullend op de huidige toezichts- en handhavingstaak van de gemeente als bevoegd gezag voor de bouwregelgeving. De gemeente kan straks eenvoudig nagaan of deze beoordelingen zijn uitgevoerd en direct handhaven als een beoordeling niet is uitgevoerd of als door het onafhankelijke deskundige bedrijf bepaalde tekortkomingen zijn geconstateerd. Een landelijk orgaan dat toeziet op deze periodieke beoordelingen is daarmee niet nodig.

Verbeteringen in Besluit bouwwerken leefomgeving in relatie tot woningbouw (Kamerstuk 32 757, nr. 186)

De leden van de VVD-fractie zien dat er meer maatwerk mogelijk gaat worden omdat het Besluit bouwwerken Leefomgeving (Bbl) onder de omgevingswet komt te vallen. Deze leden vragen hoe de Minister ervoor gaat zorgen dat er wel voldoende duidelijkheid blijft voor marktpartijen die landelijk opereren. Zij merken op dat er wellicht tegenstrijdigheden kunnen ontstaan. Voor welke onderdelen uit de omgevingswet gaan de gemeentelijke vrijheden gelden, want tegelijkertijd wil de Minister kijken naar meer uniforme regelgeving over fabrieksmatige bouw?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister ook op het gebied van circulair bouwen de technische bouwvoorschriften zoveel mogelijk landelijk op een hoog ambitieniveau wil leggen. Deze leden vragen de Minister hoe lokale vrijheden op het gebied van duurzaamheid in de omgevingswet gaan passen in deze ambitie. Dit lijkt namelijk te schuren.

De bedoeling is om op deze punten (i.c. energieprestatie en milieuprestatie van nieuwbouw) de mogelijkheid om maatwerkregels te stellen, waarmee de eisen plaatselijk aangescherpt kunnen worden, wordt teruggedraaid. Het schrappen van de mogelijkheid voor maatwerkregels komt juist de uniforme en eenduidige regelgeving ten goede, waar de markt zich op kan richten. Landelijke aanscherping van het Bbl maakt het overbodig voor gemeenten om lokaal afwijkende scherpere eisen te stellen dan in de huidige regelgeving is opgenomen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister samen met de Deltacommissaris en de Unie van Waterschappen werkt aan een analyse van huidige belemmeringen in de bouwregelgeving rond klimaatadaptief bouwen. Rondom klimaatbestendig bouwen hebben we de afgelopen jaren meer en minder succesvolle lokale initiatieven zien opkomen. Deze leden vinden het belangrijk dat overheden moeten kunnen monitoren of beleid daadwerkelijk tot het behalen van klimaatadaptieve doelen leidt en dat marktpartijen duidelijkheid hebben om te kunnen investeren. Zij vragen of de Minister uiteen kan zetten welke mogelijkheden hij ziet om innovatieve en meer prefab woningbouw te stimuleren aan de hand van een uniform landelijk spelregelkader met duidelijke prestatie-eisen.

Voor klimaatadaptatie werk ik samen met mijn collega’s van IenW en voor NenS aan de landelijke maatlat voor klimaatadaptief bouwen. De maatlat zal definiëren wat we onder klimaatadaptief bouwen verstaan en daarmee landelijk duidelijkheid scheppen. Deze duidelijkheid biedt vervolgens ruimte aan de markt om in te zetten op innovatieve bouwwijzen gericht op een zo groot mogelijke klimaatadaptatie.

De leden van de VVD-fractie zien in tijdelijke woningen een oplossing voor de acute woningbehoefte. Hoe gaat de Minister in de regelgeving deze tijdelijkheid en flexibiliteit vormgeven? In het kader van het tijdens de looptijd aanpassen van de woningen/modules en meerdere keren kunnen inzetten van deze tijdelijke woningen. Zowel binnen de termijn van vijftien jaar als ook voor nieuwe termijnen van vijftien jaar.

Er zijn in de bouwregelgeving al specifieke regels voor tijdelijke woningen. Deze regels geven aan de markt al de mogelijkheid woningen/modules meerdere keren te kunnen inzetten als tijdelijke woningen. In overleg met bouwende partijen en ook gemeenten zal ik bezien of de regelgeving voor tijdelijke woningen verdere aanpassing behoeft.

Brandveiligheid

De leden van de VVD-fractie merken op dat de discussie over brandveiligheid van gevels zich vooral toespitst op de materialen. Hoe gaat de Minister zich meer richten op de brandveiligheidsprestaties van de constructie van gebouwen, omdat daarin de impact moet worden voorkomen, in plaats van op het specifieke materiaal? Is de Minister bereidt hierin mee te wegen hoeveel tijd vluchters en hulpverleners nodig hebben om in veiligheid te worden gebracht?

De eisen in de bouwregelgeving voor de brandklasse hebben betrekking op de constructie-onderdelen van een gevel en niet op de afzonderlijke materialen. Dit zal ook het geval zijn bij de voorgenomen aanscherping van de brandklasse. De aanscherping van de brandklasse van de gevels zal verder alleen plaatsvinden bij hoge gebouwen waarin wordt geslapen en waarbij de vluchtveiligheid in het gevaar komt door een gevelbrand. Ik kom daarmee al tegemoet aan uw vragen. Op dit moment ben ik bezig deze aanscherping van de brandklasse voor gevels vast te leggen in een wijzigingsvoorstel van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl). Zoals gemeld in mijn brief van 12 april 2022 (Kamerstuk 28 325, nr. 237) krijg ik daarover ook nog een nader advies van de Adviescommissie Toepassing en Gelijkwaardigheid Bouwvoorschriften. Ook betrek ik daarbij zoals gebruikelijk het Overleg Platform Bouwregelgeving teneinde te komen tot een breed gedragen wijzigingsvoorstel. Ik verwacht uiteindelijk in het najaar het wijzigingsvoorstel van het Bbl aan de uw Kamer te kunnen voorleggen ter voorhang.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de agenda Bouwregelgeving. Deze leden hebben nog enkele vragen die ze aan de Minister willen voorleggen.

De leden van de D66-fractie constateren dat wat betreft de BENG normen (Bijna Energieneutrale Gebouwen) er gerekend wordt met indicatoren die zijn vastgesteld in 2018. Deze leden merken op dat de innovaties inmiddels vaak al een stuk verder zijn. Bedrijven die voorop lopen voldoen daardoor soms niet aan de normen, omdat het computermodel niet toereikend is. Zij vragen zich af of het niet mogelijk zou moeten zijn voor innovatieve bedrijven om achteraf aan te tonen dat zij aan de gestelde normen voldoen. Zij vragen of dat kan door middel van het aanleveren van meetdata in plaats van vooraf veronderstelde normen. Zo wordt er geen rem gezet op innovaties.

Innovaties kunnen wel degelijk meegenomen worden in een Energieprestatieberekening. Wel dienen meet- of berekeningsresultaten m.b.t. deze innovatieve producten ter toetsing aan BCRG (Bureau Gecontroleerde Gelijkwaardigheids- en Kwaliteitsverklaringen) voorgelegd te worden, zodat voor alle partijen de betrouwbaarheid van de berekening geborgd blijft.

BCRG zal – indien de metingen en/of berekeningen door hen gevalideerd zijn – een gelijkwaardigheidsverklaring of een kwaliteitsverklaring afgeven. Voor het bevoegd gezag of – na invoering van de Wkb – voor de kwaliteitsborger geeft dit de zekerheid dat er met de juiste gegevens een energieprestatie berekening is gemaakt. Op de website van BCRG (https://bcrg.nl/nl/) zijn deze gelijkwaardigheidsverklaringen of een kwaliteitsverklaringen ook openbaar na te zien voor het bevoegd gezag of voor de kwaliteitsborger.

De leden van de D66-fractie constateren dat nog niet alle voordelen van houtbouw in de bestaande regelgeving meegenomen worden. Deze leden constateren dat houtbouw nog steeds slecht scoort in de milieuprestatie voor gebouwen berekening (MPG). Zij vragen waarom bij hout als brandstof (biomassa) wel CO2 opslag wordt meegenomen, maar als een woning gebouwd wordt de CO2 opslag niet meegerekend mag worden.

Ik laat op dit moment onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de milieueffecten te waarderen van de vastlegging van koolstof in biobased bouwmaterialen, conform de toezegging hierover van mijn voorganger. Dat onderzoek wordt begeleid door een klankbordgroep van deskundigen op dit onderwerp.2 De verwachting is dat het onderzoek in juni wordt afgerond. Op basis van de resultaten van dit onderzoek en in lijn met de motie van het lid Bontenbal c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 1012) maak ik een beleidsvoorstel. Ik betrek hierbij de belanghebbende partijen in de bouw. Overigens blijkt uit de praktijk dat het gebruik van biobased bouwmaterialen nu al goed scoort in de berekening van de milieuprestatie van gebouwen. Gemiddeld genomen is de milieuprestatie van een woning waarbij aandacht is besteed aan de toepassing van biobased materialen 0,1 à 0,2 punten beter dan van een woning waarbij hier geen specifieke aandacht aan is besteed.

De leden van de D66-fractie constateren dat bouwplannen vaak stranden in ruimtelijke procedures. Deze leden constateren ook dat er daarom wat meer speelruimte is ingebouwd met betrekking tot maatvoering, bijvoorbeeld als het gaat om afwijkingen van goothoogte. Zij constateren eveneens dat er geen speelruimte is met betrekking tot aantallen woningen in ruimtelijke procedures. Zij vragen of het mogelijk is om ook hier een speelruimte van bijvoorbeeld tien procent afwijking op aantallen in te regelen, zodat er op verschillende locaties makkelijker extra gebouwd kan worden.

Onder de Omgevingswet is het omgevingsplan, met het daar in opgenomen vergunningenstelsel voor het bouwen, bepalend voor de vraag welk bouwwerk, in welke omvang, onder welke uiterlijke verschijningsvorm, op welke locatie kan worden gebouwd. Veel bestemmingsplannen bieden nu al ruime mogelijkheden om bij omgevingsvergunning afwijkingen toe staan ten aanzien van plaatsing en maatvoering. De bestemmingsplannen worden van rechtswege onderdeel van het omgevingsplan, zodat die afwijkingsmogelijkheden ook blijven bestaan als de Omgevingswet in werking treedt. Bovendien blijft het altijd mogelijk om voor een zogenoemde buitenplanse omgevingsplanactiviteit omgevingsvergunning te verlenen voor bouwwerken die in strijd zijn met het omgevingsplan. Op die manier kunnen ook in de toekomst hele woonwijken worden gebouwd in afwijking van een omgevingsplan. Zomaar een woning erbij, in afwijking van een verleende vergunning, is evenwel geen optie. Ruimtelijke ordening is immers altijd maatwerk. Niet zelden met relevante consequenties voor (derde-)belanghebbenden. Zowel participatie als rechtsbescherming zijn hierbij van belang. De Omgevingswet maakt het wel mogelijk om vergunningen voor afwijkingen van het omgevingsplan, bijvoorbeeld voor extra woningen, sneller te verlenen met de reguliere procedure. Ook met de reguliere procedure vergt een afwijking uiteraard een deugdelijke motivering en belangenafweging. Soms is een extra woning immers planologisch heel voor de hand liggend en passend binnen de ruimtelijke context, maar binnen een risicocontour van een LPG-vulstation ligt dat bijvoorbeeld heel anders.

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de huidige eisen voor meterkasten verouderd zijn. Deze leden overwegen dat er steeds meer woningen van het aardgas af gaan, overgaan op stadswarmte, overgaan op all-electric en er bovendien alternatieven ontwikkeld worden, bijvoorbeeld op waterstof. Zij constateren echter dat de meterruimte in woningen weinig flexibel is en vragen of het mogelijk is om flexibiliteit in de afmetingen en indelingen van meterruimte te realiseren.

In het Bouwbesluit (straks Besluit Bouwwerken Leefomgeving) worden geen eisen gesteld aan de afmeting en indeling van de meterruimte. Invulling hiervan is overgelaten aan de markt. Door het Nederlands normalisatie-instituut NEN is daartoe voor meterruimten de NEN 2768 opgesteld in samenspraak met alle relevante marktpartijen. NEN heeft mij laten weten dat NEN 2768 thans wordt geactualiseerd op de ontwikkelingen ten aanzien van nieuwe energievoorzieningen.

De leden van de D66-fractie constateren dat er recentelijk twee grote incidenten geweest zijn met voetbalstadions. Deze leden doelen dan op het instorten van het dak van het AFAS-stadion in Alkmaar, en het instorten van een tribune in het Goffert-stadion in Nijmegen. Zij merken op dat de verantwoordelijkheid van de controles op de veiligheid in stadions op dit moment bij de gemeenten ligt. Zij overwegen dat de kennis voor het uitvoeren van dit soort controles zeer specialistisch is en verzoeken daarom om de verantwoordelijkheid bij de gemeenten weg te halen en deze neer te leggen bij een onafhankelijke centrale inspectie.

Zoals ik hiervoor in de beantwoording op overeenkomstige vragen van de VVD-fractie heb aangeven werk ik aan een wettelijke verplichting voor eigenaren van grote publieke gebouwen (waaronder stadions) om een periodieke beoordeling te laten uitvoeren door een onafhankelijk deskundig bedrijf. De wijze waarop deze beoordelingen moeten worden uitgevoerd wordt vastgelegd in een normdocument (NTA) die wordt opgesteld oor het Nederlandse normalisatie-instituut NEN. De nieuwe wettelijke periodieke beoordelingen moeten dus door een onafhankelijk deskundig bedrijf worden uitgevoerd en niet door de gemeente als bevoegd gezag. Deze beoordelingen zijn aanvullend op de huidige toezichts- en handhavingstaak van de gemeente voor de bouwregelgeving. De gemeente kan straks eenvoudig nagaan of deze beoordelingen zijn uitgevoerd en direct handhaven als een beoordeling niet is uitgevoerd of als door het onafhankelijke deskundige bedrijf bepaalde tekortkomingen zijn geconstateerd. Een centrale inspectie die deze periodieke controles uitvoert of in plaats van de gemeenten toeziet op uitvoering daarvan is daarmee niet nodig.

De leden van de D66-fractie lezen in de brief over de stand van zaken over brand- en constructieve veiligheid van gebouwen (Kamerstuk 28 325, nr. 237) een advies om de brandklasse van de gevels aan te scherpen. Deze leden vinden brandveiligheid ontzettend belangrijk, maar vragen of het aanscherpen van die brandklassen van de gevels niet leidt tot schijnveiligheid. Zij menen dat de focus moet liggen op de brandveiligheidsprestatie van het gehele gebouw en verzoeken de Minister om hier dan ook de focus op te leggen.

De brandveiligheidseisen in bouwregelgeving beogen de brandveiligheid van het gehele gebouw. De eis aan de brandklasse van de gevel is één van de brandveiligheidseisen aan een gebouw. De voorgenomen aanscherping van de brandklasse leidt niet tot schijnveiligheid, maar tot extra brandveiligheid van het gehele gebouw in samenhang met de overige brandveiligheidseisen. De aanscherping van de brandklasse van de gevels zal alleen plaatsvinden bij hoge gebouwen waarin wordt geslapen en waarbij de vluchtveiligheid in het gevaar komt door een gevelbrand. Op dit moment ben ik bezig deze aanscherping van de brandklasse voor gevels vast te leggen in een wijzigingsvoorstel van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl). Zoals gemeld in mijn brief van 12 april 2022 (Kamerstuk 28 325, nr. 237) krijg daarover ook nog een nader advies van de Adviescommissie Toepassing en Gelijkwaardigheid Bouwvoorschriften. Ook betrek daarbij zoals gebruikelijk het Overleg Platform Bouwregelgeving teneinde te komen tot een breed gedragen wijzigingsvoorstel. Ik verwacht uiteindelijk in het najaar het wijzigingsvoorstel van het Bbl aan de uw Kamer te kunnen voorleggen ter voorhang.

De leden van de D66-fractie constateren dat er meerdere moties zijn ingediend over het stimuleren van industrieel- en prefab-bouwen. Deze leden zijn benieuwd of er ook op het gebied van bouwregelgeving een versnelling, dan wel opschaling te realiseren is. Zij zijn benieuwd of er bepaalde bouwregels zijn die de opschaling van industrieel- en prefab-bouwen kunnen stimuleren.

Opschaling van industrieel- en prefabbouwen kan worden gestimuleerd door in de bouwregelgeving nog meer uit te gaan van landelijke generieke regels. In de huidige bouwregelgeving is in het algemeen al sprake van landelijke regels. De mogelijkheid om lokaal maatwerkregels voor duurzaamheid toe te passen vervalt. Daarnaast helpt ook de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen omdat dit het landelijk goedkeuren van fabriekswoningen mogelijk maakt. Het wordt daarbij mogelijk om fabriekswoningen en andere vormen van conceptuele woningbouw vooraf, eenmalig te beoordelen op het kwalitatief goed en veilig zijn. Per project kan dan volstaan worden met de noodzakelijke beoordeling van specifieke lokale omstandigheden, zoals de fundering, en een toets op de juiste uitvoering van het bouwproject. Verder onderzoek ik momenteel op welke wijze bouwers met industrieel- en prefab-bouwen kunnen voldoen aan de eis van het nemen van de «adequate maatregelen» ter beperking van stikstofemissies op de bouwplaats (art. 7.19a Bbl). De uitwerking daarvan zal worden opgenomen in de Routekaart Schoon en Emissieloos Bouwen. Duidelijkheid verschaffen over hoe middels industrieel- en prefab-bouwen aan de Bbl-verplichting kan worden voldaan kan deze bouwmethoden een impuls geven.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brieven bij dit schriftelijke overleg en hebben hier enkele vragen over.

De leden van de PVV-fractie lezen in de brief «Stand van zaken over brand- en constructieve veiligheid van gebouwen» de conclusie van de Minister dat er «over het algemeen beperkt toezicht wordt gehouden door gemeenten op brandveiligheid van woongebouwen in de gebruiksfase» maar tegelijkertijd dat «het aan de gebouweigenaren zelf is om invulling te geven aan de verbetering van de brandveiligheid van woongebouwen». Is het niet tegenstrijdig om te concluderen dat er maar beperkt toezicht wordt gehouden op brandveiligheid, maar het aan de gebouweigenaren zelf te laten om de brandveiligheid te verbeteren in de gebruiksfase terwijl hier nauwelijks toezicht op is? Wat komt er van de verbetering van de brandveiligheid terecht als hier slechts beperkt toezicht op is? Beschikt de Minister over een overzicht van (potentieel) brandonveilige gebouwen en hoeveel toezicht hier in de praktijk op is? Ziet de Minister aanleiding om dit toezicht te intensiveren? Waarom wel of niet?

Er is wat mij betreft geen sprake van een tegenstrijdigheid. In mijn brief meld ik namelijk dat gemeentelijk toezicht kan bijdragen aan een betere naleving door gebouweigenaren. En dat het daarom van belang is dat gemeenten bij het opstellen van hun toezicht- en handhavingsplannen een goede afweging maken bij de prioritering van hun toezicht in relatie tot de brandveiligheid van woongebouwen in de gebruiksfase. Ik ga binnenkort ook verder in gesprek met gemeenten om met hen te bepalen wat extra nodig is, om de aandacht voor het toezicht op de brandveiligheid van woongebouwen te verhogen.

Ik beschik niet over een overzicht van (potentieel) brandonveilige gebouwen en hoeveel toezicht hier in de praktijk op is. Informatie hieromtrent is een gemeentelijke aangelegenheid. Het toezicht op de brandveiligheid van gebouwen is namelijk de taak van de gemeente. De gemeenteraad kan het College van burgemeester en Wethouders als bevoegd gezag daarop aanspreken.

Uit de conclusie van het TNO-onderzoek over de branden met zonnepanelen blijken deze veelal te maken te hebben met het verkeerd toepassen van de connectoren. De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister aanleiding ziet – vergelijkbaar met de al eerder in werking getreden «Wet certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties» (Kamerstuk 35 022) – voor een certificering voor elektrische installaties? Waarom wel/niet?

Aanleiding voor de wettelijke certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties zijn de bevindingen en aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OvV) in haar onderzoeksrapport Koolmonoxide, onderschat en onbegrepen gevaar (2015). Jaarlijks vallen er ongeveer 5 tot 10 doden door koolmonoxide-ongevallen. Dit aantal onnodige dodelijke slachtoffers rechtvaardigt extra maatregelen door middel van een wettelijk verplichte certificering. De incidentele branden met zonnepanelen hebben voor zover bekend alleen geleid tot economische schade. Uit de jaarlijkse onderzoeken die het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid doet naar fatale (dodelijke) woningbranden, blijkt verder dat de brandoorzaak zelden ligt bij de elektrische installatie van de woning. Ik zie daarom geen aanleiding voor een wettelijke verplichte certificering voor elektrische installaties. Het is aan de markt om gebruik te maken van de bestaande vrijwillige certificering.

De Minister schrijft in zijn brief over «verbeteringen in Besluit bouwwerken leefomgeving in relatie tot woningbouw» dat er in 2018 meer mogelijkheden zijn gekomen voor maatwerkregels door het lokale bevoegd gezag. Op die manier, zo schrijft de Minister, is er «meer beleidsruimte voor de eigen duurzaamheidsambitie van de gemeente voor de gebouwde omgeving.» De leden van de PVV-fractie vragen hoe breed deze duurzaamheidsambitie is. Kan het zo zijn dat de ene gemeente een veel hoger doel stelt dan landelijk nu geldt? Hoeveel beleidsvrijheid heeft een gemeente hiervoor? Kan een gemeente ook besluiten om woningen tóch te voorzien van een gasaansluiting als dat past binnen hun duurzaamheidsambitie? Anders gezegd: kan deze «eigen duurzaamheidsambitie» ook leiden tot verdergaande verplichtingen, zoals verplicht zonnepanelen op daken en bestaande bouw verplicht van het gas af? En hoe verhoudt deze beleidsvrijheid zich tot de experimenteermogelijkheden onder de Crisis- en Herstelwet?

Zoals aangegeven bij de vraag van de VVD, wil ik in de nieuwbouw de geboden ruimte aan gemeenten terugdraaien, waardoor er voor de nieuwbouw geen lokale afwegingsruimte meer is. Het blijft echter ook via de experimenteerbepaling in de Omgevingswet mogelijk om voor specifieke projecten te vragen of strengere eisen kunnen worden opgelegd. In principe is in de bestaande bouw op dit moment steeds de ruimte om via maatwerk (huidige aanschrijving, onder de Omgevingswet maatwerkvoorschriften) een niveau te eisen dat hoger is dan de eisen voor bestaande bouw en niet hoger dan de eisen voor nieuwbouw. De gemeente moet dan motiveren waarom aanpassing van het bestaande gebouw noodzakelijk is. In het programma versnelling verduurzaming gebouwde omgeving, dat ik binnenkort aan uw kamer doe toekomen ga ik nader in op de duurzaamheidsambities, ook ten aanzien van zon op dak en de wijkgerichte aanpak.

De leden van de PVV-fractie lezen dat er wordt gestreefd naar 15.000 flexwoningen per jaar die maximaal vijftien jaar op een bepaalde locatie mogen staan. Deze leden vragen voor wie deze woningen bedoeld zijn: voor statushouders of voor de Nederlanders?

Deze woningen zijn voor verschillende doelgroepen bedoeld. Van studenten en jongeren die uit huis willen tot spoedzoekers en statushouders.

Gelet op recente berichten in onder andere Purmerend3, Wierden4, Den Haag5 en Middelburg6 waar de flexwoningen vrijwel alleen bedoeld zijn voor statushouders. Kan de Minister uitleggen hoe tijdelijke woningen – met een maximale looptijd van vijftien jaar – bijdragen aan het woningnoodprobleem van ongeveer 300.000 woningen op de lange termijn?

Met de term flexwoningen wordt naast tijdelijke woningen ook gedoeld op verplaatsbare woningen die voor langere periodes op één locatie kunnen blijven staan of meerdere keren kunnen worden verplaatst. Door hierop in te zetten kunnen locaties die niet of nog niet voor woningbouw zijn bedoeld, worden benut en is het mogelijk in te spelen op lokale pieken in de woonbehoefte. Met de inzet op flexwoningen en transformatie wordt toegewerkt naar een permanente flexibele schil rond de woningmarkt.

Zij vragen of het inzetten op het versnellen en vereenvoudigen van bureaucratische rompslomp om daadwerkelijk échte woningen te bouwen niet beter is dan het bouwen van flexwoningen, aangezien de inzet op het bouwen van flexwoningen juist voortkomt uit snellere besluitvorming en minder bureaucratische rompslomp.

In het programma Woningbouw wordt op beide sporen ingezet. Het versnellen en vereenvoudigen van processen en procedures is uitgewerkt in actielijn 2. De inzet op flexwoningen en transformatie in actielijn 3.

In de brief in reactie op de moties van de leden Beckerman en Koerhuis lezen de leden van de PVV-fractie dat middels het Programma Aardgasvrije Wijken na drie jaar slechts 1.197 woningen aardgasvrij zijn gemaakt. Erkent de Minister dat deze proeftuinen volkomen mislukt en weggegooid geld zijn?

In het Programma Aardgasvrije wijken (PAW) zijn inmiddels 64 proeftuinen aan de slag om te leren op welke wijze de wijkgerichte aanpak kan worden ingericht en opgeschaald. Inmiddels zijn in deze proeftuinen ruim 2300 woningen aardgasvrij (ready) gemaakt. Uiteindelijk zal dit naar verwachting oplopen tot ruim 50.000 woningen. Omdat de doorlooptijd van een wijkaanpak lang is, is het aannemelijk dat aantallen gerealiseerde woningen in de beginfase nog relatief laag is.

In 2020, twee jaar na de start van de Proeftuinen Aardgasvrije Wijken concludeerde de Algemene Rekenkamer al dat het een fiasco is. Hoe kijkt de Minister – twee jaar later – terug op de bevindingen van de Algemene Rekenkamer? Het Planbureau voor de Leefomgeving heeft aangegeven begin 2022 met een evaluatie te komen van het programma. Deze leden vragen wanneer zij deze tegemoet kunnen zien. Is de Minister bereid ook de Algemene Rekenkamer te vragen met een evaluatie te komen? Is de Minister bovenal bereid direct te stoppen met deze geldverslindende klimaatgekte?

Het Programma Aardgasvrije Wijken is een leerprogramma, dat zich mede op basis van de bevindingen van de Algemene Rekenkamer steeds verder heeft ontwikkeld. Over de toekomstige ontwikkelingen, waaronder de doorontwikkeling van het PAW informeer ik u via de brief over het Programma Versnelling verduurzaming gebouwde omgeving. Daarnaast wordt zoals eerder aan de Kamer gemeld (Kamerstuk 32 847, nr. 854) een ex-durante evaluatie uitgevoerd naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van het PAW. Deze evaluatie wordt overigens niet door het PBL maar door KWINK-groep en de Rebel-Group uitgevoerd. Het PBL draagt wel jaarlijks bij door een wetenschappelijke analyse te maken die onderdeel uitmaakt van de monitor van het PAW. Deze analyse wordt separaat gepubliceerd door het PBL. Tot slot ontvangt u de jaarlijkse voortgangsrapportage van het PAW nog in mei van dit jaar.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de agendapunten Bouwregelgeving. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

Besluit Bouwwerk Leefomgeving

De Minister is bezig met een wijziging van het Bbl en werkt aan een verdere uitwerking van een wettelijke verplichting tot periodieke beoordeling in de Omgevingsregeling (Or). Deze leden vragen of het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht en eigenaren van grote publieke gebouwen wel genoeg kennis in huis hebben om periodieke beoordelingen van bijvoorbeeld stadions te doen. Het instorten van het dak van het AFAS-stadion en het bezwijken van de tribune in het Goffertstadion maken weer eens duidelijk dat de veiligheid van voelbalstadions op dit moment niet is gewaarborgd. Hebben de lokale toezichthouders voldoende expertise om hier toezicht op te houden? En zou dit niet vanuit een landelijk opererend team met alle benodigde expertise vorm gegeven moeten gaan worden?

Zoals ik hiervoor in de beantwoording op overeenkomstige vragen van de VVD-fractie heb aangeven werk ik thans aan een wettelijke verplichting voor eigenaren van grote publieke gebouwen (waaronder stadions) om een periodieke beoordeling te laten uitvoeren door een onafhankelijk deskundig bedrijf. De wijze waarop deze beoordelingen moeten worden uitgevoerd wordt vastgelegd in een normdocument (NTA) die wordt opgesteld door het Nederlandse normalisatie-instituut NEN. De nieuwe wettelijke periodieke beoordelingen worden dus niet door het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht of de eigenaar uitgevoerd. Deze beoordelingen zijn aanvullend op de huidige toezichts- en handhavingstaak van de gemeente als bevoegd gezag voor de bouwregelgeving. De gemeente kan straks eenvoudig nagaan of deze beoordelingen zijn uitgevoerd en direct handhaven als een beoordeling niet is uitgevoerd of als door het onafhankelijke deskundige bedrijf bepaalde tekortkomingen zijn geconstateerd. Een landelijk opererend team dat in plaats van de gemeenten toeziet op deze periodieke beoordelingen is daarmee niet nodig.

Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen

Tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de Omgevingswet treedt ook de Wkb in werking. Een van de doelen van de wet is een betere bouwkwaliteit tegen aanvaardbare kosten. Daarvoor is een actieve monitoring voorzien na invoering. Kan de Minister aangeven hoe de nul situatie bepaald is en hoe die eruit ziet? En als deze nul situatie nog niet is bepaald, is dit voor 1 januari 2023 voorzien?

Zoals ik ook in antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie heb aangegeven zal de monitoring van de bouwkwaliteit gebeuren op basis van het aantal keren dat een kwaliteitsborger geen kwaliteitsverklaring afgeeft en het bevoegd gezag hierover (tussentijds) heeft geïnformeerd. De verklaring van de kwaliteitsborger is het bewijs dat de kwaliteit van de bouwactiviteit volgens de bouwtechnische regels is geborgd. In het geval de bouwactiviteit niet voldoet aan de bouwtechnische regels zal de kwaliteitsborger geen verklaring afgeven en het bevoegd gezag hierover informeren. Bij de monitoring zal ook worden gekeken naar de oorzaken van het niet afgeven van die verklaring. Na drie jaar zal een evaluatie worden verricht naar de werking van het stelsel waarbij ook naar de ervaringen van betrokken partijen wordt gevraagd, waaronder het oordeel van kwaliteitsborgers over de ontwikkeling van de bouwkwaliteit. Op die wijze wordt de (kwantitatieve) monitoring aangevuld met kwalitatief onderzoek. Invoering van de Wkb biedt de kans om vanaf dat moment de kwaliteit van gebouwen op deze wijze te monitoren. In december 2021 hebt u het plan van aanpak voor de monitoring ontvangen, daarin is beschreven dat bij monitoring wordt gekeken naar de relatieve toename van de kwaliteit.7 Daarover is ook met alle leden van de Regiegroep Wkb een afspraak gemaakt.

Op dit moment zijn zo’n 200 kwaliteitsborgers actief, terwijl de verwachting is dat er zo’n 600 benodigd zijn. De Raad van State heeft de Minister geadviseerd om een vangnet te creëren om te voorkomen dat de continuïteit van de bouw in gevaar komt als er te weinig kwaliteitsborgers zijn. Kan de Minister aangeven of er bij inwerkingtreding van de Wkb voldoende kwaliteitsborgers zijn en hoe het vangnet eruit gaat zien?

De VKBN geeft aan dat er voldoende mensen zijn met het profiel van kwaliteitsborger of die hier met een training snel aan kunnen voldoen. Extra medewerkers zullen onder andere afkomstig zijn vanuit plantoetsers en toezichthouders die werkzaam zijn voor detacheringsbureaus en zelfstandigen. Deze medewerkers zijn gekwalificeerd voor de uitvoering van kwaliteitsborging maar worden in de huidige situatie ingehuurd door bouw- en woningtoezicht van gemeenten en vanuit adviesbureaus voor adviesopdrachten ingezet. Tevens zal sprake zijn van een nieuwe instroom door het omscholen van medewerkers en het doorlopen van opleidingen kwaliteitsborging. De verwachting is dat hierdoor in voldoende (potentiële) kwaliteitsborgers wordt voorzien om de benodigde capaciteit te bereiken.

Uit de gezamenlijke ambitie van de reeds gestarte kwaliteitsborgers blijkt dat het voorziene aantal kwaliteitsborgers, rekening houdend met de toegenomen woningbouwproductie, groter zal zijn dan het benodigde aantal kwaliteitsborgers. Tijdige duidelijkheid over de inwerkingtreding van de Wkb is noodzakelijk om de betrokken kwaliteitsborgers zekerheid te bieden om de capaciteit van hun organisaties op een bedrijfseconomisch verantwoorde manier uit te breiden tot de volledig benodigde capaciteit voor de kwaliteitsborging onder gevolgklasse 1. Op basis van de huidige aantallen, het beschikbare potentieel en het voorziene groeipad voor het aantal kwaliteitsborgers is er, indien er tijdig duidelijkheid is over de datum van inwerkingtreding, geen reden om aan te nemen dat er onvoldoende kwaliteitsborgers zullen zijn bij inwerkingtreding van de Wkb.

Indien uit de monitoring toch mocht blijken dat het aantal kwaliteitsborgers achterblijft bij de verwachtingen, dan kunnen de acties om meer gekwalificeerde mensen aan de slag te laten gaan als kwaliteitsborger worden geïntensiveerd en kan de situatie van onvoldoende kwaliteitsborgers worden voorkomen. Het opschalen gaat via het extra werven van reeds gekwalificeerd personeel en bijscholen van geschikt personeel. Dit betreft geen terugvaloptie achteraf, maar een proactieve en preventieve actie vanuit de branche om deze situatie actief vroegtijdig te signaleren en indien nodig hierop te acteren.

Brandveiligheid

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat periodieke controle op brandveiligheid in onder andere zorginstellingen noodzakelijk is. Kan de Minister aangeven of er een wijziging komt in de doormelding naar de brandweer en of de inspectieverplichting voor een groot deel van de zorginstellingen komt te vervallen? Zo ja, waarop is dit gebaseerd?

In 2021 heeft mijn ambtsvoorganger een wijzigingsvoorstel voor het Besluit Bouwwerken Leefomgeving ter consultatie (internet) gepubliceerd. Een van de wijzigingen betrof de actualisering van de brandveiligheidseisen voor zorgwoningen en -gebouwen en een betere afstemming tussen de hulpverlening bij brand en de brandveiligheidsinstallaties. Deze wijziging is niet verder in procedure gebracht omdat bij de consultatie is gebleken dat het voorstel te weinig draagvlak had. Bij het commissiedebat Bouwregelgeving van 11 november 2021 (Kamerstuk 28 325, nr. 233) heeft mijn ambtsvoorganger u hierover geïnformeerd. Ook is hierover melding gedaan in het wijzigingsvoorstel voor het Besluit Bouwwerken Leefomgeving dat op 21 februari 2022 aan uw Kamer ter voorhang is gestuurd (Kamerstuk 33 118, nr. 218). De huidige eisen ten aanzien van de brandveiligheidsinstallaties (doormelding en inspectie) blijven daarmee van kracht.

Funderingsproblematiek

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de bodemdaling in het veenweidegebied in het hele land leidt tot schade aan huizen, gebouwen, wegen en landbouwgronden. Kan de Minister aangeven met welk effectief pakket van maatregelen hij komt om samen met gemeenten, provincies, waterschappen, landeigenaren en grondgebruikers de bodemdaling terug te dringen?

Bodemdaling is een opgave die zowel in landelijk als stedelijk gebied speelt. De inzet van het kabinet is om water en bodem sturend te laten zijn in de ruimtelijke ordening en bij gebiedsontwikkeling. Dit principe betekent ook dat er aandacht moet zijn voor bodemdaling. Het kabinet wil dit vraagstuk oppakken via meerdere programma’s: Het Nationaal programma veenweidegebieden, het Nationaal programma Landelijk gebied, het programma Water en bodem sturend, het Nationaal Water programma 2022–2027, het Nationaal programma Bodem en ondergrond. In de ruimtelijke ordeningsbrief (Kamerstuk 34 682, nr. 92) die ik recent aan de Tweede Kamer heb gestuurd staat beschreven hoe het kabinet hier in het kader van meer regie op ruimte mee aan de slag gaat.

Wordt de Impulsregeling veenweide voortgezet? Wordt de regeling uitgebreid met een investeringsagenda voor bebouwd gebied om samen met grondeigenaren en -gebruikers naar passende compensatie te zoeken voor de waardedaling van het eigendom vanwege beperkingen in gebruiksmogelijkheden, en om de leefbaarheid en vitaliteit te bevorderen?

De Impulsregeling veenweide wordt in het kader van het Nationaal programma veenweidegebieden voorgezet als onderdeel van het Nationaal Programma Landelijk Gebied. Er zijn op dit moment geen middelen om deze regeling uit te breiden naar bebouwd gebied om eigenaren te compenseren voor waardedaling en de leefbaarheid en vitaliteit te bevorderen.

Groen in de stad

In november 2018 (Handelingen II 2018/19, nr. 18, item 10) sprak het lid Geurts namens de CDA-fractie tijdens de begrotingsbehandeling Landbouw over een landelijk programma «Natuurinclusieve steden». GroenLinks en de CDA-fractie hebben later ook een initiatiefnota «Groen in de stad» gepresenteerd. Volgens deze leden moet er bij de aanleg van nieuwe woningen, maar ook binnen bestaande woonwijken, veel meer aandacht zijn voor groen in de straten. Een onderzoek van de Universiteit van Amsterdam liet ook duidelijk zien dat natuur in bijvoorbeeld Amsterdam steeds verder in de verdrukking komt. Uit het onderzoek bleek dat sinds 2003 binnen de Amsterdamse A10 Ring al zo’n 550 voetbalvelden aan natuur is verdwenen. Dat is ongehoord veel en krijg je ook nooit meer terug. Ook op het VNG congres van januari 2022 is een motie met betrekking tot vergroening woningbouwopgave aangenomen. In de motie werd onder andere geconstateerd dat Nederland voor een enorme opgave staat op het gebied van woningbouw, klimaatadaptatie en voldoende groene ruimte voor mensen om te recreëren. Kan de Minister aangegeven hoe het met de uitvoering van de aangenomen moties naar aanleiding van de behandeling van de eerdergenoemde initiatiefnota staat? En hoe wordt omgegaan met de VNG-motie?

Momenteel werk ik aan de uitwerking van de gewijzigde motie van het lid Valstar c.s. over het incorporeren van natuur en biodiversiteit in bouw en renovatie van woningen (Kamerstuk 35 742, nr. 19). Deze motie gaat enerzijds over het in kaart brengen van mogelijkheden en voorbeelden van natuurinclusief bouwen en anderzijds om het verkennen van regels voor het meenemen van natuur en biodiversiteit bij de bouw en renovatie van woningen. Er is al veel informatie beschikbaar over natuurinclusief bouwen, maar deze informatie is niet altijd goed vindbaar. Ik bekijk momenteel met mijn collega van NenS, IenW en VWS de mogelijkheden voor een betere ontsluiting van de kennis over Groen in de stad en natuurinclusief bouwen. Daarnaast ben ik begin dit jaar gestart met een communicatietraject over natuurinclusief bouwen. Via de regelgeving wil ik natuurinclusief bouwen bevorderen bij de bouw en renovatie van woningen. Hierover zal ik u informeren via het programma versnelling verduurzaming gebouwde omgeving, die binnenkort naar uw Kamer wordt gestuurd. Voor de uitvoering van motie van de leden Bouchallikh en Geurts over het opnemen van een norm omtrent groen rondom de steden in verhouding tot de verstedelijkingsopgave (Kamerstuk 35 742, nr. 7) verwijs ik u naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 4 maart 2022 (Kamerstuk 35 742, nr. 22). De VNG motie is niet aan het kabinet gericht en neem ik daarom voor kennisgeving aan. Wel ben ik in gesprek met de VNG, enkele gemeenten, waaronder ook de indieners van de motie, en enkele provincies over de inzet om te komen tot meer groen in en om de stad.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben de documenten over bouwregelgeving en de reactie van het kabinet daarop met veel belangstelling gelezen en hebben hierover nog enkele opmerkingen en vragen.

Op 12 april jongstleden begon de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening tijdens het debat over de woningbouwopgave en de staat van de volkshuisvesting (Kamerstuk 32 847, nr. 884) met een verwijzing naar het grondrecht op wonen. De leden van de SP-fractie merken op dat dit grondrecht niet alleen over aantallen en betaalbaarheid gaat, maar ook over de kwaliteit van woningen. In de bijdrage van het lid van de SP-fractie zijn aan de Minister hierover een aantal vragen gesteld die helaas niet zijn beantwoord. Daarom komen deze leden er nogmaals op terug.

Hoe snel komt de Minister met oplossingen voor de nu al decennialang durende kwaliteitscrisis, want onder andere tienduizenden huurders zitten nog steeds met achterstallig onderhoud en gebreken aan de woning. Uit het laatste Woononderzoek 2018 (Kamerstuk 32 847, nr. 516) blijkt dat er circa 1,5 miljoen woningen in meer of mindere mate last hebben van vocht en schimmel. Hoe lang wil de Minister huurders nog in een ongezonde woning als gevolg van vocht en schimmel laten wonen?

De Minister komt terecht met een tijdlijn voor het uitbannen van woningen met slechte energielabels. Wat is voor deze Minister een acceptabele tijdlijn als het om vocht- en schimmelwoningen gaat? Kan de Minister aangeven hoeveel woningen kampen met achterstallig onderhoud en hoeveel woningen kampen met gebreken?

In mijn reactie op aangenomen moties van de leden Beckerman (SP) en Koerhuis (VVD) (Kamerstuk 35 000 VII, nr. 75), in antwoord op Kamervragen en in debatten met uw Kamer heb ik aangegeven dat ik het volstrekt eens ben met de noodzaak om vocht en schimmel aan te pakken. Elke dag dat een bewoners in een woning met vocht en schimmel woont, is er een teveel. Ik heb u geïnformeerd over de brede aanpak die ik reeds geruime tijd geleden heb ingezet om vocht en schimmel te voorkomen. Ik blijf met de betrokken partners in gesprek over de voortgang.

Aantallen woningen met gebreken worden niet bijgehouden. Wanneer een huurwoning gebreken heeft dan is het in de eerste plaats aan de huurder om deze te melden aan de verhuurder zodat deze ze kan herstellen. Doet de verhuurder dit niet dan kan de huurder, al dan niet geholpen door huurteams of andere ondersteuning, naar de Huurcommissie of rechter. Gemeenten maken prestatieafspraken met verhuurders over het verhelpen van vocht en schimmel. Een huurder kan zich eventueel ook wenden tot Bouw- en woningtoezicht of de GGD.

In het WoON 2021 zijn evenals in het WoON 2018 vragen opgenomen over vocht- en schimmel in woningen. De uitkomsten van het nieuwe Woononderzoek 2021 worden in juni bekend. Hieruit zal blijken of er een verbetering zichtbaar is ten opzichte van het WoON 2018.

Tijdens dat debat van 12 april jl. kwamen de slechte energielabels van woningen ter sprake. Op de vraag aan de Minister over het aanmerken als gebrek zei de Minister: «Een vorm is het aanmerken als gebrek. Waarom doe ik dat niet? Omdat ik bang ben voor een run op de Huurcommissie. Die leidt daar tot enorme stapels aan aanvragen die ze niet op korte termijn kunnen verwerken. Ik kies dus voor de manier van werken die het meest praktisch en het meest helpend is bij het versnellen van de verduurzaming van slecht geïsoleerde woningen.» Dit antwoord is het tegenovergestelde van een eerder antwoord van de Minister op schriftelijke vragen van het lid Beckerman (SP) over schimmelwoningen in relatie tot de Huurcommissie (Aanhangsel Handelingen II , 2021/22, nr. 2318). Dit lid stelde de Minister de volgende vraag: «Bent u het ermee eens dat een gang naar de Huurcommissie geen oplossing is voor dit structurele en zeer omvangrijke probleem?» De Minister antwoordde onder andere: «De Huurcommissie is niet de enige oplossing voor deze problematiek, maar vormt wel een laagdrempelige en efficiënte manier voor een individuele huurder om een oplossing af te dwingen». De leden van de SP-fractie maken hieruit op dat een individuele huurder zelf een oplossing moet afdwingen door naar de Huurcommissie te stappen. Hier wordt de Huurcommissie wél gezien als een efficiënte manier. Deze leden concluderen het volgende: als het om schimmel gaat moeten huurders naar de Huurcommissie, maar als het om slechte energielabels gaat als gevolg van onder andere enkel glas is de Minister bang dat huurders een gang naar de Huurcommissie maken. Kan de Minister hierop reflecteren?

Ernstige schimmel is een gebrek, ook als de woning een goed energielabel heeft en uitsluitend is voorzien van dubbel glas. Bij ernstige schimmel kan de huurder zich dan ook op grond van de bestaande regelgeving wenden tot de Huurcommissie. De organisatie van de Huurcommissie is er op ingericht, dat huurders van deze mogelijkheid gebruik maken.

Een slecht energielabel of enkel glas betekent niet automatisch dat er altijd sprake is van schimmel. Slechte energielabels of enkel glas als zodanig zijn op grond van de bestaande regelgeving geen gebrek. De Huurcommissie is er hierdoor niet op ingericht dat huurders zich hiervoor tot de Huurcommissie kunnen wenden. De mogelijkheid dat huurders zich hiervoor wel tot de Huurcommissie kunnen wenden vergt dan ook in elk geval een toets op de uitvoeringsgevolgen daarvan voor de Huurcommissie. Ten aanzien van dit onderwerp is ook de motie van het lid Bromet c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 1015) ingediend. Deze motie is aangehouden, met verwijzing naar nadere uitwerking in het Programma Versnelling Verduurzaming Gebouwde Omgeving.

De leden van de SP-fractie constateren dat huurders letterlijk en figuurlijk in de kou, vocht en schimmel zitten met iedere maand een torenhoge energierekening tot gevolg. De Minister schrijft in de beantwoording over vocht- en schimmelwoningen (antwoord op vraag 9 en 10) dat er middelen vanuit het Volkshuisvestingsfonds beschikbaar gesteld worden voor onder meer de renovatie van woningen met vocht- en schimmelproblemen. In totaal worden er 20.000 woningen gerenoveerd. Het aantal woningen met vocht en schimmel wordt zoals eerder aangegeven geschat op circa 1,5 miljoen. Met andere woorden, de middelen die door dit kabinet vrijgemaakt worden zijn naar de mening van de deze leden een druppel op een gloeiende plaat. Zij hebben daarom de volgende vragen. Waarom maakt de Minister niet meer middelen vrij? Kunnen de middelen die vrijgemaakt worden om vocht- en schimmelproblematiek op te lossen niet gezien worden als investeringen die zichzelf terugbetalen, aangezien de gezondheid niet aangetast wordt waardoor de gezondheidsuitgaven worden beperkt? Hoe lang duurt het voordat de vocht- en schimmelproblematiek opgelost is?

In beginsel moet elke verhuurder gebreken aan zijn huurwoningen herstellen, wanneer deze door de huurder worden gemeld, onafhankelijk van de beschikbaarheid van externe financiering. Er komen binnenkort meer middelen beschikbaar voor de woningcorporaties omdat de verhuurdersheffing wordt afgeschaft. Ik ga met IPO, Aedes, Woonbond en de VNG nationale prestatieafspraken maken over beschikbaarheid, betaalbaarheid, verduurzaming en leefbaarheid. Ik ben voornemens hierin ook afspraken te maken over investeringen voor het tegengaan van vocht en schimmel. Verduurzaming kan, mits goed aangepakt, ook schimmel- en vochtklachten tegengaan. Daarnaast pak ik met het Volkshuisvestingsfonds de herstructurering van de bestaande woningvoorraad – vooral in het particuliere segment – in de 20 stedelijk vernieuwingsgebieden aan door middel van een financiële bijdrage voor het verbeteren van de woonkwaliteit, het realiseren van (maatschappelijke) voorzieningen en investeringen in de directe leefomgeving. Met deze middelen worden inderdaad ook woningen verbeterd waar bewoners last hebben van vocht en schimmel.

Overigens is schimmel gelukkig, hoewel het in geen enkele woning thuis hoort, niet altijd schadelijk voor de gezondheid, bijvoorbeeld als het beperkt is tot de badkamer.

Dan hebben de leden van de SP-fractie een aantal vragen met betrekking tot de brandveiligheid van gebouwen. Uit het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid van 10 februari 2022 – reactie flatbrand Arnhem – blijkt dat er op de brandveiligheid van gebouwen door gemeenten beperkt toezicht gehouden wordt. Dit kan dus risicovolle situaties met zich meebrengen. Wat gaat de Minister doen om ervoor te zorgen dat gemeenten hun handhavingsplannen ook daadwerkelijk uitvoeren? Is de Minister bereid om hierover met de VNG in gesprek te gaan?

Uit het OvV-rapport volgt niet dat gemeenten hun handhavingsplannen niet daadwerkelijk uitvoeren, maar dat zij in deze plannen weinig aandacht hebben voor brandveiligheid van de bestaande woongebouwen. In het verlengde daarvan heb ik in mijn reactie aan de OvV, waarvan u via een brief (Kamerstuk 28 325, nr. 236) een afschrift heeft ontvangen, gemeld het van belang te vinden dat gemeenten bij het opstellen van hun handhavingsplannen een goede afweging maken bij de prioritering van hun toezicht in relatie tot de brandveiligheid van woongebouwen in de gebruiksfase. In mijn brief heb ik ook gemeld binnenkort verder in gesprek met gemeenten te gaan om met hen te bepalen wat extra nodig is, om de aandacht voor het toezicht op de brandveiligheid van woongebouwen te verhogen. Vanzelfsprekend betrek ik de VNG bij dit gesprek.

Welke aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid neemt de Minister over en welke niet? En waarom niet?

De OvV heeft twee aanbevelingen aan mij gericht. Zoals gemeld in mijn reactie op 12 februari 2022 aan de OvV neem ik beide aanbevelingen over. Ik heb u via een brief (Kamerstuk 28 325, nr. 236) een afschrift van deze reactie doen toekomen.

Dat dit risicovolle situaties met zich mee kan brengen, blijkt uit containerwoningen die als studentenhuisvesting moeten dienen aan het Stadsstrand van Groningen.8 Daar brak spontaan brand uit als gevolg van een ontwerpfout. Ook brak daar brand uit door kortsluiting in de meterkast. Daarom hebben deze leden de volgende vraag: hoe veilig zijn deze containerwoningen waar niet alleen brand spontaan uitbrak, maar ook vol met schimmel zitten? In de zomer wordt het in deze containerwoningen 45 graden en in de winter is het ondraaglijk koud, terwijl deze containerwoningen energielabel A hebben gekregen.

Containerwoningen moeten voldoen aan de brandveiligheid- en gezondheidseisen die in de bouwregelgeving staan. Over de situatie bij het Stadstrand in Groningen heb ik navraag gedaan bij de woningcorporaties die de woningen verhuurt. Deze corporatie heeft mij laten weten dat de brand waarschijnlijk is ontstaan door een lekkage waardoor kortsluiting ontstond in de meterkast. De exacte oorzaak van de lekkage is niet bekend. De corporatie heeft maatregelen genomen om dergelijke situaties in het vervolg te voorkomen. De corporatie heeft met betrekking tot de schimmel aangegeven dat zij geen klachten heeft ontvangen over schimmel in de woningen en dat zij maatregelen heeft genomen om klachten over de temperatuur te verhelpen.

Ook in Gouda waar de Minister voor de bezichtiging van containerwoningen geweest is, krijgen deze containerwoningen met dezelfde problemen een energielabel A. Daarom stellen deze leden de volgende vraag: hoe kan het dat deze containerwoningen een energielabel A krijgen?

De energielabelklasse wordt vastgesteld op basis van een energieprestatieberekening. In deze berekening wordt het primair fossiel energiegebruik (in kWh/m2.jr) uitgerekend aan de hand van onder andere de aanwezige isolatie en installaties. Een energielabelklasse A kan bereikt worden met goede isolatie van de gevels, ramen, vloer en dak. Door bijvoorbeeld slechte ventilatie en/of koudebruggen kan dan alsnog schimmelvorming optreden in een geïsoleerde woning. Koudebruggen kunnen ook een rol spelen bij kou in de winter, een andere oorzaak kan liggen in het niet goed functioneren van een verwarmingssysteem. Een woning met een lichte bouwwijze warmt in de zomer sneller op in vergelijking met een zwaardere bouwwijze. Daarnaast warmt door zontoetreding de woning op en kan deze door een goede isolatie moeilijker die warmte aan de omgeving afstaan. Buitenzonwering, zonwerende beglazing en zomernacht ventilatie zijn effectieve maatregelen tegen oververhitting in de zomer. Op het energielabel staat hiervoor sinds 1 januari 2021 het risico op hoge binnentemperaturen in de zomermaanden.

De leden van de SP-fractie hebben een aantal vragen en opmerking over verbeteringen in Bbl in relatie tot woningbouw. Deze leden hebben kennisgenomen van het voornemen dat de Minister vorige week aankondigde om de mogelijkheden voor lokaal maatwerk uit het Bbl te halen en in de Omgevingswet slechts met een experimenteerbepaling onder specifieke gevallen verder te gaan. Het verdwijnen van de mogelijkheid om lokaal maatwerk toe te passen zal naar de verwachting van deze leden ertoe leiden dat nieuwbouw vooral de geldende eisen in het Bbl zal volgen en daarmee dus niet in de buurt komt van energieneutraliteit. Kan de Minister hierop reflecteren?

Met het terugdraaien van de mogelijkheid van lokaal maatwerk wordt het niet meer mogelijk voor gemeenten om hogere eisen te stellen dan de eisen in het Bbl. Dit komt de uniformiteit van de regelgeving ten goede. Zo wordt voorkomen dat dezelfde bouwer in een andere gemeente wordt geconfronteerd met andere bouweisen. Gezien de omvang van de bouwopgave acht ik uniformiteit noodzakelijk om grootschalige bouw te bevorderen. Tegelijkertijd zet ik in op hogere uniforme energie- en milieuprestatie eisen om de duurzaamheid van gebouwen op een hoger niveau te krijgen.

De leden van de SP-fractie delen het streven van de Minister om woningen te bouwen, maar deze leden willen ook voor de toekomst bouwen, en niet over enkele jaren huiseigenaren en verhuurders voor de kostbare taak stellen hun huizen dan met een renovatie energieneutraal te maken. Juist in deze tijd, waarin het kabinet aangeeft ernaar te streven het verbruik van gas om geopolitieke reden te verminderen en veel burgers de energierekening nog amper kunnen betalen, vinden deze leden het moeilijk te begrijpen dat gemeenten de kans wordt ontnomen om hier aan tegemoet te komen door zoveel mogelijk energieneutraal te bouwen. Zij verwachten daarom dat hogere eisen aan energiebesparing niet tot vertraging zal leiden in de bouw, maar juist tot een betere combinatie van hoge bouwproductie en energiebesparing. Kan de Minister hierop reflecteren?

Een verscheidenheid aan regels ten aanzien van energie en milieu kan belemmerend werken voor grote bouwondernemingen die in meerdere gemeenten actief zijn. Ik denk dat het stellen van eenduidige regels bouwers kan helpen om te versnellen. Ik ben het echter met u eens dat het belangrijk is dat er ook toekomstbesteding wordt gebouwd. Daarom ben ik voornemens om de landelijke energie- en milieuprestatie eisen te verhogen.

Daarnaast hebben zij de volgende vragen: hoe verhoudt het streven van de Minister om de bouw zoveel mogelijk te standaardiseren teneinde de woningproductie te stimuleren zich tot de doelen van het kabinet op het gebied van CO2-reductie en om het gasverbruik te verminderen?

Ik ben van mening dat het stellen van zwaardere uniforme eisen aan de energie- en milieuprestatie van gebouwen de gewenste CO2-reductie juist stimuleert. 11 gemeenten hebben gebruik gemaakt van de experimenteerruimte om hogere eisen aan de duurzaamheid van gebouwen te stellen dan landelijk de norm is. Omdat ik de landelijke eisen wil verhogen zal dit in alle gemeenten leiden tot een betere energie- en milieuprestatie en daarmee een grotere bijdrage aan de CO2-reductie.

Waarom kiest de Minister ervoor om in een tijd dat grote groepen mensen amper nog de energierekening kunnen betalen zich niet maximaal in te spannen om te laten zijn en waarom belemmert de Minister gemeenten om zulke eisen aan nieuwbouw nieuwbouw aardgasvrij te stellen?

Nieuwbouwwoningen moeten reeds aardgasvrij worden opgeleverd. Ik heb al aangekondigd dat ik daarnaast de eisen voor de energieprestatie van gebouwen en de eisen inzake de milieuprestatie aan wil scherpen.

Welke specifieke eisen zullen er zijn voor de experimenteerruimte met energieprestaties waar de Minister over spreekt?

Een experiment onder de Omgevingswet (artikel 23.3 van de Ow) wordt alleen aangewezen indien het beoogt bij te dragen aan het nastreven van de doelen, bedoeld in artikel 1.3, aanhef en onder a van die wet9, waaronder de verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving, de te volgen procedures of de besluitvorming daarover. Een eventueel verzoek om een experiment aan te wijzen zal door mij zorgvuldig worden bezien en bij algemene maatregel van bestuur worden bekrachtigd.

Dan hebben de leden van de SP-fractie nog enkele opmerkingen en vragen over de bouw van containerwoningen. De Minister wil ieder jaar 15.000 van deze containerwoningen laten bouwen waarbij de voorschriften voor deze tijdelijke bouwwerken lager zijn dan voor permanente bouw. Deze leden maken zich ernstig zorgen over het feit dat hiermee tweederangsburgers gecreëerd worden waarbij sommigen een echte en veilige woning krijgen, en anderen een containerwoning met lagere bouwvoorschriften vaak met een tijdelijk huurcontract en vaak zonder huurbescherming. Deze huurders van tijdelijke woningen verkeren derhalve vaak in een onzekere woonsituatie. Kan de Minister uitleggen waarom de flexibilisering van de volkshuisvesting en van de arbeidsmarkt niet zal leiden tot tweederangsburgers?

Het toewerken naar een structurele flexibele schil is van belang om lokale en nationale pieken in de woningvraag op te kunnen vangen. Deze extra woningcapaciteit kan worden benut voor diverse doelgroepen en is niet voorbehouden aan een groep.

Kan de Minister garanderen dat deze containerwoningen net zo veilig zijn als echte woningen?

De bouwregelgeving geeft veiligheidsvoorschriften waaraan tijdelijke woningen ten minste moeten voldoen. Deze voorschriften liggen tussen het niveau voor bestaande woningen en permanente nieuwe woningen in. Omdat tijdelijke woningen minder lang worden gebruikt hoeven ze niet te voldoen aan voorschriften van permanente nieuwbouw.

De leden van de SP-fractie vinden dat de Minister de kwaliteit van bestaande woningen niet hoog op de agenda gezet heeft. De Minister is met verschillende actielijnen voor verschillende programma’s gekomen. Kan de Minister ook met een programma met bijbehorende tijdslijnen komen om de achterstand in de vernieuwing van de bestaande woningvoorraad in te halen?

Ik vermoed dat u hier doelt op de verduurzaming van woningen. In het programma Versnelling Verduurzaming Gebouwde Omgeving dat ik u binnenkort doe toekomen staat tevens mijn inzet op dit punt.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen van de Minister om het lokale maatwerk uit het Bbl te halen. Deze leden willen graag weten hoe dit zich verhoudt tot het streven om de bouw zoveel mogelijk te standaardiseren, om de bouw van woningen te stimuleren en de CO2-reductie te versnellen.

Zoals ik ook in antwoord op de vraag van de SP hierover aangaf ben van mening dat het stellen van uniforme eisen aan de energie- en milieuprestatie van gebouwen niet tot een vermindering van de CO2-reductie hoeft te leiden. 11 gemeenten hebben gebruik gemaakt van experimenten om hogere eisen aan de duurzaamheid van gebouwen te stellen dan landelijk de norm is. Omdat ik de landelijke eisen wil verhogen zal dit in alle gemeenten leiden tot een hogere energie- en milieuprestatie en daarmee een grotere bijdrage aan de CO2-reductie.

Ook vragen zij waarom er niet voor wordt gekozen om nieuwe woningen juist zo duurzaam mogelijk te bouwen om de energierekening voor mensen laag te houden.

Ik zie graag dat woningen maximaal duurzaam worden gebouwd, maar daar zitten grenzen aan. Doorgaans leidt dat tot een hogere aanschafprijs van de woning waarmee de betaalbaarheid op de overspannen huizenmarkt verder onder druk komt te staan. Verder kampen bouwers en toeleveranciers momenteel met bevoorradingsproblemen. Voor zo duurzaam mogelijk bouwen zijn meer materialen nodig waardoor de oplevertijd van woningen langer wordt. Ik streef daarom naar een hoge energie- en milieunorm die tegelijkertijd grootschalige en betaalbare bouw van woningen mogelijk maakt. Ik laat in dat kader verschillende onderzoeken uitvoeren, waaronder een kostenoptimalisatiestudie voor de aanscherping van de nieuwbouwnorm voor de energieprestatie van gebouwen.

Zij zouden willen weten welke specifieke eisen er zullen komen voor de experimenteerruimte met energieprestaties en waarom juist koplopers bij het verduurzamen op deze manier de ruimte wordt ontnomen om strengere eisen te stellen.

Zie ook het antwoord op een de vraag hierover van de SP. Voor de bestaande gebouwde omgeving kunnen koplopergemeenten verder gaan met verduurzamen, het kan daarbij helpen om waar noodzakelijk specifieke adressen aan te schrijven om een hoger niveau te behalen. Echter, voor de nieuwbouw heb ik gekozen voor een andere insteek en wil ik landelijk de lat hoger leggen. Zo hoeft er niet alleen duurzamer te worden gebouwd in koplopergemeenten, maar over het gehele land geldt dan diezelfde hogere lat en zal dit in alle gemeenten leiden tot een betere energie- en milieuprestatie en daarmee een grotere bijdrage aan de CO2-reductie. Overigens zijn opdrachtgevers uiteraard altijd zelf degene die de eisen bepalen. Voor landelijk opererende bouwers neemt het belemmeringen weg als in elke gemeente dezelfde bouwtechnische eisen gelden. Landelijke uniformiteit kan tot industrialisering en standaardisering leiden omdat bouwers hun fabriekswoningen of verschillende woningconcepten vooraf kunnen doorrekenen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben ten aanzien van de bouwregelgeving een aantal onderwerpen die zij graag met de Minister willen bespreken en een aantal vragen die zij graag aan de Minister willen voorleggen.

Natuurinclusief, klimaatadaptief en circulair bouwen is voor de leden van de GroenLinks-fractie van groot belang. Deze leden zijn blij dat de Minister dit ook als belangrijke thema’s ziet. Graag zouden zij van de Minister horen wat zijn concrete ambities op deze vlakken zijn voor de komende kabinetsperiode.

Ik vind de inzet op klimaatadaptatie van groot belang, zodat toekomstige generaties niet worden geconfronteerd met problemen die nu voorkomen kunnen worden. Ik werk samen met mijn collega’s van IenW en voor NenS aan het Actieprogramma Klimaatadaptatie Gebouwde omgeving. Voor het onderdeel gezondheid ben ik ook in overleg met het Ministerie van VWS. In dit actieprogramma zal de gezamenlijke Rijksvisie voor klimaatadaptatie in de gebouwde omgeving uiteengezet worden. Het actieprogramma stuur ik deze zomer naar uw Kamer. Onderdeel van dit actieprogramma is de landelijke maatlat klimaatadaptatie waarmee we richting willen geven aan klimaatadaptief bouwen. Daarbij bezie ik op welke wijze deze maatlat geborgd kan worden, bijvoorbeeld middels bestuurlijke afspraken en/of wet- en regelgeving. Ik zal uw Kamer eind van het jaar hierover nader informeren. Natuurinclusief bouwen is belangrijk en ik vind dat hier wettelijke waarborgen voor moeten komen. In het programma versnelling verduurzaming gebouwde omgeving dat ik u binnenkort doe toekomen staat tevens mijn inzet voor natuurinclusief, klimaatadaptief en circulair bouwen, naast de reeds genoemde aanscherping van de milieuprestatie-eis.

Daarnaast leggen zij graag enkele vragen hierover aan hem voor. Allereerst vernemen zij graag welke normen de Minister voor zich ziet ten aanzien van natuurinclusief bouwen en hoe hij deze voor zowel de bestaande als nieuwbouw vorm wil geven?

Voor natuurinclusief bouwen zet ik in op normering voor bouwwerken, de openbare ruimte en op ondersteuning van gemeenten bij natuurinclusieve na-isolatie. Ik kom hier op terug in mijn programma versnelling verduurzaming gebouwde omgeving die ik binnenkort naar uw Kamer stuur.

Daarnaast vernemen zij graag hoe de Minister aankijkt tegen de Basiskwaliteit Natuur? Hoe kan dit in de bebouwde omgeving worden vormgegeven? Kan de Minister toezeggen dat hij de Basiskwaliteit Natuur in de Omgevingswet kan verankeren zodat dit integraal onderdeel wordt van de gebouwde omgeving?

De Basiskwaliteit natuur is de minimale kwaliteit van het leefgebied van soorten die nodig is. Ik vind natuurinclusief bouwen en inrichten belangrijk. De inzet op vergroening van het stedelijk gebied is ook onderdeel van het programma Mooi Nederland. De Basiskwaliteit natuur is een van de ambities van het LNV programma Natuur. Mijn collega voor NenS zal via experimenten het concept basiskwaliteit natuur uitwerken en daarbij het stedelijk gebied betrekken. De informatie die beschikbaar komt uit deze experimenten zal ik meenemen bij de uitwerking van de criteria voor stedelijk groen die worden opgesteld als onderdeel van het programma Mooi Nederland. Ik zal uw kamer nog in 2022 informeren over de resultaten van de verkenning van normen en criteria voor groen in en om de stad.

De leden van de GroenLinks-fractie vernemen ook graag de nadere visie van de Minister op de bouwnormen die nodig zijn voor de bouw van gebouwen en woningen in gebieden waar wateroverlast in de (nabije) toekomst sterk kan toenemen of, zoals in Limburg afgelopen jaar, nu al speelt. Kan de Minister aangeven of hij (in overleg met decentrale overheden en met name ook de waterschappen) wil werken aan een toekomstvisie klimaatadaptief bouwen? En hoe wil de Minister landelijke regie nemen om te voorkomen dat er niet klimaatadaptief wordt gebouwd in laag gelegen gebieden?

Ik werk samen met mijn collega’s van IenW en voor NenS aan het Actieprogramma Klimaatadaptatie Gebouwde omgeving. Hierin wordt de Rijksvisie voor klimaatadaptatie in de gebouwde omgeving neergelegd. Klimaatadaptief bouwen is hier ook onderdeel van. Ik stuur het Actieprogramma na de zomer naar de Tweede Kamer.

In de brief d.d. 17 mei 2022 (Kamerstuk 34 682, nr. 92) inzake Ruimtelijk perspectief is geschetst hoe het kabinet de nationale regie ziet in de ruimtelijke ordening. Daarin staat onder andere dat in de herwaardering van het nationaal ruimtelijk beleid water en bodem weer meer sturend zullen zijn voor alle ruimtelijke plannen. Randvoorwaarden voor locatiekeuze en ontwikkeling, worden o.a. gebaseerd op de kenmerken van het bodem- en watersysteem. Mijn collega van IenW operationaliseert het principe «water en bodem sturend» uit het Coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77). Het kabinet formuleert zo de randvoorwaarden en structurerende keuzes die nodig zijn om de draagkracht van water- en bodemsystemen structureel ruimtelijk te borgen.

De leden van de GroenLinks-fractie hechten veel belang aan brandveilige en constructieveilige gebouwen. Deze leden lezen in de brief van de Minister dat er diverse onderzoeken zijn gedaan en dat de Minister hier opvolging aan wil geven. Zij hebben evenwel zorgen over de opvolging. De afgelopen jaren zijn er op verschillende plekken in het land branden geweest en hebben er ongelukken plaatsgevonden die mogelijk voorkomen hadden kunnen worden bij betere naleving van de bouwregelgeving. Kan de Minister een tijdpad geven waarin duidelijk wordt hoe hij de adviezen en aanbevelingen uit de verschillende rapporten gaat implementeren?

Uit uw vraag destilleer ik dat u vraagt naar de stand van zaken van de door de ATGB aanbevolen onderzoeken en wat de vervolgstappen zijn. De betreffende onderzoeken zijn inmiddels afgerond. Het betreft:

Het onderzoek van DGMR naar de brandklasse van risicovolle gevels, de brandwerendheid van gevels en brandende druppels en;

De drie onderzoeken van het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid naar droge blusleidingen, stay-put en droge blusleidingen in woongebouwen.

De onderzoeksrapporten liggen nu ter beoordeling voor bij de ATGB. De ATGB zal de onderzoeken in onderlinge samenhang beoordelen en adviseren over aanpassing van de bouwregelgeving. Ik verwacht dit advies op zeer korte termijn te ontvangen. Zoals hiervoor gemeld in antwoord op de vraag van D66 verwacht ik dit najaar een wijziging van het Bbl voor de aanpassing van de brandklasse van gevels aan u voor te leggen in het kader van de voorhang. Eventuele overige wijzigingen op basis van de onderzoeken van het NIPV verwacht ik in 2023 aan u voor te kunnen leggen.

De brief van de Minister over de invoering van de Wet kwaliteitsborging dateert van voor het uitstel van de invoering van de Omgevingswet. De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat dit uitstel voor effect heeft op de Wet kwaliteitsborging?

De inwerkingtreding van de Wkb hangt samen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In geval de inwerkingtreding van de Omgevingswet niet op 1 januari 2023 feit wordt, zal dit ook voor de Wkb gelden. Financieel betekent dit voor alle partijen dat de implementatie-inspanningen en kosten worden verlengd in lijn met de verschuiving. Partijen hebben – mede hierom – een sterke behoefte aan duidelijkheid over een definitieve datum van inwerkingtreding.

Daarnaast zijn deze leden benieuwd naar het feit of gemeenten inmiddels voldoende gekwalificeerde medewerkers hebben om de Wet kwaliteitsborging op adequate wijze uit te voeren? Deze laatste vraag stellen zij ook in het licht van de brandveiligheid en constructieve veiligheid van gebouwen.

De Wkb ziet alleen op bouwactiviteiten vallend onder gevolgklasse 1. Voor de overige Gevolgklassen verandert er voor de gemeenten voorlopig niets. Het stelsel van kwaliteitsborging introduceert een onafhankelijke kwaliteitsborger die controle op de bouwactiviteiten onder gevolgklasse 1 gaat uitvoeren. Hiermee vervallen een aantal werkzaamheden bij de gemeente. Met de invoering van de Wkb worden er inhoudelijk geen nieuwe taken belegd bij de gemeenten, ook niet met betrekking tot brandveiligheid en constructieve veiligheid. Voor gemeenten zijn dan ook geen additionele gekwalificeerde medewerkers nodig, aangezien zij deze nu al in dienst hebben.

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het van het grootste belang dat iedereen in Nederland kan meedoen. Dit betekent ook dat bouwwerken en de openbare ruimte voor iedereen toegankelijk moeten zijn. Het is immers niet de beperking die iemand gehandicapt maakt, maar de omgeving waarin je leeft. Deze leden vragen de Minister daarom op welke manier de Europese toegankelijkheidsnormen worden vertaald naar Nederlandse wet- en regelgeving? En per wanneer zijn deze normen volledig geïmplementeerd in het Bouwbesluit?

De Europese toegankelijkheidsrichtlijn betreft toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten. Uit artikel 2 van de richtlijn volgt dat de gebouwde omgeving niet onder het toepassingsbereik van de richtlijn valt. Artikel 4 van de richtlijn bevat wel een facultatieve mogelijkheid voor lidstaten om regels te stellen met betrekking tot de toegankelijkheid van de gebouwde omgeving waar de onder de richtlijn vallende diensten verleend worden overeenkomstig bijlage III van de richtlijn. Van deze mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt omdat het doel van dit artikel wordt bereikt via bestaande nationale regelgeving. In het Bouwbesluit worden reeds eisen gesteld aan de toegankelijkheid van openbare gebouwen waar diensten worden verleend zoals bedoeld in de richtlijn.

Ten aanzien van het agendapunt Verbeteringen in Besluit bouwwerken leefomgeving in relatie tot woningbouw hebben de leden van de GroenLinks-fractie enkele vragen. Deze leden begrijpen dat de Minister af wil van lokaal maatwerk bij de BENG en MPG, maar het is hen nog niet helemaal duidelijk waarom de Minister dit wil. Zij vragen zich af of wat de Minister wil geen verslechtering is omdat dit bepaalde ontwikkelingen remt? Gaat het verdwijnen van de mogelijkheid om lokaal maatwerk toe te passen er niet toe leiden dat nieuwbouw vooral de geldende eisen in het Bbl gaat volgen en daarmee dus niet in de buurt komt van energieneutraliteit? Kan de Minister op deze zorg reageren?

Zoals ook in antwoord geschreven op de vragen van de fracties van VVD, D66 en SP komt het terugdraaien van de maatwerkbevoegdheid de uniformiteit van de bouwregels ten goede. Dat vergemakkelijkt de grootschalige bouw voor grotere bouwondernemingen die in meerdere gemeenten actief zijn en bevorderd prefabricage. Tegelijkertijd wil ik de energie- en milieuprestatie-eisen verhogen waardoor er een hogere landelijke standaard ontstaat. Daarmee wordt op een grotere schaal duurzaamheidswinst behaald dan in het geval (enkele) gemeenten op basis van de maatwerkbevoegdheid een hogere eis zouden stellen.

Om hier een beter beeld van te krijgen zij nog een aantal vragen hierover aan de Minister: is er bewust gekozen bij het Rijk om van eerdere afspraken en uitgangspunten (zoals het subsidiariteitsbeginsel in de Omgevingswet: decentraal, tenzij) af te wijken, en veel meer te sturen op rijksniveau met landelijke normering en minder ruimte om decentraal voor maatwerk te kiezen? Is het de bedoeling om dan voor bestaande bouw (denk aan isolatie en installaties in verband met de warmtetransitieopgave) een andere aanpak (meer decentraal) te volgen dan voor nieuwbouw? Is er daarbij goed nagedacht over de afweging: decentraal tenzij? Is de aanpak van meer regie op rijksniveau (in plaats van regie op gemeentelijk niveau, zoals bedacht in het Klimaatakkoord bij de wijkaanpak) goed doordacht en onderzocht op de praktische gevolgen? Is het niet de gemeente die juist dichtbij de burger (eigen inwoners, bedrijven, organisaties) staat en in staat is om op gebiedsniveau de beste, democratisch afgewogen, beslissingen te nemen, met ruimte wat betreft het stellen van normering/regels?

De verduurzaming van de bestaande gebouwde omgeving is een ander verhaal dan de eisen voor nieuwbouw. In de bestaande bouw kan de gemeente volledig maatwerk leveren, dat nodig is in het kader van de lokale omstandigheden, kijkend naar de specifieke gebouwen en milieubelastende activiteiten die moeten worden verduurzaamd. Ook daartoe kom ik met instrumenten voor gemeenten die wijkgerichte aanpak die daarvoor nodig is te kunnen waarmaken en wijken aan te kunnen wijzen waar de energievoorziening wordt verduurzaamd en een duurzaam alternatief aan te wijzen. Bij de uitwerking van eventuele landelijke regels zal dan ook goed moeten worden gekeken dat die regels de wijkgerichte aanpak niet ongewenst doorkruisen of tegenwerken. Voor nieuwbouwwoningen geldt echter reeds dat zij gasloos moeten worden opgeleverd en zal ik de energieprestatie-eisen landelijk verder aanscherpen.

De gemeente Amsterdam bijvoorbeeld bouwt jaarlijks ruim 7.500 huizen en de bouw van deze huizen kan juist dankzij deze omvang in hoge mate gestandaardiseerd worden, iets wat de Minister volgens zijn brief nastreeft. Amsterdam verwacht daarom dat hun hogere eisen aan energiebesparing niet tot vertraging gaat leiden in de bouw, maar juist tot een betere combinatie van hoge bouwproductie en energiebesparing, en het daarmee ook voor andere gemeenten in Nederland mogelijk zal maken zulke eisen te stellen. De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen de zorgen vanuit gemeenten als Amsterdam, daarom nog de volgende specifieke vragen. Hoe verhoudt het streven van de Minister om de bouw zoveel mogelijk te standaardiseren ten einde de woningproductie te stimuleren zich tot de doelen van de Minister op het gebied van CO2-reductie en vermindering van het gasverbruik? Waarom kiest de Minister ervoor om zich, in een tijd dat burgers amper nog de energierekening kunnen betalen, niet maximaal in te spannen om nieuwbouw aardgasvrij te laten zijn en hij gemeenten belemmert om zulke eisen aan nieuwbouw te stellen? Welke specifieke eisen zullen er zijn voor de experimenteerruimte met energieprestaties waar de Minister over spreekt? Kan de Minister aangeven of een gemeente met een bouwproductie van 7500 huizen per jaar niet al voldoende standaardisering in het productieproces heeft om maatwerk te rechtvaardigen? Hoe verwacht de Minister dat er met het verdwijnen van gemeentelijke koplopers in energieneutraliteit het streven om aardgasvrij te bouwen kan worden behaald?

Voor nieuwe woningen geldt reeds landelijk dat die geen gasaansluiting meer krijgen. Dat blijft ook de norm. De combinatie van hoge bouwproductie en energiebesparing die Amsterdam nastreeft wil ik graag landelijk bewerkstelligen door de regels te uniformeren en tegelijkertijd de energie- en milieuprestatie voor gebouwen aan te scherpen. Theoretisch kan dat tot gevolg hebben dat de landelijke norm lager uitvalt dan gemeente Amsterdam in de toekomst in het geval van maatwerk wil toepassen. Maar daar staat tegenover dat er landelijk, dus op veel grotere schaal een flinke stap in verduurzaming wordt gezet door een hogere landelijke norm. De beslissing om maatwerkregels toe te staan is langer geleden gemaakt, maar op dat moment waren de energieprestatie-eisen landelijk ook nog veel minder hoog. Op dit moment zijn die regels ten aanzien waarvan destijds de afweging is gemaakt ook landelijk al aangescherpt en die wil ik zoals gezegd landelijke verder aanscherpen. Daarnaast ben ik door het stellen van een landelijke norm beter in staat om de integraliteit van de bouwregelgeving te borgen dan als afzonderlijke gemeenten op punten verschillende hogere eisen stellen. Daarmee wordt voorkomen dat er in de praktijk schurende regels gaan ontstaan op het gebied van energie en milieu. In de beleidsdoorlichting van begrotingsartikel 4.2 is door de onderzoekers op het bestaan van dat risico gewezen.10

De leden van de GroenLinks-fractie hebben eerder reeds meerdere keren aandacht gevraagd voor goede ventilatie op scholen. Deze leden vragen hoe staat het met de ventilatie op scholen?

Deze vraag wordt mede namens de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs beantwoord. De afgelopen tijd hebben veel scholen en gemeenten werk gemaakt van het verbeteren van ventilatie, al dan niet middels subsidie uit de SUVIS-regeling. De SUViS-regeling is inmiddels gesloten en is naar verwachting volledig uitgeput. In totaal worden met de SUVIS-regeling momenteel circa 1.496 schoollocaties geholpen (stand 2 mei 2022). In februari 2022 zijn aanvullend afspraken over extra hulp bij ventilatie gemaakt tussen OCW, PO-Raad, VO-raad en VNG. Via Ruimte-OK zijn hulpteams met expertise op het gebied van ventilatie opgezet. Zij leggen op afspraak schoolbezoeken af op de schoollocatie. Een afspraak is te maken via telefoonnummer (0800-0224402) en de website www.ventilatiehulp.nl. De hulpteams zijn ook bereikbaar via een helpdesk op voorgenoemde website. Er wordt goed gebruikgemaakt van de schoolbezoeken. Momenteel zijn er 311 schoolbezoeken ingepland en zijn er 155 uitgevoerd (stand 2 juni 2022). Daarnaast is er geld beschikbaar voor CO2 meters in elk klaslokaal.11 Om aanvullend ook die scholen te helpen waar maatwerk nodig is, werkt OCW momenteel samen met de VNG, de PO-Raad en de VO-raad aan een maatwerkoplossing voor ventilatie. Deze wordt in juni 2022 gepubliceerd en in juli 2022 opengesteld.

Daarmee zijn niet alle huisvestingsproblemen van scholen opgelost. Om de scholen goed, gezond, toegankelijk en duurzaam te maken is een integrale lange termijn aanpak nodig. Daarover worden op korte termijn afspraken gemaakt met de PO-Raad, VO-raad en de VNG. Uw Kamer wordt hierover spoedig geïnformeerd.

In het Bouwbesluit staan specifieke regels die gelden voor kinderopvanglocaties. Deze regels gelden niet in vergelijkbare zin voor basis- en voortgezet onderwijsinstellingen. Kan de Minister aangeven wat de precieze verschillen zijn en hoe deze verschillen kunnen worden opgeheven? Deelt de Minister de mening dat het niet uit zou moeten maken of er nu sprake is van een kinderopvanglocatie of schoolgebouw als het om de noodzaak van ventilatie gaat? Kan de Minister hierbij ook ingaan op het specifieke juridische kader?

Deze vraag wordt mede namens de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs beantwoord. Ik onderschrijf de noodzaak van ventilatie bij kinderopvanglocaties en schoolgebouwen. In het Bouwbesluit staan daarom ook eisen waaraan men ten minste moet voldoen. De eisen hoeven daarbij niet noodzakelijkerwijs hetzelfde te zijn bij kinderopvang en onderwijs. De ventilatie-eisen die het Bouwbesluit geeft voor bestaande bouw zijn voor kinderopvang en voor onderwijs overigens gelijk, hiervoor geldt een ventilatiecapaciteit van ten minste 3,44 dm3/s per persoon. Voor nieuwbouw is er een klein verschil. Voor kinderopvang geldt ten minste 6,5 dm3/s per persoon en voor onderwijs 8,5 dm3/s per persoon. Deze eisen gelden sinds 2012 in het Bouwbesluit. De ventilatie-eis van 6,5 dm3/s per persoon hoort bij ruimten die bestemd zijn om langdurig te verblijven of te sporten. Voor onderwijs is voor nieuwbouw aangesloten op de ventilatieklasse B uit het Programma van Eisen Frisse Scholen. Naast de ventilatie-eisen gelden er in het Bouwbesluit eisen voor een spuivoorziening voor het snel afvoeren van sterk verontreinigde binnenlucht bijvoorbeeld door het verschonen van kinderen. Voor nieuwbouw zijn deze eisen voor kinderopvang en basisonderwijs gelijk. Voor bestaande bouw geldt alleen een eis voor kinderopvang.

Mijn collega van SZW heeft mij verzocht te melden dat in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Sahla op 20 april jl.12. per abuis is aangegeven dat in het Bouwbesluit een aanvullende bepaling is opgenomen, uitgedrukt in CO2-grenswaarden die gerelateerd is aan de luchtverversingscapaciteit, om toezicht en handhaving eenvoudiger te maken. In het Bouwbesluit is een ventilatiecapaciteit van een aantal dm3/s per persoon benoemd, geen CO2-grenswaarde. De Bouwbesluit-eisen zijn oorspronkelijk wel afgeleid van CO2-grenswaarden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken op de agenda voor het schriftelijk overleg bouwregelgeving. Zij hebben daarover de volgende vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich af welke mogelijkheden de Minister ziet in het inzetten van bouwregelgeving, zoals het bouwbesluit, bij het bevorderen van het gebruik van circulaire bouwmaterialen (denk aan circulair isolatiemateriaal en gevelbekleding) en klimaat adaptieve renovaties (bijvoorbeeld geen zwart, maar wit/licht bitumen). Hoe prikkelt de Minister met slimme regels, maximale bouw- en renovatie-innovaties? Deze leden vragen zich ook af hoe de zin uit het coalitieakkoord «Om die reden worden waterschappen daarbij eerder betrokken en krijgt de watertoets een dwingender karakter», vorm krijgt in bouwregelgeving.

In het programma versnelling verduurzaming gebouwde omgeving ga ik verder in op circulair bouwen (onder meer Kamerstukken 32 852 en 32 847, nr. 94 en Kamerstukken 32 852 en 32 847, nr. 131).

Voor klimaatadaptatie werk ik samen met mijn collega’s van IenW en voor NenS aan de landelijke maatlat voor klimaatadaptief bouwen. De maatlat zal definiëren wat we onder klimaatadaptief bouwen verstaan en daarmee landelijk duidelijkheid scheppen. Deze duidelijkheid biedt vervolgens ruimte aan de markt om in te zetten op innovatieve bouwwijzen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

Stand van zaken over brand- en constructieve veiligheid van gebouwen

De leden van de SGP-fractie lezen dat er diverse wijzigingen van het Bbl aan komen. Deze leden zijn uiteraard voorstander van betere regelgeving zodat de kwaliteit van woningen en andere gebouwen verbetert. Tegelijk zijn zij zich ervan bewust dat zeer specifieke regels op microniveau soms grote nadelen hebben, terwijl dit voorkomen kan worden. In het kader van brandveiligheid kan dan bijvoorbeeld gedacht worden aan regels omtrent de brandveiligheid van hele constructies in plaats van specifieke bouwmaterialen. Hoe wordt deze meer integrale benadering ingepast in de voorgestelde wijzigingen? En hoe wordt dat ook meegenomen in de mogelijk aanpassingen van andere besluiten, zoals voorgesteld in de Nationale Bouw- en Woonagenda?

De eisen in de bouwregelgeving richten zich in het algemeen al op constructies of constructieonderdelen en niet op specifieke bouwmaterialen. Dit is ook het geval bij de brandveiligheidseisen en de voorgenomen wijzigingen daarvan. In de andere besluiten onder de Omgevingswet staan in het algemeen geen eisen ten aanzien van de kwaliteit van woningen of gebouwen. Die staan in het Bbl. Ik verwijs als reactie op uw vraag verder naar mijn eerdere antwoorden op soortgelijke vragen van de VVD-fractie en D66-fractie.

Deze meer integrale benadering is op meer terreinen noodzakelijk, zo menen de leden van de SGP-fractie. Zo zijn er op het gebied van natuurregelgeving bijvoorbeeld veel regels, die op zichzelf verdedigbaar zijn, maar in samenhang grote gevolgen hebben voor bijvoorbeeld de woningbouw. Hoe wordt deze stapeling aan regelgeving aan banden gelegd en hoe wordt voorkomen dat gestapelde regelgeving te veel nadelen heeft voor de noodzakelijke woningbouw? In de Nationale Bouw- en Woonagenda wordt aangegeven dat er ruimte wordt gezien om bouwregelgeving (Bouwbesluit/Besluit bouwwerken) te verbeteren. Welke ruimte ziet de Minister en wordt daar ook nadrukkelijk het aspect van het snoeien in regelgeving in meegenomen, zo vragen deze leden?

De brief (Kamerstuk 32 757, nr. 186) die ik stuurde over verbetering van het Bbl in relatie tot woningbouw is de uitwerking van de passage over verbetering van de bouwregelgeving, in dit geval het Bbl. Het klopt inderdaad dat er regels met verschillende oogmerken naast elkaar bestaan en waar cumulatief aan moet worden voldaan. Ik kijk naar de mogelijkheden om verdere versnelling van procedures mogelijk te maken. Op dit moment is er geen deregulering in de bouwregelgeving voorzien.

Verbeteringen in Besluit bouwwerken leefomgeving in relatie tot woningbouw

De leden van de SGP-fractie zijn positief over de voorgenomen uniformering van bouwregelgeving op het gebied van circulair en industrieel bouwen. Voorstellen om belemmeringen weg te nemen zien zij dan ook met interesse tegemoet. In de brief wordt echter niet ingegaan op een ander belangrijk probleem op dit gebied, namelijk de regelgeving die van toepassing is als tijdelijke woningen een permanente locatie krijgen. Hierdoor wordt de lat door het Bouwbesluit plotseling hoger gelegd, waardoor circulaire bouw tegengewerkt wordt. Op welke wijze gaat het kabinet oplossingen onderzoeken voor dit probleem, zo vragen deze leden?

Omdat tijdelijke woningen gebouwd mogen worden op het lagere niveau van tijdelijke bouw, is het niet wenselijk om deze woningen na verloop van tijd alsnog permanent in gebruik te nemen. Dat zou immers een omzeiling zijn van de nieuwbouwregels. De bouwregelgeving stelt daarom dat deze tijdelijke woningen dan alsnog moeten gaan voldoen aan de nieuwbouweisen. Ik bezie nog in overleg met bouwende partijen en ook gemeenten of deze regelgeving in de praktijk tot onbedoelde effecten leidt en eventueel moet worden aangepast of verduidelijkt.

Daarnaast vragen zij of ook op het gebied van tijdelijke woningen uniformering van gemeentelijke regelgeving wenselijk is, en of het kabinet bereid is dit in samenspraak met bouwers en gemeenten te bezien?

Ik breng in het kader van motie van het lid Ceder c.s. (Kamerstuk 19 637, nr. 2878) de juridische belemmeringen voor de snelle bouw van flexwoningen in kaart. Mocht naar aanleiding daarvan blijken dat er een gesprek over uniformering met bouwers en gemeenten nodig is, dan ben ik daar natuurlijk toe bereid.

Inwerkingtreding Wet kwaliteitsborging voor het bouwen

De leden van de SGP-fractie hebben vragen over de monitoring van de effectiviteit van de Wkb. Deze leden zijn positief over de jaarlijkse monitoring na inwerkingtreding. Zij overwegen echter dat het ook zinvol kan zijn om niet alleen de werking van de wet zelf te monitoren, maar ook de invoering. Daartoe is het volgens hen noodzakelijk dat er bij de monitoring ook oog is voor de situatie voor invoering. Worden bij de monitoring ook de effecten van de wet op de huidige bouwkwaliteit meegenomen, en zo ja, op welke wijze?

Vanaf inwerkingtreding van de Wkb ga ik drie jaar lang zowel de werking van het stelsel als de ontwikkelingen in de positie van de opdrachtgever en de bouwkwaliteit van gebouwen in gevolgklasse 1 monitoren. Hierover heb ik eerder geschreven aan uw Kamer in de bijlage van de brief Inwerkingtreding Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Kamerstuk 34 453, nr. 32). Zoals ik ook in antwoord op vragen van de leden van de VVD- en CDA-fracties heb aangegeven, zal de monitoring van de bouwkwaliteit gebeuren op basis van het aantal keren dat een kwaliteitsborger geen kwaliteitsverklaring afgeeft en het bevoegd gezag hierover (tussentijds) heeft geïnformeerd. De verklaring van de kwaliteitsborger is het bewijs dat de kwaliteit van de bouwactiviteit volgens de bouwtechnische regels is geborgd. In het geval de bouwactiviteit niet voldoet aan de bouwtechnische regels zal de kwaliteitsborger geen verklaring afgeven en het bevoegd gezag hierover informeren. Bij de monitoring zal ook worden gekeken naar de oorzaken van het niet afgeven van die verklaring. Na drie jaar zal een evaluatie worden verricht naar de werking van het stelsel waarbij ook naar de ervaringen van betrokken partijen wordt gevraagd, waaronder het oordeel van kwaliteitsborgers over de ontwikkeling van de bouwkwaliteit. Op die wijze wordt de (kwantitatieve) monitoring aangevuld met kwalitatief onderzoek. In december 2021 hebt u het plan van aanpak voor de monitoring bij de bovengenoemde brief ontvangen, daarin is beschreven dat bij monitoring wordt gekeken naar de relatieve toename van de kwaliteit. Daarover is ook met alle leden van de Regiegroep Wkb een afspraak gemaakt.

Overig

De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de ventilatie, in het bijzonder van scholen. Deze leden wijzen daarbij ook op de motie van de leden Van der Staaij en Paternotte (Kamerstuk 25 295, nr. 1689). Op welke wijze is het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangehaakt bij de uitvoering van deze motie? Acht de Minister een aanpassing van het Bouwbesluit noodzakelijk om de ventilatie op scholen te verbeteren, en welke aanpassingen voorziet het kabinet?

Deze vraag wordt mede namens de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs beantwoord. De motie van de leden Van der Staaij en Paternotte (Kamerstuk 25 295, nr. 1689) vraagt de regering zo spoedig mogelijk maatregelen te treffen om de verbetering van ventilatie in scholen landelijk aan te jagen en te bezien of de verplichte cofinanciering daarvoor kan vervallen. Verbetering van de ventilatie in scholen wordt bereikt door de maatregelen zoals geantwoord op een vraag van GroenLinks hierboven, die door het Ministerie van OCW zijn ingezet. Een aanpassing van het Bouwbesluit acht ik vooralsnog niet noodzakelijk om de ventilatie op scholen te verbeteren. Er is veel winst te behalen uit het correct gebruiken, onderhouden en inregelen van de bestaande ventilatievoorzieningen. Daarnaast wordt er onder meer middels de SUVIS-regeling in voorzien dat de ventilatie en ventilatievoorzieningen in lijn worden gebracht met Bouwbesluit en arborichtlijnen waar dat nog niet zo is.

Zij constateren daarnaast dat de SUVIS-regeling binnenkort (30 april) sluit. Resteert er nog budget en is het mogelijk deze regeling langer op te houden, tot het budget uitgeput is? Welke mogelijkheden ziet de Minister om het budget voor de SUVIS-regeling te verhogen? Ten slotte wijzen zij op de soms te strikte eisen voor cofinanciering van ventilatiemaatregelen. In hoeverre is maatwerk dan wel extra ondersteuning mogelijk als verplichtingen inzake cofinanciering een barrière zijn?

Deze vraag wordt mede namens de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs beantwoord. Van mijn collega van OCW heb ik vernomen dat voor de 1e en 2e tranche van de SUVIS-regeling in totaal een budget beschikbaar is gesteld van 198 miljoen euro. Op 30 april is het loket voor de SUVIS-regeling gesloten. Op dit moment is de voorlopige prognose dat de 198 miljoen euro volledig zal worden uitgeput. Om juist op die plekken waar de situatie het meest urgent is de ventilatie te verbeteren, werkt OCW momenteel samen met de PO-Raad, VO-raad en de VNG een maatwerkregeling uit. Doel is om met de maatwerkregeling de meest urgente gevallen te helpen met middelen waarvoor de bestaande regelingen niet toereikend zijn. De maatwerkregeling wordt in juni 2022 gepubliceerd en in juli 2022 opengesteld. Het kabinet zal u hierover inhoudelijk zo spoedig mogelijk nader informeren.


  1. Een NTA (Nederlandse Technische Afspraak) is een door NEN, Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie Instituut, uitgegeven normdocument.↩︎

  2. Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 1528.↩︎

  3. NH Nieuws, «Spoedzoekers blij met 3.000 nieuwe flexwoningen: «Anders stond ik op straat»», 17 november 2020, https://www.nhnieuws.nl/nieuws/275469/spoedzoekers-blij-met-3000-nieuwe-flexwoningen-anders-stond-ik-op-straat.↩︎

  4. Tubantia, «Nog vóór eind 2022 staan er 25 flexwoningen in Wierden: «Maar over plek is nu niets te zeggen»», 10 april 2022, https://www.tubantia.nl/wierden/nog-voor-eind-2022-staan-er-25-flexwoningen-in-wierden-maar-over-plek-is-nu-niets-te-zeggen~a8f7e5ae/.↩︎

  5. Omroep West, «Den Haag heeft honderden extra woonplekken voor statushouders en ex-daklozen», 29 maart 2022, https://www.omroepwest.nl/nieuws/4548566/den-haag-heeft-honderden-extra-woonplekken-voor-statushouders-en-ex-daklozen.↩︎

  6. Internet Bode, «Woonruimte voor Oekraïners in Middelburg», 7 april 2022, https://www.internetbode.nl/regio/middelburg/359812/woonruimte-voor-oekrainers-in-middelburg.↩︎

  7. Kamerstuk 34 453, nr. 32.↩︎

  8. Dagblad van het Noorden, «Bewoners zijn klaar met de gevaarlijke containerwoningen bij het Stadsstrand van Groningen. Spontaan brand door «ontwerpfout», verkeerde energielabels en een lachgasgroothandel», 27 februari 2022, https://dvhn.nl/groningen/Bewoners-zijn-klaar-met-de-gevaarlijke-containerwoningen-bij-het-Stadsstrand-van-Groningen.-Spontaan-brand-door-ontwerpfout-verkeerde-energielabels-en-een-lachgasgroothandel-27503874.html.↩︎

  9. Het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, ook vanwege de intrinsieke waarde van de natuur.↩︎

  10. Kamerstuk 30 985, nr. 53.↩︎

  11. Kamerstukken 31 293, 31 289 en 25 295, nr. 609.↩︎

  12. Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 2472.↩︎