[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over het fiche: Herziening Richtlijn Industriële Emissies en de Richtlijn Storten van Afvalstoffen (Kamerstuk 22112-3416)

Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2022D24825, datum: 2022-06-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-22112-3435).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 22112 -3435 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie.

Onderdeel van zaak 2022Z12024:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2021-2022

22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3435 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 15 juni 2022

De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de brieven van 13 mei 2022 over het BNC-fiche Verordening rapportage van milieugegevens van industriële installaties en vaststelling van Portaal voor industriële emissies (Kamerstuk 22 112, nr. 3417) en het BNC-fiche Herziening Richtlijn Industriële Emissies en de Richtlijn Storten van Afvalstoffen (Kamerstuk 22 112, nr. 3416).

De vragen en opmerkingen zijn op 30 mei 2022 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 14 juni 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Tjeerd de Groot

De adjunct-griffier van de commissie,
Koerselman

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen

VVD-fractie

Vraag 1

De leden van de VVD-fractie vragen hoe en voor welke stoffen is vastgelegd dat ze giftig zijn, bij welke concentraties dat geldt en hoe deze vastlegging is gedefinieerd.

Antwoord 1

Dergelijke stoffen zijn opgenomen in de database met chemische stoffen van het Europese Chemicaliën agentschap (ECHA). Hierin zijn stoffen opgenomen die onder Europese regelgeving vallen zoals de REACH- (registratie, evaluatie, autorisatie en restrictie van chemische stoffen) en CLP- (Classification, Labelling and Packaging – vastleggen van gevaareigenschappen, etikettering en verpakking van stoffen) verordeningen en de database geeft informatie over de eigenschappen en gevaren, indeling en richtsnoeren voor veilig gebruik van stoffen.

Vraag 2

De leden van de VVD fractie vragen waarom is gekozen voor het uitbreiden van het toepassingsgebied met rundveehouderijen met 150 vee-eenheden of meer en waarom specifiek voor rundveehouderijen. Daarnaast vragen de leden van de VVD fractie of de sector hier vooraf actief bij betrokken is geweest.

Antwoord 2

De Commissie wil meer sturen op de uitstoot van het broeikasgas methaan dat bijdraagt aan de opwarming van de aarde. Binnen de veehouderij stoot rundvee het meeste methaan uit ten opzichte van andere veehouderijsectoren. Binnen Nederland is de rundveesector verantwoordelijk voor circa 77% van de uitstoot van methaan door veehouderij.1

De Europese Commissie heeft een evaluatie uitgevoerd naar de huidige richtlijn en daar vervolgens een impactanalyse op uitgevoerd. Uit de impactanalyse blijkt dat het toevoegen van de 10% grootste rundveehouderijen binnen Europa, verantwoordelijk voor 41% van de emissies door rundveehouderijen binnen de EU, een reductie van minstens 184 kt methaan en 59 kt ammoniak per jaar kan opleveren. De veehouderijsector is geïnformeerd over de herziening van de Richtlijn Industriële Emissies en zal betrokken worden bij de impactanalyse die het Nederlandse kabinet wil uitvoeren naar de effecten en wijzigingen voor de Nederlandse situatie.

Vraag 3

De leden van de VVD fractie geven aan dat enkele nieuwe stoffen worden toegevoegd aan de rapportageverplichting en dat exploitanten aanvullende informatie moeten rapporteren. Zij vragen of er door de uitbreiding geen dubbelingen plaats vinden met al bestaande registratie- en rapportageverplichtingen, waardoor onnodige administratieve lasten ontstaan?

Antwoord 3

Door de uitbreiding van reikwijdte van de verordening is er een reëel risico op dubbelingen met al bestaande registratie- en rapportageverplichtingen. Zo gaat bijvoorbeeld de gehele olie- en gassector onder de IEP vallen en worden voor hen overlappende verplichtingen verwacht bij rapportage onder het internationale OSPAR-verdrag. Om aan verschillende internationale verplichtingen te voldoen zijn steeds specifieke data nodig, waarbij het een uitdaging is om dubbel rapporteren te voorkomen en reeds gerapporteerde informatie te hergebruiken. De Ministeries van IenW en EZK kaarten dit bij de onderhandelingen in de verschillende Europese raadswerkgroepen aan. Daar waar dit niet in Europese regelgeving kan worden aangepast, zal worden gekeken naar een aanpassing in nationale regelgeving en beleid.

Vraag 4

De leden van de VVD-fractie constateren dat de Commissie zich bevoegdheden toe-eigent die een relatie hebben met de rol van de vergunningverlener, toezichthouden en handhaver. Hierbij vragen de leden van deze fractie zich af in hoeverre deze overdracht van bevoegdheden besproken is met de provincies en in hoeverre de Commissie met deze overdracht voorsorteert op een rol als toezichthouder en/of handhaver. De leden van de VVD-fractie zien graag dat verantwoording over emissies binnen de relatie tussen vergunninghouder en vergunningverlener plaatsvindt en vragen hoe de Staatssecretaris daarover denkt.

Antwoord 4

Bij het opstellen van het herzieningsvoorstel heeft de Commissie input gevraagd van verschillende stakeholders, waaronder de bevoegde gezagen van de lidstaten. Daarnaast heb ik bij het opstellen van het BNC-fiche de bevoegde gezagen betrokken. Met dit voorstel verandert er niets aan de relatie tussen de vergunninghouder en het bevoegd gezag waar het gaat om de verantwoording over de emissies. Ik ben het met u eens dat de vergunninghouder verantwoording moet afleggen aan de vergunningverlener dan wel toezichthouder. Daarnaast vind ik het ook van belang dat dergelijke informatie op Europees niveau wordt gedeeld om inzicht te hebben hoe de emissies van verschillende lidstaten zich tot elkaar verhouden.

Vraag 5

De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier de Staatssecretaris dubbele rapportage gaat voorkomen en hoe gebruik gaat worden gemaakt van reeds bestaande informatiesystemen en informatiestromen?

Antwoord 5

Op dit moment rapporteren bedrijven hun emissies, zowel de emissies naar de lucht als de emissies naar water en afval via de e-MJV-applicatie. Afhankelijk van de specifieke situatie moet een bedrijf meer of minder modules van de applicatie invullen. Om aan de European Pollutant Release Transfer Register-verplichting (E-PRTR-verplichting) te kunnen voldoen vullen bedrijven onder meer de luchtmodule in. Dat is een rapportage op installatie- en bronniveau. Omdat de olie- en gasindustrie niet onder de E-PRTR-verplichting valt is er voor hen een op maat gemaakte module op basis waarvan bijvoorbeeld aan de OSPAR-rapportageverplichtingen kan worden voldaan. Onder de Integrated Environmental Permitting (IEP) zal in elk geval op installatieniveau worden gerapporteerd. Voor de Nederlandse olie- en gasindustrie is dat daarmee een wijziging. In het BNC-fiche is opgenomen dat, om uitwerking te geven aan deze verordening, aanpassing van Nederlandse regelgeving en beleid nodig is, waaronder aanpassing van het e-MJV, om te voorkomen dat Nederlandse bedrijven dubbel moeten rapporteren.

Vraag 6

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de plannen uit het BNC-fiche een relatie hebben met het proces dat de Staatssecretaris doorloopt met de omgevingsdiensten, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) naar aanleiding van het rapport van de commissie-Van Aartsen en op welke manier borgt de Staatssecretaris dat beide processen elkaar versterken?

Antwoord 6

De plannen van de Europese Commissie waar het BNC-fiche over gaat, richten zich onder meer op de (technische) inhoud van milieuvergunningen en op bijvoorbeeld de internetpublicatie van vergunningen. De inhoud van het fiche heeft effect op de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH). In een interbestuurlijk programma werken Rijk, IPO, VNG en OmgevingsdienstNL aan de versterking van het VTH-stelsel (zie de Kamerbrief versterking VTH-stelsel d.d. 13 december 2021, Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 311). Een goed werkend VTH-stelsel draagt bij aan goed functionerende omgevingsdiensten met goede kennis en kunde van (technische en inhoudelijke) zaken.

Vraag 7

De leden van de VVD-fractie vragen of er bij het verscherpen van de regels voor het vergunnen van emissienormen op basis van de beste beschikbare technieken (BBT) rekening wordt gehouden met de levensduur van te vergunnen installaties, zodat investeringen terugverdiend kunnen worden en zodat een aanvullende vergunning voor bijvoorbeeld het bijplaatsen van een filter of het overstappen op een schonere energiebron afgegeven kan worden zonder dat de gehele installatie voor het einde van de levensduur moet worden vervangen.

Antwoord 7

Het systeem van de IED ziet erop toe dat de emissies van een producerende installatie zo laag mogelijk zijn. Dat gebeurt vaak met nageschakelde technieken of maatregelen binnen het proces. Het systeem stuurt niet op het vervangen van IPPC installaties als geheel. Het vergunnen op het niveau van de Beste Beschikbare Technieken (BBT) gaat uit van het toepassen van de meest doeltreffende methode(n) binnen de grenzen van wat technisch en economisch haalbaar is om emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen. Economische haalbaarheid maakt dus expliciet onderdeel uit van het vaststellen van BBT in een bepaalde situatie. Daarbij wordt vaak onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe installaties.

Vraag 8

De leden van de VVD fractie vragen of er een impactanalyse heeft plaatsgevonden voor de verlaging van de drempelwaarde en reikwijdte voor veehouderijen.

Antwoord 8

De Commissie heeft een impactanalyse2 uitgevoerd. Deze is eind 2020 afgerond.

Hier is gekeken naar de verwachte gezondheids- en milieuwinst en naar proportionaliteit. Het verbreden van de scope voor de veesector leidt volgens berekeningen tot een milieu- en gezondheidswinst door reductie van methaan en ammoniak van meer dan € 5.5 miljard per jaar; de administratieve kosten worden ingeschat op € 223 miljoen per jaar en de uitvoeringskosten op € 256 miljoen per jaar. Om te voorkomen dat de administratiekosten voor deze sector te hoog worden, stelt de Commissie een lichter regime voor. Zoals aangegeven in het fiche geeft Nederland aan de Commissie bovendien mee dat wanneer de exploitatieregels nader zijn uitgewerkt er opnieuw een impactanalyse nodig is. Het kabinet is voornemens om daarin in kaart te brengen wat de effecten zijn van de verbreding van de scope voor de Nederlandse situatie.

Vraag 9

De leden van de VVD constateren dat voor het storten van afval BBT-conclusies worden opgesteld. Het storten van afval dient in de ogen van de leden van de VVD qua emissies afgezet te worden tegenover het recyclen en/of het verbranden van afval. Deze leden vragen in hoeverre BBT-conclusies voor het storten van afval opportuun zijn en wat daarvan de consequenties zullen zijn. Verder vragen deze leden of de Staatssecretaris het ermee eens is dat regels in de regeling gericht moeten zijn op hergebruik van grondstoffen en niet op het storten van afval.

Antwoord 9

BBT voor stortplaatsen zijn reeds geregeld in de «Richtlijn Storten van Afvalstoffen» en tevens in het «nationale BBT-document betreffende methaanreductie op stortplaatsen». Het voorstel is (mede) gericht op het koppelen van de Richtlijn Storten van Afvalstoffen en de Richtlijn Industriële Emissies (Kamerstuk 22 112, nr. 3416). De regels in de Richtlijn Industriële Emissies zijn gericht op het voorkomen van emissies. De emissies van gestort afval, zowel naar de bodem als naar de lucht, zijn laag in Nederland door de eisen aan de onderafdichting en bovenafdichting van stortplaatsen en de samenstelling van het afval dat nu gestort wordt. Vrijkomend stortgas wordt gecontroleerd aan stortvakken onttrokken. Zie ook de WAR-rapportage voor meer informatie. De emissies uit stortplaatsen zijn anders van aard dan de emissies van recyclen en verbranden en kunnen daarom niet met elkaar vergeleken worden. Vanzelfsprekend heeft hergebruik als grondstof de voorkeur boven storten en daar is het Nederlandse beleid ook op gericht. De herziening van de Europese Richtlijn Industriële Emissies verandert dat niet, maar verzekert slechts dat voor zover toch moet worden gestort dit met een zo laag mogelijke milieubelasting gebeurt in Europa.

Vraag 10

De leden van de VVD-fractie lezen dat de nieuwe verplichtingen voor het bedrijfsleven kunnen leiden tot extra financiële lasten. Zij vragen om een impactanalyse per bedrijfstak voor deze nieuwe verplichtingen, voordat de eventuele uitwerking van de maatregelen uit deze richtlijnen worden vertaald in nationaal beleid. Daarbij zien deze leden graag dat de al bestaande maatregelen, zoals die genoemd worden vanuit het Schone Lucht Akkoord of de bestaande stimuleringsmaatregelen voor stalinnovaties vanuit het Klimaatakkoord, eveneens worden meegenomen, zodat zichtbaar wordt dat er geen sprake kan zijn van dubbelingen.

Antwoord 10

Bij de implementatie van de herziene Richtlijn Industriële Emissies zal ook een analyse gemaakt worden van de financiële effecten voor bedrijven, burgers en overheden. Hierin zullen alle wijzigingen worden meegenomen, ook degenen die zien op bestaande maatregelen. Deze analyse zal tegelijkertijd met het voorstel tot wijziging van de nationale regelgeving, als gevolg van implementatie, met uw Kamer worden gedeeld.

Vraag 11

De leden van de VVD-fractie lezen dat het delegeren van bevoegdheden in overeenstemming is met artikel 192 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en dat daarmee de Commissie acties kan benoemen teneinde de doelen uit artikel 191 te behalen. Deze leden vragen of dat zich uitstrekt tot het vaststellen van formats voor de samenvatting van een vergunning (zie RIE art. 5 lid 4), of voor het vaststellen van een format voor het transformatieplan (zie art. 27d). Deze leden vragen de Staatssecretaris behoedzaam om te gaan met het overdragen van dergelijke bevoegdheden.

Antwoord 11

Het kabinet is terughoudend met het delegeren van bevoegdheden aan de Commissie daar waar het essentiële onderdelen betreft. Voor het (nader) regelen van zogenaamde niet-essentiële elementen kunnen bevoegdheden aan de Commissie worden gedelegeerd. Het opstellen van een format voor een samenvatting van de vergunning en een format voor transformatieplannen zijn geen essentiële onderdelen.

De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast om het format te bepalen dat voor de samenvatting van de vergunning moet worden gebruikt. De Commissie stelt uiterlijk op 30 juni 2028 een uitvoeringshandeling vast tot vaststelling van het format van de transformatieplannen. Het is gebruikelijk om deze bevoegdheid bij de Commissie neer te leggen ten behoeve van consistente implementatie, om een gelijkspeelveld tussen lidstaten bewerkstelligen en om administratieve lasten verlagen. Conform de procedure genoemd in art. 75, lid 2, vindt afstemming over de uitvoering plaats met de lidstaten.

Vraag 12

De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris te verduidelijken wat bedoeld wordt met «exploitatievoorschriften voor veehouderijen in lijn met BBT» en vragen hoe het overdragen van genoemde bevoegdheid aan de Commissie zal leiden tot verbetering.

Antwoord 12

Met exploitatievoorschriften voor veehouderijen in lijn met BBT wordt bedoeld dat de Commissie zelf uitvoeringsregels kan stellen voor veehouderijen die onder de richtlijn vallen. Voorbeelden waaraan gedacht kan worden zijn bijvoorbeeld de mogelijkheden tot afwijken of een mogelijk onderscheid tussen verschillende bedrijfsgroottes en wanneer algemene regels mogelijk zijn. Wanneer deze zijn vastgesteld zal Nederland deze vastleggen in nationale wetgeving. Nederland heeft aangeboden om mee te schrijven aan deze exploitatievoorschriften, zodat bij de totstandkoming onze aandachtspunten kunnen worden meegewogen.

D66-fractie

Vraag 13

De leden van de D66-fractie vragen wat een verscherping van de bepaling over het voorschrijven van emissienormen in vergunningen op basis van de BBT concreet inhoudt, wat de praktische gevolgen daarvan zijn voor het vergunningverleningsproces in Nederland en in hoeverre de draagkracht van onze leefomgeving wordt meegenomen. Voorts vragen deze leden of er in de herziene richtlijn sprake is van een kanteling waarin de milieuwetgeving/-norm die we stellen voor onze gezonde leefomgeving zwaarder weegt dan de BBT en of verduidelijking van de artikelen over afwijking van BBT-conclusies betekenen dat bedrijven die nu zeer zorgwekkende stoffen in het milieu brengen, dit na implementatie niet meer mogen doen.

Antwoord 13

De huidige richtlijn houdt in dat op Europees niveau een range van emissiegrenswaarden wordt vastgesteld die gerelateerd zijn aan de Beste Beschikbare Technieken (BBT). Het bevoegd gezag moet vervolgens per situatie (vergunning) kijken wat in dat geval BBT is. In Europa (inclusief Nederland tot aan het afsluiten van het Schone Luchtakkoord) wordt er vaak standaard aan de bovenkant van de range vergund, terwijl het beeld is dat het ook technisch en economisch haalbaar is om aan de lage kant van de range (minder emissies) te vergunnen waardoor er meer milieuwinst behaald kan worden. Om deze reden is in Nederland als maatregel in het Schone Lucht Akkoord (2020) opgenomen dat het bevoegd gezag, waar mogelijk, zoveel mogelijk aan de onderkant van deze range vergunt. De verscherpte formulering hiervan in de RIE zorgt ervoor dat dit duidelijker in de Europese regelgeving wordt vastgelegd en dat er op dit gebied een gelijker speelveld ontstaat in Europa. Daarnaast wordt in het voorstel verduidelijkt dat de richtlijn naast een hoog niveau van bescherming van het milieu ook een hoog niveau van de bescherming van de menselijke gezondheid tot doel heeft. Verder wordt verduidelijkt dat het verlenen van een vergunning in lijn moet zijn met de Europese BBT-conclusies. Alleen onder specifieke omstandigheden kan worden afgeweken van deze conclusies, namelijk als de geografische ligging, plaatselijke milieuomstandigheden of de technische kenmerken van de installatie tot buitensporig hoge kosten leiden. De Commissie geeft in het voorstel aan een gestandaardiseerde methode voor deze beoordeling vast te willen stellen.

Wanneer de lokale situatie daarom vraagt moeten er ook aanvullende voorwaarden worden opgenomen die strenger zijn dan de BBT-conclusies. Dit kan bijvoorbeeld nodig zijn om er voor te zorgen dat de installatie aan de milieukwaliteitsnormen in het betrokken gebied voldoet. Dit is een bestaande bepaling, maar deze wordt volgens de Commissie niet in alle lidstaten op dezelfde wijze toegepast. Met de verduidelijking wordt verwacht dat lidstaten dit op een meer eenduidige wijze uitvoeren waardoor er winst ontstaat voor milieu en gezondheid en er een meer gelijk Europees speelveld ontstaat. Om deze reden acht de Commissie een verduidelijking nodig. Het voorstel van de Commissie voor verduidelijking van afwijking van BBT-conclusies betekent niet dat er geen zeer zorgwekkende stoffen meer in het milieu mogen worden gebracht. In Nederland moeten emissies van zeer zorgwekkende stoffen door vergunningplichtige bedrijven worden voorkomen of zo ver mogelijk worden gereduceerd. In het voorstel voor de herziening van de Richtlijn Industriële emissies zie ik mogelijkheden om in de EU tot een betere koppeling te komen tussen stoffen- en emissiebeleid. Zodat wanneer voor een stof gevaarseigenschappen (conform artikel 57 van REACH) zijn vastgesteld, er ook voor emissies van deze stoffen vergaande eisen kunnen worden gesteld. Ik zet mij zoals genoemd in het BNC-fiche in voor z’n koppeling.

Vraag 14

Voorts vragen de leden van de D66-fractie of de Staatssecretaris het met hen eens is dat nieuwe technologieën die bijdragen aan het terugdringen van uitstoot van (zeer) schadelijke stoffen zo snel mogelijk toegepast moeten worden? Zullen nieuwe technologieën door de voorliggende herziening dan ook versneld worden toegevoegd aan de BBT-referentiedocumenten? Kan de Staatssecretaris inzicht geven in de mogelijke technieken die hiermee naar voren worden gehaald?

Antwoord 14

Net als de leden van de D66-fractie onderschrijf ik het belang van het toepassen van nieuwe technologieën om schadelijke stoffen zo snel mogelijk terug te dringen. Deze zouden veel meer dan in de huidige RIE het geval is meegenomen moeten worden in de BBT-conclusies en BBT-referentiedocumenten. Het voorstel maakt het mogelijk dat opkomende technieken in BBT-conclusies en BBT-referentiedocumenten kunnen worden aangewezen. Het bevoegd gezag kan vervolgens in de vergunning emissiegrenswaarden vaststellen die behaald kunnen worden met opkomende technieken. De innovatieve technieken zullen verzameld en geanalyseerd worden door het Europese innovatiecentrum (INCITE) en kunnen een breed scala betreffen, gezien het aantal sectoren, installaties en processen die onder de RIE vallen. Daarbij is het voor Nederland van belang dat ook gekeken wordt naar technieken die het gebruik van schadelijke stoffen geheel onnodig maken, zodat het gebruik en emissie van deze stoffen wordt voorkomen. Uit de stukken van de Commissie valt op te maken dat technieken om de economie koolstofarm te maken en verontreiniging te verminderen specifiek aandacht krijgen. Overigens geldt op nationaal niveau middels het ZZS-beleid nu al indirect de verplichting om bij het invullen van de minimalisatieplicht gebruik te maken van de innovatieve technieken.

PVV-fractie

Vraag 15

De leden van de fractie van de PVV vragen hoe het kan dat de Commissie stelt dat de administratieve lasten dalen terwijl de rundveehouderijen aan de reikwijdte worden toegevoegd.

Antwoord 15

Doordat voor alle veehouderijen onder de RIE, dus ook de huidige IPPC-bedrijven een lichter regime gaat gelden, gaan de administratieve lasten voor de huidige IPPC-bedrijven dalen. Met IPPC-bedrijven worden de bedrijven bedoeld die onder de RIE vallen. Met de voorgenomen herziening van de Europese Commissie gaan meer bedrijven onder de RIE vallen. Hoe dit precies tegen elkaar opweegt in de Nederlandse situatie zal moeten blijken uit een impactanalyse voor Nederland die nog moet worden uitgevoerd nadat de uitvoeringsregels nader zijn uitgewerkt.

Vraag 16

De leden van de fractie van de PVV vragen wat het effect is van het verlagen van de drempelwaarde voor varkens-, pluimvee, en rundveehouderijen op hun bedrijfsvoering en hun administratieve lasten.

Antwoord 16

Het effect van de verlaging van de drempelwaarde is op dit moment nog niet te geven. De commissie geeft in het voorstel aan dat specifiek voor veehouderijen de invulling nog nader moet worden uitgewerkt. Het lichtere regime dat voor veehouderijen gaat gelden is anders dan dat voor de industrie. Dit om de administratieve lasten voor veehouders zo laag mogelijk te houden. Over de exacte invulling van dit regime heeft het Nederlandse kabinet vragen neergelegd bij de Commissie. Het kabinet vindt het positief als voor veehouderijen een lichter regime gaat gelden, als daarmee veehouderijbedrijven zijn uitgezonderd van extra verplichtingen en administratieve lasten zoals het opzetten van een milieumanagementsysteem en transformatieplannen. Ook is door het kabinet aangegeven om voor de verbreding van deze scope een impactanalyse te laten opstellen ten aanzien van de wijzigingen voor veehouderijen en het effect op de Nederlandse situatie. Tot slot zal bij het vaststellen van nieuwe BBT-conclusies pas duidelijk worden welke eisen met betrekking tot zowel melkrundveehouderijen als methaan zullen gaan gelden. De huidige BBT-conclusies gaan nu niet over melkrundveehouderijen en methaan.

Vraag 17

De leden van de fractie van de PVV vragen of de bedrijven die geraakt worden zijn geconsulteerd en of het continu uitbreiden van de regelgeving nog proportioneel wordt geacht.

Antwoord 17

De Commissie heeft een impactanalyse gedaan en heeft daarvoor input gevraagd van het bedrijfsleven. Uit de impactanalyse blijkt dat de verwachte gezondheids- en milieuwinst per jaar vele malen groter is dan de te verwachten kosten voor veehouders en bevoegd gezag. Het verbreden van de scope voor de veesector leidt volgens berekeningen tot een milieu- en gezondheidswinst door reductie van methaan en ammoniak van meer dan € 5.5 miljard per jaar; de administratieve kosten worden ingeschat op € 223 miljoen per jaar en de uitvoeringskosten op € 256 miljoen per jaar. Gezien het belang verdere stappen te zetten voor het behalen van milieu- en gezondheidswinst acht ik dit proportioneel. De Commissie stelt specifiek voor veehouderijen een lichter regime voor om de administratieve lasten zo laag mogelijk te houden. De sector is geïnformeerd over de herziening van de Richtlijn industriële emissies en zal ook betrokken worden bij de impactanalyse van het effect van de herziening op de Nederlandse veehouderijsector. Het is van belang dat ten aanzien van de aanpassing van de reikwijdte voor veehouderijen de verdere uitwerking ook zal worden getoetst aan het beginsel van proportionaliteit.

Vraag 18

De leden van de PVV-fractie vragen de Staatssecretaris aanvullend naar de risico’s van het openbaar toegankelijk maken van emissiegegevens en hoe zij deze risico’s gaat borgen.

Antwoord 18

Het op grond van het verdrag van Aarhus verplicht openbaar toegankelijk maken van emissiegegevens van bedrijven vindt al plaats sinds 2006. Indien er sprake is van bedrijfsgevoelige informatie, dan kan een bedrijf een verzoek tot geheimhouding indienen, welke beoordeeld wordt door het bevoegd gezag. Het voorstel tot herziening van de verordening leidt daarmee niet tot een nieuw of extra risico.

PvdD-fractie

Vraag 19

De leden van de PvdD-fractie constateren dat met dit voorstel tot herziening van de RIE wordt voorgenomen om de regels voor het afwijken van de BBT-conclusies te «verduidelijken». Deze leden vragen wat er wordt bedoeld met deze «verduidelijking» en of dit enkel een tekstuele verduidelijking is of dat er ook inhoudelijke gevolgen voor de bedrijven zijn die nu afwijken van de BBT-conclusies. Zorgt deze verduidelijking er bijvoorbeeld voor dat er in minder gevallen mag worden afgeweken? Daarnaast vragen deze leden zich af hoe het afwijken van de BBT-conclusies in verhouding staat tot het bericht dat de verouderde cokesfabrieken van Tata Steel niet aan de strengste Europese normen voor de uitstoot van schadelijke stoffen hoeven te voldoen.

Antwoord 19

De Commissie stelt dat de voorwaarden waaronder afwijkingen van emissiegrenswaarden kunnen worden toegestaan, moeten worden verduidelijkt om de aanpak op dit gebied in de gehele EU gelijk te trekken. Om deze reden wil de Commissie een gestandaardiseerde methode ontwikkelen voor de beoordeling van de onevenredigheid tussen de kosten van de uitvoering van de BBT-conclusies en de potentiële milieuvoordelen. Ook wordt verduidelijkt dat afwijkingen niet mogen worden toegestaan wanneer het de naleving van de milieukwaliteitsnormen in gevaar kan brengen. In Nederland wordt al op een soortgelijke wijze gewerkt, maar de verwachting is dat deze verduidelijking op Europees niveau zeker een positieve impact zal hebben op milieu en gezondheid en daarnaast zal bijdragen aan een meer gelijk Europees speelveld. De verwachting is namelijk dat er door deze verduidelijking in minder gevallen afgeweken kan worden. Ten aanzien van de emissiegrenswaarden van de oude Kooks1-fabriek van Tata Steel Nederland geldt dat er op dit moment een uitzonderingsclausule in de regelgeving (RIE in combinatie met de BREF IJzer en Staal) van toepassing is. Daardoor kan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied helaas niet de strengste normen opleggen voor de al bestaande Kooks1-fabriek van Tata Steel. Dat kan wel bij nieuwere installaties en voor fabrieken waarbij dit kosteneffectief is. Nederland wil ook snellere implementatie van beter presterende innovatieve technieken zodra deze beschikbaar zijn en snellere herziening van de zogenaamde «BREF’s», documenten waarin deze technieken en geassocieerde emissies beschreven staan. Voor Tata Steel is mijn inzet om tot een snelle transitie te komen naar een nieuwe, CO2-neutrale en schone manier van staal maken met behulp van groene elektriciteit en waterstof. Dan kunnen de Kooksfabrieken gesloten worden.

Vraag 20

Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat het onwenselijk is dat juist verouderde installaties in stand worden gehouden, doordat er een hogere norm voor de uitstoot van schadelijke stoffen mag worden aangehouden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat zij hieraan doen?

Antwoord 20

Voor bestaande installaties gelden andere regels dan voor nieuwe installaties. De systematiek van het vergunnen op het niveau van BBT gaat uit van het toepassen van de meest doeltreffende methoden die technisch en economisch haalbaar zijn om emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen. Europese BBT-documenten bevatten daarom in de regel aparte emissiegrenswaarden voor nieuwe en voor bestaande installaties, waarbij ook voor bestaande installaties de emissie-eisen steeds worden aangescherpt. Slechts bij hoge uitzondering kunnen verouderde installaties die meer uitstoten in de vergunning een hogere norm houden. Dat is het geval als installaties veel ouder zijn, en aanpassing technisch niet mogelijk is en het toepassen van nieuwe technieken niet kosteneffectief. Dat geldt bijvoorbeeld voor de Kooksfabriek 1 van Tata Steel. Ik zet mij er bij de herziening van de IED en bij de totstandkoming van BBT-documenten in voor een ambitieus bronbeleid en voor het sneller implementeren van beter presterende innovatieve technieken zodra deze beschikbaar zijn. Ik ben het echter met u eens dat het onwenselijk is dat verouderde installaties in bedrijf blijven, daarom is mijn inzet bij Tata Steel dan ook om tot een snelle transitie te komen naar een nieuwe, CO2-neutrale en schone manier van staal maken.

Vraag 21

De PvdD-fractie vraagt hoeveel bedrijven er in Nederland mogen afwijken van de BBT-conclusies en hoeveel meer schadelijke stoffen er door deze bedrijven worden uitgestoten dan wanneer zij aan de strengste norm zouden moeten voldoen. Verder vraagt deze fractie wat het verwachte effect is van deze herziening op de gezondheidsschade en vroegtijdige sterfgevallen die luchtverontreiniging ieder jaar veroorzaken?

Antwoord 21

Uit de gegevens die mij bekend zijn zouden er in Nederland 2 bedrijven zijn die op basis van artikel 15, vierde lid, RIE een derogatie hebben. Dergelijke afwijkingen worden bij vergunning geregeld en informatie over het de toegestane afwijking en de daarmee samenhangende emissies ligt bij het betreffende bevoegde gezag. Daar kan ik geen uitspraak over doen.

Vraag 22

De leden van de PvdD-fractie vragen of het klopt dat een milieubeheersysteem niet voor alle bedrijven verplicht is en vragen wanneer een bedrijf een milieubeheersysteem moet hebben en wanneer niet. Voorts vragen deze leden of de Staatssecretaris ervoor zorgen dat een milieubeheersysteem voor alle bedrijven verplicht wordt.

Antwoord 22

Bij de huidige BREF-herzieningen is het de verplichting om een milieubeheerssysteem op te stellen onderdeel van de BBT-conclusies, en dus per installatie verschillend. Met onderhavig wijzigingsvoorstel van de RIE wordt iedere exploitant die onder hoofdstuk 2 van de RIE valt (bedrijven die activiteiten uitvoeren uit bijlage I van de RIE) verplicht tot het hebben van een milieubeheerssysteem. Door de Europese Commissie is mondeling aangegeven dat deze plicht dus niet voor landbouwbedrijven geldt. Een belangrijk uitgangspunt van het kabinet bij de beoordeling van de voorstellen van de Commissie en de onderhandelingen is dat de impact van de voorstellen op gezondheid, milieu en daarmee samenhangende lasten met elkaar in verhouding zijn. Voor wat betreft de veehouderijen zal de Commissie nog nadere regels uitwerken. Op dat moment kan het kabinet pas een goede kosten-baten beoordeling maken. De Tweede Kamer zal hier dan vervolgens over geïnformeerd worden.

Vraag 23

De leden van de PvdD-fractie geven aan dat het kabinet positief staat tegenover het toevoegen van meer veehouderijen onder de reikwijdte van de RIE, alsmede over het toevoegen van methaanemissies. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn benieuwd wat dit in de praktijk zal betekenen voor veehouders die onder de RIE zullen vallen. Klopt het dat zij slechts hun emissies zullen moeten gaan rapporteren en, zo ja, op welke manier moet dat gebeuren? Of zullen veehouders ook aan strengere emissie-eisen moeten gaan voldoen? Geldt dat dan ook voor bestaande stallen, of alleen bij de vergunningverlening voor nieuwe stallen? Zal in de praktijk, om aan de emissie-eisen te kunnen voldoen, ook gekeken worden naar een beperking van het aantal dieren op een bedrijf of in een stal, of zal slechts geëist worden dat de beste beschikbare emissiereducerende technieken worden toegepast in de stallen? Op welke manier zal hierbij rekening gehouden worden met de uitspraken van onder andere de rechtbanken Midden-Nederland en Noord-Nederland dat ook de beste beschikbare technieken voor veestallen in de praktijk onvoldoende werken?

Antwoord 23

Om de impact voor veehouders in Nederland in kaart te brengen zal een impact-analyse worden uitgevoerd wanneer door de Commissie de uitvoeringsregels zijn uitgewerkt. Daarbij moet worden opgemerkt dat de exacte uitwerking in de praktijk op voorhand nog niet te zeggen is, omdat melkrundveehouderijen en methaan nog niet zijn opgenomen in de huidige BBT-conclusies. Er zullen dus eerst nieuwe BBT-conclusies moeten worden vastgesteld om de impact in de praktijk te kunnen beoordelen.

De wijze waarop de rapportageverplichting gaat plaatsvinden wordt geregeld in een aparte richtlijn inzake rapportage van milieugegevens van industriële installaties en vaststelling van Portaal voor industriële emissies, de IEP. De RIE regelt de toepassing van de beste beschikbare technieken (BBT) door de publicatie van BBT-conclusies. Deze BBT-conclusies gelden voor zowel bestaande als nieuwe stallen. De nog op te stellen nieuwe BBT-conclusies worden geïmplementeerd in de Nederlandse regelgeving. Het kan dus zijn dat nieuwe BBT-conclusies zullen leiden tot strengere of nieuwe emissie-eisen. Nederland zal zorgvuldig bekijken hoe de voorstellen binnen een duidelijk tijdspad geïmplementeerd kunnen worden, zodat de nieuwe groep bedrijven die onder de RIE gaan vallen, in staat worden gesteld om te voldoen aan de gestelde verplichtingen. Bij de vergunningverlening voor de omgevingsvergunning milieu moet het bevoegd gezag rekening houden met de BBT-conclusies en geïmplementeerde emissie-eisen. De BBT-conclusies gaan niet over aantallen dieren, omdat door minder dieren te houden een veehouder niet aan de BBT-eisen kan gaan voldoen. Wel kan het aantal dieren effect hebben op de beoordeling van de toe te passen BBT in een vergunning.

In de vergunning worden eisen gesteld over de werking van staltechnieken. Deze moeten voorkomen dat technieken onvoldoende werken. Naar aanleiding van het CBS-rapport van 25 oktober 2019 (Kamerstuk 35 208, F) en het daaropvolgende rapport van de CDM (Commissie van Deskundigen Meststoffenwet) van 13 oktober 2020,3 welke in de betreffende uitspraken zijn aangehaald, heb ik de WUR opdracht gegeven voor een onderzoek naar effectiviteit van emissiearme stalsystemen in de praktijk. Dit onderzoek wordt nu uitgevoerd.4 Ik stuur het rapport na het zomerreces van 2022 naar uw Kamer.

Vraag 24

De leden van de fractie van de PvdD vragen of het Kabinet erkent dat Nederland de hoogste ammoniakuitstoot per hectare landbouwgrond kent van de hele EU?5 Erkent het kabinet dat Nederland hierdoor in een zeer diepe stikstofcrisis verkeert? Erkent het kabinet dat dit onder andere komt, doordat het Nederlandse ammoniakreductiebeleid van de afgelopen 40 jaar volledig rustte op milieutechnieken, zonder dat productiebeperkende maatregelen werden genomen? Kan de Minister uiteenzetten waarom hij denkt dat juist Nederland een waardevolle bijdrage kan leveren aan de uitwerking van de regels voor veehouderijen?

Antwoord 24

Het kabinet erkent dat Nederland staat voor de opgave om stikstofuitstoot en -depositie te verminderen. In de structurele aanpak stikstof is een belangrijk fundament gelegd, om de stikstofuitstoot omlaag te brengen en natuur te herstellen (Kamerstuk 35 334, nr. 82). Er zijn meerdere oplossingsrichtingen voor de landbouwsector zoals innovatie, verplaatsing, extensivering en beëindiging van veehouderijbedrijven, die bijdragen aan stikstofreductie (Kamerstukken 33 576 en 35 334, nr. 265) (Hoofdlijnenbrief 1 april 2022). Nederland heeft al ervaring met regelingen op het gebied van het toepassen van emissiereducerende oplossingen. Zo zijn al meerdere ammoniakreducerende bronmaatregelen getroffen, zoals het stimuleren stalmaatregelen in de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv), maar ook het beëindigen van veehouderlocaties zoals in de Subsidieregeling sanering varkenshouderij (Srv). Op basis van de opgedane ervaringen in deze trajecten denkt het kabinet een waardevolle bijdrage te kunnen leveren aan de uitwerking.

BBB-fractie

Vraag 25

Het lid van de BBB-fractie leest in de Verordening rapportage van milieugegevens van industriële installaties en vaststelling van Portaal voor industriële emissies (Kamerstuk 22 112, nr. 3417) dat de gegevens afkomstig kunnen zijn van metingen, berekeningen of schattingen en alle emissieroutes bestrijken. Waarom wordt niet gekozen voor alleen metingen en waarom het nog steeds mogelijk is dat industriële bedrijven zelf schattingen mogen inleveren. Wat heeft de Staatssecretaris voor instrumenten beschikbaar, wanneer bedrijven emissies opgeven die niet in lijn zijn met de daadwerkelijke emissies? De afgelopen jaren is al meerdere malen gebleken dat bedrijven niet de juiste hoeveelheid aan bijvoorbeeld ammoniak of stikstofuitstoot opgaven. Dit komt helaas niet aan het licht via de omgevingsdiensten, die zwaar overbelast zijn, maar door derden. Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat de omgevingsdiensten beter toegerust zijn op deze taak?

Antwoord 25

De verantwoordelijkheid voor het aanleveren van correcte emissiegegevens ligt bij de bedrijven zelf. De verordening laat hierbij bewust ruimte voor verschillende methoden om de emissiegegevens te bepalen. Metingen zijn niet in alle gevallen mogelijk, bijvoorbeeld in het geval van diffuse emissies en zijn ook niet altijd beter dan berekeningen en modellen omdat het altijd momentopnamen zijn en niet altijd en niet overal continue gemeten kan worden. Ook vanuit kostenoverwegingen is het voor bedrijven makkelijker en goedkoper om emissies vast te stellen door middel van berekeningen wanneer de relatie tussen een productiekenmerk en de emissie bekend is. Het bevoegd gezag voert in eerste instantie de controle uit op de gerapporteerde emissiedata van bedrijven en de kwaliteit daarvan. Daarnaast voert ook de Emissieregistratie aanvullende analyses uit om de kwaliteit van de gerapporteerde data te verifiëren en waar nodig ontbrekende emissie aan te vullen ten behoeve van het bepalen van de nationale emissietotalen in Nederland. Deze systematiek biedt niet de garantie dat emissies op bedrijfsniveau altijd 100% correct gerapporteerd worden. Ik blijf daarom in overleg met de Omgevingsdiensten om samen te bezien waar de mogelijkheden liggen om de taken van controle en toezicht te versterken.

Vraag 26

Het lid van de BBB-fractie vraagt of met de herziening van de verordening elk industrieel bedrijf jaarlijks dient te rapporteren en/of melden in het Portaal Industriële Emissies, aangezien expliciet gemeld moet worden wanneer onder de drempel voor de rapportageverplichting wordt gebleven? Graag hoort het lid van de BBB-fractie hoe dat rijmt met de stelling in de brief dat het midden- en kleinbedrijf veelal buiten schot blijft, omdat deze bedrijven buiten de werking van de verordening vallen.

Antwoord 26

Of een bedrijf dient te rapporteren hangt, net als onder de huidige verordening, af van de vraag of een bedrijf onder de reikwijdte van de IEP valt. Dit volgt uit bijlage I van de verordening. Als een bedrijf voldoet aan de beschrijving én boven de capaciteitsdrempel komt (bijvoorbeeld meer dan 50 MWth of meer dan 10 ton/dag) dan is het rapportageplichtig. Alleen deze rapportageplichtige bedrijven dienen voor die stoffen die boven de drempelwaarde uitkomen te rapporteren. Nieuw is dat rapportageplichtige bedrijven voor stoffen die onder de drempelwaarde blijven dit expliciet dienen aan te geven (dit om duidelijk te maken dat deze stof niet is vergeten). Omdat het enkel rapportageplichtige bedrijven betreft vallen de meeste midden- en kleinbedrijven buiten de werking van de verordening.

Vraag 27

Het lid van de BBB fractie vraagt of een rundveebedrijf met 150 vee-eenheden (of meer) niet als midden- en kleinbedrijf wordt gezien.

Antwoord 27

Het klopt dat volgens de definitie van het CBS bedrijven in Nederland als midden- en kleinbedrijf worden gezien als je minder dan 250 man in dienst hebt. Alle veehouderijen6 in Nederland vallen onder deze definitie. Voor de reikwijdte van de RIE kijkt de Commissie niet naar het aantal medewerkers, maar naar de impact van een bedrijf op milieu en gezondheid.

Vraag 28

Het lid van de BBB-fractie vraagt naar de extra lasten voor bedrijven in het fiche.

Antwoord 28

Het Kabinet vindt proportionaliteit van administratieve lasten belangrijk. Daarom is in het fiche een impactanalyse aangekondigd om het effect van de voorgestelde wijzigingen na de uitwerking van de uitvoeringsregels uit te voeren. Daarnaast is de volgende zin in het fiche opgenomen «Ten aanzien van de aanpassing van de reikwijdte voor veehouderijen is het van belang dat de verdere uitwerking in «operating rules» ook zal worden getoetst aan het beginsel van proportionaliteit. Echter, het voorstel voor dit lichtere regime is gelegen in het zo laag mogelijk houden van de administratieve lasten voor deze groep. Dat wordt door het kabinet omarmd.»

Vraag 29

Het lid van de BBB fractie vraagt of de rapportageverplichtingen worden gecombineerd met de kringloopwijzer en vraagt aandacht voor het laag houden van de administratieve lasten.

Antwoord 29

Het kabinet heeft bij de Europese Commissie vragen gesteld over de toepassing van het lichtere regime en de exacte verplichtingen die gaan gelden voor de veehouderij, voor het laag houden van de administratieve lasten. Het kabinet vindt het van belang dat met de verbreding van de Richtlijn Industriële Emissies de veehouderijsector geen onevenredige administratieve last en rapportageverplichtingen erbij krijgt en de regels af te stemmen op de agrarische praktijk. Daarom vindt het kabinet het wenselijk om in kaart te brengen wat de voorstellen gaan betekenen voor de administratieve lasten door middel van een impactanalyse. Omdat het nog onduidelijk is wat de exacte rapportageverplichting wordt, is het nog voorbarig om te bepalen welke informatie mee moet worden genomen en of de aangifte te combineren is met de Kringloopwijzer.

Vraag 30

Het lid van de BBB fractie vraagt waarop de stelling is gebaseerd dat veehouderijen een negatieve impact hebben op gezondheid en milieu en welke wetenschappelijke hieraan ten grondslag liggen.

Antwoord 30

De Commissie heeft een impactanalyse7 uitgevoerd, welke eind 2020 is afgerond.

Hierin is gekeken naar de verwachte gezondheids- en milieuwinst en naar proportionaliteit. Er is een referentiedocument voor de categorie intensieve varkens en pluimvee, een zogenoemde BREF, het BBT-referentiedocument. Dit document is de basis voor de huidige BBT-conclusies. In een BREF worden relevante onderzoeken met betrekking tot de, in dit geval intensieve varkens- en pluimveehouderij bij elkaar gebracht. Zie «Best Available Techniques (BAT) Reference Document for the Intensive Rearing of Poultry or Pigs – Industrial Emissions Directive 2010/75/EU (Integrated Pollution Prevention and Control) (europa.eu)» en in het bijzonder paragraaf 1.4 over het de milieugevolgen van de veehouderij. Met betrekking tot de specifieke Nederlandse situatie verwijs ik naar het Compendium voor de leefomgeving «Compendium voor de Leefomgeving (clo.nl)» Specifiek voor gezondheid en veehouderij is er een kennisplatform, zie «Home | Kennisplatform Veehouderij en humane gezondheid». Hier worden alle onderzoeken naar effecten van veehouderij op de humane gezondheid verzameld en geduid.

Vraag 31

Het lid van BBB fractie vraagt in welke mate het verlagen van de drempelwaarde voor varkens- en pluimveehouderijen leidt tot een verbetering van het level playing field binnen Europa, wat zijn de financiële consequenties voor de ondernemers en wat is de te verwachten milieuwinst?

Antwoord 31

De aanpassingen van de RIE zorgen ervoor dat er eenduidiger wordt omgegaan met de BBT-conclusies. De Europese Commissie geeft aan dat er in de huidige praktijk binnen Europa te vaak aan de soepele kant van de BBT-range wordt vergund. Voor veehouderijen zou dat betekenen dat vergunningen in Europese landen veelal minder streng uitpakken dan de emissie-eisen in het Besluit emissiearme huisvesting, die nu ongeveer in het midden van de BBT-range liggen. Met de wijzigingen van de RIE zullen de eisen in alle landen dichter bij elkaar komen te liggen. Daarnaast gelden er in Nederland ook emissie-eisen voor bedrijven onder de drempelwaarden en melkrundveehouderijen. Door verlaging van de drempelwaarde en uitbreiding met melkrundveehouderijen zullen ook andere Europese landen dit soort eisen moeten uitvoeren. Dit levert milieuwinst op en draagt bij aan het level-playing-field voor Nederlandse veehouders ten opzichte van veehouderijbedrijven in het buitenland.

Of voor melkrundveehouderijen strengere emissie-eisen nodig zijn om aan de BBT-conclusies te gaan voldoen, kan niet op voorhand gezegd worden. Dit hangt af van de uitwerking van de uitvoeringsregels en de toekomstige BBT-conclusies. Het kabinet zal na de uitwerking van de uitvoeringsregels een impactanalyse uitvoeren voor de wijzigingen en het effect op de Nederlandse situatie.

Vraag 32

Het lid van de BBB fractie vraagt waarom het Kabinet positief kan zijn, terwijl de impact van het voorstel voor veehouderijen op dit moment nog niet duidelijk is.

Antwoord 32

Het Kabinet hecht er belang aan om verdere stappen te zetten voor het behalen van milieu- en gezondheidswinst. De Commissie introduceert speciaal voor veehouderijen een lichter regime gericht op het zo laag mogelijk houden van de administratieve lasten. Om die reden kan het Kabinet positief zijn over het voorstel. Wel geeft Nederland aan de Commissie mee dat ten aanzien van de aanpassing van de reikwijdte voor veehouderijen het van belang is dat de verdere uitwerking ook zal worden getoetst aan het beginsel van proportionaliteit.

Vraag 33

Het lid van de BBB fractie vraagt aan te geven wat de ervaringen zijn die Nederland wil inbrengen bij de uitwerking van de regels ten aanzien van veehouderijen en hoe zij dit rijmt met de uitlatingen van het RIVM over de effectiviteit van de genoemde maatregelen en de manier waarop het RIVM hiermee omgaat in zijn rapportages over ammoniakuitstoot.

Antwoord 33

Bij eerdere trajecten voor het vaststellen van BBT-conclusies, ook voor industriële sectoren heeft Nederland altijd een actieve bijdrage geleverd aan de informatieverzameling. Dit is terug te vinden in de BREF’s die ten grondslag liggen aan de BBT-conclusies. Bij dit traject worden altijd de meest recente wetenschappelijke inzichten ingediend. Nederland biedt dit ook aan bij de uitwerking van de uitvoeringsregels die op soortgelijke wijze tot stand zal komen als de BBT-conclusies en zal ook inbreng leveren bij een nieuwe vaststelling van BBT-conclusies voor veehouderijen. Daarnaast heeft Nederland ervaring met regelingen op het gebied van het toepassingen van emissie-reducerende oplossingen. Zie ook het antwoord op vraag 24. Daarnaast loopt nog onderzoek naar effectiviteit van emissiearme stalsystemen in de praktijk. Zie ook het antwoord op vraag 23.

Vraag 34

Het lid van de BBB-fractie merkt op dat dierlijke mest nog steeds als afval wordt gezien in de RIE, hetgeen volgens haar in het licht van de focus op kringlooplandbouw een onjuiste insteek is en vraagt het kabinet hoe zij deze ontwikkelingen met elkaar in lijn gaat brengen en waarom het kabinet ondanks dit gegeven positief is over de richtlijn.

Antwoord 34

Het kabinet ziet in deze Richtlijn Industriële Emissies niet dat dierlijke mest als afval wordt gekenmerkt, maar als een dierlijk bijproduct, dat onder voorwaarden en met de best beschikbare techniek kan worden toegepast op het land mits dit geen significante negatieve gevolgen voor het milieu heeft. Dit is in lijn met het kabinetsbeleid dat streeft naar een minimum aan emissies en het hoogwaardig gebruik van dierlijke mest of verwerkte mestproducten.


  1. https://www.wur.nl/nl/dossiers/dossier/methaan-1.htm.↩︎

  2. https://ec.europa.eu/environment/publications/proposal-revision-industrial-emissions-directive_en.↩︎

  3. Bijlage bij Kamerstuk 35 334, nr. 122.↩︎

  4. https://www.wur.nl/nl/Onderzoek-Resultaten/Onderzoeksprojecten-LNV/Expertisegebieden/kennisonline/Effectiviteit-emissiearme-stalsystemen-in-de-praktijk.htm.↩︎

  5. Website Trouw, «Nergens in Europa is de ammoniakuitstoot zo hoog als in Nederland» 5 oktober 2019 (https://www.trouw.nl/duurzaamheid-natuur/nergens-in-europa-is-de-ammoniakuitstoot-zo-hoog-als-in-nederland~b574f2ac/).↩︎

  6. Bron: https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2020/19/feiten-en-cijfers-over-de-landbouw.↩︎

  7. https://ec.europa.eu/environment/publications/proposal-revision-industrial-emissions-directive_en.↩︎