Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2022 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2022D27554, datum: 2022-07-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36120-XV-5).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: T. Kuzu, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit DENK kamerlid)
- Mede ondertekenaar: E.E. van den Broek, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 36120 XV-5 Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2022 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota).
Onderdeel van zaak 2022Z09845:
- Indiener: C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Medeindiener: C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Onderdeel van zaak 2022Z13350:
- Indiener: C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Medeindiener: C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-05-31 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-05-31 16:30: Procedures en brieven commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-06-14 14:00: Wijziging van de begrotingsstaten van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2022 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) - 36120-XV (Inbreng feitelijke vragen), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-06-14 16:30: Procedures en brieven commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-06-28 16:30: Procedures en brieven commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-07-05 16:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-07-05 17:15: Procedures en brieven commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid - LET OP tijdstip gewijzigd (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-07-07 22:30: EINDE VERGADERING: STEMMINGEN (over alle resterende onderwerpen) (Stemmingen), TK
- 2023-09-05 15:20: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2021-2022 |
36 120 XV Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2022 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Nr. 5 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 1 juli 2022
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 14 juni 2022 voorgelegd aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen. Bij brief van 28 juni 2022 zijn ze door de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie,
Kuzu
Adjunct-griffier van de commissie,
Van den Broek
Vraag 1
Hoeveel kost het extra om de vergoeding voor de kinderopvang op te hogen naar 96% in plaats van 95% voor alle werkende ouders?
Antwoord 1
Het vaststellen van de kinderopvangtoeslag voor alle werkende ouders op 96% vergoeding kost structureel ruim € 0,1 miljard. Dit zijn de meerkosten kinderopvangtoeslag bovenop de in het coalitieakkoord aangekondigde intensivering (ten tijde van het doorrekenen van het coalitieakkoord structureel ingeschat op € 2,2 miljard). Bij deze raming is rekening gehouden met twee effecten. Ten eerste zijn er meerkosten als gevolg van het hogere vergoedingspercentage. Daarnaast is er rekening mee gehouden dat de vraag naar kinderopvang licht hoger uitkomt als de vergoeding naar 96% in plaats van 95% gaat.
Vraag 2
Hoeveel kost het in totaal om de vergoeding voor de kinderopvang op te hogen naar 96% voor alle werkende ouders?
Antwoord 2
Zie het antwoord op vraag 1.
Vraag 3
Hoeveel zou het kosten om de vergoeding voor de kinderopvang te verhogen naar 95% voor alle ouders (ongeacht of zij werken of niet)?
Antwoord 3
Het verhogen van de vergoeding voor de kinderopvang naar 95% voor alle ouders (ofwel het loslaten van de arbeidseis als voorwaarde voor het recht op kinderopvangtoeslag) zou structureel circa € 0,5 miljard kosten. Dit zijn de meerkosten kinderopvangtoeslag bovenop de in het coalitieakkoord aangekondigde intensivering (structureel circa € 2,2 miljard per jaar). Ten eerste zijn er extra uitgaven voor de huidige opvanguren van kinderen van niet-werkende ouders die momenteel al een inkomensafhankelijke vergoeding vanuit de gemeente krijgen (direct effect). Ten tweede zijn er meerkosten doordat het gebruik van kinderopvang naar verwachting toeneemt (gedragseffecten). Niet-werkende ouders maken immers aanspraak op kinderopvangtoeslag, waardoor kinderopvang voor de meesten van hen goedkoper wordt.
Vraag 4
Hoeveel zou het kosten om de vergoeding voor de kinderopvang te verhogen naar 96% voor alle ouders (ongeacht of zij werken of niet)?
Antwoord 4
Het verhogen van de vergoeding voor de kinderopvang naar 96% voor alle ouders zou structureel ruim € 0,6 miljard kosten. Dit zijn de meerkosten kinderopvangtoeslag bovenop de in het coalitieakkoord aangekondigde intensivering (circa € 2,2 miljard). De extra uitgaven zijn deels het gevolg van de hogere overheidsvergoeding voor het bestaande gebruik. Daarnaast neemt het gebruik van de overheidsvergoeding voor kinderopvang naar verwachting toe (gedragseffecten) als gevolg van de hogere vergoeding en doordat ook niet-werkende ouders aanspraak maken op kinderopvangtoeslag.
Vraag 5
Hoe gaat de Minister ouders in de lagere inkomensgroepen compenseren die nu al 96% kinderopvangtoeslag krijgen en er dus op achteruit gaan als de maximale vergoeding voor werkende ouders 95% gaat worden?
Antwoord 5
Er komt een vaste hoge vergoeding voor alle werkende ouders van 95%. Hiermee wordt het stelsel sterk vereenvoudigd en wordt een intensivering van ruim € 2,2 miljard op jaarbasis gedaan. Veel huishoudens gaan er met deze aanpassing dan ook fors op vooruit. Tegelijkertijd betekent het ook dat huishoudens met lagere inkomens te maken krijgen met een daling van de vergoeding van 96% naar 95%. In de Verzamelbrief kinderopvang van 21 april jl. heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (MSZW) dit als aandachtspunt benoemd. In de uitwerking van de stelselherziening neemt zij dit mee. Waarbij zij dit in samenhang zal bezien met de overige aandachtspunten bij de stelselherziening (zoals benoemd in de kamerbrief). Dit aandachtspunt bekijkt zij ook in samenhang met het brede pakket aan maatregelen in het coalitieakkoord dat relevant is voor mensen met een laag inkomen, zoals de verhoging van het minimumloon. Bij de hervorming is – in lijn met de doelstellingen – uitgangspunt om een stelsel te maken dat toegankelijk is voor alle werkende ouders.
Vraag 6
Hoeveel groot is het tekort aan medewerkers in de kinderopvang op dit moment?
Antwoord 6
In opdracht van het Ministerie van VWS heeft ABF Research het prognosemodel Zorg & Welzijn ontwikkeld. Op 20 januari 2022 heeft de Minister voor Langdurige zorg uw Kamer geïnformeerd over de nieuwste arbeidsmarktprognose die op 13 december 2021 door ABF Research is opgeleverd (Tweede Kamer, 29 282, nr. 451). De uitkomsten zijn ook terug te vinden via www.prognosemodelzw.nl.
Dit prognosemodel bevat ook uitkomsten over de kinderopvangsector. Het startpunt is een tekort van 700 werknemers in 2020. Het verwachte tekort in 2022 bedraagt 1600 werknemers. Dit is het arbeidsmarkttekort inclusief «frictievacatures» (er gaat bijna altijd tijd overheen voordat een vacature vervuld is, maar dat betekent niet direct dat er daadwerkelijk een tekort is als er vacatures zijn). Het verwachte arbeidsmarkttekort exclusief «frictievacatures» in 2022 bedraagt 500. Volgens de meest recente cijfers van het CBS waren er eind Q1 van 2022 4.400 openstaande vacatures in de kinderopvang.1
Vraag 7
Hoeveel medewerkers moeten er bijkomen in de kinderopvang als de kinderopvangtoeslag vervalt en werkende ouders voor 95% vergoeding gaan krijgen?
Antwoord 7
De verwachting is dat de stelselherziening zal leiden tot een verdere toename van de vraag. Naar schatting neemt de vraag naar uren kinderopvang door de stelselherziening de komende jaren toe en komt deze uiteindelijk structureel 21% hoger uit dan in het basispad. In totaal stijgt de vraag in de periode 2022 tot en met 2027 met ongeveer 27,1%.
In de genoemde prognose bij vraag 6 was nog geen rekening gehouden met de stelselherziening in de kinderopvang, zoals aangekondigd in het coalitieakkoord. Daarom is ABF Research gevraagd om een nieuwe arbeidsmarktprognose uit te voeren om de verwachte ontwikkeling van het personeelstekort in de kinderopvang voor de komende jaren in kaart te brengen, waarbij wel rekening wordt gehouden met de in het coalitieakkoord aangekondigde stelselherziening in de kinderopvang. De MSZW zal uw Kamer na de zomer over de uitkomsten hiervan informeren.
Indien wordt aangenomen dat de personeelsvraag evenredig stijgt met de vraag naar kinderopvang, zal deze vraag met 27,1% stijgen in de periode 2022 tot en met 2027. Dan komt dat overeen met ongeveer 31.000 werknemers.
Vraag 8
Welke stappen neemt de Minister om ervoor te zorgen dat de kinderopvang een aantrekkelijke sector wordt en de tekorten gaan afnemen?
Antwoord 8
Gelet op de hoge werkdruk en personeelstekorten in de kinderopvang heeft de voormalig Staatssecretaris van SZW op 29 november 2021 uw Kamer geïnformeerd over de stappen die – samen met de kinderopvangsector – worden gezet. Dit betreft bijvoorbeeld de arbeidsmarktcampagne «Kinderopvang dankzij jou!» waar subsidie voor is toegekend. De campagne is erop gericht om meer mensen een (goed geïnformeerde) keuze te laten maken voor een opleiding naar of werken in de kinderopvang. In het kader van motie Paternotte/Heerma informeert de MSZW uw Kamer in de zomer over de stand van zaken voor deze stappen. Daarnaast informeert het kabinet uw Kamer voor het zomerreces over een generieke aanpak om krapte op de arbeidsmarkt te verminderen.
Vraag 9
Hoe gaat de Minister prijsstijgingen in de kinderopvang tegen als ouders over drie jaar 95% vergoeding krijgen voor de kinderopvang?
Antwoord 9
De ontwikkeling van de tarieven is een van de aandachtspunten in de verdere uitwerking van de stelselherziening waarnaar gekeken wordt. Het is op voorhand lastig te voorspellen wat de effecten van de stelselherziening op de tariefontwikkeling zullen zijn. Het is van belang dat de maximum uurprijs (en de daaraan gekoppelde toeslag) de kinderopvang toegankelijk maakt en houdt. De stevige publieke component in de financiering kan van invloed zijn op de tariefstelling en de winstgevendheid in de sector. Tegelijkertijd is het zaak dat de maximum uurprijs ruimte biedt voor een doelmatige bedrijfsvoering en investeringen. Op dit moment is maximering van de tarieven niet aan de orde. Bij het eventueel overwegen van het instellen van beperkingen ten aanzien van het bepalen van de tarieven is het van belang om de complexiteit van dergelijke regelgeving en gevolgen hiervan goed mee te nemen. Dit wordt betrokken bij het onderzoek dat eerder is aangekondigd (Kamerstukken 2022D16442) naar de rol van verschillende financieringsvormen in de kinderopvang waarbij ook de voor- en nadelen van tariefregulering in kaart worden gebracht. De resultaten hiervan worden verwacht in het eerste kwartaal van 2023.
Vraag 10
In de Verzamelbrief inburgering oktober 2021 (32 824, nr. 349) laat de regering weten dat zij verwacht de Kamer rond de Voorjaarsnota te kunnen informeren over «de herziening van de belasting over de toegevoegde waarde (btw-) component bij maatschappelijke begeleiding», wat is de stand van zaken?
Antwoord 10
Voor deze herziening heeft MSZW overleg gevoerd met de VNG en met de fondsbeheerder van het btw-compensatiefonds (BCF). Hier is een aanpassing uit voort gekomen van de inschatting van de btw-component bij het budget voor maatschappelijke begeleiding en het participatieverklaringstraject. In de 1e suppletoire begroting is hiertoe structureel een bedrag van circa € 2,7 miljoen overgeheveld van het BCF naar het inburgeringsbudget op de SZW-begroting.
Vraag 11
Wat wordt er concreet verstaan onder dekking van de loon- en prijsindexatie om de kinderbijslag te kunnen indexeren? Wat betekent dit concreet voor de verschillende ministeries?
Antwoord 11
Bij de Startnota heeft het kabinet besloten om een groot deel van de intensiveringen uit het coalitieakkoord te reserveren op de Aanvullende Post van het Ministerie van Financiën. De reserveringen op de Aanvullende Post worden jaarlijks geïndexeerd. Het coalitieakkoord is in december 2021 afgerond. Het kabinet heeft besloten om de intensiveringen uit het coalitieakkoord niet volledig te verhogen met de loon- en prijsontwikkeling tussen 2022 en 2021. Hiermee wordt de indexatie van de kinderbijslag gedekt. Dit betekent dat coalitieakkoordmiddelen op verschillende beleidsterreinen met een lager bedrag geïndexeerd zijn dan zonder dit besluit het geval zou zijn geweest. In de beantwoording van schriftelijke vragen bij de Voorjaarsnota is een uitgebreide tabel opgenomen met een overzicht van de indexatie van coalitieakkoordmiddelen (zie onder andere het antwoord op vraag 54).
Vraag 12
Hoeveel extra arbeidsinspecteurs komen erbij met de ingezette middelen voor de uitvoering van de commissie Roemer?
Antwoord 12
In het Coalitieakkoord is structureel € 60 miljoen beschikbaar gesteld om de aanbevelingen uit het rapport van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (commissie Roemer) uit te voeren. Hierin is ook rekening gehouden met extra capaciteit bij de Nederlandse Arbeidsinspectie om deze aanbevelingen uit te voeren. Op dit moment worden de verschillende maatregelen verder uitgewerkt en het is daarom nog niet mogelijk om concreet aan te geven hoe groot de uitbreiding van de inspectie zal zijn. Eerder is uw Kamer wel al geïnformeerd over een eerste inschatting van de extra capaciteit die de arbeidsinspectie nodig zou hebben om de adviezen van de commissie Roemer uit te voeren (Tweede Kamer, 29 861, nr. 69). Deze inschatting bedroeg 108 fte. Daarnaast bestaat de uitbreiding uit meer dan alleen inspecteurs. Naast inspecteurs zijn bijvoorbeeld ook handhavers, boete-opleggers en specialisten noodzakelijk voor effectief toezicht.
Over de uitwerking van de maatregelen wordt uw Kamer separaat geïnformeerd.
Vraag 13
Wat zijn de inkomenseffecten voor ouderen van het afbouwen van de Inkomensondersteuning Algemene Ouderdomswet (IOAOW), zonder verhoging AOW? Graag onderverdeling voor ouderen (alleenstaanden en samenwonend) met alleen een AOW-uitkering, ouderen met AOW en aanvullend pensioen 10.000 euro, AOW met aanvullend pensioen 20.000 euro, AOW met aanvullend pensioen 30.000 euro?
Antwoord 13
Onderstaande tabel geeft het inkomenseffect in 2025 voor verschillende voorbeeldhuishoudens van het volledig afbouwen van de IOAOW ten opzichte van de situatie waarin de IOAOW niet zou zijn afgebouwd. De tabel geeft geen inzicht in de verwachte koopkrachtontwikkeling in 2025, omdat tegenover het afbouwen van de IOAOW andere maatregelen staan zoals het meestijgen van de AOW-uitkering met de buitengewone, stapsgewijze verhoging van het minimumloon met in totaal 7,5% in 2023–2025 en de ontwikkeling van macro-economische variabelen zoals de lonen en prijzen.
Alleenstaand | AOW, geen aanvullend pensioen | – 1,9% |
AOW, € 10.000 aanvullend pensioen | – 0,8% | |
AOW, € 20.000 aanvullend pensioen | – 0,7% | |
AOW, € 30.000 aanvullend pensioen | – 0,4% | |
Paar | AOW, geen aanvullend pensioen | – 2,9% |
AOW, € 10.000 aanvullend pensioen | – 1,6% | |
AOW, € 20.000 aanvullend pensioen | – 1,3% | |
AOW, € 30.000 aanvullend pensioen | – 1,2% |
Vraag 14
Hoeveel euro zijn de 9.150 AOW-gerechtigden (individueel) aan wie een onjuiste AOW-uitkering is verstrekt misgelopen?
Antwoord 14
Op dit moment is nog niet volledig duidelijk in hoeverre deze AOW-gerechtigden te veel of te weinig AOW hebben ontvangen. Dit zal per situatie op basis van de dossiers bekeken worden. De hoogte van het te veel of te weinig ontvangen bedrag is afhankelijk van het moment waarop het verschil is ontstaan en dit kan per individu verschillen. De raming van de uitgaven op de SZW-begroting is gebaseerd op het voorlopige beeld van de omvang van de verschillen naar aanleiding van een eerste steekproef. Uit deze steekproef komt het beeld naar voren dat de groep die te veel heeft ontvangen nagenoeg even groot is als de groep die te weinig heeft ontvangen.
De uitkomst van deze eerste steekproef is bij de meeste gevallen een afwijking van 2%, dat neerkomt op ongeveer € 328 op jaarbasis voor een alleenstaande AOW-gerechtigde (een volledige alleenstaande AOW-uitkering is gelijk aan € 16.433 in 2022). Bij een ander deel van deze groep gaat het om een verschil van 3% tot 10% van het normbedrag. In uitzonderlijke gevallen is sprake van grotere verschillen en kan het verschil meer zijn dan 50% van het normbedrag. Wat de uiteindelijke verschillen zijn, zal bij het behandelen van de dossiers kunnen blijken.
Vraag 15
Hoe ziet de energierekening eruit voor huishoudens in slecht geïsoleerde woningen? Wat zijn de koopkrachteffecten voor huishoudens in slecht geïsoleerde huizen? Graag een overzicht per label en dan met name D t/m G?
Antwoord 15
Op dit moment zijn er geen inkomenseffecten van de hogere inflatie bekend voor huishoudens die wonen in een huis met een slechter energielabel. Huizen met een slechter energielabel hebben een hoger energieverbruik, maar het verbruik hangt ook samen met andere factoren zoals de woning oppervlakte en de gewoontes van het huishouden.2 Huishoudens met een hoger energieverbruik zullen gemiddeld gezien grotere inkomenseffecten van de gestegen energieprijzen ervaren, al hangt dit ook samen met andere factoren zoals het energiecontract.
Vraag 16
Hoeveel gemeenten hanteren een inkomensgrens van 110% bij het toekennen van de energietoeslag?
Antwoord 16
De gemeente bepaalt zelf de doelgroep en kan daarbij aansluiten bij de lokale inkomensgrens voor de bijzondere bijstand en het gemeentelijk minimabeleid. Om een uniforme uitvoering van de eenmalige energietoeslag door gemeenten te bevorderen heeft de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen (MAPP) in afstemming met de VNG landelijke richtlijnen opgesteld ten aanzien van de doelgroep en het richtbedrag van de eenmalige energietoeslag. In de landelijke richtlijnen wordt gemeenten geadviseerd om een inkomensgrens van 120 procent van het sociaal minimum aan te houden, maar zij mogen hier dus van afwijken. In de brief van 23 juni (Tweede Kamer, 36 057, nr. 9) is aangegeven dat uit een beperkte steekproef van Divosa het beeld naar voren komt dat circa driekwart van de geënquêteerde gemeenten 120% van het sociaal minimum als inkomensgrens hanteert. Op een enkele uitzondering na hanteert de rest van de gemeenten een hogere grens, oplopend tot 140% van het sociaal minimum. De enkele gemeenten die een lagere grens dan 120% van het sociaal minimum hanteren zijn hierop op verzoek van de MAPP aangesproken door de VNG.
Vraag 17
Hoeveel gemeenten hanteren een inkomensgrens van 120% bij het toekennen van de energietoeslag?
Antwoord 17
Zie het antwoord op vraag 16.
Vraag 18
Hoeveel gemeenten hanteren een inkomensgrens van 130% bij het toekennen van de energietoeslag?
Antwoord 18
Zie het antwoord op vraag 16.
Vraag 19
Wat zijn de kosten voor het verhogen van het minimumloon, inclusief koppeling, per 1 januari 2024, naar 14 euro?
Antwoord 19
Rekening houdend met de meest recente CPB-raming (CEP) van de contractloonontwikkeling en de WML-verhoging per algemene maatregel van bestuur (AMvB) van 2,5% per 1 januari 2023 komt het minimumloon per uur, uitgaande van een 36-urige werkweek, uit op € 12,15 per uur per 1 januari 2024. Dit is exclusief de beleidsmatige verhoging van het minimumloon van 2,5% per 1 januari 2024 zoals aangekondigd in de Voorjaarsnota. Onderstaande tabel geeft een grove indicatie van de kosten die samenhangen met een verhoging van het wettelijk minimumloon (Wml) naar bruto € 14 per 1-1-2024. De hiermee samenhangende procentuele beleidsmatige verhoging bedraagt ca. 15,5% t.o.v. de € 12,15 per uur.
Wml naar € 14 | 9,6 | 9,3 | 9,3 | 9,3 |
Bovenstaande tabel bevat de kosten die samenhangen met een verhoging met generieke doorwerking, dit betekent dat ook de daglonen in loongerelateerde uitkeringsregelingen (Werkloosheidswet (WW), Ziektewet (ZW), Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)) en het maximum dag- en premieloon gekoppeld blijven aan de stijging van het Wml. Daarnaast betreft de tabel de kosten ten opzichte van een situatie waarin het minimumloon in 2024 niet beleidsmatig wordt verhoogd. De kosten van de verhoging per 1-1-2024 bedragen circa € 1,2 miljard per jaar en worden, net als de overige kosten die samenhangen met het Wml-pakket, in de Voorjaarsnota gedekt.
Vraag 20
Wat is de verklaring voor het tweemaal voorkomen van de post «Bescherming arbeidsmigranten (commissie Roemer)» in tabel 3?
Antwoord 20
In het Coalitieakkoord zijn middelen beschikbaar gesteld om de aanbevelingen uit het rapport van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (commissie Roemer) uit te voeren. Hiervoor is in 2022 in totaal € 10 miljoen gereserveerd. Een deel van deze middelen worden via artikel 1 Arbeidsmarkt uitgegeven (in 2022 € 3,2 miljoen) en de rest van de middelen staan in afwachting van de verdere uitwerking van de maatregelen nog gereserveerd op artikel 99 Onverdeeld (in 2022 € 6,8 miljoen). De Commissie Roemer heeft maatregelen op verschillende beleidsterreinen aanbevolen en daarom worden deze maatregelen ook op diverse begrotingsartikelen verantwoord. Dat verklaart waarom de post ook twee keer voorkomt in tabel 3.
Vraag 21
Welke kosten worden bedoeld met uitvoeringskosten Wet toekomst pensioenen?
Antwoord 21
Met de eerste suppletoire begroting wordt een reservering getroffen op artikel 99 van de SZW- begroting voor de uitvoeringskosten van de Belastingdienst voor de Wet toekomst pensioenen. De kosten van de Belastingdienst betreffen onder anderen het opleiden van personeel, voorlichting en boekenonderzoeken.
Vraag 22
Zijn de uitvoeringskosten Wet toekomst pensioenen enkel voor het ambtelijk voorbereiden van het wetsvoorstel?
Antwoord 22
De mutatie in de eerste suppletoire begroting betreft een reservering voor de uitvoeringskosten van de Belastingdienst voor de Wet toekomst pensioenen.
Vraag 23
Wat zijn de totale uitvoeringskosten van de verschillende Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW-)tranches (cumulatief) geweest?
Antwoord 23
Voor de NOW zijn uitvoeringskosten gemaakt bij UWV en SZW. Door UWV is er in totaal circa € 49 miljoen aan uitvoeringskosten gerealiseerd voor de uitvoering van de NOW in 2020 en 2021. Aan het kerndepartement SZW is circa € 14 miljoen toegekend voor de uitvoering van de NOW in deze jaren. Bij zowel UWV als SZW betreft het voornamelijk middelen ten behoeve van personeel alsmede middelen om de benodigde ICT-infrastructuur te kunnen realiseren. Ook dit jaar en de komende jaren zullen er nog uitvoeringskosten worden gemaakt bij UWV en SZW in verband met het afwikkelen van de NOW-vaststellingen.
Vraag 24
Wat is het lage-inkomensvoordeel (LIV)-budget?
Antwoord 24
Het Lage-inkomensvoordeel (LIV) bestaat sinds 2017. Het LIV is een tegemoetkoming in de loonkosten aan werkgevers met als doel banen te creëren en te behouden voor werknemers aan de basis van de arbeidsmarkt. Met ingang van 2021 is de tegemoetkoming voor werkgevers per werknemer met een uurloon tussen de 100 en 125% van het minimumloon € 0,49 per uur en maximaal € 960 per kalenderjaar. Werknemers behoren alleen tot de LIV-doelgroep als zij minimaal 1.248 uur per jaar gewerkt hebben, omdat het LIV bedoeld is om substantiële banen te creëren. De geraamde uitgaven aan het LIV bedragen in 2022 € 362 miljoen. In het coalitieakkoord is opgenomen het LIV per 1 januari 2025 af te schaffen.
Vraag 25
Voor welke doelgroep is het loonkostenvoordeel (LKV) jongeren bedoeld?
Antwoord 25
De doelgroep van het LKV jongeren zouden jongeren van 18 tot 25 jaar zijn die tussen 100% en 125% van het minimum(jeugd)loon verdienen en minimaal 1.000 uur per kalenderjaar werken. Voor jongeren van 18, 19 en 20 jaar zou een getrapt lager urencriterium gelden. In het coalitieakkoord is echter afgesproken het LKV jongeren niet in te voeren (Kamerstukken II 2021/22, 35 788, nr. 77, budgettaire bijlage, p. 4).
Vraag 26
Hoe wordt de 1 miljard euro die beschikbaar is gesteld voor Maatwerkregeling duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden (MDIEU) doelmatig ingezet?
Antwoord 26
Het doel van de MDIEU is dat zoveel mogelijk mensen gezond werkend hun pensioenleeftijd bereiken, ook degenen die zwaar werk verrichten. Het onderdeel duurzame inzetbaarheid heeft tot doel om een impuls te geven aan duurzame inzetbaarheid in sectoren. Het onderdeel eerder uittreden ondersteunt werkgevers bij het aanbieden van regelingen voor eerder uittreden (RVU’s) voor werknemers voor wie gezond doorwerken tot het pensioen niet meer haalbaar is. In de subsidieregeling zijn verschillende uitgangspunten en voorwaarden opgenomen om de verstrekte subsidie zo effectief mogelijk in te zetten.
– Cofinanciering. Om met collectieve middelen maximaal maatschappelijk rendement te behalen, is er in de subsidievoorwaarden altijd sprake van cofinanciering. De subsidie van activiteiten rond duurzame inzetbaarheid bedraagt maximaal 50%. De subsidie voor vervroegd uittreden bedraagt maximaal 25% van de totale uitkeringslasten.
– Minimale investering in duurzame inzetbaarheid. De subsidie die door een samenwerkingsverband wordt aangevraagd, moet voor ten minste 25% betrekking hebben op activiteiten betreffende duurzame inzetbaarheid. Daarmee wordt beoogd om sectoren niet alleen te faciliteren in vervroegd uittreden, maar ook een structurele impuls te geven aan dit duurzame inzetbaarheidsbeleid.
– Afbakening RVU. Generieke RVU-regelingen voor alle oudere werknemers zijn niet subsidiabel. Sectoren moeten een specifieke doelgroep voor de RVU afbakenen, voor wie het werk te zwaar is geworden. Daarnaast zijn de subsidiabele RVU’s beperkt in duur en hoogte, conform de fiscale drempelvrijstelling voor RVU’s, en is maandelijkse uitkering verplicht.
– Sectoraal maatwerk. Om de maatregelen zo goed mogelijk te richten op knelpunten, is sectoraal maatwerk het devies: sociale partners weten waar in hun sector of branche de uitdagingen liggen. Het uitvoeren van een sectoranalyse is een vereiste voor het ontvangen van MDIEU-subsidie en de subsidieaanvragen moeten aansluiten bij de problematiek uit de sectoranalyses. Sectoren worden ondersteund in het maken van een gedegen analyse door ook hier subsidie voor te verstrekken.
– Toetsing. Bij de beoordeling van subsidieaanvragen wordt gekeken naar de proportionaliteit van de aanvraag en naar de noodzaak voor subsidie. De kosten van activiteiten moeten in verhouding staan tot de mate waarin met de activiteiten de problematiek uit de sectoranalyse wordt aangepakt.
De MDIEU wordt gedurende de looptijd gemonitord en geëvalueerd door onafhankelijk onderzoeksbureau SEOR. In 2022 t/m 2024 worden voortgangsrapportages gepubliceerd en in 2026 komt het eindrapport naar buiten. Hierin is expliciet aandacht voor de doelmatigheid en doeltreffendheid van de MDIEU. De informatie uit het onderzoek wordt ook gedurende de looptijd gebruikt om bij te kunnen sturen in de vormgeving van de regeling en de uitvoering.
Vraag 27
Hoe veel aanvragen zijn er gedaan in het eerste aanvraagtijdvak van de MDIEU? En in welke sectoren?
Antwoord 27
In het eerste aanvraagtijdvak zijn bij het Ministerie van SZW veertien subsidieaanvragen ingediend (Tweede Kamer, 25 833, nr. 422) en is er in totaal voor € 129 miljoen subsidie aangevraagd. Eén aanvraag is later ingetrokken en uiteindelijk is voor € 118 miljoen subsidie beschikt. De beschikte projecten worden online gepubliceerd: Beschikte projecten | Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid & Eerder Uittreden (MDIEU) | Uitvoering van Beleid (uitvoeringvanbeleidszw.nl).
In het eerste kwartaal van 2022 heeft het tweede aanvraagtijdvak voor activiteitenplannen opengestaan. Hierin zijn 40 aanvragen ingediend. Naar verwachting zijn eind juli vrijwel al deze aanvragen beschikt. Ook hiervan zal te zijner tijd een lijst met beschikte projecten worden gepubliceerd.
Vraag 28
Welke doelen liggen aan de grondslag voor het beschikbaar gemaakte budget voor de MDIEU?
Antwoord 28
Het doel van de MDIEU is het faciliteren dat zoveel mogelijk mensen gezond werkend hun pensioenleeftijd bereiken. Binnen de MDIEU kan subsidie aangevraagd worden voor verschillende activiteiten. Het onderdeel duurzame inzetbaarheid heeft tot doel om een impuls te geven aan het beleid gericht op duurzame inzetbaarheid. Dit moet leiden tot een cultuuromslag, waardoor de aandacht voor dit thema verder toeneemt en op een hoog peil blijft – zodat in de toekomst nog meer werkenden de AOW-leeftijd gezond en werkend bereiken. Het onderdeel eerder uittreden wil bevorderen dat oudere werknemers voor wie dit doel niet meer haalbaar is, eerder kunnen stoppen met werken.
Vraag 29
Wat is de verklaring voor het verschil tussen de beleidsmatige besparing in 2022 van € 3,5 miljoen en een kasschuif van € 4,1 miljoen van 2022 naar 2023 aangaande het wetsvoorstel Breed Offensief?
Antwoord 29
Dit betreft de tijdelijke vrijlating van arbeidsinkomsten voor mensen die werken met loonkostensubsidie in deeltijd uit het wetsvoorstel Breed Offensief. Hierdoor kunnen mensen die werken met loonkostensubsidie een tijdelijke (12 maanden) vrijlating krijgen van de arbeidsinkomsten. Gemeenten kunnen de vrijlating verlengen als uitbreiding van arbeidsomvang niet mogelijk is. De beoogde invoering van het wetsvoorstel was aanvankelijk voorzien voor 1 juli 2022, maar is uitgesteld naar 1 januari 2023 (uiteraard onder het voorbehoud van parlementaire goedkeuring). Hierdoor worden de voor 2022 verwachte kosten van dit voorstel à € 7,6 miljoen niet gemaakt. Een deel van de groep maakt 12 maanden gebruik van de vrijlating. Voor de mensen die in 2022 van de maatregel gebruik zouden hebben gemaakt, schuift dit gebruik door naar 2023. Om deze extra kosten op te vangen is van de € 7,6 miljoen een bedrag van € 4,1 miljoen doorgeschoven naar 2023 middels een kasschuif. Voor het deel van de groep dat niet tijdelijk, maar door de verlenging langer dan 12 maanden aanspraak maakt op de vrijlating, schuift het gebruik niet door. Deze groep heeft door het uitstel minder lang recht op de vrijlating, waardoor de resterende € 3,5 miljoen vrijvalt.
Vraag 30
Wat is het effect van de afbouw van de Algemene Heffingskorting (AHK) in het referentieminimumloon op het inkomen van een bijstandsgerechtigde in 2024 en 2025? Hoeveel euro gaat hiermee het inkomen van een bijstandsgerechtigde er op achteruit?
Antwoord 30
In de indicatieve invulling van het pakket lastenverlichting uit het Coalitieakkoord is opgenomen dat in 2024 en 2025 de dubbele algemene heffingskorting (AHK) in het referentieminimumloon van de bijstand sneller wordt afgebouwd. Het besteedbaar inkomen van een alleenstaande bijstandsgerechtigde komt hierdoor uit op ca. € 14.200 in 2024 en ca. € 14.800 in 2025. Zonder versnelling van de afbouw van de dubbele AHK zou dit respectievelijk € 14.300 en € 15.000 zijn. Hier staat echter tegenover dat het minimumloon in 2024 en 2025 bijzonder wordt verhoogd met 2,5% en 2,32%, los van de reguliere indexatie. Dit heeft een positief gevolg op de hoogte van de bijstand. Het kabinet vult het pakket lastenverlichting definitief in tijdens de augustusbesluitvorming.
Vraag 31
Hoe sterk wordt de toename van aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-)gerechtigden geschat nu de kostendelersnorm (tot 27 jaar) is aangepast?
Antwoord 31
De verwachting bestaat dat de AIO-uitkeringslasten jaarlijks met circa € 2 miljoen toenemen door de verhoging van de leeftijd waarop een persoon als kostendeler wordt aangemerkt van 21 naar 27. Dit effect wordt door 2 factoren bepaald:
(1) AIO-gerechtigden die in de oude situatie meerdere kostendelers hadden waarvan 1 of meer tussen de 21 en 27 jaar gaan in de nieuwe situatie een hogere AIO-uitkering ontvangen.
(2) Personen die eerder geen AIO ontvingen doordat zij samenwoonden met een persoon tussen de 21 en 27 jaar kunnen in de nieuwe situatie potentieel recht krijgen op AIO.
Het grootste deel van dit budgettaire effect zal naar verwachting ontstaan door het prijs-effect (factor 1). We hebben geen gegevens over personen die momenteel geen AIO ontvangen en wellicht in de toekomst wel door de aanpassing van de kostendelersnorm. De verwachting bestaat dat het aantal AIO-gerechtigden in beperkte mate zal toenemen door de aanpassing.
Vraag 32
Wat is het verschil tussen AIO-uitkeringslasten (die naar beneden zijn bijgesteld) en de AIO-uitgaven (die naar boven zijn bijgesteld)?
Antwoord 32
Tussen de begrippen «AIO-uitkeringslasten» en de «AIO-uitgaven» bestaat geen inhoudelijk verschil. De begrippen kunnen hier door elkaar worden gebruikt voor verschillende neerwaartse of opwaartse effecten op de uitkeringslasten.
Per saldo worden de totale AIO-uitkeringslasten/-uitgaven naar beneden bijgesteld met € 20,1 miljoen in 2022, oplopend tot € 34,2 miljoen in 2026. Deze bijstelling wordt veroorzaakt door de som van 3 factoren: (1) de realisatiecijfers over 2021 zijn minder sterk gestegen dan verwacht en dit werkt meerjarig door, (2) door de aanpassing van de kostendelersnorm worden de AIO-uitkeringslasten/-uitgaven meerjarig opwaarts bijgesteld met € 2 miljoen en (3) in de begroting is rekening gehouden met de afschaffing van het schuldig nalatig verklaren in de AOW en dit leidt tot een meerjarige besparing op de AIO-uitkeringslasten/-uitgaven van circa € 1,4 miljoen in 2023.
Vraag 33
Waar zijn de mutaties in de jaren 2023–2026 voor de werkgeversbijdrage op gebaseerd en hoe zijn deze budgetneutraal vormgegeven binnen de Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW-)begroting?
Antwoord 33
Tijdens een eerdere (licht neerwaartse) mutatie op de ontvangsten waren middelen van het artikelonderdeel «Werkgeversbijdrage kinderopvang» afgeboekt. Op basis van nieuw inzicht bleek het om terugontvangsten kinderopvangtoeslag te gaan. Dit is gecorrigeerd door de onderhavige (beperkte) opwaartse mutatie op de werkgeversbijdrage kinderopvang. Tevens is ter correctie op de terugontvangsten kinderopvangtoeslag eenzelfde neerwaartse mutatie gedaan; dit is om de lagere terugontvangsten kinderopvangtoeslag juist te verwerken.
Vraag 34
Waarom leidt het loslaten van de koppeling gewerkte uren bij het vaststellen van kinderopvangtoeslag tot meer terugvorderingen en hogere terugontvangsten?
Antwoord 34
Na afloop van het jaar stelt Toeslagen het definitieve bedrag aan kinderopvangtoeslag waar ouders recht op hebben vast. Daarbij wordt onder meer gekeken naar het inkomen van de ouders en het daadwerkelijke gebruik van kinderopvang. Hieruit kunnen zowel nabetalingen als terugvorderingen volgen. Beide zijn geraamd als een percentage van de uitgaven. Doordat de uitgaven hoger zijn als gevolg van het loslaten van de koppeling gewerkte uren (ouders nemen meer kinderopvang af en ontvangen daardoor meer kinderopvangtoeslag), zijn er (in euro’s) ook meer nabetalingen en terugvorderingen. Meer terugvorderingen leiden met vertraging tot hogere terugontvangsten.
Met het loslaten van de koppeling gewerkte uren worden ouders gemakkelijk in staat gesteld gebruik te maken van opvang, omdat de aanspraak op de kinderopvangtoeslag niet afhankelijk is van hoeveel uren zij werken. Een deel van de ouders werd als gevolg van de KGU geconfronteerd met hoge terugvorderingen op basis van het aantal gewerkte uren. Er is dus ook een neerwaarts effect op terugvorderingen door het loslaten van de KGU. Dit effect is minder sterk dan het bovengenoemde opwaartse effect, omdat het gebruik van kinderopvangtoeslag door het oplossen van dit knelpunt toeneemt.
Vraag 35
Hoeveel mensen ontvangen nog een overbruggingsregeling AOW (OBR-) uitkering (in de nieuwe raming)?
Antwoord 35
De OBR eindigt per 31 december 2022 en nieuwe instroom is daarna niet mogelijk. Eerder toegekende OBR-uitkeringen kunnen na die datum nog doorlopen. Hierdoor vinden er nog tot 2024 betalingen plaats.
Hoelang iemand een OBR-uitkering ontvangt is afhankelijk van de maand waarop de 65e verjaardag wordt bereikt en de wettelijke AOW-leeftijd die op dat moment geldt. Om deze reden is de raming van de OBR uitkeringslasten gebaseerd op instroomcijfers. Onderstaande tabel geeft de instroom in de OBR weer van de personen waarvan de verwachting is dat die van 2022 t/m 2024 nog een OBR-uitkering ontvangen.
189 | 115 | 40 | |
1 Dit is de instroom exclusief de OBR voor de versnelde AOW-leeftijdsverhoging. Inclusief de OBR voor de versnelde AOW- leeftijdsverhoging bedroeg de instroom in 2020 383 personen. |
Doordat een OBR-uitkering loopt tot het bereiken van de AOW-leeftijd, vinden er ook nog betalingen plaats in latere jaren en valt het aantal personen die in een bepaald jaar een OBR-uitkering ontvangen hoger uit dan de instroom in dat jaar. Op basis van de gerealiseerde instroom over 2020 en 2021 en de verwachte instroom in 2022 wordt geschat dat in 2022 circa 200 mensen een OBR-uitkering ontvangen, in 2023 circa 100 personen en in 2024 circa 30 personen.
Vraag 36
Wat zijn de verklaringen voor de circa 9.150 verkeerd vastgestelde hoogtes van AOW-uitkering?
Antwoord 36
De SVB heeft met vernieuwde technieken en hedendaagse mogelijkheden de bestaande databestanden doorgelicht om tot verbeterde datakwaliteit te komen. Door deze nieuwe technieken – ook toegepast in de pensioenbranche – zijn onregelmatigheden van oude papieren processen opgespoord en geconstateerd. Dit heeft zoals uw Kamer in de Stand van de Uitvoering is geïnformeerd ertoe geleid dat er onregelmatigheden in de data zijn aangetroffen die in het verleden met de toen gebruikelijke techniek niet zichtbaar waren. De verschillen zijn door handmatige handelingen bij de SVB veroorzaakt, zoals diverse handmatige type- en rekenfouten.
Vraag 37
Er wordt een herstelactie gedaan door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) voor verkeerde vaststelling van de hoogte van de AOW bij de digitaliseringsslag, wat zijn de kosten van deze hersteloperatie?
Antwoord 37
Dat is op dit moment nog niet zeker. Dossieronderzoek is nodig om feitelijk vast te stellen of er daadwerkelijk sprake is van een verschil tussen de rechten en de huidige uitkeringshoogte. De verwachte incidentele extra AOW-uitgaven door de hersteloperatie worden in 2022 geraamd op € 44,3 miljoen. Bij in het verleden te weinig betaalde AOW wordt een maximale nabetaling over een termijn van 5 jaar aangeboden. Bij te veel betaalde AOW wordt afgezien van herziening naar het verleden toe en dus van terugvordering, tenzij er sprake is van een voor de burger evident kenbare fout.
Vraag 38
Hoe wordt de hersteloperatie van de SVB gefinancierd?
Antwoord 38
De extra AOW-uitkeringslasten die voortvloeien uit de hersteloperatie bedragen naar verwachting € 44,3 miljoen. Een reservering voor deze kosten ter hoogte van € 34,6 miljoen is reeds opgenomen in de SZW-begroting voor 2022. Tijdens de voorjaarsbesluitvorming 2022 is de reservering opgehoogd naar € 44,3 miljoen en ingepast in de SZW-begroting.
Vraag 39
Hoeveel kost het om de kosten voor een inburgeraar voor een medische keuring altijd te vergoeden, ook als er geen medische ontheffing wordt verleend?
Antwoord 39
De inschatting is dat er jaarlijks 2.000 verzoeken worden gedaan voor een medische ontheffing, waarvan er 1.000 worden toegekend. De kosten van een medische keuring zijn € 225. Wanneer ook de kosten van de medische keuring worden vergoed voor de afgewezen aanvragen kost dit naar verwachting € 225.000 extra per jaar.
Vraag 40
Welke extra middelen zijn in deze begroting opgenomen voor de onderwijsroute binnen inburgering? Het kabinet zou duidelijkheid geven over de structurele financiering van de onderwijsroute, maar klopt het dat er slechts in 2022 en 2023 extra middelen zijn vrijgemaakt?
Antwoord 40
In deze 1e suppletoire begroting is voor 2022 € 15 miljoen en voor 2023 € 9 miljoen opgenomen. Dit betreft de budgettaire verwerking van de middelen die in de brief van 12 november 2021 (Tweede Kamer, 32 824, nr. 350) aan uw Kamer zijn toegezegd. De uitwerking van de structurele vormgeving van de onderwijsroute kost meer tijd dan in het najaar van 2021 werd voorzien. Om tegemoet te komen aan de behoefte aan meerjarige financiële duidelijkheid voor gemeenten en onderwijsinstellingen, is besloten om voor de periode 2023 t/m 2025 cumulatief € 35 miljoen extra beschikbaar te stellen. Dit bedrag wordt gefinancierd uit de envelop voor arbeidsmarkt, armoede en schulden uit het coalitieakkoord. Uw Kamer zal hier per brief nader over worden geïnformeerd.
Vraag 41
Kan de Minister aangeven hoeveel procent van de arbeidsmarktregio’s op dit moment een onderwijsroute heeft?
Antwoord 41
Uit een inventarisatie door Divosa blijkt dat de onderwijsroute in 20% van de regio’s is gecontracteerd. In 80% van de regio’s is de Onderwijsroute niet gecontracteerd. Van deze laatste regio’s is bij 79% het inkoopproces weer opgestart en 21% wacht daar nog mee.
Vraag 42
Hoeveel middelbaar beroepsonderwijs (mbo-)instellingen hebben op dit moment een contract rond voor de onderwijsroute en hoeveel mbo-instellingen hebben hierin interesse?
Antwoord 42
Er is een aantal succesvolle aanbestedingen bekend, zoals in de regio Achterhoek en de regio Den Bosch. In de eerder genoemde inventarisatie van Divosa onder gemeenten is geen rekening gehouden met de interesse van mbo-instellingen voor het aanbieden van de onderwijsroute. Enkel is bekend dat 20% van de regio’s heeft gecontracteerd en dat van de regio’s die niet hebben gecontracteerd 79% het inkoopproces weer heeft opgestart en dat 21% daar nog mee wacht.
Vraag 43
Klopt het dat de genoemde overboeking van het btw-compensatiefonds (BCF) naar de SZW-begroting voor de correctie van de BCF-afdracht van de specifieke uitkering inburgering (€ 2,7 miljoen) inderdaad wordt voorzien in een «budget neutrale mutatie tussen de SZW-begroting en het btw-compensatiefonds»?
Antwoord 43
Ja, dat klopt.
Vraag 44
Wat betekent de overboeking van het btw-compensatiefonds voor de hoogte van het individuele budget voor maatschappelijke begeleiding (inclusief btw € 2.250,– en exclusief btw € 1.944,– p.p.), met andere woorden met welk bedrag voor maatschappelijke begeleiding wordt na deze mutatie per persoon gerekend?
Antwoord 44
Met de overboeking van het btw-compensatiefonds is het budget voor inburgeringsvoorzieningen verhoogd met € 2,7 miljoen. Hiermee wordt het bedrag dat gemeenten in totaal ontvangen per asielstatushouder3 verhoogd van € 12.965,30 naar € 13.156,69, een verhoging van € 191,39. Deze prijzen zullen naar verwachting in september worden gepubliceerd in de Regeling inburgering. Gemeenten bepalen zelf hoe ze dit budget verdelen over de verschillende inburgeringsvoorzieningen.
Vraag 45
Wordt ook het budget voor de participatieverklaringstrajecten aangepast (daar hierbij ook zelden of nooit sprake is van btw-afdracht)?
Antwoord 45
Bij de herziening van de btw-component bij maatschappelijke begeleiding is ook de inschatting van de btw-component bij het participatieverklaringstraject aangepast. Deze correctie is eveneens meegenomen in de overboeking van het BCF naar de SZW-begroting.
Vraag 46
Kan de Minister aangeven wat de stand van zaken is wat betreft de bekostiging van de onderwijsroute in het inburgerstelsel na 2023?
Antwoord 46
Zie het antwoord op vraag 40.
Vraag 47
Welke concrete uitgaven worden gefinancierd met de extra inkomsten voor de decentralisatie-uitkering online weerbaarheid? Welke doelen liggen ten grondslag aan de verhoging van deze overboeking?
Antwoord 47
De bijdrage online weerbaarheid is bestemd voor de gemeente Utrecht, een gemeente die in de mei-ronde nog geen bijdrage had ontvangen.
Hiervoor gaan ze twee activiteiten uitvoeren:
– De doorontwikkeling van de anti-filterbubbel app (AFA), Deze app biedt docenten en jongerenwerkers de gelegenheid om de effecten van filterbubbels, sociale media echokamers en nepnieuws in relatie tot de gevaren van online radicalisering en polarisering te signaleren en met jongeren bespreekbaar te maken.
– Een onderzoek naar digitale weerbaarheid tegen radicalisering, als onderdeel van het tegengaan van desinformatie en complotdenken via internet en sociale media. Het doel is antwoord te krijgen op de vraag in hoeverre de-bunking en/of pre-bunking een positieve bijdrage levert aan het digitaal weerbaar maken van Utrechtse jongeren tegen problematische vormen van desinformatie en complotdenken en in hoeverre er verschil in effectiviteit bestaat tussen verschillende (potentiële) «zenders». Het beoogd resultaat is om handvatten voor professionals en gemeente te ontwikkelen om Utrechtse jongeren op een (nog) effectieve(re) manier weerbaarder maken tegen problematische vormen van desinformatie en complotdenken en daarmee tevens tegen polarisatie, radicalisering en extremisme.
Vraag 48
Voor welke uitgave/besteding was de 1,3 miljoen euro van de eindejaarsmarge geoormerkt? Op welke wijze worden deze extra gelden komend jaar besteed?
Antwoord 48
Deze middelen zijn bestemd voor de nabetaling bij afrekeningen van drie verplichtingen aan Divosa en VNG over ondersteuning bij de introductie van het nieuwe inburgeringsstelsel en voor het Universitair Asiel Fonds (UAF) voor een project ten behoeve van de inzet en begeleiding van zorgprofessionals met een vluchtelingenstatus in de Nederlandse zorgsector. Door uitstel van de nieuwe inburgeringswet en vertraging in de uitvoering van de activiteiten, is de subsidietermijn voor deze verplichtingen verlengd, waardoor afrekening in 2022 plaats vindt.
Vraag 49
Welke oorzaken liggen ten grondslag aan de extra uitvoeringskosten (5,4 miljoen euro) met betrekking tot bijdrage aan agentschappen (Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO))? Houdt dit verband met de implementatie van de Wet inburgering 2021?
Antwoord 49
Dit wordt veroorzaakt doordat de ICT-aanpassingen in verband met de invoering van de Wet inburgering 2021 een grotere doorloop hebben in 2022 dan oorspronkelijk was voorzien. Daarnaast vloeien er extra kosten voort uit de uitvoeringstoetsen die door DUO zijn uitgevoerd over de noodzakelijke aanpassingen in de werkprocessen en systemen bij DUO ten gevolge van de nieuwe wet en de nadere regelgeving.
Vraag 50
Is het begrote incidentele extra budget aan gemeenten in verband met vergroten aanbod onderwijsroute ook gebaseerd en gekoppeld aan een analyse met betrekking tot het lokale arbeidspotentieel? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 50
De onderwijsroute stoomt inburgeringsplichtigen klaar voor het volgen van een reguliere mbo-, ho- of wo- opleiding. De onderwijsroute is een voltijds traject (vergelijkbaar met Nederlands onderwijs) dat bestaat uit taallessen Nederlands, in combinatie met andere vakken en vaardigheden, zoals rekenen, Engels en computervaardigheden. Daarnaast is er aandacht voor de ontwikkeling van competenties die benodigd zijn om succesvol in te kunnen stromen in het Nederlandse onderwijs en de Nederlandse arbeidsmarkt.
Omdat het de ambitie is dat de inburgeringsplichtigen na de onderwijsroute naar het reguliere onderwijs doorstromen, is er geen koppeling tussen het budget en een analyse op het lokale arbeidspotentieel. Vanuit bijvoorbeeld de Werkgeversservicepunten hebben gemeenten regulier contact met werkgevers. Het ligt voor de hand dat gemeenten samen met de potentiële deelnemer aan de onderwijsroute rekening houden met de lokale of regionale arbeidsmarkt, in het bijzonder de zogenaamde kraptesectoren.
Vraag 51
Welke analyse in het kader van actuele volumeprognoses ligt ten grondslag aan de naar boven bijgestelde raming van het budget voor gemeentelijke inburgeringsvoorzieningen? Kunt u deze analyse toelichten?
Antwoord 51
De prognose van het aantal inburgeringsplichtige asielstatushouders wordt gebaseerd op de Meerjaren Productie Prognose van het Ministerie van Justitie & Veiligheid. Hierin wordt voor de komende jaren een stijging verwacht van het aantal asielstatushouders dat door gemeenten moet worden gehuisvest. Een van de redenen voor de stijging is dat in de komende jaren een hogere instroom van asielzoekers en nareizigers wordt verwacht. Daarnaast is te zien dat het aantal inwilligingen van de asielaanvragen stijgt.
CBS, AZW.↩︎
CBS. De energierekening in januari 2022: hogere leveringstarieven en lagere belastingen. https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/rapportages/2022/de-energierekening-in-januari-2022-hogere-leveringstarieven-en-lagere-belastingen/4-verschillen-tussen-huishoudens↩︎
Zie Regeling inburgering 2021: wetten.nl – Regeling – Regeling inburgering 2021 – BWBR0045574 (overheid.nl)↩︎