Stand van zaken Onderwijsroute, Wi2021
Integratiebeleid
Brief regering
Nummer: 2022D27731, datum: 2022-06-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32824-364).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit CDA kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 32824 -364 Integratiebeleid.
Onderdeel van zaak 2022Z13460:
- Indiener: C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-07-05 16:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-07-05 17:15: Procedures en brieven commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid - LET OP tijdstip gewijzigd (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-07-06 17:30: Inburgering en integratie (Commissiedebat), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-09-08 14:35: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2021-2022 |
32 824 Integratiebeleid
Nr. 364 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 juni 2022
Tijdens het Commissiedebat Inburgering en Integratie van 20 april 2022 (Kamerstuk 32 824, nr. 361) heb ik de urgentie onderschreven om voor de zomer financiële duidelijkheid te bieden over het waarborgen van de Onderwijsroute. Met deze brief geef ik invulling aan de toezegging. Daarnaast ga ik ook in op de stappen die nodig zijn om de continuïteit van de Onderwijsroute in de toekomst te borgen.
Structurele borging
In de brief van 12 november 20211 is toegezegd goed te onderzoeken of en op welke manier de Onderwijsroute een wettelijke taak van de publiek bekostigde onderwijsinstellingen kan worden. Uitgangspunt daarbij is dat gemeenten en onderwijsinstellingen streven naar een duurzame relatie, die uitgaat van de regierol van gemeenten in het nieuwe inburgeringsstelsel. Daarnaast zou dit voorjaar duidelijkheid worden gegeven over het meerjarige budgettaire kader van de Onderwijsroute. Het tijdspad van de uitwerking van de structurele vormgeving, en de daarbij behorende eventuele aanpassingen van wet- en regelgeving van zowel SZW als OCW, is langer dan in het najaar van 2021 werd voorzien. Het is belangrijk om gezamenlijk tot een gewogen en gefundeerd voorstel te komen voor de wijze waarop de toegang tot onderwijs voor inburgeraars in de toekomst het beste kan worden georganiseerd.
De besluitvorming over de inrichting en toekomst van de onderwijsroute (organisatorisch, financieel en inhoudelijk) dient uiterlijk in het tweede kwartaal van 2023 te zijn afgerond. Dit is van belang om, mocht dat aan de orde zijn, eventuele wijzigingen in wet- en regelgeving op 1 januari 2026 in werking te laten treden.
Verlenging van de overbruggingsfase
Om in ieder geval voor de komende jaren duidelijkheid te bieden, heb ik besloten om aanvullend budget beschikbaar te stellen aan gemeenten voor deze overbruggingsfase tot en met 2025. Dit is aanvullend op het budget dat in de brief van 12 november 2021 is aangekondigd. Om te zorgen dat gemeenten gedurende deze overbruggingsperiode aan hun wettelijke aanbodplicht van de Wi2021 kunnen voldoen, wordt in totaal € 35 mln. extra aan gemeenten beschikbaar gesteld voor de periode 2023 tot en met 2025. Dit bedrag wordt gefinancierd uit de envelop voor arbeidsmarkt, armoede en schulden uit het coalitieakkoord. Het totaalbudget, vanuit de Wi2021 (SPUK Wet inburgering 2021) en het aanvullend budget, is kaderstellend voor gemeenten. Dit betekent dat de Onderwijsroute binnen het beschikbare budget moet worden aanbesteed.
Met het extra incidentele geld voor 2023 tot en met 2025 is de verwachting dat gemeenten en onderwijsinstellingen de aanbestedingsprocedures kunnen hervatten waardoor de bestaande infrastructuur behouden blijft.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip
Kamerstuk 32 824, nr. 350.↩︎