[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Advies Afdeling advisering Raad van State inzake het voorstel van wet van het lid Jasper van Dijk tot wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met de koppeling van het wettelijk minimumloon aan de ontwikkeling van het gemiddelde loon, het informeren van de Kamers en het toevoegen van zware voorhang (Wet indexering minimumloon)

Voorstel van wet van het lid Jasper van Dijk tot wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met de koppeling van het wettelijk minimumloon aan de ontwikkeling van het gemiddelde loon, het informeren van de Kamers en het toevoegen van zware voorhang (Wet indexering minimumloon)

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2022D25667, datum: 2021-03-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2020Z21949:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


RAADNo.W12.20.0427/III 's-Gravenhage, 17 maart 2021

...................................................................................

Bij brief van de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 18 november 2020 heeft de Tweede Kamer, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet van het lid Jasper van Dijk tot wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met de koppeling van het wettelijk minimumloon aan de ontwikkeling van het gemiddelde loon, het informeren van de Kamers en het toevoegen van zware voorhang (Wet indexering minimumloon), met memorie van toelichting.

Het voorstel brengt een verandering aan in de huidige systematiek van indexering van het wettelijk minimumloon. Toegevoegd wordt dat ieder jaar in juli het bedrag van het minimumloon wordt verhoogd met de gemiddelde ontwikkeling van het gemiddelde loon in de voorafgaande vijf jaren zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Deze aanpassing aan het gemiddelde loon wordt slechts dan toegepast wanneer de ontwikkeling van het gemiddelde loon hoger is dan die van de contractlonen. Eventuele dalingen van het gemiddelde loon zullen dus geen effect hebben. De extra stijging wordt niet toegepast wanneer het wettelijk minimumloon ten minste 60% bedraagt van het gemiddelde loon.

Tegelijkertijd met dit initiatiefwetsvoorstel heeft de initiatiefnemer het voorstel van wet tot verhoging van het wettelijk minimumloon in verband met het achterblijven van de loonontwikkeling (Wet eerlijker inkomen) bij de Afdeling advisering van de Raad van State aanhangig gemaakt.1 Dat voorstel regelt de aanloopfase, waarin het minimumloon het niveau van 60% van het gemiddelde loon moet bereiken. Daartoe bepaalt de voorgestelde Wet eerlijk inkomen dat het wettelijk minimumloon jaarlijks met 5% stijgt bovenop de reguliere indexatie die twee maal per jaar plaatsvindt. Die verhoging heeft in beginsel een tijdelijk karakter en stopt op het moment dat het minimumloon 60% van het gemiddelde loon heeft bereikt.

Het onderhavige voorstel moet ervoor zorgen dat het minimumloon op het niveau van 60% van het gemiddelde loon blijft, zo begrijpt de Afdeling beide voorstellen. Beide voorstellen hangen nauw met elkaar samen en betreffen in feite dezelfde vraagstukken. Daarom sluiten de adviezen van de Afdeling bij beide wetsvoorstellen inhoudelijk op elkaar aan. Voor de uitgebreidere beoordeling verwijst de Afdeling naar het advies inzake de Wet eerlijker inkomen (W12.20.0426/III). Op deze plaats volstaat de Afdeling met de algemene conclusie.

De Afdeling stelt vast dat verschillende ontwikkelingen aanleiding geven tot debat over de loonontwikkeling in het algemeen en aan de onderkant van de arbeidsmarkt in het bijzonder. Tegen deze achtergrond begrijpt zij de wens tot verhoging van het wettelijk minimumloon. Beleidskeuzes dienaangaande hebben echter ingewikkelde effecten, waarmee bij de beleidsvorming rekening moet worden gehouden.

Daarbij is in de eerste plaats van belang dat de hoogte van het wettelijk minimumloon en verhoging daarvan effecten heeft op het gehele loongebouw en doorwerkt in verschillende sociale verzekeringen en voorzieningen. In de tweede plaats moet er rekening mee worden gehouden dat het besteedbaar inkomen, vooral bij de lagere inkomens, niet alleen door het loon wordt bepaald, maar in sterke mate ook door de vele belastingregelingen, toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen. Ten derde moet rekening worden gehouden met effecten van maatregelen inzake het wettelijk minimumloon op de werking van de arbeidsmarkt.

Deze effecten maken de beleidsvorming op dit terrein noodzakelijkerwijs complex. Dit noopt tot verbreding van het debat dienaangaande. Volgens de Afdeling doen het voorliggende voorstel en de toelichting ervan onvoldoende recht aan deze complexiteit.

De Afdeling wijst erop dat de in haar advies over de voorgestelde Wet eerlijker inkomen gesignaleerde knelpunten bij het onderhavige wetsvoorstel bovendien in versterkte mate gelden. Het gaat hier namelijk om een structurele regeling die ervoor moet zorgen dat het minimumloon permanent op het niveau van 60% van het gemiddelde loon blijft.

De gevolgen van het voorstel voor de loonkosten, voor de inkomenspositie van werknemers, voor de sociale zekerheid, arbeidsmarkt en budgettaire gevolgen dienen in kaart te worden gebracht en in samenhang te worden beoordeeld. Het aspect van de koppeling van de uitkeringen aan het wettelijk minimumloon dat de Nederlandse situatie in vergelijking met andere landen zo uniek maakt, dient daarbij expliciet meegenomen te worden. Dat is bij het voorliggende voorstel in onvoldoende mate gebeurd. De Afdeling adviseert het initiatiefvoorstel in verband daarmee nader te overwegen.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal bezwaren bij het initiatiefvoorstel en adviseert het voorstel niet in behandeling te nemen, tenzij het is aangepast.


De vice-president van de Raad van State,


  1. Kamerstukken II 2020/21, 35636, nr. 2.↩ī¸Ž