Verslag van een commissiedebat, gehouden op 29 juni 2022, over Sportbeleid
Toekomstig sportbeleid
Verslag van een commissiedebat
Nummer: 2022D28621, datum: 2022-08-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-30234-322).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: M.E. Esmeijer, griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 30234 -322 Toekomstig sportbeleid.
Onderdeel van zaak 2022Z02212:
- Indiener: C. Helder, minister voor Langdurige Zorg en Sport
- Volgcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2022-02-10 14:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-02-23 10:15: Procedurevergadering VWS (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2022-06-29 10:00: Sportbeleid (Commissiedebat), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2022-06-29 10:00: Sportbeleid (Commissiedebat), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2022-06-30 13:15: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2021-2022 |
30 234 Toekomstig sportbeleid
Nr. 322 VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT
Vastgesteld 4 augustus 2022
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 29 juni 2022 overleg gevoerd met mevrouw Helder, Minister voor Langdurige Zorg en Sport, over:
– de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 22 december 2021 inzake invulling amendement over financiële steun Thialf (Kamerstuk 35 925 XVI, nr. 165);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 8 februari 2022 inzake voortgang «Ons voetbal is van iedereen. Samen zetten we racisme en discriminatie buitenspel» 2021 (Kamerstuk 30 234, nr. 293);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 23 februari 2022 inzake modelstudie impact sport en bewegen op gezondheid en zorgkosten (Kamerstuk 30 234, nr. 294);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 9 maart 2022 inzake internationaal statement naar Rusland en Belarus op sportgebied (Kamerstukken 30 234 en 36 045, nr. 295);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 14 maart 2022 inzake reactie op de notitie Sport en bewegen voor mensen met een beperking vanzelfsprekend in 2030! (Kamerstuk 30 234, nr. 296);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 5 april 2022 inzake advies van de Nederlands Sportraad over de doorontwikkeling van de paralympische topsport, getiteld Gelijkwaardig en inclusief (Kamerstuk 30 234, nr. 297);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 19 april 2022 inzake toezegging gedaan tijdens het wetgevingsoverleg Sport en bewegen van 2 december 2021, over zwemvaardigheid en zwemveiligheid (Kamerstuk 30 234, nr. 298);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 10 mei 2022 inzake stand van zaken over de uitvoering van de motie van de leden Westerveld en Van der Laan over het stilleggen van wedstrijden bij spreekkoren (Kamerstuk 30 234, nr. 299);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 16 mei 2022 inzake reactie op verzoek commissie over de stand van zaken over het verwezenlijken van een sportwet (Kamerstuk 30 234, nr. 300);
– de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 17 mei 2022 inzake reactie op verzoek commissie over de positie van het kabinet inzake het WK voetbal in Qatar en de stappen om de mensenrechtensituatie onder de aandacht te brengen en te verbeteren (Kamerstuk 32 735, nr. 341);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 24 juni 2022 inzake beweegbrief 2022 (Kamerstukken 30 234 en 32 793, nr. 302);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 24 juni 2022 inzake beleidsreactie op het advies van de Nederlands Sportraad over de doorontwikkeling van de paralympische topsport, getiteld Gelijkwaardig en inclusief (Kamerstukken 30 234 en 24 170, nr. 303);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 24 juni 2022 inzake (top)sportbeleid 2022 en verder (Kamerstuk 30 234, nr. 304).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie,
Smals
De griffier van de commissie,
Esmeijer
Voorzitter: Peters
Griffier: Heller
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Bikker, Inge van Dijk, Rudmer Heerema, Van der Laan, Maeijer, Mohandis, Van Nispen, Peters en Westerveld,
en mevrouw Helder, Minister voor Langdurige Zorg en Sport.
Aanvang 9.59 uur.
De voorzitter:
Goedemorgen, dames en heren, welkom bij de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bij een commissiedebat over sportbeleid. We hebben een spreektijd in de eerste termijn van zes minuten per fractie. Niet zestien, maar zes. Voor sommige mensen moet ik het herhalen, maar dat is bij dezen dan geregeld. Aan de zijde van de Kamer zijn aanwezig: de heer Heerema van de VVD, mevrouw Van der Laan van D66, de heer Mohandis van de Partij van de Arbeid, mevrouw Van Dijk van het CDA, mevrouw Maeijer van de PVV en de heer Van Nispen namens de SP. Dan geef ik als eerste het woord aan de heer Heerema namens de VVD, die dat niet in zestien maar in zes minuten kan. We spreken af: vier vragen per persoon. Aan u het woord.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter. Na twee desastreuze jaren voor de sport is het tijd om de balans op te maken. Sportverenigingen kampen met ledenverlies. Sportbonden krijgen minder inkomsten. Sportscholen merken dat een deel van de gestopte leden niet meer terugkomt. Talentontwikkeling is tot stilstand gekomen en de topsport moet steeds meer bezuinigen. 800.000 mensen zijn gestopt met sporten. Mensen zijn dikker geworden, en minder fit, minder gezond en minder weerbaar. Met name kwetsbare groepen zijn het hardst geraakt.
Maar er is structureel geld beschikbaar om te investeren in de sport. Ik heb een aantal punten die ik aan de Minister wil meegeven. Ten eerste. We hebben 23.500 sportverenigingen in Nederland. Sportverenigingen spelen een belangrijke rol in de verbinding, de saamhorigheid en het verenigingsgevoel en maken lokaal wekelijks het verschil voor meer dan 4 miljoen mensen. We hebben sterke sportverenigingen nodig die hun lokale rol zo goed mogelijk op kunnen pakken. Ik denk dat we de infrastructuur van de sport moeten vervlechten met de infrastructuur van het onderwijs. Die 23.500 sportverenigingen en de 7.000 scholen kunnen fantastisch samenwerken en zorgen dat kinderen die normaal gesproken moeilijk bij sport betrokken worden, veel eerder in aanraking komen met sport.
Voorzitter. Die kansen liggen er als het Ministerie voor Sport samenwerkt met het Ministerie van Onderwijs. Er zijn middelen beschikbaar via preventie en via OCW, en de sportvereniging wil graag, maar dan moeten we een stap zetten in de professionalisering. Hoe kijkt de Minister aan tegen structurele samenwerking tussen sport en onderwijs? Welke stappen zet zij hierop met collega Wiersma? Wil zij hierover ook in overleg gaan met de sportsector?
Voorzitter. Als er schaarse middelen zijn, moeten we extra goed zorgen dat die zo effectief mogelijk worden ingezet via de juiste kanalen. Ik lees in de brief van de Minister dat er 10 miljoen geïntensiveerd wordt op het sportakkoord. Dat is een bedrag van bijvoorbeeld € 30.000 per gemeente, dat op de begroting van de gemeente een zeer beperkt effect heeft. Volgens mij hebben we een effectievere route via de sportbonden. Waarom heeft de Minister de keuze gemaakt om de sportakkoorden te intensiveren, terwijl er nog weinig bewijs is dat dit daadwerkelijk tot een hogere sportdeelname leidt? Het versterken van de sportbonden, zodat ze hun dienstverlening op orde kunnen krijgen, heeft veel meer effect voor de sportvereniging en daarmee voor de sportdeelname.
Voorzitter. Ik ben heel tevreden over het voornemen van de Minister om een positie in te nemen in het topsportaccommodatiebeleid. Dat was precies wat ik beoogde met de motie om te verkennen wat we aan topsportaccommodaties hebben, of dit past bij onze ambitie en wat er dan nog vernieuwd en bijgebouwd zou moeten worden. Ik vind de 2,5 miljoen die de Minister hiervoor uittrekt wel wat aan de magere kant. Volgens mij is het verstandiger om hier iets ruimer te gaan zitten. Want niet alleen Thialf, maar ook het zwemstadion in Eindhoven, de Arnhemhal op Papendal, het Wagener Stadion en de nieuw te bouwen hal met een capaciteit voor 4.000 tot 8.000 bezoekers hebben we nodig om onze ambities te halen.
Voorzitter. Ik neem aan dat de Minister ook gelezen heeft dat een aantal sportbonden door eigen succes ten onder dreigt te gaan. De Atletiekunie, de zwembond, de schaatsbond: zomaar een aantal takken van sport waarin we uitblinken, maar waar bijvoorbeeld niet eens altijd geld is voor een voedingsdeskundige of een fysiotherapeut op trainingskamp, of voor trainingsstages. Soms is er simpelweg te weinig geld om voldoende kamers voor de atleten te boeken. Ik vind dat echt, echt belachelijk. We investeren jarenlang in onze topsporters, en dan laten we het hier misgaan. Ik heb hier schriftelijke vragen over gesteld, naar aanleiding van de Atletiekunie, en ik was niet heel tevreden over de antwoorden. Is de Minister het met me eens dat topsport alleen in een topteam in een topsportomgeving kan? Wat kunnen wij nu doen, nu we ook voor de verdeling van middelen staan, om hier verbetering in aan te brengen?
Voorzitter. Volgend jaar staat de evaluatie van de buurtsportcoachregeling op de planning. Ik wil nu alvast aangeven dat ik hier tijdig en uitgebreid in meegenomen wil worden, want dit is hét moment om te bepalen hoe we de buurtsportcoach zo effectief mogelijk kunnen inzetten. Het gaat vaak goed, maar het gaat ook te vaak verkeerd. Ik ben ervan overtuigd dat we de buurtsportcoach nog veel meer impact kunnen laten maken, bijvoorbeeld door ze veel structureler te verbinden aan een sportvereniging.
Voorzitter. Dan nog drie korte punten. Sportverenigingen hebben net als de rest van het land te maken met oplopende energiekosten. Ze willen graag verduurzamen, maar de subsidieregeling van het ministerie is nu al bijna uitgenut. Nu zijn er bij het Ministerie van EZK in ruime mate verduurzamingsmaatregelen beschikbaar. Heeft de Minister al met haar collega verkend welke mogelijkheden er zijn om de BOSA-regeling aan te vullen of om sportverenigingen gebruik te kunnen laten maken van EZK-regelingen? Ik zoek naar de toezegging dat de Minister contact gaat opnemen met haar EZK-collega.
Ten tweede de SEG-regeling. Dit is een compensatieregeling voor evenementen. Bij de huidige opzet is een van de criteria dat een event niet langer dan veertien dagen mag duren. Daardoor valt een aantal belangrijke sportevenementen tussen wal en schip. Het organiseren hiervan wordt te risicovol in verband met mogelijke nieuwe maatregelen. Dit gaat dwars in tegen de ambitie die we hebben met sportevenementen. Is de Minister ervan op de hoogte dat hierdoor meerdere spraakmakende en voor Nederland belangrijke evenementen buiten de regeling vallen, zoals het WK volleybal, het WK hockey, het WK handbal, maar ook De Coolste Baan van Nederland, inclusief de Olympische huldiging? Zou een toetsing van de SEG-regeling op basis van het verkrijgen van een evenementenvergunning niet een beter criterium vormen, waarbij moet worden aangetoond dat het evenement geen semipermanent karakter heeft? Kortom, kan het criterium van maximaal veertien dagen omgezet worden in het criterium «het hebben van een evenementenvergunning»? Graag een toezegging. Dat scheelt weer een motie.
De voorzitter:
Dat is altijd een goed idee. Dank u wel, meneer Heerema. U heeft een interruptie van de heer Mohandis van de Partij van de Arbeid.
De heer Mohandis (PvdA):
Ik heb een vraag ter verduidelijking. De VVD had het over de sportakkoorden en vroeg waarom voor die route wordt gekozen. Dat is even mijn interpretatie. Ik neem aan dat u doelt op de lokale sportakkoorden en de geplande intensivering. Ik ben het met u eens dat, als we alleen maar 10 miljoen investeren, daarmee niet gezegd is dat we die doelen gaan halen. Dat onderschrijf ik. Er bestaan enorme verschillen tussen wat gemeentes in een sportakkoord zetten. De een is wat meer gericht op de inhoud en de gezondheidsdoelen, de ander meer op facilitaire dingen. Is het niet juist zaak om wat meer generieke normen te hebben in al die lokale sportakkoorden om iets van sturing en resultaat te hebben, zodat we ook kunnen zien hoe die middelen effect gaan sorteren? Ik ben een beetje op zoek naar waar uw bezwaar ligt en wat u dan voorstelt, want ik deel uw zorgen daarover.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
In het regeerakkoord hebben we opgenomen dat er extra geld beschikbaar komt voor sport. Daar hebben we heel specifiek de verenigingen bij genoemd. We zien nu dat deze Minister ervoor kiest om er via de sportakkoorden voor te zorgen dat dat op de juiste plekken terechtkomt. Mijn ervaring echter, met de lokale sportakkoorden is dat ze op 300 plekken in Nederland gesloten zijn, dat daar hele grote verschillen in zitten, zoals u zelf ook aangeeft, en dat er vooral heel veel op papier staat. Maar ik heb nog geen enkel bewijs gezien van het feit dat er een hogere sportdeelname is door die lokale sportakkoorden. Kortom, liggen er meer badmutsen in het zwembad door de lokale sportakkoorden, meer hockeysticks binnen het veld en meer voetbalschoenen bij de kantine? Volgens mij hebben we al een infrastructuur om de middelen zo goed en effectief mogelijk te verdelen. Dat loopt via de 76 sportbonden, die we hebben, naar die 23.500 verenigingen, die we hebben. Ik ben dus op zoek naar de effectievere route van de sportbonden en sportverenigingen in plaats van nog meer geld te investeren in meer papier. In de laatste twee jaren – kort, als laatste, voorzitter – hebben we gezien dat de sportbonden de dienstverlening aan hun achterban echt hebben moeten afschalen. Dan kun je zeggen dat de sportbonden niet omvallen. Dat klopt, maar ze kunnen veel minder diensten verlenen. Als we die route versterken, dan hebben we een veel grotere kans op sterkere sportverenigingen.
De voorzitter:
Dank u wel. Zowel de interruptie als het antwoord zou bijna een eerste termijn kunnen zijn. Misschien kan dat iets puntiger, aangezien we maar vier uur hebben. Meneer Mohandis nog.
De heer Mohandis (PvdA):
Nogmaals, ik onderschrijf de zorg. Het voorstel van de VVD om het via de sportbonden te doen kan ik volgen, maar ook dan hebben we niet de garantie dat we die doelen halen. Mijn vraag is meer of we, hetzij via de route van de VVD hetzij via de route van de Minister, niet kunnen toewerken naar wat meer generieke doelen, zodat we in 2025 meetbare resultaten zien voor de middelen die nu worden ingezet, ook vanuit het regeerakkoord? Denk bijvoorbeeld aan sporttoeleiding uit kwetsbare wijken. Het kan zijn deelname door jongeren tot 18. U kunt er van alles aan ophangen, maar het gaat mij erom ervoor te zorgen dat het geld effect sorteert. Daar vinden wij elkaar. De vraag is of er niet een schepje bovenop moet om dat doel te bereiken.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik zal proberen kort te antwoorden. Volgens mij is bij lokale sportakkoorden heel belangrijk wat de intrinsieke motivatie van lokale bestuurders is voor het al dan niet halen van een doelstelling: wordt ervoor gevochten, wordt ervoor gezorgd dat er beweging komt op lokaal niveau? Daar zijn we nu heel afhankelijk van. Dat gaat op een aantal plekken heel erg goed, maar dat gaat op een heel groot aantal plekken ook helemaal niet zo goed. Ik denk dat het verstandiger is om het in eigen hand te houden, via de lijn die bekend is en die effect kan sorteren, namelijk de sportbonden. Ik denk dat we daar uiteindelijk meer mee bereiken dan via de onzekere route van lokale sportakkoorden.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik heb een verduidelijkende vraag over de topsportaccommodaties. We hebben bij Thialf gezien dat we soms ingehaald worden door de tijd. U noemde het Pieter van den Hoogenband Zwemstadion. We zouden ook weer ingehaald kunnen worden door de tijd bij het topsportaccommodatiebeleid. Bent u bereid om daar open voor te staan en dus eerder dan het daadwerkelijke beleid er is, een investering aan te gaan? Hoe ziet u dat?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Als het goed is, is de vergaderbel bijna afgelopen. Ja.
Ik denk dat het een hele verstandige koers is die mevrouw Jeanet, pardon, die mevrouw Van der Laan voorstelt – sorry, ik ken voornamen meestal beter – om de simpele reden dat als wij hierin als landelijke overheid te laat zouden zijn om bij te springen, het project weleens in de knel zou kunnen komen. Ik zou dus heel graag met u willen meedenken. Ik denk dat we, als het gaat om projecten die eerder aanspraak zouden willen maken op meedoen in het topsportaccommodatiebeleid – daar zou dat zwemstadion er een van kunnen zijn – daar heel welwillend tegenover zouden moeten staan. Ik ben bereid om dat te doen. Volgens mij zijn er meer partijen die dat zouden willen doen. Thialf is een heel goed voorbeeld van hoe dat gegaan is. Ik hoop dat we dat voor een aantal andere accommodaties ook voor elkaar kunnen krijgen.
De voorzitter:
Was u aan het einde van uw betoog?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Nog een heel klein stukje, voorzitter. Ik heb nog 27 seconden; dat zie ik staan bij de griffier.
Voorzitter, als laatste. We spreken er al jarenlang over en er zijn toezeggingen gedaan door vier Ministers dat dit geregeld zou worden, maar ook nu stond het weer niet in de Voorjaarsnota: het European Para Championship. Lukt het deze Minister dan eindelijk wel om dit prachtige multisportevenement te ondersteunen? Kunt u dat tijdig laten weten? Want het zou zonde zijn als we dit verliezen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel.
Mevrouw Maeijer (PVV):
Ik heb een vraag over een heel ander onderwerp. We zien niet alleen dat mensen steeds minder gaan sporten en bewegen, maar we zien ook dat steeds meer kinderen zonder zwemdiploma komen te zitten en dat de zwemvaardigheid afneemt. Ik zie dat de Minister voornemens is om de subsidie voor Het Strand Veilig te stoppen. Als we de cijfers bekijken, vindt de heer Heerema het dan een goed idee om dat te doen?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Het Strand Veilig is een initiatief dat de heer Van Nispen en ik samen hebben opgestart. Wij wilden ervoor zorgen dat daarvoor subsidie vanuit VWS en IenW beschikbaar zou komen. Ik denk dat het heel verstandig zou zijn om dat door te zetten. Volgens mij is dat noodzakelijk. Ik denk dat we daar niet alleen het Ministerie van VWS voor nodig hebben, maar ook het Ministerie van IenW, dat gaat over kustveiligheid en maritiem. Ik kan u in ieder geval vertellen dat ik mijn collega die woordvoerder IenW is, Daniel Koerhuis, gevraagd heb om mee te denken over het ondersteunen van dit project. Ik hoop dus dat we daar snel – ik weet niet of dat vandaag of volgende week lukt – een reactie op kunnen krijgen, zodat we daarmee door kunnen gaan. Is dat voldoende?
Mevrouw Maeijer (PVV):
Ik ben blij dat te horen. Ik miste het in de inbreng, dus vandaar dat ik ernaar vraag. Ik zal er zelf in mijn eigen termijn ook naar vragen. Het lijkt mij heel goed dat er vanuit VWS een reflectie op of heroverweging van dit voornemen plaatsvindt, want het lijkt mij in ieder geval een heel slecht idee.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Dat snap ik. Ik heb volgens mij veertien of vijftien onderwerpen die ik heel graag aan zou willen raken, niet kunnen aanraken vandaag.
De voorzitter:
Maar bij dezen bent u geholpen door de PVV, en heel terecht.
De heer Van Nispen (SP):
Met dat laatste antwoord ben ik ook heel blij. Ik had ontzettend veel zin in het sportdebat en de heer Heerema stelt mij ook niet teleur, maar ik had toch iets van: daar gaan we weer. Want we gaan met allemaal ambitieuze Kamerleden vertellen hoe ambitieus we zijn op het gebied van sport en bewegen, dat kinderen te dik worden, dat we te veel zitten en dat we van alles willen. We gaan allemaal vijftien onderwerpen aanraken. Maar ik heb een algemenere vraag aan de heer Heerema: hoe zorgen we er structureel voor dat wij vanuit de Kamer niet steeds de aanjaagfunctie richting het ministerie hebben? Hoe veranderen we dit type debatten? Wat vindt de heer Heerema eigenlijk van de beleidsbrieven die we bijvoorbeeld afgelopen vrijdag – rijkelijk laat trouwens, voor zo'n belangrijk sportdebat – kregen van de Minister? Spat daar nou de ambitie vanaf, of zegt de heer Heerema: nou, dat had wel wat beter gekund?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik ben blij met de extra middelen die we krijgen voor de sport, maar u zult van mij ook horen dat dat voor mij niet voldoende is. Dat noopt ertoe dat wij vanuit de Kamer met eigen initiatieven komen. Zonder er al te veel over te kunnen zeggen, kan ik u al wel mededelen dat ik bezig ben om te kijken of we ergens in de loop van het jaar, hopelijk in aanloop naar de begroting, met eigen initiatieven kunnen komen. Want uiteindelijk gaat het hier om geld: om meer geld voor de sport beschikbaar te kunnen krijgen. Ik hoop dat we elkaar daar over een tijdje ergens op kunnen vinden, Kamerbreed, want sport is wat mij betreft een Kamerbreed onderwerp, waarop oppositie en coalitie elkaar heel vaak heel goed kunnen vinden. Volgens mij zijn u en ik daar hét voorbeeld van, als je kijkt naar links en rechts in de Kamer.
Ik zie ook dat we als commissie veel meer zouden willen doen dan nu mogelijk is. Ook het land, onze achterban, zou daarin volgens mij veel meer willen kunnen doen dan nu mogelijk is. Het lukt al jaren niet – ik ben nu zeven jaar woordvoerder Sport – om daar grote stappen in te zetten. Ik ben dus aan het nadenken over grote stappen. Ik hoop dat het gaat lukken om daarvoor met een mooi voorstel te komen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Van der Laan van D66 voor haar eerste termijn.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil de Minister en haar team bedanken voor de inzet op dit onderwerp. Ik lees veel punten die uw aandacht hebben of waarin geïnvesteerd wordt. Ik lees dus ook echt de betrokkenheid. Echter, van de genoemde zaken heeft deze Kamer er al behoorlijk wat in gang gezet. Die aandacht was er al. Ik zal dat hieronder toelichten. Daarbij is mijn insteek: blijf koersvast, want Nederland moet meer in beweging komen.
Eerst de voortgang van de sportwet. Een jaar geleden vroegen wij aandacht voor een sportwet. De Kamer heeft in ruime meerderheid – 142 waren voor – zich uitgesproken en aangegeven «deze Kamerperiode toe te willen werken naar een sportwet.» Ik constateer dat in uw brief niet één keer het woord «sportwet» voorkomt. Het is toch een ingrijpend proces dat de Kamer in gang heeft gezet. U heeft het wel over een verdiepingsslag in het sportstelsel, maar daarnaast constateer ik ook een halfjaar vertraging en krijg ik in het kader van hoor en wederhoor terug dat er zaken opnieuw onderzocht worden, terwijl de Sportraad onder andere ook al veel onderzocht heeft. Het lijkt mij zonde om dat te doen. Ik hoor dus graag de Minister hierover. Hoe staat deze Minister in de sportwetdiscussie?
Dan een veilig sportklimaat. Een voor mij belangrijk onderwerp is veiligheid in de sport. Daar is gewoon al een hele tijd zo veel om te doen. Naar aanleiding van het turndebat zijn er dingen in gang gezet. Het onderzoek naar de misstanden binnen de danswereld is in volle gang. Dat is goed nieuws en ook een uitstekende uitwerking van de aangenomen motie om grensoverschrijdend gedrag binnen de danssport te laten onderzoeken. Het tweede gedeelte van die betreffende motie gaat over een breder onderzoek naar grensoverschrijdend gedrag binnen de sport. Op welke wijze geeft de Minister nu uitvoering aan dit gedeelte van de motie?
Voorzitter. Zoals ik in een unaniem aangenomen motie al bepleitte, willen we dat het Centrum Veilige Sport onafhankelijk wordt, juist vanwege het belang van de veiligheid. Waar wachten we nu op? Het was het advies van het NOC*NSF, het stond in Ongelijke leggers en de Kamer heeft de motie aangenomen. Waarom koppelt de Minister dit aan een breed onderzoek naar veilige en integere sport, en moet ik dit lezen in een antwoord op schriftelijke vragen van mevrouw Westerveld over turnen? Ik kan die brief daarover niet vinden.
Voorzitter. Het is nodig. Gister stond een trainer terecht voor het seksueel misbruiken van zes minderjarige handbalsters, en onlangs eiste justitie drie jaar cel tegen een honkballer voor het verkrachten van een minderjarige pupil. De dossiers stapelen zich op. Denk aan turnen, dansen, tennis en handbal. We moeten als politiek stelling nemen. Je doet niet makkelijk een melding bij het Centrum Veilige Sport over wat jou is aangedaan door iemand, als je weet dat jouw bond hierbij aangesloten is. Bij grensoverschrijdend gedrag spelen macht en afhankelijkheidsposities een cruciale rol. Dat weten we allemaal. Voor mij is deze motie dus nog niet afgedaan. Kan de Minister toezeggen dat ze het onafhankelijk maken van het Centrum Veilige Sport loskoppelt van dit brede onderzoek en snel in gang zet?
Daarnaast ligt het Instituut Sportrechtspraak al langer onder vuur. Begin mei volgde vrijspraak voor coach Wevers, omdat het onderzoek ondeugdelijk was. Al in januari erkende het ISR dat mankracht en kwaliteit misten. Nu heeft Staatssecretaris Blokhuis daar extra geld voor vrijgemaakt. Kan de Minister toelichten wat er met dit geld is gebeurd en wat het heeft opgeleverd? En kan de Minister aangeven of het ISR werkt met betaalde professionals?
De strafbaarstelling van matchfixing is ook een belangrijk punt. Het is goed om te lezen dat de Minister daarvan werk maakt met de collega van JenV. Echter lees ik in uw toelichting dat u een verkenning doet en op basis daarvan met eventuele wetswijzigingen komt. Er is al geconcludeerd dat er een lacune zit in het strafrecht. «Eventueel» kan ook geen wetsvoorstel betekenen. Ik zou graag een toelichting willen van de Minister op wat hier nu precies mee wordt bedoeld.
We hebben allemaal kunnen zien dat de oprichting van de Roze Kameraden veel negatieve reacties heeft opgeroepen. De Roze Kameraden is een supportersvereniging van Feyenoord. Het is echt ronduit belachelijk wat de voorzitter is overkomen. Daarom vind ik het ontzettend goed – complimenten voor de Minister – dat u een Europees congres gaat organiseren dat gericht is op het beleid van lhbti+ en dus op het vergroten van de emancipatie in de sportwereld.
Dan nog wat aandacht – ik kijk even naar mijn tijd – voor de paralympische topsport en breedtesport. Een belangrijk punt is natuurlijk de toegang tot sport, juist ook voor mensen met een beperking. Sport is immers van en voor iedereen. Ik mocht naar de Invictus Games en ik ben naar de Special Olympics in Twente geweest. Dat zijn fantastische evenementen, waarbij je ook gelijk de spin-off ziet. Dat inspireert. Hopelijk organiseren we in 2023 ook de Paralympische Europese Spelen. Op die manier zetten we deze sporters ook echt in de schijnwerpers. De Minister geeft aan dat heel belangrijk te vinden.
Voorzitter. Het afgelopen jaar heb ik met SP en GroenLinks een initiatiefnota ingediend om zo veel mogelijk mensen met een beperking in beweging te krijgen en te laten zien dat sporten vanzelfsprekend is. De Minister geeft aan hiermee bezig te zijn. Juist op de vindbaarheid en het samen sporten zou ik toch iets meer inzet willen zien. De Minister heeft immers een aanjagersrol. Kan de Minister niet alsnog meer doen om voor meer bekendheid te zorgen van het platform Uniek Sporten of door initiatieven voor samen sporten beter te bundelen en mogelijk tot één loket te komen? Het Fonds Gehandicaptensport en de indieners van de initiatiefnota hebben daarvoor gepleit.
Dan iets van een geheel andere orde: e-sport. Binnen de commissie zijn we het erover eens dat sport natuurlijk niet alleen goed is vanwege de fysieke waarden, maar ook vanwege sociale waarden, persoonlijke waarden enzovoorts. Juist die waarden zien we terugkomen bij e-sport. Misschien is e-sport wel de meest inclusieve vorm van sport op dit moment. Het is echter ook een onbekend en onontgonnen beleidsterrein. Ik zou graag van de Minister willen horen wat ze vindt van e-sport. Is het volgens de Minister wel een vorm van sport? Is er voldoende aandacht op het ministerie voor de kansen en risico's van dit type sport?
Tot slot, voorzitter. Ik heb het niet uitvoerig gehad over dat we zo veel mogelijk moeten bewegen en over het belang van bewegen. Dat lijkt me allemaal wel duidelijk. Het gaat namelijk om onze gezondheid.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan meneer Mohandis van de Partij van de Arbeid.
De heer Mohandis (PvdA):
Voorzitter, dank u wel. Het is weer fijn om in deze commissie voor Sport te mogen zijn. Dit is mijn eerste debat. Toen ik alle stukken teruglas, bekroop me wel een beetje het gevoel van: hebben we wel door wat de vreselijke impact is van corona op de gezondheid van jongeren, op het minder sporten en op alles wat daarmee samenhangt? Daar gaan we wellicht nog meer over horen als er op lange termijn meer effecten bekend zijn. Je vraagt je dan toch af: is dit niet een soort turning point? We zouden als Kamer niet moeten willen pleiten voor allerlei pleistertjes als: zullen we een beetje meer dit doen en meer dat doen? Ik merk wel dat de Kamer daartoe wordt genoodzaakt.
Het regeerakkoord is natuurlijk fantastisch. Er staan mooie investeringen in. Toch voelt het een beetje als een hagelslagstrategie. Hoe kan ik in 2025, terugkijkend op alle mooie investeringen, echt zien wat we teweeg hebben gebracht met elkaar? Hoeveel jongeren zijn er meer gaan sporten? Wat is de bijdrage geweest aan het versterken van een vrijwillige structuur bij verenigingen? Ik kan nog wel even doorgaan. Ik begrijp de ambitie voor bewegen in 2040. Dat soort ambities snap ik. Toch is het voor de Kamer lastig om grip te krijgen op alle investeringen die gedaan worden. Welke concrete resultaten brengen die met zich mee?
Ik vond het terecht dat collega Heerema iets zei over de lokale sportakkoorden. Daar moet je inderdaad wel iets mee doen. Het moet wel concreet worden. Dat kan via een andere route. Mijn eerste vraag aan de Minister is: waar kijkt zij straks op terug in 2025? Wat hebben we dan meer bereikt met elkaar? Wat is er dan concreet gerealiseerd in termen van «sportdeelname» en «jongeren bereiken die normaal moeilijker te bereiken zijn gezien hun sociaal-economische status of hun omgeving waarin sport minder vanzelfsprekend is»? De collega van D66 refereerde terecht aan een sportwet. Dat zou een kapstok kunnen zijn. Daarin kan je iets concretere doelen met elkaar afspreken. Daarin kan je ook terugzien welke stappen er gezet zijn met alle multimillions die we investeren in sport. Dat is een manier.
Ik vond de brief die we in mei hebben gekregen over de motie-Van der Laan c.s. wel weer aarzelend. Zo komt het op me over. Het was een aarzelende brief. «We gaan wat doen. We gaan stapjes zetten. Ik wil regie pakken.» Maar gaat de Minister ook echt de regie pakken? Dat sprak er nog niet helemaal uit. Ik hoop oprecht dat die brief niet alleen een aarzeling is, maar ook echt wel een ambitie uitspreekt. Ik ben heel benieuwd of de Minister mij verrast in haar antwoord op mijn aarzeling toen ik de brief las.
Dan kom ik op een wat concreter punt, namelijk de toeleiding van jongeren. Eigenlijk kan ik gewoon aansluiten bij de VVD als het gaat om die, ik noem ze zelf, combinatiefunctionarissen of sportcoaches. We weten waar we het over hebben. Het zijn de jongens en meiden die in staat zijn om jongeren te helpen om het stapje te maken naar een vereniging en om talent op te sporen, het potentieel dat er is. Ik denk dat die een enorme waarde hebben. Maar heel weinig sportakkoorden van gemeenten stellen doelen met betrekking tot wat het effect zou kunnen zijn van deze groep. Dus we zijn heel benieuwd, net als de VVD, wat we nu gaan herzien. Ik wil eigenlijk een intensivering. Herzien mag niet betekenen dat we het minder of anders gaan doen. Dat staat er niet, maar dat was wel mijn zorg toen ik het las. Overigens ken ik heel mooie voorbeelden in Gouda. Die ga ik nu niet noemen, maar het laat zien hoe jongeren vanuit een nulpositie werden ontdekt, waarbij hun talent wel tot uiting kwam.
Voorzitter. Dan discriminatie en racisme. Er is gesproken over de Discriminatiemelder. Er zijn allerlei maatregelen. We zijn oprecht benieuwd waar het nu staat. We kregen een soort tussenevaluatie, maar wat is nu de volgende stap? Ik sluit me aan bij de opmerking van D66 over de Roze Kameraden en de vraag die daarbij hoort. Ook wij maken ons daar zorgen over. Er is gesproken over de app en de website Discriminatiemelder. Leuk en nuttig, maar het moet wel iets opleveren. Het moet ook effect gaan hebben.
Dan kom ik bij het punt van een sociale en veilige sport. Grensoverschrijdend gedrag is nu natuurlijk een veel breder thema. Recent was er ook een rapport van de Raad voor Cultuur over de media en cultuur. Ik was even benieuwd: gaan we dit binnen elk domein doen, of wordt het wat breder aangevlogen? Ik ben even benieuwd naar andere onderzoeken die eigenlijk een vergelijkbaar karakter hebben. Hoe gaan we daar lessen uit trekken, zodat de politiek ook de volgende stappen kan zetten?
In de vorige vergadering is het nodige gezegd over Thialf. Ik heb het teruggekeken. Maar wat nu een beetje blijft hangen, is toch dat er wel geld is maar dat de Europese Commissie moeilijk doet. Dat is een beetje wat ik eruit opmaak. Dus ik ben benieuwd of wij ook moeilijk gaan doen richting de Europese Commissie en er zorg voor dragen dat Thialf kan rekenen op steun.
Dan zwemveiligheid. In een interruptiedebatje tussen PVV en VVD kwam het punt van de Reddingsbrigade Nederland naar voren. Daar sluit ik me bij aan. Ook wij willen dat die wordt doorgezet. Is de Minister daartoe bereid?
Ik heb zomaar het vermoeden dat collega Van Nispen iets over zwemveiligheid gaat zeggen. Maar ook wij willen horen van de Minister hoe wij ervoor zorgen dat het grote aantal kinderen ... Het blijft onverteerbaar. Het zou zomaar een doel kunnen zijn in de sportwet. Hoe krijgen we dat aantal concreter in de ambitie en de doelstellingen, juist met de middelen die we ertegenaan zetten? Het zou zo zonde zijn als we geen concrete doelen kunnen afspreken, bijvoorbeeld in de sportwet, voor de kinderen die nu niet bereikt worden om een zwemdiploma te halen.
De voorzitter:
Meneer Mohandis, u heeft een interruptie en u bent door uw tijd heen. Maar u mag dadelijk nog wel de laatste zin maken. Doe dat maar eerst.
De heer Mohandis (PvdA):
Ja, dan sluit ik even af. Excuus, zes minuten is best lastig met zo veel brieven. Ik vond het er best wel veel.
De Super League blijft nog een beetje boven de markt hangen. Drie landen, of in ieder geval drie clubs van drie landen blijven een beetje doorzetten. Er ligt nu het een en ander bij het Europees Hof. Ik ben gewoon benieuwd of en wanneer het kabinet zich hiertegen gaat uitspreken. Ook voetbalclubs hier maken zich terecht zorgen over de dreigende verdere tweedeling in de topsport en het voetbal. Volgens mij heeft het kabinet niet eerder een standpunt ingenomen. Volgens mij is het niet zo moeilijk om te zeggen: Super League, niet doen, slecht plan, weg ermee! Ik ben benieuwd of de Minister dat wil overnemen. Dank u wel.
De voorzitter:
Overigens zou zeven minuten ook lastig zijn, zeg ik maar even.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Met sport zou zelfs 30 minuten lastig zijn, voorzitter. De heer Mohandis begon zijn bijdrage met het idee, het gevoel dat er een groter verhaal ontbreekt en dat we nu pleisters aan het plakken zijn. Daar ben ik door getriggerd. Vervolgens kwam de hagelslagtheorie. Dat is altijd interessant. Maar ik ben niet alleen benieuwd naar hoe de Minister terugkijkt op wat mogelijk effectief is geweest, maar ook naar hoe de PvdA ziet dat je een groter, overkoepelend verhaal kunt neerzetten, waarmee we meer zouden kunnen bereiken. In een interruptie op de heer Van Nispen gaf ik aan dat ik daarover aan het nadenken ben. Ik ben benieuwd of de Partij van de Arbeid daar ook ideeën bij heeft.
De heer Mohandis (PvdA):
Daar ben ik oprecht heel erg over aan het meedenken. Ik heb daar ook echt ideeën bij. Maar dat betekent ook dat iedereen, dus wij ook, alle partijen, een beetje uit ... Het moet gewoon in de trant van: zullen we dit eens even met elkaar doen? Laten we als voorbeeld eens zo'n sportwet nemen. We kunnen het ook ergens anders aan ophangen, maar ik ben een beetje op zoek naar het volgende. Wij hebben in de gemeenteraad van Gouda gewoon indicatoren gemaakt. Ik ga even terug in m'n oude rol. We hebben daar sportindicatoren gemaakt. Daarmee voeg je heel concreet een bepaald bedrag toe aan sportbeleid, waarbij je hoofddoelstelling bijvoorbeeld is dat je mensen naar verenigingen wilt leiden. De stad en de verenigingen spreken een percentage af: we werken ernaartoe dat zoveel procent van de mensen deelnemen aan een sportvereniging.
Dat kan bijvoorbeeld ook met zwemdiploma's. Dan streef je er bijvoorbeeld naar dat alle kinderen in Nederland in ieder geval een aanbod hebben gekregen voor sportdeelname of voor het behalen van een zwemdiploma. Ik bedoelde het niet flauw, want het is ook politiek, maar dat hagelslaggevoel dat ik heb, komt doordat we een groot bedrag uitsmeren over verschillende posten. Vervolgens kan ik moeilijk zien wat daarvan terecht is gekomen. We kunnen bijvoorbeeld drie generieke punten maken die voor alle sportakkoorden in Nederland gelden. Dat is mijn voorstel. Dat zou heel concreet kunnen. Dan zeg je dat men lokaal dingen mag afspreken en dat er verschillen mogen zijn, maar als Tweede Kamer vinden wij drie punten essentieel. Dan ga je erop sturen dat dat ook echt gebeurt en maak je daar ook middelen voor vrij. Dus een beetje op die manier.
De voorzitter:
Even een interruptie. Er werd eigenlijk om een punt gevraagd en niet om een alomvattende visie. Ik snap dat die er dan toch komt, maar we hebben vier vragen per persoon. Ik wil ook nog graag een keer dit debat kunnen afsluiten. Meneer Heerema?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Nee, voorzitter, dan laat ik het even zitten.
De voorzitter:
Goed. Dan mevrouw Van Dijk, CDA.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Dank je wel, voorzitter. Een halfjaar geleden was het vorige commissiedebat over sport. Wat is er sindsdien gebeurd? Wat zijn de juiste dingen? Dat vraag ik me dan af. Eerlijk gezegd betrapte ik mezelf op een stukje chagrijn tijdens het voorbereiden. Na mijn inbreng hoop ik dat de Minister begrijpt waarom dat er zit.
Voorzitter. In een van de voortgangsbrieven geeft de Minister aan hoe de sportsector is ontstaan: van onderop, vanuit mensen die graag samen en in clubverband wilden sporten, waarbij ze de organisatie en financiering zelf in de hand namen. Dat is nog steeds de basis. Het CDA gelooft dat we daar ultiem zuinig op moeten zijn.
Daarom mijn eerste vraag: hoe staat het met de uitvoering van mijn motie, waarin ik vroeg om een concreet voorstel voor hoe vrijwilligers in de sport ontzorgd kunnen worden? In de knelpuntkaart lees ik wel iets terug wat daarop zou kunnen lijken, maar dan moet ik gokken. En van gokken en sport als combinatie is het CDA juist geen voorstander.
Ook zie ik dat sportaccommodaties niet benoemd worden als knelpunt, terwijl onvoldoende onderhouden sportaccommodaties wel een groot risico zijn als je meer mensen aan het bewegen wilt krijgen. Betekent dit dat de motie waarin ik vraag om de stand van onderhoud van gemeentelijke sportaccommodaties in beeld te brengen, is uitgevoerd en dat de conclusie is dat er geen sprake is van achterstallig onderhoud? Of is er niks mee gedaan en hebben we geen flauw idee?
Hoe zit het met signalen dat door gestegen energieprijzen de exploitatie van onder andere zwembaden in gevaar komt? Ik heb hier een aantal maanden geleden ook al vragen over gesteld. Mijn vraag is nu: willen we dat doorrekenen aan de sporters? Of vindt de Minister dat we daar andere acties voor moeten nemen? De VVD begon er ook al over. Een toezegging op dit onderwerp zou ook wel iets zijn waarnaar ik op zoek ben.
Voorzitter. Dan de beweegbrief. Ik ben blij met de uitgesproken ambitie. 75% van de Nederlanders moet in 2040 voldoen aan de beweegrichtlijnen. Dat is een mooie lat om overheen te springen. Een beweegalliantie zou hierin de gewenste richting kunnen brengen, maar ik vrees wel voor stapeling met bijvoorbeeld preventieakkoorden, sportakkoorden en andere akkoorden die op allerlei niveaus uitgevoerd moeten worden. Ik ben meer van één ding heel goed en consequent doen. Hoe kijkt de Minister hiernaar? Ik voorzie dat we met deze ambitie ook weer veel extra's gaan vragen van onze gemeenten en sportvrijwilligers. Ik zou graag zien dat hier rekening mee wordt gehouden in de uitwerking. Ambities zijn goed maar als ze stranden omdat je mensen overvraagt, kun je beter iets anders gaan verzinnen of veel beter en meer gaan faciliteren.
We krijgen nog een evaluatie van de buurtsportcoaches. Wij zijn warm voorstander van deze functionarissen, om mensen aan het bewegen te krijgen. Wat kunnen zij betekenen in deze alliantie? Moeten ze bijvoorbeeld niet minder op school doen en meer op sportverenigingen?
Om mensen aan het bewegen te krijgen, gaan we ook special heroes inzetten, lees ik, bijvoorbeeld mensen met een beperking. Maar dan moeten we ook zorgen dat inclusief sporten nog meer dan nu de norm wordt. Ik neem aan dat Uniek Sporten en Fonds Gehandicaptensport betrokken worden bij de verdere uitwerking om tot de ambitie van 75% te komen? De brief van laatstgenoemde die deze week onze Kamer heeft bereikt, geeft aan dat er echt nog werk aan de winkel is. Topsporters zijn inderdaad ook special heroes en topsport inspireert. Ook topsporters hebben accommodaties nodig. Ik ben blij te lezen dat er een strategisch vastgoedplan komt en dat er budget vrijgemaakt gaat worden. Maar het vastgoedplan is er nog niet. Is het niet verstandig de bedragen pas definitief vast te zetten als het inzicht compleet is?
Sommige dingen kunnen niet wachten. Het is al door enkele voorgangers benoemd: de Tongelreep, onze topzwemlocatie, heeft snel financiële middelen nodig. Eindhoven en het zwembad hebben al veel gedaan, maar er is een gat. Hoe kijkt de Minister naar de invulling hiervan op korte termijn? Eerder hebben we in deze Kamer breed een motie ingediend over Thialf, niet alleen om geld op te halen maar ook om met alle betrokkenen de structurele problemen in kaart te brengen en een concreet plan aan de Kamer voor te leggen voor het volgende commissiedebat. Dat is vandaag, en helaas hebben we geen plan mogen ontvangen.
Voorzitter. Nog een heel ander punt. Tijdens het vorige debat heb ik aandacht gevraagd voor Signi. Dat is een organisatie die met vrijwilligers, zoekhonden en sportduikers fantastisch mooi werk doet. Ze sporen mensen op die verdronken zijn, waardoor nabestaanden met het verwerken van een ongekend verlies kunnen beginnen. Ze lopen vast op regelgeving. Sportduikers doen dit werk nu. Ze zouden dit niet meer mogen doen. Ze moeten professionele duikers gaan inzetten. Daarmee wordt het initiatief volledig kapotgemaakt. Dit voorbeeld is exemplarisch. Ik heb over dit onderwerp een motie aangehouden omdat mij was toegezegd dat met deze organisatie in gesprek zou worden gegaan. Tot op heden is er geen gesprek geweest. Ik heb er nu echt tien keer om gevraagd, maar omdat het onder de rechter is, wil de Minister niet met ze praten. Dat kan een keuze zijn, maar ze niet eens bellen om dit uit te leggen en niet eens een afspraak met ze maken voor na de rechtszaak? Dat trek ik gewoon echt heel slecht. Dit zijn onze vrijwilligers. Ik wil dat ze met meer respect behandeld worden. Ik zal die motie dan ook alsnog indienen tijdens een tweeminutendebat.
Dank je wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Maeijer van de PVV, aan u het woord.
Mevrouw Maeijer (PVV):
Voorzitter, dank u wel. Na de coronacrisis zijn veel mensen anders of minder gaan sporten. Het aantal Nederlanders dat wekelijks sport nam in 2021 nog eens af met 800.000 sporters ten opzichte van 2020. Ondertussen komt er ook een nieuwe crisis om de hoek kijken, want steeds meer Nederlanders hebben moeite om elke maand weer rond te komen. Een abonnement op de sportschool, contributie voor de voetbalclub of zwemles zit er dan misschien niet meer in, zeker niet als veel clubs en verenigingen zich ook weer gedwongen zien om de prijzen te verhogen. Dan kunnen we met z'n allen natuurlijk wel zeggen dat het leuk is en goed voor je is, maar als je het niet kunt betalen, houdt het vaak wel op. Mijn eerste vraag aan de Minister is dan ook: hoe gaat zij ervoor zorgen dat sport toegankelijk is? Zo heeft bijna de helft van de amateurvoetbalverenigingen, namelijk 43%, te maken met leden die moeite hebben het lidmaatschapsgeld te betalen en deel te nemen aan extra activiteiten, zo blijkt uit een peiling van ING onder 111 clubs. Wat doet zij voor gezinnen die maandelijks tegen dit probleem aanlopen? Zijn de potjes die gemeentes bijvoorbeeld hebben, voldoende bekend? Is er zicht op hoe vaak daar gebruik van wordt gemaakt?
Voorzitter. Bewegen kan niet alleen maar bij de sportclub, maar natuurlijk ook gewoon lekker buiten, zoals in een speeltuin. Deze zijn echter voor kinderen met een handicap vaak niet toegankelijk. Ik zou graag van deze Minister, net zoals van de vorige Staatssecretaris, horen dat dit wordt meegenomen bij het overleg met gemeenten, zodat kinderen met een handicap niet alleen kunnen toekijken maar ook kunnen meespelen.
Voorzitter. Soms is les in sporten en bewegen niet alleen leuk maar ook pure noodzaak. Dan heb ik het natuurlijk over zwemmen en de hoeveelheid water in ons land. In totaal zijn er meer dan 700 zwemwateren. Het aantal kinderen zonder zwemdiploma neemt toe, zoals ik net al zei in een interruptie. Het aantal kinderen dat voldoet aan de Nationale Norm Zwemveiligheid neemt af. Dit komt onder andere door wachtlijsten, beperkt badwater en een tekort aan zwemdocenten. Vorig jaar is er een PVV-motie aangenomen die vroeg om de wachtlijsten in kaart te brengen en aanbevelingen te doen voor het terugdringen ervan. Ik zou graag van de Minister willen weten hoe het met de uitvoering daarvan staat. Is er zicht op hoe groot het tekort aan vakbekwame docenten is? De Minister schrijft dat zij ook in overleg is over de wijze waarop kinderen met een beperking zwemvaardig kunnen worden. Kan zij aangeven hoe het daarmee staat? Wat komt er concreet uit deze overleggen?
Voorzitter. We mogen dankbaar zijn dat er mensen, waaronder vrijwilligers, zijn die zich inzetten om iedereen veilig te kunnen laten zwemmen en om verdrinken te voorkomen. Want zee en open water zijn weer eens wat anders dan een zwembad. Ik denk dan aan de vrijwillige lifeguards van de Reddingsbrigades en de betaalde lifeguards van de Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij. Ze doen prachtig werk, maar het is erg versnipperd. Juist dat deel werd opgepakt vanuit het programma Het Strand Veilig. We hebben allemaal de brief gekregen van de Reddingsbrigade. Ik citeer daar even uit: «Voor het eerst, door middel van het programma Het Strand Veilig, vinden er nu gestructureerd gesprekken plaats. Voor het eerst worden kustgemeentes bij elkaar gehaald om ervaringen te delen. Er vindt onderzoek plaats naar hoe het waarschuwingssysteem van vlaggen kan worden verbeterd. Er wordt geëxperimenteerd met realtime-informatie op digitale borden en er komt een voorlichtingscampagne.» Dat lijken me hele goede punten. Het lijkt me daarom ook doodzonde om dit allemaal teniet te doen door het stopzetten van de subsidie. In dat kader vind ik het dan ook een slechte zaak dat de Minister van plan is om de bijdrage van VWS aan het programma Het Strand Veilig te stoppen. Ik zou haar dan ook willen vragen om dat te heroverwegen, zeker als we constateren dat de zwemveiligheid afneemt.
Voorzitter. Het badwater is beperkt, maar er zijn ook grote zorgen – een aantal collega's noemde het al – bij accommodaties zoals zwembaden maar ook ijsbanen, waar energielasten een belangrijk deel van de exploitatie vormen. Er zijn zorgen of ze het wel gaan redden. Wat doet de Minister concreet voor hen? Want de buffers zijn niet groot. Wat doet ze voor clubs en verenigingen die zich gedwongen zien om de stijgende energielasten door te berekenen in hun tarieven, met natuurlijk als mogelijk gevolg dat er nog meer mensen gedwongen afhaken?
Tot slot, voorzitter. Hoe kijkt de Minister aan tegen de plek van sport in het kader van de langetermijnstrategie rond corona?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. U heeft in ieder geval twee interrupties. Als eerste is mevrouw Van der Laan van D66.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik heb even uw hele verhaal afgeluisterd, want ik wil even inzoomen op de commerciële beweegsector. U geeft heel goed aan dat je kunt sporten bij een sportvereniging en buiten kunt spelen. Maar de commerciële sportsector houdt ook heel veel mensen in beweging. Onlangs ben ik bij Basic-Fit geweest. Zij houden meer dan 1 miljoen mensen «aan het werk», zeg maar. Hoe waardeert de PVV de commerciële sportsector in het geheel om mensen in beweging te krijgen?
Mevrouw Maeijer (PVV):
Die waardeer ik persoonlijk zeer. Ik ben er ook vaak te vinden. Mijn pleidooi was dus absoluut niet bedoeld om hen uit te zonderen van de waardering. Ik denk dat dit pleidooi net zozeer op hen van toepassing is, want ook zij hebben hun ledenaantallen natuurlijk flink zien teruglopen. Het is maar de vraag of die weer op peil komen. De waardering is dus groot, en de zorgen over hoe zij hun hoofd boven water kunnen houden, gelden natuurlijk net zozeer voor hen.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik heb ook even het debat afgewacht. Het was een goed betoog van mevrouw Maeijer. U heeft aan het begin van uw betoog iets aangegeven over speeltuinen en kinderen die een beperking hebben om daar te kunnen sporten en bewegen. We hebben nu de sport- en beweegbrief gekregen van dit kabinet. Ik kan me voorstellen dat u met voorstellen gaat komen om de speeltuinen beter bereikbaar te maken. Bent u bereid om daar ook vanuit preventie over na te denken? Omdat het met bewegen te maken heeft en misschien wat minder met sporten, is het heel goed mogelijk om die twee budgetten aan elkaar te koppelen, dus om juist de preventieportefeuille op dat terrein te koppelen aan de sportportefeuille.
Mevrouw Maeijer (PVV):
Ik weet niet of het nodig is om allerlei budgetten te gaan koppelen. Ik denk dat de aanleg van speeltuinen in eerste instantie een verantwoordelijkheid is van de gemeenten. Van daaruit doe ik ook de oproep aan de Minister, zoals ik die ook aan de vorige Staatssecretaris heb gedaan, om in ieder geval in het overleg dat zij heeft met gemeenten, de boodschap over te brengen dat deze toegankelijk moeten zijn voor iedereen die daar wil spelen. Dat was mijn pleidooi, en niet per se om allerlei budgetten te gaan vervlechten.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Van Nispen namens de Socialistische Partij.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel, voorzitter. Het sportbeleid kabbelt. In woord zijn we allemaal hartstikke ambitieus, maar de daden van afgelopen tijd en de ambities voor de toekomst stellen toch teleur wat mij betreft. Dat kan eigenlijk echt niet meer. We hebben toch in de coronatijd gezien wat het belang is van een weerbare samenleving? We weten toch dat de jeugd steeds dikker wordt en dat we te veel stilzitten? En we hebben toch een motie-Marijnissen die de regering opdraagt om de samenleving meer in beweging te krijgen in alle aspecten van ons leven? Hoe gaat de regering verder met de uitwerking van die motie? We weten toch dat het verschil in sportdeelname tussen mensen met hoge inkomens en lage inkomens nog groter is geworden? Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de sociaal-economische gezondheidsverschillen teruggedrongen worden? Nederland moet in beweging komen, ook omdat we uit recent onderzoek weten dat de SROI, de opbrengst van iedere euro die je erin stopt, € 2,70 is. Graag ook hierop een reactie.
Er zijn juist nu, terwijl de kansen voor het oprapen liggen, ook grote bedreigingen. Denk aan de betaalbaarheid van de sport. Dat is een grote zorg. De energieprijzen voor verenigingen rijzen de pan uit en verenigingen gaan de contributies fors verhogen – de vraag is per wanneer allemaal – terwijl veel mensen het nu al nauwelijks kunnen betalen. Door de rottige coronatijd zijn er minder leden, minder vrijwilligers en minder evenementen, terwijl we juist meer beweging willen en een sterker verenigingsleven. Nu hoorden wij dat er 30 miljoen over is die bedoeld was voor de compensatie van de sport vanuit de coronaregelingen. Kan dat geld nog steeds worden ingezet, bijvoorbeeld om contributieverhogingen te voorkomen? Waarom zit de btw voor sport en bewegen eigenlijk zo ingewikkeld in elkaar? Zie bijvoorbeeld de kritiek van de tennisbond hierop. Wat kan de Minister hierin betekenen? En wordt er nagedacht over een ruimere vrijstelling van sport en bewegen van btw bijvoorbeeld?
De SP vindt ook al heel lang dat sport veel meer verweven moet zijn met het onderwijs. Denk aan meer bewegingsonderwijs door een vakleerkracht. Wat zijn hierin de vorderingen en hoe zit het met de rijke schooldag? Zit sport en bewegen hier wel echt voldoende in? Omdat verenigingen, gemeenten en scholen samen zouden moeten werken, vanwege het gebruik van velden en trainers door scholen bijvoorbeeld, kan dit ook een bijdrage zijn aan een betere sportarbeidsmarkt en het probleem van de kleine banen in de sport. Graag een reactie hierop.
Voorzitter. Dan heb ik een hele grote verrassing: we gaan het vandaag hebben over zwemmen. Dat moet natuurlijk topprioriteit hebben in een waterrijk land als Nederland. Zwemlessen voor kinderen die opgroeien in armoede zijn niet vanzelfsprekend. Waarom is het eigenlijk eerlijk dat kinderen van ouders met weinig geld meer kans hebben om te verdrinken? Niet! Dat is het niet. Onlangs bleek dat het aantal kinderen met het volledige zwem-ABC afneemt. Hier is iets aan te doen. Recent deed het Mulier Instituut onderzoek met heldere aanbevelingen. Maak een landelijke richtlijn voor een minimale financiële tegemoetkoming van zwemles en haal dat geld niet uit het sportbudget. Zorg dat dat er ook is voor het B- en C-diploma. Maak het eenvoudiger en beter vindbaar. Denk opnieuw over schoolzwemmen, omdat je hiermee alle kinderen bereikt. Dit zijn allemaal goede voorstellen die ook wetenschappelijk onderzocht zijn. De SP wil een reactie van de Minister hierop. Hoe gaat zij er nou voor zorgen dat alle kinderen leren zwemmen, onafhankelijk van hun postcode of de dikte van de portemonnee van hun ouders?
En als mensen dan kunnen zwemmen, moeten we er nog steeds voor zorgen dat ze niet verdrinken, bijvoorbeeld omdat ze de gevaren van open water niet voldoende snappen of omdat ze niet goed gewaarschuwd zijn. Verschillende leden wezen al op het belang van de Reddingsbrigade. Die zetten nu echt grote stappen dankzij het programma Het Strand Veilig. Lifeguards worden inderdaad ondersteund, kustgemeentes werken samen en er wordt onderzoek gedaan naar waarschuwingen, bijvoorbeeld een vlag en voorlichting. Maar dat de financiering voor volgend jaar niet verzekerd is, begrijp ik gewoon echt niet. Ja, ik begrijp wel hoe het heeft kunnen gebeuren, maar dat moet niet zo. We gaan dit toch niet uit onze handen laten vallen? Graag krijg ik de toezegging dat die € 250.000 volgend jaar en de jaren daarna structureel in de begroting zullen zitten van bij voorkeur Infrastructuur en Waterstaat, omdat dat gewoon het meest logisch is. Ik ben graag bereid om hierover een motie in te dienen.
Hoe zit het met de zwemveiligheid van kinderen met een beperking? Daar is zeker iets extra's voor nodig. Hun ouders horen niet duurder uit te zijn en moeten ook kunnen vertrouwen op de kwaliteit van de zwemles. Hier zou extra aandacht en zo nodig ondersteuning voor gaan komen. Hoe staat het daar nou mee, vraag ik aan de Minister. Wat heeft het overleg hierover tot nu toe al opgeleverd? Want sport voor mensen met een beperking moet vanzelfsprekend zijn, zo snel mogelijk natuurlijk, maar uiterlijk in 2030. Dank voor de kabinetsreactie op de nota met voorstellen die de SP samen met GroenLinks en D66 hierover schreef. Waarom zijn eigenlijk niet alle voorstellen overgenomen? Ik vind dat wel teleurstellend. De Minister zou zo veel meer kunnen doen. Wanneer krijgen we de eerste jaarlijkse voortgangsrapportage om naar die sportambitie toe te werken en dit in de gaten te houden?
Ik ben ook niet tevreden met het antwoord van de Minister specifiek op ons voorstel voor samenspeelplekken. De collega van de PVV sprak daar ook over. Samen spelen is samenleven, inclusief buitenspelen dus. Veel te veel speeltuinen zijn gewoon nog niet toegankelijk voor kinderen met een beperking. Dat vindt de Minister ook een probleem, maar ze zegt dat het lokaal moet worden opgelost, terwijl we in het verleden al een debat hebben gehad over wat de Minister allemaal zou kunnen doen om dit aan te jagen. Ik ga die voorstellen nu niet allemaal herhalen, maar ik doe opnieuw een beroep op de Minister om landelijke verantwoordelijkheid te nemen en hiermee echt aan de slag te gaan.
Sowieso staat de buitenruimte voor sport en bewegen ernstig onder druk. De ruimte is schaars, maar sport en bewegen mogen natuurlijk niet vergeten worden. Soms moeten bestaande sportparken zelfs wijken. Sommige gemeenten hebben een sportnorm bij nieuwe woningbouwplannen, maar op veel plekken is dat nog niet het geval, terwijl het belangrijk is voor een leefbare en gezonde woonomgeving. Is de Minister bereid om de mogelijkheden te onderzoeken voor een wettelijke sportnorm, bijvoorbeeld bij nieuwbouw? Zouden we dit wel of niet in de Sportwet kunnen opnemen? En inderdaad, waarom duurt het eigenlijk zo lang met die Sportwet? Want het kader daarvoor is er al, dus dat zouden we gewoon snel moeten kunnen gaan doen.
Ik heb nog twee onderwerpen, voorzitter.
De voorzitter:
Dan moet u toch snel zijn.
De heer Van Nispen (SP):
Dat kan ik.
De voorzitter:
Vooruit dan.
De heer Van Nispen (SP):
Recent bezocht ik een prachtige voetbalclub. Ik sprak daar met een jonge gast die in zijn fanatisme te ver was gegaan en op zijn gedrag moest worden aangesproken. Door de Halt-interventie Sport en Gedrag werkte dat heel erg goed. Dat is ook bewezen effectief. Hij leerde zijn boosheid te reguleren en te spreken met het slachtoffer. Terwijl dit goed is voor een veilig sportklimaat, staat de financiering hiervan onder druk. En ja, ik heb de Minister voor Rechtsbescherming hier ook op aangesproken. Hij verwees me naar deze Minister. Dat vind ik niet terecht. Maar ik zeg: los het op, samen, de een of de ander! Wijs niet naar elkaar, maar los het gezamenlijk op.
Tot slot, Minister, doe alstublieft iets aan die idiote sportsponsoring. Want alle eredivisieclubs worden nou gesponsord door Unibet en andere ellende. Dat leidt tot grote maatschappelijke schade. Wat vindt de Minister die gaat over sport en gezondheid hier eigenlijk van? Deelt zij de mening dat in het aanstaande verbod op gokreclames sponsoring niet uitgezonderd zou moeten zijn?
Dank u wel.
De voorzitter:
U ook, dank u wel. Er zijn twee interrupties. Mevrouw Van der Laan is de eerste.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Meneer van Nispen, u noemde iets interessants, een sportnorm bij de aanleg van nieuwe wijken. We hebben een Bouwbesluit, waarin allerlei normen staan opgenomen, bijvoorbeeld ook een norm om spelen mogelijk te maken. Bedoelt u nu een sportnorm bovenop de norm van spelen?
De heer Van Nispen (SP):
Dank voor de vraag. Volgens mij hebben wij nu geen wettelijke norm die bijvoorbeeld bepaalt dat een bepaald percentage van de buitenruimte geschikt moet zijn voor sport en bewegen. Ik weet wel dat er bouwnormen zijn. Ik ken daar de details niet van, maar ik meen dat in 2003 een van mijn verre voorgangers, Agnes Kant, een initiatiefwet heeft gemaakt, waarin stond dat 3% van de buitenruimte geschikt zou moeten zijn voor sport en bewegen. Destijds ging de discussie erover of je dat alleen bij nieuwbouw doet of ook bij bestaande wijken. Dat is allemaal erg ingewikkeld. Die wet is ook nooit ingevoerd, maar ik denk wel dat we naar iets dergelijks toe moeten omdat we nu zien dat sport en bewegen en het belang daarvan – dan heb ik het zowel over speeltuinen alsook over sportparken en allerlei andere zaken – in de schaarse ruimte vaak het onderspit delven. Dat is misschien te begrijpen, omdat mensen ergens willen wonen, maar het is niet goed voor onze samenleving. Dat kan eigenlijk niet.
De voorzitter:
U heeft nog een heel ritsje meer interrupties. Daar boft u dan mee. Als eerste mevrouw Bikker.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dat laatste punt van de heer van Nispen over het normaliseren van gokken terwijl sporten juist zo gezond is, triggerde mij wel. Eerlijk gezegd zien we nu elke dag een aankondiging van een voetbalclub die een nieuwe sponsor gevonden heeft en dan praatjes houdt over hoe verantwoord die goksponsor wel niet te werk zal gaan, terwijl we weten dat het voor veel mensen juist tot verslaving zal leiden. Daarom ben ik wel benieuwd: de heer Van Nispen vraagt de Minister wat we moeten doen om die gokreclame juist in de sport te verminderen in plaats van te vergroten. Op welke termijn zou hij dat voor zich willen zien? Want we zien nu hoe er iedere dag een nieuw gokcontract wordt gesloten, en alleen Roda JC houdt tot nu toe moedig stand; complimenten aan deze club. Ze hebben er bijna een nieuwe fan bij, kan ik zeggen.
De voorzitter:
Ik zal het doorgeven.
De heer Van Nispen (SP):
Ik sluit me ook aan bij de complimenten voor Roda. Ik denk dat mevrouw Bikker en ik het heel erg eens zijn. De vraag is vooral op welke termijn dat kan, want ik hoef ik niet te herhalen waarom we het belang hiervan zo delen. Ik vind het ook heel vreemd dat iets wat je gezondheid moet bevorderen tegelijkertijd ongericht iedereen die ernaar kijkt of die een shirt draagt, ertoe aanzet om te gaan gokken omdat je er op de korte termijn lekker rijk van kan worden. Nou, dat moeten we volgens mij niet doen. We hebben in de Kamer al een motie aangenomen die de Minister voor Rechtsbescherming vraagt om met een verbod op ongerichte reclames voor risicovolle kansspelen te komen. Toen was er de discussie – ik herinner het mij nog heel goed – met de heer Heerema, die zei: hoe waarborgen we dan de belangen van de sport? Daar hebben we een advies over gevraagd van de Sportraad om ervoor te zorgen dat de opbrengsten voor de sport uiteindelijk niet zullen gaan dalen waar het gaat om dat potje geld vanuit de Nederlandse Loterij. Maar hier gaat het over die sponsoring. Dat is gewoon totaal ongerichte reclame pur sang voor die risicovolle kansspelen. Dáár moeten we volgens mij zo snel mogelijk van af. Dus ik ben ook bereid om, als dat nodig is, vanuit de Kamer richting en duidelijkheid te geven: dat reclameverbod gaat er komen – want de Minister gaat werken aan een algemene maatregel van bestuur – en dat moet dan ook voor die sportsponsoring gelden; die kunnen we daar niet van uitzonderen, ondanks alle mooie woorden van Unibet en Ajax over hoe verantwoord het allemaal is en wat ze allemaal gaan doen. Eerlijk gezegd heb ik inmiddels voldoende ervaring met de gokbranche en -lobby. Ik heb bijzonder weinig vertrouwen in die zelfregulering en dat zij de kip met de gouden eieren gaan slachten. Dat gaat gewoon niet gebeuren. Daar moeten we volgens mij dus niet in trappen.
De voorzitter:
Meneer Heerema, VVD.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
In het stukje van de heer Van Nispen over onderwijs ging het over bewegingsonderwijs én het betrekken van sportverenigingen bij scholen. Ik wil daar een verduidelijking bij hebben. Bedoelt de heer Van Nispen dat we naast het hele goede bewegingsonderwijs dat we moeten hebben – minstens twee, liefst drie uur per week en gegeven door een ALO-vakdocent – sportverenigingen bij scholen gaan betrekken, maar dat we dat niet met elkaar gaan vermengen? Ik zou het gevaarlijk vinden als wij sportverenigingen en bewegingsonderwijs, dat echt door een ALO-docent gegeven zou moeten worden, met elkaar gaan vermengen. Ik denk dat de winst er juist in gelegen is als wij die sportverenigingen buiten de reguliere lestijd bij school betrekken.
De heer Van Nispen (SP):
Ik ben dit met de heer Heerema eens, maar hij plaatst mij wel voor een dilemma: wat wil ik het allerliefste en wat is op de kortere termijn te realiseren? Soms denk ik heel praktisch. Dat verbaast u misschien. Ik zit er vaak heel ideologisch en geharnast in, maar hierbij denk ik heel praktisch. Als wij het op korte termijn niet voor elkaar krijgen – en wij hebben het niet voor elkaar gekregen – om die drie uur bewegingsonderwijs door een vakleerkracht te realiseren – wij hebben samen dat initiatief genomen, maar dat is er nog niet door – dan moeten we kijken naar wat we op de korte termijn kunnen betekenen. Toen heb ik gehoord van het plan voor een rijke schooldag en het 2+1+2-model, waarbij je twee uur bewegingsonderwijs van een vakleerkracht hebt – dat hebben we in de wet geregeld – met daarbovenop één uur bewegen onder leiding van wie dan ook in de pauzes, op het schoolplein et cetera, en nog twee uur sporten buiten school. Als dat nu het maximaal haalbare is, dan denk ik dat we daarvoor moeten gaan, maar in principe ben ik het met de heer Heerema eens dat we dat niet moeten vermengen. Dat neemt overigens niet weg dat je wel moet samenwerken, want we weten ook dat het aantal gymlokalen beperkt is in de gemeentes. En als de school gebruik kan maken van de velden van sportverenigingen, dan kan er wel een hele interessante wisselwerking ontstaan. Het punt blijft dus staan, ook in de ideale situatie, dat die samenwerking wel bevorderd moet worden.
De voorzitter:
Dank u wel. Helder.
De heer Mohandis (PvdA):
Nog even over die sportnorm. Die spreekt ons enorm aan. Ik ben even benieuwd. Er is ook een speeltuinnorm. Heel veel gemeenten hanteren een soort norm voor spelen of in ieder geval voor bewegen. Zeg ik het zo goed? Die wordt in sommige gemeenten gekoppeld aan het aantal kinderen of jongeren dat daar woonachtig is, of aan het aantal inwoners. Ik krijg graag nog iets meer toelichting over hoe u dat voor zich ziet. Ik ben het ermee eens. U heeft een terechte vraag gesteld aan de Minister en ik zou hier graag een stapje willen zetten met elkaar.
De heer Van Nispen (SP):
Nou, heel graag. Ik weet dat sommige gemeentes een norm hebben voor spelen of wat dan ook. Ik hoor inderdaad heel goede verhalen daarover, maar we hebben geen landelijke norm. Ik denk er wel over na of we die zouden moeten hebben. We laten de gemeentes hier nu vrij in, maar ik vind eigenlijk dat een kind in gemeente A niet minder recht heeft om te spelen dan een kind in gemeente B. Daarom stel ik die vraag. We hebben in het verleden geprobeerd om een landelijke norm in de wet te krijgen, maar dat is toen niet gelukt. Ik wil er best over nadenken of het verstandig is om dat nu wel te doen, maar misschien heeft één landelijke norm ook nadelen. Ik ben er dus nog niet helemaal uit.
Ik werk graag samen met Jantje Beton, die ontzettend veel voorstellen heeft. Ik ben vaak met hen op werkbezoek geweest om lekker te gaan spelen in speeltuinen. Die zijn er ook voor kinderen met een beperking. Daar zijn we ook geweest, onder andere in Leiden en op andere plekken. Ook in Zeeuwse gemeentes ben ik met Jantje Beton op pad geweest om speeltuinen uit te testen. Dat is behalve heel erg leuk om te doen, ook erg belangrijk, omdat je daar de functie voor de buurt ziet. Jongeren leren daar hoe leuk het kan zijn om te spelen. Ze komen er kinderen uit alle sociaal-economische klassen tegen. Het heeft zo veel meerwaarde dat we niet kunnen zeggen: we laten het aan de gemeentes over en we doen landelijk niks. Maar goed, dat hoorde ik de heer Mohandis ook zeker niet zeggen. We gaan wat mij betreft graag een stap zetten.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Mijn voorganger heeft al een stukje van de vraag gesteld. Ik werd inderdaad ook getriggerd door die sportnorm. Er wordt nu heel veel gebouwd, maar er wordt heel weinig nagedacht over de sociale beweegcomponent. Het gaat natuurlijk niet alleen maar om bewegen, maar ook om een plek om elkaar te kunnen ontmoeten. Het moet niet alleen maar een koude nieuwbouwwijk zijn, waar je 's morgens naartoe gaat en 's avonds weer weggaat. Ik denk dat het goed is dat we hier in de toekomst met elkaar over doorpraten, want hoe ga je bijvoorbeeld om met de financiering? Wordt dat weer een opdracht aan de gemeenten, in de zin van: succes ermee, ga maar een extra zwembad bouwen en zie maar waar je het vandaan haalt? Ik neem aan dat de SP ook openstaat voor dat debat.
De heer Van Nispen (SP):
Jazeker. Als ik er al helemaal uit was hoe dat precies zou moeten en we dat vanuit Den Haag allemaal al zouden weten, had ik al een stuk geschreven en dat aan de collega's gepresenteerd. Dit zijn inderdaad terechte vragen, waar ik nog niet helemaal uit ben. Maar ik denk wel dat we wat moeten doen. Ik praat daar heel graag verder over. Ik ben in ieder geval blij dat dit punt in vruchtbare aarde valt en dat daar zo veel belangstelling voor is.
Ik wil nog één ding zeggen. Ik aarzel wel, want ik heb die vraag al gesteld. Moeten we dit misschien in de sportwet zetten? Aan de ene kant denk ik dat dat een fantastische plek is om zoiets te regelen, maar aan de andere kant ben ik er ook voor gewaarschuwd dat de sportwet niet een kapstok moet worden waar iedereen zijn hobby's aan ophangt, om het even oneerbiedig te zeggen, waardoor die hele sportwet vertraging op zou kunnen lopen. Ik heb die vraag gesteld, maar ik zet daar meteen iets tegenover wat de Minister misschien ook gaat zeggen. Ook dat dilemma ligt op tafel.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik kijk even rond. Ik heb geen interrupties gemist. Dan is het woord aan mevrouw Bikker namens de ChristenUnie.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Voorzitter, dank u wel. Wat is het fantastisch dat we kunnen sporten en dat we elkaar kunnen ontmoeten. Meestal is sporten nog leuker als je wint, maar anders kun je in ieder geval ook nog leren omgaan met je verlies, want verliezen is ook iets wat we allemaal weleens doen in het leven. Dus wat is sporten gaaf en wat ben ik blij dat dat weer volop kan!
In de afgelopen twee coronajaren hebben we gezien hoe belangrijk sporten is en wat dat betekent voor kinderen, voor jongeren en voor iedereen die een kantoorbaan heeft en enigszins groeit als hij stilzit. Daarom ben ik ook heel blij met dit sportdebat. Voor mij gaat sporten verder dan alleen in georganiseerd verband lekker aan de slag zijn. Het gaat ook over bewegen. Dat is goed voor iedereen, voor je lichamelijke en geestelijke gezondheid, en voor de sociale cohesie, voor de binding met elkaar. Op het sportveld kom ik in ieder geval Gouwenaren tegen die ik verder niet zo veel zie in mijn woonwijk of als ik in de trein naar Den Haag stap. Juist dat is een plek voor ontmoeting, waar ik weer geniet van mijn hele stad.
Voorzitter. Juist daarom geef ik vandaag een heel groot compliment aan alle vrijwilligers in de sport, die iedere week weer doordeweeks en onder etenstijd trainingen aan kindertjes mogelijk maken, die de lijnen trekken op de sportvelden, die de kleedkamer schoonmaken of wat dan ook. Alleen met die vrijwilligers komt dit tot stand. Wat is het gaaf dat juist het sportleven laat zien hoe onze samenleving is!
Voorzitter. Juist daarom, omdat we zo'n samenleving zijn, wil ik een dikke streep zetten onder de ambities van dit kabinet om 75% van de Nederlanders in 2040 volop te laten bewegen, zodat zij voldoen aan hun beweegnorm. Het gaat niet om die norm; het gaat erom dat sporten en bewegen gezond is voor iedereen.
Voorzitter. Het is een ambitieus getal. Dat is niet vanzelfsprekend voor iedereen in bereik. Het vraagt vooral om een visie voor de mensen voor wie het heel belangrijk is dat zij makkelijk kunnen sporten en bewegen. Ik heb gezien dat de Minister de kwaliteit, de toegankelijkheid en de veiligheid van de sportsector wil vergroten. Ze heeft daar ook een budget voor, dus ik verwacht er ook echt wat van. Ik zou daarbij willen benadrukken: laten we er alsjeblieft voor zorgen dat het mensen van onderop in de samenleving in staat stelt om dat te organiseren. We moeten niet van bovenaf zeggen: zus en zo moeten we het precies doen. Dat verschilt namelijk per gemeente. Als je in Noordoost-Groningen woont, heb je ruimte zat, maar is het soms meer zoeken naar vrijwilligers. Als je hier in de Randstad woont, heb je misschien genoeg mensen die willen sporten, maar is het weer zoeken naar genoeg ruimte. Dat vraagt een visie vanuit gemeenten op hoe we ervoor zorgen dat we daadwerkelijk in beweging komen. Ik hoop dat de Minister daarom er met alle kersverse wethouders – die staan vast te trappelen om werk te maken van hun sportbeleid – werk van maakt om hen de komende vier jaar volop in beweging te krijgen.
Voorzitter. Toegankelijke sport voor iedereen. De coronacrisis heeft een vergrootglas gelegd op de samenhang tussen gezondheid en de sociaal-economische status van mensen. Bewegen en sporten voor kinderen met minder kansen dan anderen is gewoon superbelangrijk. Kan de Minister juist daarom nader toelichten wat ze bedoelt met een «integrale aanpak voor mensen met lage inkomens om die meer toegang tot de sport te verlenen»? Hoe gaat ze dat inrichten? Op welke wijze verwacht ze resultaten? Gaat ze gemeenten daarop aanspreken? Worden gemeenten er ook op gewezen dat ze bij hun lokale aanpak speciale aandacht hebben voor de wijken, de plekken waar mensen juist al een achterstand hebben in het leven doordat ze keihard moeten werken om rond te komen?
In de monitor van het Sportakkoord lees ik dat de zwemveiligheid en -vaardigheid van kinderen is afgenomen. Verschillende collega's stonden er al bij stil. Zeker voor gezinnen met lage inkomens en gezinnen met een culturele achtergrond waar zwemmen niet vanzelfsprekend is, heb ik gewoon grote zorgen. Ik zie in de klassen van mijn kinderen al wat voor verschil er is. Hoe gaat de Minister hierin het verschil maken? Waar wil zij deze kabinetsperiode staan als ze de deur dichttrekt van het ministerie? Ik hoop natuurlijk dat dat niet alleen deze kabinetsperiode, maar ook langer gebeurt.
Voorzitter. De Minister wil de beschikbaarheid van sporthulpmiddelen voor mensen met een handicap verbeteren. Daar ben ik erg blij mee. Hoe gaat ze dat concreet doen? Een aanvraag voor een sporthulpmiddel vraagt best wat expertise die individuele gemeentes soms niet eens in huis hebben. Zo'n vraag komt namelijk niet zo vaak voor. Gemeenten kunnen gebruikmaken van Uniek Sporten van het Fonds Gehandicaptensport. Hoeveel gemeenten roepen die expertise in? Hoe stimuleert de Minister dat? Wat ziet zij in het idee om gemeenten te stimuleren eerst via de uitleen van Uniek Sporten een hulpmiddel uit te proberen, zodat de kans kleiner wordt dat een hulpmiddel wordt aangeschaft dat toch niet bevalt? Welke stappen kan zij daar concreet in zetten?
Voorzitter. Ik had het er al over hoe belangrijk ik de verenigingen vind en hoe trots ik ben op alle mensen die ons in staat stellen om te sporten. Het is ook belangrijk dat de verenigingen weerbaar zijn. Ik heb daar zorgelijke signalen over gekregen, juist als het aantal vrijwilligers afneemt of als de financiën niet goed gaan. Criminele inmenging en ondermijning: we zien het gewoon steeds makkelijker gebeuren dat een foute persoon aanschuift in het bestuur. Hoe hou je het hoofd boven water? Wat gaat de Minister doen, in samenwerking met de Minister van Justitie, om de ondermijning in de sportwereld zo veel mogelijk tegen te gaan?
Voorzitter. Ik zei het al: sporters houden van winnen. Daarom zou je eigenlijk helemaal niet moeten beginnen aan gokken. Wie gokt verliest altijd. Doe het niet, mensen. Maar dat even terzijde. Ik zou echt aan de Minister willen vragen: stop nou met het normaliseren van gokken. Niemand vindt het normaal dat we een advertentie voor rookwaren in een stadion zouden hangen. We weten namelijk dat het hartstikke ongezond is. Nou, eerlijk gezegd is het voor gokken niet anders. Het is me een doorn in het oog dat er zo veel sponsorovereenkomsten zijn tussen gokbedrijven en stadions. Die gokbedrijven hebben echt gokspellen met een hoog risico op verslaving. Die komen toch telkens met de stadions en de voetbalsector tot een overeenkomst. Het maakt wat mij betreft het sporten tot een minder veilige plek. Dat zou toch niet moeten. Ik kijk uit naar het advies van de Nederlandse Sportraad, maar ik wil ook van deze Minister horen wat haar inzet is.
Ik hoorde collega Van der Laan al het een en ander zeggen over matchfixing, maar ik wil echt even de stand van zaken weten. Wanneer is de juridische verkenning van een wettelijk verbod op matchfixing afgerond? De Minister is bezig met een herijkingstraject om de aanpak te verbeteren. Daarin zou ook meer aandacht zijn voor voorlichting van en preventie voor jonge kwetsbare groepen. Welke maatregelen gaat de Minister op korte termijn treffen?
Voorzitter. Collega Van der Laan had het ook over de heftige documentaire over de Roze Kameraden in Rotterdam. De strijd tegen discriminatie en racisme wordt juist in het voetbal gestreden. De aanpak voor ons voetbal is volgens mij voor iedereen heel goed, maar mijn indruk is dat het plan vooral gaat over racisme. Ik zou willen dat het ook gaat over de anti-lhbti-uitingen en over antisemitisme. Waarom horen we deze spreekkoren nog, bijvoorbeeld tijdens de interland Nederland-Duitsland? Dan moet de boel toch stilgelegd worden? Er moet toch ingegrepen worden? Ik vraag de Minister om dat te doen. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat duurde een beetje langer dan gehoopt, maar dat maakt niet zo veel uit. Mevrouw Westerveld, het woord is aan u.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik had een vraag aan mevrouw Bikker, voorzitter. Want mevrouw Bikker gaf in het eerste deel van haar betoog aan dat we het sportbeleid vooral bij gemeenten moeten leggen. Zo begreep ik haar tenminste. Ze moedigde de Minister aan om gemeenten en wethouders daarin te ondersteunen. Tegelijkertijd hoorden we later in haar betoog een paar dingen waaruit toch wel blijkt dat we eigenlijk niet afhankelijk willen zijn van de goede wil van een wethouder. Neem bijvoorbeeld schoolzwemmen. Sinds dat is afgeschaft hebben minder kinderen een diploma. Of neem sporthulpmiddelen of het functioneren van sportverenigingen: dat gaat overal heel anders. Daarom zou ik mevrouw Bikker willen vragen of we een aantal dingen toch niet landelijk steviger moeten vastleggen, bijvoorbeeld het aantal kinderen dat een zwemdiploma moet halen.
De voorzitter:
Gaat uw gang.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Voorzitter, dank u wel. Ik ben echt van de visie dat je altijd onderop begint te kijken, wat mensen zelf kunnen doen en wat een overheid daar dan moet stimuleren. Ik kan een heel verhaal gaan houden over de geboortepapieren van mijn partij. Dan kom je te spreken over soevereiniteit in eigen kring, maar dat vindt de voorzitter te lang duren; dat weet ik zeker. Er zijn ook nog steeds dingen die landelijk geregeld moeten worden, omdat je weet dat ze anders niet gaan gebeuren en omdat je weet dat je in die dingen moet investeren. In die zin ben ik heel blij met de aanpak van de Minister, omdat ze in een aantal bewegingen of fases schetst hoe ze bijvoorbeeld tot die beweegnorm wil komen.
Ik heb de Minister nu uitgedaagd om te kijken hoe zij over de zwemveiligheid denkt en welke stappen zij wil zetten. Ik weet dat ik in Utrecht, waar ik ooit raadslid was, een enorm verschil zag tussen de wijken. Er werd soms schoolzwemmen aangeboden in wijken waar de mannen, volgens de mode van destijds, rode broeken droegen en alle kinderen met 4 jaar al een zwemdiploma hadden. Ja sorry, ik vind het verspilling van gemeenschapsgeld om die kinderen zwemles te geven, want dat wordt daar prima gefikst. Maar ik zag in Overvecht ook kindertjes die anders geen zwemdiploma hadden. Daar gaat het me om. Daar wil ik het precies over hebben. Waar investeer je dan in? Dat is iets anders dan schoolzwemmen voor alles en iedereen; dat is gericht ervoor zorgen dat kinderen die anders geen zwemdiploma hebben, in een waterrijk land, ook veilig het water in kunnen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Mijn punt is eigenlijk breder, namelijk: of jij wel of niet voldoende toegang hebt tot sportvoorzieningen hangt vaak af van de goede wil van de wethouder en het feit of een wethouder wel of geen hart voor sport heeft. We weten dat dat kwetsbare mensen het meest treft. De sporthulpmiddelen zijn daar ook weer zo'n voorbeeld van. Het is gewoon verschillend geregeld. Ik hoorde verschillende woordvoerders hier toch wel hun ongeduld uiten. De heer Heerema had het bijvoorbeeld in zijn inbreng over de lokale sportakkoorden: wat hebben die nou opgeleverd? Ik ben op zoek naar een manier waarop we ervoor kunnen zorgen dat er echt stappen gezet worden, want eigenlijk staan alle seinen op rood. Ik vind het de vraag of we die verantwoordelijkheid wel bij gemeenten moeten neerleggen, of dat we de regie hier toch meer naar ons toe moeten trekken.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik ben het helemaal met mevrouw Westerveld eens dat de Minister daar waar de gaten vallen moet ingrijpen. Dat is geen probleem. Alleen ben ik er wel van om mensen, als ze zelf de verantwoordelijkheid hebben om iets te fiksen, ook aan te spreken op hun verantwoordelijkheid, in plaats van dat ik zeg: kom maar hier en de centrale Staat zal alles voor u regelen. Volgens mij zijn we het daar ook behoorlijk over eens. Wat betreft die hulpmiddelen vraag ik bijvoorbeeld aan de Minister welke stappen we kunnen zetten om te zorgen dat mensen die graag willen sporten lokaal niet in een soort bureaucratisch web gevangen raken, maar aan het sporten kunnen. Tegelijkertijd, als je wethouder Sport wordt en namens ons allemaal salaris krijgt om wethouder te zijn en goed voor de gemeente te zorgen, dan heb je ook wat van dat sportbeleid te maken. Dus in die zin wil ik niet alleen naar deze Minister kijken, maar ook naar al die wethouders Sport, die een topjob gaan doen, hoop ik. Maar die functie komt ook met een verantwoordelijkheid.
De voorzitter:
Meneer Mohandis was hier eigenlijk eerder, maar meneer Heerema heeft aangegeven op dit punt door te willen vragen, dus ik geef hem eerst het woord, als laatste interruptie.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter, dank. Dit is wel de idealistische benadering; het zou natuurlijk zo moeten zijn dat al die wethouders intrinsiek gemotiveerd zijn om iets met sport te doen, maar we zien het helaas al tientallen jaren niet zo plaatsvinden. Dan kunnen we wel in dat cirkeltje blijven rondgaan en hopen dat het een keer verandert, maar dat gebeurt niet. Dan is de vraag: hoe kunnen we onze euro's zo effectief mogelijk inzetten? Nu hoor ik u een opmerking maken over die sportverenigingen, de ondermijning, en hoe de Minister dat met haar collega van Justitie wil gaan oppakken. Maar eigenlijk gaat het natuurlijk om de vraag hoe we die sportverenigingen zo sterk mogelijk kunnen maken, zodat ze niet bevattelijk zijn voor die ondermijning die mogelijk via het bestuur plaatsvindt. En dat strookt dan niet met die effectieve euro die we op de beste plek kunnen inzetten. We kunnen het namelijk doen via de gemeenten met die minder intrinsiek gemotiveerde wethouders of we zorgen dat we die verenigingen versterken. Als we de keuze moeten maken – we zitten namelijk in deze zaal om keuzes te maken over het geld dat we, helaas in schaarste, hebben – hoe het geld zo effectief mogelijk ingezet kan worden, kunt u dan in ieder geval meedenken over de route die die euro zou moeten volgen? Is dat dan via de gemeenten, waar u voor pleit, of bent u ook bereid om mee te denken over het versterken van de verenigingen? Dan bedoel ik niet alleen door het zo veel mogelijk tegengaan van ondermijning, maar ook echt door het sterker maken van de verenigingen.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik denk dat de heer Heerema hier een paar tegenstellingen schetst die er niet zijn. We staan voor dezelfde sterke sport en weerbare verenigingen. Juist daarin heb ik de Minister aangemoedigd. Investeer maar in de amateursport. Investeer maar in de verenigingen. Wat betreft de manier waarop is het voor mij altijd wel zo dat we niet voor niks een decentrale overheid hebben. Die spreken we ook aan op hun verantwoordelijkheden. De VVD levert daar echt een heel groot continent aan wethouders. Eerlijk gezegd zie ik dus wel iets in de gedeelde verantwoordelijkheid en vind ik het echt belangrijk dat we het op die manier inrichten, maar uiteindelijk moet het gaan om het resultaat.
Het gaat dus om het versterken van de samenleving. Daar spreek ik deze Minister op aan. Ik wil ook horen welke stappen ze daarin zet. Als ze daarbij tot de conclusie komt dat het op het gemeentelijke niveau met onvoldoende snelheid gaat, dan moet de Minister daarmee terugkomen. Neem bijvoorbeeld de sportwet. U heeft mij daar nooit over horen mopperen, want ik zie echt wel de meerwaarde daarvan. Ik zie ook het belang van het investeren op die manier om te laten zien wat wij belangrijk vinden voor een samenleving en hoe we tot die 75% komen. U maakt het verschil groter, terwijl ik eigenlijk de nuchtere bijdrage heb: lokaal ken je je gemeente het best. Noordoost-Groningen vraagt echt iets anders dan de gemeente Gouda. Op beide plekken wil ik een sportbeleid dat voor de samenleving bijdraagt aan gezond samen kunnen bewegen.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Mohandis, uw laatste interruptie.
De heer Mohandis (PvdA):
Ik heb nog een vraag aan mijn collega, mede-Gouwenaar, mevrouw Bikker. Het is een prachtig betoog over wat verenigingen doen aan de ontmoeting en het laten samenkomen van enorme diversiteit. Het zijn juist die verenigingen, niet alleen in Gouda, maar juist overal, die straks voor de keuze staan om nieuwe energiecontracten af te sluiten. Sommige lopen af. Door de enorm stijgende energielasten, nog los van de corona-impact – we weten niet wat het najaar doet – staan heel veel verenigingen, die toch vooral op vrijwilligers draaien, enorm onder druk. Vindt u met ons dat we iets moeten doen om ze te helpen? Ik kan allerlei maatregelen bedenken, maar mijn oprechte oproep is: hoe gaan we ervoor zorgen dat verenigingen waar het al piept en kraakt door de corona-impact, door de stijgende energielasten niet helemaal omvergeduwd worden? Bent u bereid om daarin mee te denken?
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik denk dat dat probleem eerlijk gezegd breder geldt voor alle plekken van ontmoeting. Dat zijn vaak niet de best geïsoleerde plekken en de meest fancy gebouwen. Ik heb ook meteen een paar buurthuizen voor ogen waar ik hetzelfde probleem zie. Als dat gemeentelijk vastgoed is, dan is het een risico voor de gemeente. Maar als dat gedragen wordt door verenigingen, dan zien we het probleem samen goed onder ogen. Ik vind ook dat we het erover moeten hebben hoe we voorkomen dat het cement van onze samenleving verkruimelt bij stijgende rekeningen. Daar denk ik dus graag in mee. Collega Mohandis is inderdaad een mede-Gouwenaar. Ik kan het toch niet laten om te zeggen dat terwijl wij dit debat voeren, ik het prachtige mailtje binnenkrijg over de sportzomer die in Gouda wordt georganiseerd voor alle kinderen, maar ook voor senioren. Dat is precies het voorbeeld dat ik voor ogen heb. Stimuleer mensen iedere vakantie weer om te bewegen. Het is erg leuk om dat hier dan met een mede-Gouwenaar even te mogen promoten.
De voorzitter:
Bij dezen. Oké. Meneer Van Nispen, waar doen ze dat nog meer?
De heer Van Nispen (SP):
Ik ga vanavond naar Oss, voorzitter, om het startschot te geven voor een hardloopwedstrijd en om vervolgens zelf ook mee te doen. Dat zal de Ossenaren onder ons deugd doen, denk ik.
Ik wilde eigenlijk het volgende vragen aan mevrouw Bikker. Ik ga niet meedoen aan het vergroten van welke tegenstelling dan ook, maar er ligt wel een dilemma op tafel. We verwachten namelijk ontzettend veel van onze wethouders. Ik noem even een paar kleine dingetjes. Ze moeten de sociaal-economische gezondheidsverschillen verder verkleinen. Ze moeten verstand hebben van sporthulpmiddelen voor mensen met een beperking. Ze moeten van mij ook inclusieve speeltuinen bouwen, en zo nog een heleboel meer. De vraag is dus: kunnen we dat allemaal overlaten aan enkel de wethouders? Misschien kunnen we het wel aan hen overlaten, maar moeten we ze daar niet bij helpen? Kunnen we niet op meer punten regie vragen van de Minister dan we nu doen? Dat kan volgens mij alleen maar ondersteunend werken. In bijvoorbeeld de kabinetsreactie op de voorstellen van SP, GroenLinks en D66 over sporten voor mensen met een beperking zegt de Minister eigenlijk bij de helft van de voorstellen naar mijn smaak toch iets te veel: ik ga er niet over. Mevrouw Van der Laan vroeg het volgens mij ook. Zouden we de Minister niet op moeten dragen of moeten vragen, om te beginnen, daar meer regie op te pakken om juist de wethouders te ondersteunen en om de landelijk gestelde doelen uiteindelijk te gaan halen?
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dat is een prachtige, kernachtige vraag. Daarvan denk ik absoluut: als je dit extra budget neerzet en deze doelstellingen neerlegt in een brief, die ik van harte ondersteun, dan vraagt dat ook stuurmanskunst vanuit Den Haag. Dat vertrouw ik deze Minister toe, maar ik ben ook heel benieuwd hoe ze dat in gaat richten.
De voorzitter:
Dan mevrouw Westerveld namens GroenLinks voor haar eerste termijn.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik zette even de timer voor mezelf aan, voorzitter.
Voorzitter. Ik zit hier vandaag wel enigszins met een dilemma. Aan de ene kant zijn onze sportdebatten altijd constructief. We zijn het er met elkaar allemaal over eens dat sport en bewegen belangrijk is en dat er meer aandacht voor moet zijn. Ik zie ook mensen op de publieke tribune heel vaak knikken bij onderwerpen die erover gaan dat sport toegankelijk moet zijn of dat zwemveiligheid meer aandacht moet krijgen. Sport en bewegen op school is belangrijk. Iedereen is het er met elkaar over eens. Tegelijkertijd gaat het gewoon niet goed. Tegelijkertijd zien we dat sport en bewegen niet voor iedereen toegankelijk is. We zien dat het voor lang niet iedereen vanzelfsprekend is. We zien dat sportclubs minder leden hebben. We zien dat er steeds meer kinderen met overgewicht zijn. Er zijn steeds meer kinderen die de beweegnormen niet halen. We weten dat de schermtijd van kinderen tijdens corona met een uur is toegenomen, met als gevolg dat ze slechtere ogen hebben. We weten dat de motorische vaardigheden van jonge kinderen echt achteruithollen. Terwijl wij hier met elkaar praten over het belang van sport en bewegen en we met elkaar aan het knikken zijn en dezelfde punten aan de Minister vertellen, gaat het gewoon niet goed en zien we dat de volgende pandemie op ons afkomt. Dat is een gezondheidscrisis.
Voorzitter. Ik las gisteren een goede column van Thijs Zonneveld, die eigenlijk hetzelfde zei. Hij zei: waar blijft nou de maatschappelijke onrust over dat er zo weinig prioriteit wordt gegeven aan sport en bewegen en dat andere onderwerpen altijd belangrijker zijn? Hij heeft gewoon groot gelijk. Ik zou de Minister willen vragen om hierop te reageren. Hoe zorgen we er nou voor dat de beweegnormen echt worden gehaald, dat we echt aan de slag gaan met de doelstellingen die het kabinet heeft en dat sport en bewegen echt een kabinetsprioriteit wordt? Misschien moeten wij het in de Kamer ook vaker gaan hebben over sport en bewegen.
Voorzitter. In de afgelopen jaren hebben we natuurlijk zelf ook al een aantal voorstellen gedaan. Die zie ik hier telkens terugkomen, want we – dan bedoel ik niet alleen mezelf, maar ook andere woordvoerders – vragen de hele tijd: hoe staat het nou met deze aangenomen motie, en hoe staat het nou met dit plan? We hebben bijvoorbeeld een jaar geleden een motie ingediend met D66, de PvdA en de SP. Die is met algemene stemmen aangenomen. Daarin verzochten we twee dingen: een loket voor sporthulpmiddelen neerzetten met Uniek Sporten en duidelijk maken wie verantwoordelijk is voor welk sporthulpmiddel, zodat mensen met een beperking niet van het ene naar het andere loket worden gestuurd en vervolgens soms jaren verder zijn en nog steeds geen sporthulpmiddel hebben. Ik wil van de Minister weten: hoe staat het met de uitvoering daarvan? Want dit is echt een onderwerp dat al heel erg lang speelt.
Een ander punt dat telkens weer terugkomt – de heer Van Nispen begon er al uitgebreid over – is bijvoorbeeld zwemvaardigheid. We hebben ook gezegd: laten we zorgen voor een landelijk dekkend netwerk, juist voor kinderen met een beperking. Zij lopen immers een groot risico als ze niet goed weten hoe ze zich in het water kunnen redden. Dat geldt trouwens voor alle kinderen, maar specifiek ook voor deze kinderen. Dat onderwerp speelt ook al heel erg lang. We kijken elkaar aan en zeggen: hoe erg is het nou dat sommige kinderen geen zwemdiploma hebben? Tegelijkertijd wordt er gewoon veel te weinig aan gedaan. Ik wil dat als wij met elkaar zeggen dat dit een prioriteit is, we ook met elkaar moeten regelen dat alle kinderen straks weer gewoon een zwemdiploma hebben.
Voorzitter. Dit raakt ook aan het idee van een sportwet. Ik weet dat het ministerie daarmee bezig is. Maak nou duidelijk wie precies waarvoor verantwoordelijk is. Laten we met elkaar zorgen dat daar de juiste middelen en de juiste hulp voor zijn, zodat we voorkomen dat we in een situatie belanden waarin iedereen naar elkaar wijst. Ik wil de Minister graag vragen hoe het met de sportwet staat.
Voorzitter. Een acuut probleem is de stijgende energieprijzen. Andere collega's hebben daar ook al over gehad. Daardoor wordt lidmaatschap van een vereniging misschien ontoegankelijker. Dat is weer zoiets. Daar kunnen we wat aan doen als we dat met elkaar willen.
Voorzitter. Veiligheid in de sport is ook een prioriteit van ons. Daar begin ik ieder debat opnieuw over, samen met een aantal andere collega's. We beginnen daar met elkaar ieder debat opnieuw over, maar het blijft een punt van aandacht. Dat is bijvoorbeeld de veiligheid in de breedtesport. We spraken de laatste tijd een aantal keer de John Blankenstein Foundation. Die doet ontzettend goed werk. Ze geven workshops over bijvoorbeeld lhbtiq+-acceptatie bij sportverenigingen. Zij breiden zich verder uit. Er worden op heel veel plekken dit soort cursussen gegeven, maar het is nog niet overal in de sportwereld goed geregeld. Wij horen ook dat het geld op is. Ik wil de Minister vragen: hoe staat het daarmee? Wat gaat ze doen om ervoor te zorgen dat de Alliantie Gelijkspelen door kan gaan? Als we namelijk vinden dat zaken als homofobie in het voetbal en in andere sporten aangepakt moeten worden, dan moeten we ook zorgen dat dit soort clubs die goed werk verrichten, daarvoor de juiste middelen krijgen.
Voorzitter. Uit de brief van de Minister van 10 mei maak ik op dat de thuisspelende voetbalclub verantwoordelijk is voor discriminerende spreekkoren. Ik ben blij dat dat duidelijk is belegd, maar er blijven natuurlijk wel wat vragen over. Wat gebeurt er bijvoorbeeld met overtreders? Waarom wordt het OM bijvoorbeeld niet sneller ingeschakeld? Want als een wet wordt overtreden, moet justitie natuurlijk ook kunnen ingrijpen. Ik ben benieuwd hoe de Minister dat ziet. Zijn stadionverboden niet veel effectiever als die van het Openbaar Ministerie komen?
Voorzitter. Mijn laatste punt gaat over veiligheid in de sport. Dat gaat over grensoverschrijdend gedrag. Mevrouw Van der Laan had daar ook al een uitgebreid betoog over. Ik sluit me daar van harte bij aan, want wekelijks krijgen we berichten, ook van andere sporten dan turnen. Ik wil de Minister vragen: hoe zit het nou met voorstellen die wij eerder deden voor tuchtrecht en strafrecht? Zouden sommige zaken niet in het strafrecht belegd moeten worden in plaats van in het tuchtrecht?
Dan over de turnsters. Ook daarbij ben ik benieuwd naar de stand van zaken. Wat gebeurt er met het bieden van goede hulp? Wat gebeurt er met lopende zaken? Hoe staat het met de huidige generatie topturnsters? Ik hoor dat sommige berichten van hen over onveiligheid niet goed worden opgepakt door het Instituut Sportrechtspraak, door het Centrum Veilige Sport en door de sportbonden zelf. Ik ben benieuwd hoe de Minister dat ziet.
Voorzitter, mag ik nog één punt maken? Dat gaat over hoe wij hier in de Kamer debatten voeren. Ik begin me er steeds meer aan te irriteren – ik weet dat de heer Heerema er ook weleens wat van heeft gezegd – dat wij hier ook elke keer zittend dit soort commissiedebatten doen. Misschien zouden wij, juist als woordvoerders sport en bewegen, daar eens wat verder over moeten nadenken. Wij geven hier gewoon niet het goede voorbeeld. Als we met elkaar zeggen dat we straks al die beweegnormen moeten halen, dan moeten we ook zelf het goede voorbeeld geven. Laten we daar als woordvoerders eens een keer samen een plan voor maken.
De voorzitter:
Dank u wel. We gaan dadelijk lunchen. Misschien is dat dan een lopend buffet! Dat is dan al iets. Meneer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
We hadden ooit als sportcommissie in de Tweede Kamer de primeur om een debat staand te voeren. Ik zie hier nu ook weer wat mensen instemmend knikken, maar dat lijkt me zeker voor herhaling vatbaar. Dat is helaas weer de nek omgedraaid vanuit de Tweede Kamerorganisatie. Dat moeten we zeker opnieuw opstarten. Verder wilde ik vooral complimenten maken. Ik kwam hiernaartoe met een beetje hetzelfde chagrijn of ongemak dat mevrouw Westerveld zo treffend beschreef over al die voorstellen vanuit de Kamer. Ik had er zelf twintig. Als je alles bij elkaar optelt, dan geef ik het de Minister te doen. Maar ik had eigenlijk geen vraag. Ik wilde vooral zeggen dat ik het bijzonder eens ben met mevrouw Westerveld.
De voorzitter:
Kijk, dat zouden we af en toe wat vaker tegen elkaar kunnen zeggen in dit huis. Dan zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de Kamer. De Minister heeft aangegeven een halfuur nodig te hebben. Ik stel voor dat we dan ook lunchen, anders wordt het lastig. Dan zien we elkaar weer om 12.00 uur.
De vergadering wordt van 11.23 uur tot 12.00 uur geschorst.
De voorzitter:
Goedemiddag, dames en heren. Ik heropen de vergadering van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het commissiedebat over sportbeleid. We gaan verder met de beantwoording in eerste termijn van de Minister.
Er is al een tweeminutendebat aangevraagd en ik stel daarom voor om in verband met de tijd en de vele vragen die er zijn gesteld, de tweede termijn van de zijde van de Kamer plenair te doen. Dat wil zeggen dat we nu alleen de eerste termijn van de Minister afmaken. Ze heeft daarvoor tot 14.00 uur de tijd. Er is reeds een vooraankondiging voor een tweeminutendebat en bij dezen weten we dus dat die er ook gaat komen voor het reces en met als eerste spreker de woordvoerder van de VVD.
De Minister heeft een aantal blokjes. Ik heb gehoord dat het er zes zijn. Ik stel voor dat we proberen om ons in te houden en het aantal interrupties te beperken. Verder stel ik voor dat we onze interrupties plaatsen aan het einde van de blokjes, zodat het gestructureerd en makkelijk kan verlopen. De kans is dan het grootst dat alle vragen netjes beantwoord worden. Is dat akkoord? Dan doen we het zo.
Het woord is aan u, excellentie.
Minister Helder:
Dank u wel voorzitter. Dank ook voor alle vragen en de tijd we die kregen voor de schorsing, want dit gebouw is alleen al denksport en balansoefeningen en dergelijke in één. Maar mooi dat we hier vandaag zitten. Dank ook voor de inbreng. Verder is het fijn dat er mensen thuis meekijken en er hier mensen op de tribune zitten.
Voorzitter. Ik heb inderdaad zes blokjes en ik zal van tevoren even aangeven welke dat zijn. Dat zijn lokaal sportbeleid en gemeenten, veiligheid van sport, zwemmen, bewegen en sportdeelname, topsport en accommodaties, sportstelsel, en dan ook nog een blokje varia. Maar dat laatste blokje is maar heel klein.
Voorzitter. Allereerst wil ik het even ter inleiding hebben over veilige sport. Kinderen beginnen vaak op jonge leeftijd aan een sport, omdat hun ouders dat belangrijk vinden en ook omdat ze met leeftijdsgenootjes mee willen doen. Als dan blijkt dat ze talent hebben, ze makkelijk kunnen winnen en ze hard willen werken, wordt er vaak steeds meer getraind. Dat kan allemaal heel mooi en stimulerend zijn, maar het kan ook radicaal mislopen, soms wanneer sporters echt nog heel jong, kinderen, zijn. Die stellen vaak geen vraagtekens bij wat er gebeurt. Die nemen gewoon aan wat de trainer of de coach doet en denken dat die wel gelijk zal hebben.
Ik sprak vorige week met een aantal voormalige turnsters en een danseres uit de danssector. Toen ik hun verhalen hoorde, voelde ik echt afschuw, maar tegelijkertijd ook bewondering. Ze vertelden hoe ze tijdens de trainingen gekleineerd en genegeerd werden, hoe ze blootstonden aan verbaal geweld en hoe je je voelt als een coach je voor alles wat maar lelijk is uitmaakt, maar je hem tegelijkertijd ook gewoon gelooft. Maar ik zag tegelijkertijd ook hele daadkrachtige jonge vrouwen, jonge vrouwen die zich realiseren dat wat hun overkomen is niet normaal is en ook niet normaal was, ook niet in de topsport. Ik zag ook jonge vrouwen die er heel zeker van zijn dat de toptalenten van vandaag echt in veilige omstandigheden tot volle wasdom moeten en kunnen komen.
We zijn er nog niet, maar het is wel onze plicht om daaraan te werken. Dan gaat het bijvoorbeeld over het tuchtrecht. Ik kom daar zo in de beantwoording ook nog op terug. Ik heb het ISR bijvoorbeeld aangesproken op de noodzaak om te verbeteren en de kwaliteit van de governance te verhogen. Ik heb daarnaast ook een breed onderzoek naar veilige en integere sport uitgezet. Daar zit de evaluatie van het tuchtrecht als onderdeel in.
We investeren dit jaar 3 miljoen extra in veilige sport en ik wil daarmee alle betrokkenen stimuleren om meer aandacht te hebben voor een veilige sportcultuur. Met die 3 miljoen zet ik stevig in op de opvolging van grensoverschrijdend gedrag via onder andere het Centrum Veilige Sport Nederland. Ik kom daar zo bij de vragen nog op terug. Verder komt er meer aandacht voor het thema bij sportaanbieders, trainers en gemeentes. Zo worden er meer vertrouwenspersonen opgeleid.
Maar veilige sport is niet alleen een uitdaging voor VWS. Deze uitdaging speelt breder en daarom zet ik me samen met andere betrokkenen in voor het actieplan seksueel grensoverschrijdend gedrag, waarover de Kamer onlangs is geïnformeerd.
Ten tweede: het beleid voor het stimuleren van sport en bewegen en topsport. Op dit moment heeft 50% van de bevolking overgewicht en beweegt die 50% ook te weinig. Dat moet anders, want heb je overgewicht, dan is de kans veel groter dat je één of meer chronische ziekten ontwikkelt. En sporten of bewegen helpt juist om overgewicht te voorkomen of te verminderen en is daarnaast ook goed voor hoe je je voelt, inclusief de leden van deze commissie, die ook alsmaar zittend vergaderen, en ook de Minister en de ambtenaren. Daar moeten we echt aan werken.
Afgelopen week heb ik uw Kamer een brief gestuurd waarin ik uiteen heb gezet op welke manier ik de sportsector wil versterken om er met elkaar voor te zorgen dat in 2040 sporten en bewegen voor zo veel mogelijk mensen gewoon vanzelfsprekend is. De extra middelen in het regeerakkoord voor het stimuleren van sport en bewegen zijn vrijgemaakt. Die investeren we onder andere in sportaanbieders. We versterken de toegankelijkheid, de veiligheid en de kwaliteit van de sector, zodat sporten en bewegen voor zo veel mogelijk mensen een waardevolle rol in hun leven kan spelen.
Maar ik zei het al: voor lang niet iedereen is het vanzelfsprekend om te sporten en te bewegen. Niet alle kinderen krijgen het van huis uit mee – er werd net ook al aan gerefereerd – en dat zorgt van jongs af aan voor ongelijke kansen. Maar het is ook hier: jong geleerd, oud gedaan. Heb je jong niet gesport, dan kun je het als volwassene nog steeds oppakken, alleen de drempel is wel een stuk hoger. Dat is ook de reden waarom ik wil investeren om die drempels voor alle groepen te verlagen, zodat ook zij kunnen ervaren hoe fijn het is om te sporten en te bewegen. Ik kom daar in de beantwoording van de vragen uiteraard nog op terug.
Ik begin bij blokje één. Ik zal het nog een keer herhalen: lokaal sportbeleid en de gemeente. Daarna kom ik op veiligheid en zwemmen. Volgens mij deden we het andersom. Eerst veiligheid! Ik weet het zeker. Excuus, voorzitter. Ik ga verder met veiligheid.
Meneer Mohandis stelde een vraag over sociale veiligheid en sport en refereerde daarbij aan het rapport van de Raad voor Cultuur. Hij vroeg zich af of we binnen elk domein een aparte strategie gaan voeren of dat we dingen samen gaan doen. Ik refereerde er net al aan dat we afgelopen maandag de contouren van het nationaal actieplan voor seksueel grensoverschrijdend gedrag naar de Kamer hebben gestuurd. Daarin heb ik me samen met de Ministers van SZW, OCW en JenV gecommitteerd aan de ambities in het actieplan om deze problematiek aan te pakken. Dat geldt dus voor de sportsector, maar ook voor de andere sector. Er is immers een heel duidelijk verband met de cultuursector.
Daarnaast hebben we vanuit VWS het onderzoek naar landelijke meld- en hulppunten georganiseerd. Ook daar willen we landelijk naar verbeteringen kijken. Het is wel zo dat sport natuurlijk ook kenmerken heeft die een sectorale aanpak van veilige sport rechtvaardigen. En dat is, ik zei het net in de inleiding ook, reden om die 3 miljoen extra juist in veilige sport te investeren. Dus ik wil eigenlijk inzetten op beide, zowel een landelijk gecoördineerde aanpak, waar dat kan, én de sportsectorale aanpak, waar dat nodig is.
Mevrouw Westerveld merkte op dat de thuisspelende club verantwoordelijk is voor de discriminerende spreekkoren. Wat gebeurt er met de overtreders en waarom wordt het OM niet sneller ingeschakeld? Verder vroeg zij of stadionverboden niet effectiever zijn als ze vanuit het OM komen. Ik snap de oproep en ik weet dat u, mevrouw Westerveld, een hekel heeft aan het antwoord «het valt buiten mijn competentie». Maar voor strafrechtelijke stadionverboden en omgevingsverboden moet u zich echt tot JenV wenden, want daar ligt dit. Maar ik zal dit zeker doorgeven. We hebben hier ook regelmatig overleg over en dat punt zal ik oppakken. Dat is een toezegging.
De heer Mohandis stelde een vraag over positieve sportcultuur en discriminatie en racisme. «Er zijn allerlei maatregelen en wij zijn benieuwd waar het nu staat en wat de volgende stap is.» Ik realiseer me dat de aanpak van racisme en discriminatie een lange adem vergt. We zetten ons in en we blijven ons met alle partners inzetten voor de aanpak van racisme en discriminatie. Daarin zit het creëren van bewustwording en het stellen van normen. Beide moeten. De resultaten laten zien dat er ondanks de beperkende coronamaatregelen op zich een goede start is gemaakt. Denk daarbij aan het aanstellen van de speciale aanklagers, het verhogen van de strafmaat bij discriminatie en de aangepast rapportagetool voor scheidsrechters. Die is in gebruik genomen en ook de app discriminatie melden is voor iedereen te downloaden en te gebruiken.
Ik ben hierover in het kader van de evaluatie van Ons voetbal is van iedereen recent ook in gesprek geweest met de KNVB. De KNVB is begonnen met een roadshow langs de spelers en de technische staven van het betaald voetbal. Er zijn scholingsactiviteiten. Die hebben natuurlijk deels online doorgang gevonden vanwege corona, maar er zijn ook mogelijkheden om het fysiek te doen. En ook de Fair Play workshops voor jongeren en de trainingen voor arbiters en sportverenigingen vinden nu plaats. Ik heb ze daar recent over gesproken en daar zit in ieder geval voortgang in.
Dan was er de vraag van mevrouw Van der Laan waarom ik het onafhankelijk maken van het Centrum Veilige Sport koppel aan dat brede onderzoek naar veilige en integere sport. Zij vroeg of ik zou kunnen toezeggen dat ik dat loskoppel. Dat is een lastige vraag, maar wel een hele terechte. Ik wil gewoon een zorgvuldige afweging maken over die positionering van het Centrum Veilige Sport. Aan de ene kant kun je dat onafhankelijk positioneren, maar dan is de vraag op welke manier dat het beste kan. Dat is precies de reden waarom dat onderdeel is van dat onderzoek naar de governance en de verantwoordelijkheden: wie doet wat en wie is waarvoor verantwoordelijk als het gaat om veilige en integere sport? Dat vraagstuk is wat mij betreft ook breder dan alleen het Centrum Veilige Sport. Ik wil eigenlijk een overzicht hebben van alle rollen en verantwoordelijkheden voordat ik daar een besluit over neem, maar ik snap uw punt. Dus ik wil nu nog niet toezeggen om het centrum los te koppelen, maar ik wil dat blijvend koppelen aan de uitkomsten van dat onderzoek. Dat loopt tot het eind van het jaar. Ik zeg dus niet dat ik niet voor onafhankelijkheid van het centrum ben. Ik hoor namelijk ook in de gesprekken – het kwam in de gesprekken echt aan bod – dat het kunnen vertrouwen op het centrum ongelofelijk belangrijk is voor die toegang, en ook voor het accepteren van de hulp vanuit het centrum. Ik vind dat dus echt een zwaarwegend argument, maar ik wil het toch echt graag aan die onderzoeksresultaten koppelen.
Dan was er de vraag van mevrouw Van der Laan of het extra geld dat voor het ISR beschikbaar is gesteld iets heeft opgeleverd en of het ISR met betaalde professionals werkt. Het Instituut Sportrechtspraak, het ISR, heeft haar capaciteit uitgebreid met betaalde professionals, van 2,4 fte naar 6,6 fte. Dat zijn in totaal acht betaalde krachten, die 6,6 fte. Onder andere de capaciteit voor casemanagers is opgehoogd. Verder zijn de protocollen en procedures aangescherpt zodat de processen beter lopen, of zouden moeten lopen. Dat is nog niet helemaal afgerond. Ik heb het bestuur van het ISR tweemaal gesproken, waarvan één keer zeer recent. Ik heb er echt op aangedrongen dat zij er werk van moeten maken die protocollen ook echt ingevoerd te krijgen zodat het echt beter loopt. Ze hebben me aangegeven dat er ook is geïnvesteerd in extra opleidingen en bijscholingen voor het hele team, de tuchtrechters, de aanklagers en de onderzoekers. Verder wordt er nog gewerkt aan het reglement. Dat is natuurlijk ook de basis van het tuchtrecht en dat wordt doorgelicht. Dat zou klaar moeten liggen om geïmplementeerd te worden, dus ik heb er ook op aangedrongen dat ze dat moeten doen. En er wordt gewerkt aan een betere combinatie. Ik heb het ISR ook gevraagd om die professionaliseringsslag dus echt nog verder te verbeteren in kwaliteit en in meer toezicht op de organisatie, door bijvoorbeeld een raad van toezicht. Zij hebben mij toegezegd dat snel op te pakken en ik hou daarbij een vinger aan de pols.
Ik ben in gesprek om naast de jaarlijkse 1,4 miljoen, de zogenaamde instellingssubsidie, nog extra te investeren, voor extra capaciteit. Ik verwacht dat ze daarmee voldoende capaciteit zullen hebben, dat ze kwalitatief zorgvuldig te werk kunnen gaan en dat ze werken aan een professionele organisatie met goed toezicht. Daarmee zeg ik niet – daar kom ik nog wel op terug in een van de andere antwoorden – dat ik er helemaal uit ben wat naar de toekomst toe de positie is van tuchtrecht versus strafrecht; dat is ook een ingewikkelde discussie. Maar ik ben nu in ieder geval bezig met het ISR om wat zij doen te verbeteren.
Dan vroeg mevrouw Westerveld om de stand van zaken als het gaat om de turnsters. Wat gebeurt er met het bieden van goede hulp? Zij had met name zorgen over de huidige generatie. Ik deel haar zorgen. Ik heb vorige week persoonlijk met een aantal van de oud-turnsters gesproken. Ik ben, zoals ik net in de inleiding al heb gezegd, echt onder de indruk van wat ze hebben meegemaakt. Ze hebben me goed meegenomen in het hele verhaal. Ik was ook onder de indruk van de veerkracht en ook van hoe zij helpen; dat vond ik goed om te zien. Ik zag dat ook terug in de documentaire van de afgelopen dagen. Er zijn sinds het rapport Ongelijke leggers mijns inziens wel enorme stappen gemaakt, maar we zijn er ook nog lang niet; dat spreekt ook uit hun verhaal.
Wat zijn de punten die wel ingevoerd zijn en die bijdragen aan de sociale veiligheid van het turnen? Er wordt in ieder geval gebruikgemaakt van het meerogenprincipe. Er is een training voor trainers en coaches op het gebied van pedagogische vaardigheden. De sociale veiligheid staat op de agenda bij bestuurders. Er wordt ook gewerkt aan hoe je in de uitvoering meer grip kunt hebben op trainers en coaches. Daarnaast hebben we de gedragsregels. Het gebruik van de verklaring omtrent het gedrag, de vog, en de Code Goed Sportbestuur worden gestimuleerd. De kanttekening bij de verklaring omtrent het gedrag is dat het een verklaring die alleen maar zin heeft als er sprake is van een veroordeling. We moeten niet denken dat die alles oplost. Maar het is in ieder geval goed dat die gebruikt wordt.
Mede door het gesprek met de oud-turnsters weet ik dat we er nog lang niet zijn. Ik realiseer mij dat een cultuurverandering tijd kost en veel van het veld vraagt. Er zit ook echt spanning op; dat merk je ook. Zij hebben alle kritiek over het sporttuchtrecht echt kleur gegeven. Ik ben blij dat zij bereid zijn om mee te blijven werken aan het onderzoek naar de evaluatie van het tuchtrecht. Ik denk dat dat zeer waardevol is. Ik heb er respect voor dat zij daar energie voor opbrengen, ondanks het feit dat het hun echt veel doet, wat je merkt in de gesprekken. Ik denk dat dat heel erg belangrijk is. Maar dat zijn, en daar heb ik ook met hen over gesproken, omslagen in de cultuur die niet van de ene dag op de andere kunnen worden opgelegd. Ik kan het opleggen, ik kan zeggen dat het moet, maar het moet ook in de sector zelf zijn beslag krijgen. Dat is wel de reden om nog dit jaar 3 miljoen extra te investeren voor de veilige sport. Ik hoop dat de turnsport daar ook van profiteert.
Op verzoek van de oud-turnsters ben ik voornemens om het zorgtraject te evalueren en daar hun ervaringen bij te betrekken. De hele ketenaanpak en de governance van de veilige en integere sport is wat mij betreft onderwerp van het onderzoek dat we nu doen. Ik doel op het brede onderzoek naar veilige en integere sport. Zich melden bij het Centrum Veilige Sport Nederland is daar onderdeel van. Zij hebben mij deelgenoot gemaakt van het vertrouwen, of eigenlijk het niet-vertrouwen, in het centrum. Dat kwam ook in de danssector boven. Ik zie ook dat heel veel sporters het centrum wel weten te vinden. Ik wil het centrum daarin dus zeker niet tekortdoen. Ik denk namelijk dat daar heel goed werk wordt gedaan. Maar je ziet dat we echt nog een stap nodig hebben in dat wederzijdse vertrouwen. Dat is belangrijk voor de toegankelijkheid. De vraag van mevrouw Van der Laan neem ik daar ook in mee, zoals ik net al heb gezegd.
Dan de vraag van mevrouw Westerveld: is het niet tijd om te spreken van strafrecht in plaats van tuchtrecht? Wat mij betreft hoeft het een het ander niet uit te sluiten. Het kan meerwaarde hebben om zowel strafrechtelijk als tuchtrechtelijk een traject te doorlopen. Ik kijk ook even naar de analogie met de zorg, waar tuchtrecht echt een belangrijk en waardevol onderdeel is binnen de diverse vakgebieden. Dat helpt om de cultuur in die vakgebieden te beïnvloeden. Ik zal de afbakening tussen straf- en tuchtrecht meenemen in het brede onderzoek dat ik net noemde. Mocht er aanleiding voor zijn, dan neem ik daarover uiteraard contact op met mijn collega van JenV. Het strafrecht – ik zeg het nog een keer – ligt buiten mijn invloedssfeer, maar ik snap de vraag. Daarnaast is het ISR bezig om de kennis over het strafrecht in ieder geval in de bijscholingen mee te nemen. Daar ligt namelijk mogelijk de competentievraag: hoort dit wel bij ons? Slachtofferhulp Nederland en het Centrum Veilige Sport Nederland kunnen sporters adviseren over de keuze tussen straf- en tuchtrecht. Dat moet verder gaan groeien. We moeten ervoor zorgen dat ook daar de kennis aanwezig is.
Dan de vraag van mevrouw Van der Laan over hoe ik uitvoering geef aan het gedeelte van de motie over het onderzoek naar grensoverschrijdend gedrag. Het onderzoek naar grensoverschrijdend gedrag in de danssector, conform het turn- en gymonderzoek, is in volle gang. Ik verwacht dat er aan het eind van dit jaar een publicatie over komt. Ik stel budget beschikbaar voor de verschillende sporten om sportspecifiek onderzoek te doen naar het grensoverschrijdend gedrag en om daar gevolg aan te geven. De sporten die daar al gebruik van hebben gemaakt, zijn triatlon, roeien en hockey. Dat zit in de extra investering van 3 miljoen, om daar gevolg aan te geven. Denk daarnaast aan het topsportcultuuronderzoek, waarbij we onderzoek doen naar veel verschillende sporten. Ik heb aangeboden, ook aan de vertegenwoordiger van de danssector, om ook zelf meer zichtbaar te zijn om daar aandacht aan te geven. Dat is een toezegging die ik richting de danssector heb gedaan. Ook de mensen in die sector moeten goed de weg weten te vinden om melding te doen. Daar zal ik zichtbaar in zijn.
Dan de vraag van mevrouw Bikker over de «Ons voetbal is van iedereen»-aanpak. Is die ook succesvol tegen discriminatie in plaats van alleen tegen racisme, en bijvoorbeeld ook tegen antisemitisme als anti-lhbti-uitingen? Ik stel duidelijk dat ik alle vormen van discriminatie in het voetbal onacceptabel vind. Het maakt niet uit wat. Recentelijk ben ik bij Ovivi geweest ter gelegenheid van de evaluatie. We hebben erover gesproken en met elkaar geconstateerd dat we dit echt breed moeten aanvliegen. Het gaat niet alleen om racisme, maar ook om discriminatie in brede zin, dus ook om antisemitisme en anti-lhbti. De aanpak van Ovivi lijkt succesvol, omdat het zich richt op zowel het betaald als het amateurvoetbal. Het wordt ook ingezet op het voorkomen, signaleren en sanctioneren van discriminatie en racisme. We hebben daar aan tafel gezeten met een brede vertegenwoordiging: de KNVB, VWS, SZW, JenV en ook OCW. We hebben met elkaar gezegd dat we in gesprek moeten zijn over de breedte van de aanpak. Daar zijn we eigenlijk al mee bezig.
Mevrouw Bikker stelde ook een vraag over de antihomospreekkoren en antisemitische spreekkoren. Hoe ziet de Minister dit? Gaat zij in gesprek met de KNVB hierover? Dat gesprek loopt, zoals ik net al heb gezegd. Voorafgaand aan de wedstrijd Nederland-Polen heb ik dat gesprek met Ovivi gehad. Tijdens de wedstrijd Nederland-Duitsland heeft de wedstrijdorganisatie actie ondernomen. Zij heeft onmiddellijk stewards naar de vakken gestuurd waar de spreekkoren vandaan kwamen. Zij hebben op hun beurt de supporters aangesproken op hun gedrag. De spreekkoren zijn toen gelukkig beëindigd. Daarmee was het staken van de wedstrijd niet aan de orde. Ik ben het met mevrouw Bikker eens dat we daar scherp op moeten zijn. We moeten het top of mind houden dat het staken van een wedstrijd aan de orde kan zijn en dat we gewoon heel proactief moeten reageren op het moment dat er spreekkoren zijn.
De heer Van Nispen vroeg mij hoe het staat met de continuïteit van Halt en de interventie Sport en Gedrag. Ben ik bereid de financiering te continueren? JenV verwijst naar de Minister van Sport. Ik ben enthousiast over de trainingen Sport en Gedrag die door Halt en de KNVB zijn ontwikkeld. De jongeren die de training volgen, leren vaardigheden die een positief effect hebben op hun gedrag op het sportveld en daarbuiten. Het is een belangrijke interventie. Ik heb Halt en de KNVB gevraagd om na te denken over de financiële borging voor de toekomst los van de rijksoverheid, zodat de interventie beter kan worden verankerd. Ik ben op zich bereid om de projectsubsidie te verlengen, zodat zij kunnen zoeken naar die borging en verankering, maar ik zou wel willen bevorderen dat zij dat op termijn in hun eigen beleid verankeren.
Dan was er nog een vraag van mevrouw Westerveld over de Alliantie Gelijkspelen. Ook daar ben ik enthousiast over. Dat geldt ook voor de inzet van de John Blankenstein Foundation. De alliantie wordt gesubsidieerd door de Ministeries van VWS en OCW. Een aanvullende subsidieaanvraag is half mei ingediend bij OCW en wordt momenteel behandeld en inhoudelijk besproken met VWS. Ik begrijp dat OCW voornemens is om de aanvraag te honoreren.
Voorzitter. Ik heb nog een heel blokje over zwemmen, maar ik stel voor eerst even de interrupties te doen.
De voorzitter:
Akkoord.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dank voor alle inzet van de Minister en de KNVB en heel veel anderen in de strijd tegen racisme en discriminatie en tegen spreekkoren. Dat vind ik oprecht heel belangrijk, allermeest voor die ene die in het stadion zit en die weet: dit gaat over mij. Diegene raakt beschadigd en durft op een gegeven moment niet meer naar het stadion. Die verhalen ken ik. Tijdens de wedstrijd Nederland-Duitsland zat ik gewoon ook met kindertjes op de bank thuis naar de tv te kijken. Zij hoorden die spreekkoren ook. Daar moeten we ook over nadenken. We moeten in het stadion zo snel mogelijk effectief ingrijpen – waardering voor de stewards die eropaf zijn gegaan – maar we moeten ook aandacht geven aan wat het publiek thuis ervan meekrijgt. Ik vraag de Minister om juist daarop verder actie te ondernemen. Er hebben heel veel gezinnen thuis op de bank gezeten. En je zal maar net degene zijn die net uit de kast gekomen is en die dan deze spreekkoren hoort. Dat moet gewoon niet kunnen en niet gebeuren. Dat is mijn vraag.
Minister Helder:
Ik ben het heel erg eens met mevrouw Bikker. Er zijn overigens meer momenten waarop je de Kijkwijzer al op hele vroege momenten op de dag nodig hebt. Ik zal er verder niet over uitweiden. Die verruwing komt enorm binnen bij kinderen. Kinderen denken dat dat normaal is. Het kan ook een moment zijn waarop je als ouder het gesprek aangaat. Maar ik zal specifiek het punt meenemen dat dit evenementen zijn die we publiek met elkaar beleven, en vaak op tijdstippen waarop ook jongere kinderen voor de buis zitten en het leuk vinden om dit samen met het gezin te bekijken. Ik neem het mee.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Als dat een toezegging is, want zo werkt het dan in deze Kamer, dan ben ik daar heel blij mee. Natuurlijk voeren wij het gesprek thuis – geen zorgen – maar het is ook voor heel veel mensen echt kwetsend.
Minister Helder:
Om het even scherp te maken, dan stel ik voor om dat in Ovivi 2.0, wat nu gaat draaien, mee te nemen. Ik kan geen garantie geven voor het resultaat, maar ik neem het echt mee.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
De Minister gaf net aan dat ze een week geleden met een aantal oud-turnsters en een aantal mensen uit de danssector heeft gesproken. Het is natuurlijk ontzettend mooi dat de Minister persoonlijk met deze mensen in gesprek gaat. Tegelijkertijd constateer ik dat dit de derde bewindspersoon is waarmee slachtoffers in gesprek gaan. Dat ze bij allerlei onderzoeken worden betrokken, is natuurlijk ontzettend mooi. Het is goed dat ze niet alleen met de Minister praten, maar ook met de KNGU en NOC*NSF. Tegelijkertijd vind ik het ook wel zuur om te zien hoe ze overal bij betrokken worden, maar hoe weinig de hulp aan henzelf op gang komt. Heel veel van deze oud-topsporters wordt nog steeds geen goede psychische hulp geboden. Als je ziet hoe die tuchtrechtszaken zijn uitgevoerd en welke nieuwe klap dat voor een aantal van hen betekende, dan vind ik dat moeilijk te verkroppen. Hoe zorgen we ervoor dat er ook direct wat voor hen wordt gedaan? Hoe zorgen we ervoor dat er ook voor de huidige topturnsters een veilig klimaat is, zodat er echt wat met al die aanbevelingen uit dat rapport gebeurt?
Minister Helder:
Ik denk dat mevrouw Westerveld hier een terecht punt heeft. Daar zit ook een vraag in besloten: was dit wel op z'n plek in de tuchtrechtspraak en de procedures die daarbij komen kijken? Was de tuchtrechtspraak daarvoor wel voldoende professioneel georganiseerd? Ik denk dat we moeten constateren dat dat niet zo was. De concrete hulp aan hen hebben we aan tafel besproken. Welke mogelijkheden zijn er? Wie vertrouw je wel en wie vertrouw je niet? Wat heb je nou precies nodig? Ik was inderdaad de derde bewindspersoon op rij. Achteraf had ik dat liever anders gezien. Het had sneller en beter gekund, maar goed, hier zijn we. Ik heb de vrouwen er omstandig voor bedankt dat zij opnieuw de moed hadden om het gesprek opnieuw aan te gaan. Dat vonden ze ook fijn. Ik maak ook een compliment aan de ambtenaar van VWS, want de mensen uit de danssector gaven aan dat ze door VWS goed ondersteund worden. Het is echt nog een zoektocht om te kijken hoe we dit doen. Het zijn echt zware zaken. U kunt van mij aannemen dat ik daar bovenop zit, dat ik daar echt oog voor heb, dat ik met u aan het puzzelen ben wat de beste stap voorwaarts is. Ik heb al gezegd dat ik het ISR echt heb aangespoord om hun zaken te verbeteren. Er zijn twee gesprekken over gevoerd. Verder zijn we bezig met een zoektocht naar de beste ondersteuning. De toezegging is dat ik als derde bewindspersoon dat goed ga doen.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Dank aan de Minister voor de beantwoording, ook over het dilemma rondom Centrum Veilige Sport, in ieder geval de hele keten van melding tot en met tucht- of strafrecht. Ik snap dat u dat breder wilt onderzoeken, omdat er natuurlijk ook verschillende moties ingediend zijn. Dan snap ik dat je dan kijkt naar dat stelsel. Alleen, heb ik de Minister nu wel goed horen zeggen dat, in welke vorm het dan ook komt, het meldpunt sowieso onafhankelijk wordt? Dus dan haal ik even de naam van Centrum Veilige Sport weg, maar dat er überhaupt een onafhankelijk meldpunt komt? Dat was even de vraag.
Minister Helder:
Het is altijd lastig om te zeggen welk besluit je neemt als je tegelijkertijd ook nog het besluit aan het overwegen bent. Dus ik sta niet afwijzend tegenover het idee dat het onafhankelijk wordt, maar ik heb het besluit gewoon nog niet genomen. Dat wil ik echt zorgvuldig doen, ook met oog voor het centrum zelf uiteraard en ook voor NOC*NSF om te kijken hoe we dat doen. Ik zie wel het belang dat het wordt vertrouwd als onafhankelijk centrum. Maar ik neem het besluit als ik het besluit neem.
De voorzitter:
Akkoord. Nogmaals mevrouw Van der Laan.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Dat besluit om het centrum onafhankelijk te laten worden, had de Kamer in ieder geval al genomen. Ik wilde nog even naar het geld. U reserveert 3 miljoen voor een veilig sportklimaat, maar ook 10 miljoen voor het verstevigen van de sportakkoorden. Het verstevigen van de sportakkoorden is ook een pijler, een veilig sportklimaat. Komt er uit die 10 miljoen intensivering dus ook nog geld vrij voor het bevorderen van een veilig sportklimaat? Komt dat dan boven op die 3 miljoen?
Minister Helder:
Vindt u het goed dat ik daar even op terugkom in het blokje gemeenten en de sportakkoorden? Mag dat?
Mevrouw Van der Laan (D66):
Ja, hoor.
De voorzitter:
Akkoord. Meneer Mohandis.
De heer Mohandis (PvdA):
Nog heel kort over het laatste punt van D66, een terecht punt als het gaat om waartoe de Kamer in ieder geval eerder heeft opgeroepen, namelijk «maak het onafhankelijk». Ik weet niet of daar een motie aan ten grondslag ligt? Ja. Ik snap dat de Minister ruimte probeert te nemen om dat zorgvuldig te doen. Toch ligt er ook een Kameruitspraak om dat gewoon op die manier te gaan inrichten. Ik ben dus wel benieuwd hoe u omgaat met dat feit.
Minister Helder:
Ik neem de Kamermotie uiteraard zeer serieus, maar ik moet het ook kunnen beargumenteren. Ik moet zo'n besluit ook kunnen beargumenteren. Dan vind ik het toch belangrijk om dat onderzoek af te ronden, zodat ik beargumenteerd kan zeggen: ik neem deze motie over; zo ga ik het uitvoeren. Je kunt immers niet alleen maar zeggen dat het onafhankelijk wordt. Je moet ook nadenken over de randvoorwaarden en over hoe je dat dan doet. Ik zoek dus inderdaad naar enige ruimte. Nogmaals, ik sta er niet afwijzend tegenover.
De voorzitter:
Akkoord. Dan constateer ik dat het eerste deel van het eerste blokje van zes is beantwoord. Als we in dit tempo doorgaan, dan zijn we in ieder geval tot halfzes bezig. Niet alle blokjes zullen even lang zijn, maar de Minister heeft het woord.
Minister Helder:
Het is topsport, met zo veel vragen. Dan ga ik naar het blokje zwemmen. Meneer Mohandis en meneer Van Nispen vragen zich af hoe het zit met het bereik onder de kinderen die nu niet bereikt worden om het zwemdiploma te halen en of we doelen kunnen afspreken in de sportwet. We weten natuurlijk uit recent onderzoek van het Mulier Instituut dat kinderen uit gezinnen met lage inkomens of kinderen met een andere culturele achtergrond minder vanzelfsprekend een zwemdiploma halen. Dat vind ik uiterst onwenselijk. Ik ben op verschillende manieren bezig om die groepen kennis te laten maken met de zwemles en eventuele drempels om een diploma te halen, weg te nemen. Dat is onder andere de voorgenomen financiële toevoeging aan het Jeugdfonds Sport & Cultuur. Die is specifiek gericht op de financiering van zwemles. We weten ook dat deze groepen bij uitstek baat hebben bij het schoolzwemmen en om die reden zijn de aanvullende middelen uit het Sportakkoord voor gemeenten ook inzetbaar voor sportzwemmen. Straks komen we natuurlijk nog terug op die lokale afweging of dat nodig is. Het derde punt is dat ik de zwemveiligheid inderdaad meeneem in de verdiepingsslag omtrent het sportstelsel en de mogelijke sportwet. Ik vind de zwemveiligheid namelijk ook belangrijk.
Dan de vraag van zowel meneer Mohandis als mevrouw Maeijer als de heer Van Nispen, volgens mij, over de reddingsbrigade of ik bereid ben de financiering door te zetten. Ik kan volgens mij kort zijn. Nee, dat kan ik niet. Toch even herhalen: de garantie voor de zwemveiligheid aan de stranden en bij open water ligt primair op lokaal niveau. Als het de locatiesituatie overstijgt, bijvoorbeeld een uniforme publiekscommunicatie of innovatie, dan kan ik dat in samenwerking met IenW incidenteel sponsoren. Zo is inderdaad Het Strand Veilig ondersteund voor € 500.000. Er is een uniform vlaggenprotocol gekomen en een vernieuwde publiekscampagne over het up-to-date houden van de mogelijkheden maar ook de gevaren van zwemmen in zee. Er is gedragswetenschappelijk onderzoek uitgevoerd en er zal in juli een nieuwe campagne worden gelanceerd om de kans op verdrinking te verkleinen. Die campagne heet «Wie checkt jou? Veilig in en uit het water». Die voortzetting van de financiering wil ik wel overwegen. We zijn namelijk bezig met de evaluatie van het huidige project en daar zou ik het aan willen koppelen. Dat is dus na de komende zwemzomer. Ik wil het continueren van de financiering zeker overwegen.
Dan de vraag van het CDA, een hele lange vraag. Sorry, hoor.
De voorzitter:
Zo is ze. Maar gaat u door.
Minister Helder:
U begrijpt, mijn portefeuille is best breed, sport is ook breed en er komen soms ook weer nieuwe dingen langs. Het ging over Signi. Er is contact geweest met het aanbod om een eerste oriënterend gesprek te voeren. Dat ging over die rechtszaak. Toen bleek er nog een rechtszaak over overtreding van wettelijke voorschriften te zijn. Er is inderdaad besloten om pas na de afwikkeling van de rechtszaak dat oriënterende gesprek te voeren. Dat liep dus samen. Dat gaat waarschijnlijk na de zomer gebeuren. Dan kijken we naar de wensen van Signi tezamen met de andere wensen van andere partijen als het gaat om uitzonderingen en versoepeling. Daarbij komt ook de stelselwijziging voor duikarbeid om de hoek kijken en die moet zijn afgerond. Signi dient zich te houden aan de bestaande wettelijke voorschriften. Ik kan dat traject helaas zelf niet versnellen, maar ik ben het met u eens dat de communicatie rondom het proces zorgvuldiger had gekund en had gemoeten. Ik ben het ook met u eens dat we ontzettend zuinig moeten zijn op de vrijwilligers die duiken, omdat die heel veel goed werk verrichten.
Ik leg dit vast even apart.
Dan nog de vraag van mevrouw Maeijer dat het aantal kinderen zonder zwemdiploma toeneemt, onder andere door wachtlijsten en een tekort aan zwemwater en hoe het staat met de uitvoering van de motie over inzicht in wachtlijsten zwemlessen. Ik begrijp van de zwembranche dat ze hard werken om de wachtlijsten weg te werken. De Nationale Raad Zwemveiligheid heeft aangegeven daar geen rol voor de Minister van VWS of voor VWS in te zien. Zij geven aan dat er voldoende badwater nodig is en dat er genoeg zwemdocenten beschikbaar moeten zijn. Badwater is een gemeentelijke aangelegenheid en de beschikbaarheid van zwemdocenten is vooral ook een aangelegenheid tussen werkgever en werknemer. U vraagt mij terecht waar ik de regie pak. Ik zet mij in om beide waar mogelijk te ondersteunen, bijvoorbeeld door de zwembranche ook te betrekken bij de Human Capital Agenda, natuurlijk zonder dat ik treed in dat wat de gemeente moet doen.
Dan de vraag van de heer Van Nispen over de zwemveiligheid van kinderen met een beperking. Daar is iets extra's nodig. Ook daar ben ik in overleg met de Nationale Raad Zwemveiligheid, met Special Heroes Nederland en het Jeugdfonds Sport & Cultuur over de wijze waarop meer kinderen met een beperking zwemvaardig kunnen worden. Dat is niet eenvoudig. De groep is moeilijk te bereiken, zo blijkt uit de gesprekken en uit de onderzoeken. Het blijkt dat we die het best kunnen vinden via het speciaal onderwijs. We gaan nu dus met het speciaal onderwijs in gesprek. We gaan bekijken of er mogelijkheden zijn om een soort natte gymles of een variant daarop mee te nemen in de schooldag voor het speciaal onderwijs. Ik realiseer me tegelijkertijd dat het speciaal onderwijs al de handen vol heeft en dat het geven van zwemles aan deze groep niet eenvoudig te regelen is, niet in de laatste plaats natuurlijk vanwege de beschikbaarheid van badwater en de eisen die je daaraan stelt. Ik ga toch kijken wat er wél mogelijk is en of we het daarin kunnen meenemen. Dat was het zwemmen.
De voorzitter:
Twee interrupties, drie misschien. De eerste is in ieder geval van de heer Van Nispen namens de Socialistische Partij.
De heer Van Nispen (SP):
Ja, voorzitter, waar moeten we beginnen? Kijk, bij de Reddingsbrigade hoorde ik dat de Minister ze incidenteel heeft gesponsord. Nu is «sponsoren» niet een heel gelukkige term hier, maar de voortzetting van de financiering wordt overwogen. Nou, ik kan hier een vraag over stellen, maar ik kan ook een conclusie trekken, namelijk dat dat niet voldoende is. Ik kijk even naar de collega's, en ik denk dat we hier echt een motie over zouden kunnen indienen, tenzij de Minister hier ter plekke alsnog toezegt: het wordt geregeld voor de komende jaren. Liefst structureel, dan wel uit het budget van VWS, maar volgens mij moet het uit het budget van IenW komen. Dat zou zelfs mijn voorkeur hebben.
Daarnaast over het zwemmen voor iedereen, ook de kinderen met een beperking. Ik hoor dat daar aandacht voor is. Ik vind dat op veel punten nog niet genoeg, maar ik wil hier eigenlijk een procesvraag stellen: wanneer horen we over al deze, toch voorzichtige «toezegginkjes» – zo noem ik het dan – wat meer, en wanneer kunnen we daar echt concrete afspraken over maken?
De voorzitter:
Met één punt erbij, namelijk dat de Minister geen toezegging kan doen over het budget van een andere Minister, uiteraard.
De heer Van Nispen (SP):
Dat begrijp ik, voorzitter, dat is een terechte opmerking. Maar ik bedoelde de opmerking zo, dat de Minister wel kan zeggen: we laten dit niet uit onze handen vallen, want dan valt alles in elkaar en dan is het misschien voor niks geweest. Dat die subsidie geregeld zal worden, dat zou een toezegging kunnen zijn. En wie het dan uiteindelijk betaalt, dat vechten ze dan in het kabinet maar uit. Zo bedoelde ik mijn vraag eigenlijk.
Minister Helder:
Ik krijg het ambtelijk advies: ja, dat kan. Maar laat ik duidelijk zijn: ik vind zwemveiligheid ook belangrijk. Ik heb echt wel een groot hart voor zwemmen. Daar zijn veiligheidsbelangen; de veiligheid van onze kinderen is belangrijk. Dus ik wil dat inderdaad wel doen, maar ik ga inderdaad niet over de portemonnee van andere departementen. Ik kan toezeggen dat we daarover overleggen en dat ik er – zeg maar – wel voor ga om het verder te subsidiëren, en het liefst met een structureel karakter. Dat ben ik ook wel weer met u eens, dat het niet elke keer weer opnieuw moet. Wat zeg ik dan precies toe? Een voorzichtige ja.
De voorzitter:
Ik heb u gezien, meneer Mohandis, maar eerst mevrouw Van Dijk van het CDA.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Met betrekking tot de beantwoording van mijn lange vraag over Signi. De Minister geeft aan dat zij het ermee eens is dat de communicatie beter moet. Ja, maar mijn vraag is: en nu? Gaan die mensen alsnog een telefoontje krijgen? Wordt er alsnog duidelijkheid gegeven over wanneer ze wel met elkaar in gesprek gaan? Kijk, het gaat me niet eens specifiek om deze organisatie. Het gaat me echt om hoe we met elkaar omgaan hier. Ik wil een toezegging, en daarom dien ik een motie in, want volgens mij willen we dat graag met elkaar en willen we op die manier gaan werken. Dan vind ik het gewoon fijn dat ik tegen die mensen kan vertellen «dit gaat er gebeuren», en dat ze dan ook het vertrouwen kunnen hebben dat het op die manier gaat gebeuren. Dit is voor mij erg principieel, en ik zou echt willen dat dit netjes wordt opgelost.
Minister Helder:
Ik ben het met mevrouw Van Dijk eens. Het had echt beter gemoeten. Ik zal daarover contact opnemen met de Minister van SZW, omdat het daar ook gedeeltelijk ligt. Maar ik neem ook de verantwoordelijkheid om te zorgen dat we dat doen richting deze groep.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Mohandis namens de Partij van de Arbeid.
De heer Mohandis (PvdA):
Ja, voorzitter. Wij hadden een punt gemaakt over de Reddingsbrigade en het doortrekken van de subsidie, of de ondersteunende middelen. Aanvullend op collega Van Nispen: in haar betoog had de Minister het ook over de verantwoordelijkheid van gemeenten in dezen. Dat is lastig, want stranden zijn bij uitstek bovenregionaal, en gemeenten willen snel naar elkaar wijzen. Daarom zeg ik: in ieder geval zou een doortrekking van de financiering voor 2023 toch moeten kunnen. Ik hoor: «een voorzichtige ja». Daarom ben ik niet voor een harde motie, maar misschien wel voor een voorzichtige motie, om hier wat ruimte te geven. Anders gaan we een hele harde motie indienen. En stel dat die het niet haalt. Dan zijn we verder van huis, terwijl het doel het doel moet zijn. Maar ik hoor ook nog geen ja-toezegging in die zin dat er geen motie nodig is. Dus ik worstel nu even of we het zo moeten laten. Ik kijk ook naar mijn collega Van Nispen.
Minister Helder:
Meer dan een voorzichtige ja kan ik niet bieden op dit moment, omdat er natuurlijk meerdere doelen strijden om geld. Dat is het lastige natuurlijk. Ik ben het wel met de heer Mohandis eens – en daar kom ik op terug als het gaat om de rol van de gemeenten – dat we heel goed moeten kijken waar precies de verantwoordelijkheid van de gemeenten ligt en waar de verantwoordelijkheid ligt van de rijksoverheid, en hoe we door goed en doelgericht te sturen kunnen zorgen voor de dingen die we belangrijk vinden. Dit is Eureka 1, dus daar wil ik best ver in gaan. Maar het is een voorzichtige ja, dus niet een 100%-ja. En het is verder aan u om te kijken of u dat voldoende vindt.
Mevrouw Maeijer (PVV):
Voorzitter. Ik worstel hier ook wel een beetje mee: een «voorzichtige ja». Nou ja, ik kan daar eigenlijk niet zo heel veel mee; laat ik het even zo zeggen. En een voorzichtige motie ... De PVV is natuurlijk altijd heel genuanceerd, dus die zou wel aan mij besteed zijn. Maar goed, dat moeten we dan maar eventjes bekijken. Ik had eerlijk gezegd toch gehoopt, zeker omdat de Minister net in haar inbreng ook heel duidelijk maakte dat ze staat voor zwemveiligheid, dat we hier gewoon een concrete ja zouden horen. En het maakt me eerlijk gezegd ook niet uit wie dat gaat betalen. Ik zou zeggen: los dat op. Ik sluit me ook aan bij de heer Van Nispen over het werk dat nu is gedaan, incidenteel. Volgens mij is er iets moois neergezet, maar dat is dan dadelijk wel gewoon weggegooid geld. Dat is misschien een beetje oneerbiedig, maar het zou wel doodzonde zijn als die voorzichtige ja uiteindelijk een zachte nee wordt, of een ja met maren. Dus ik zou de Minister toch nog een keer willen oproepen: kan dat gewoon een concrete ja worden? Dan is iedereen hier, denk ik, zeer tevreden. En mogelijk kan zij ook iets zeggen over de termijn waarop ze daarop terugkomt.
Minister Helder:
Ik snap echt het ongemak van de ja met een armslag, want meer dan dat is het niet. Ik kan me heel goed voorstellen dat u zegt «het maakt mij niet uit wie het betaalt», maar mij maakt het wél uit wie het betaalt, dus ik heb mijn collega's daar ook voor nodig. Dat is de armslag die ik dus wil houden. Maar ik durf die ja wel hardop te zeggen, omdat ik er ook echt voor ga. Maar gewoon even die armslag, omdat ik wel moet zien dat ik dit ook in de begroting krijg. En de termijn waarop ik dat kan: ik zal zorgen dat ik daar direct na de zomer – het gaat niet meer voor het reces lukken – bij u op terugkom. Dat wil ik toezeggen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan stel ik voor dat u rechtstreeks begint aan het volgende blokje, dat «lokaal sportbeleid» zou heten, als ik het goed heb begrepen.
Minister Helder:
Het slechte nieuws is, voorzitter, dat ik nog een derde blokje in veiligheid had, en dat ging over matchfixing. Maar ik zal proberen om dat snel te doen. Er was een vraag van, volgens mij, mevrouw Van der Laan over het strafbaar stellen van matchfixing. Wat bedoel ik met een «eventuele» wetswijziging; kan dat ook betekenen dat er geen wetsvoorstel komt? De afgelopen jaren hebben er meerdere strafrechtelijke onderzoeken plaatsgevonden. Een is er tuchtrechtelijk afgedaan. De aanleiding is vaak witwassen, omkoping of oplichting. Die zijn uiteraard strafbaar. Eerder is een motie aangenomen om dat expliciet strafbaar te maken. Dat lijkt me een goede manier en een goede aanvulling op de indirecte manier waarop matchfixing nu strafbaar is, en ook een goede aanvulling op het tuchtrecht. Maar helaas, de stap naar een wetswijziging is natuurlijk een zorgvuldig proces. Dus eerst zijn we bezig om een juridische verkenning af te ronden, en daarna worden de financiële gevolgen van die nadere strafbaarstelling in kaart gebracht. Ik hoop dat we dat in ieder geval voor het einde van het jaar kunnen afronden. Pas als deze stappen doorlopen zijn, kan ik definitief duidelijk maken wat de toegevoegde waarde is van een expliciete strafbaarstelling, en hoe dat dan in de wet terechtkomt. Maar dat loopt wel.
Dan de vraag wanneer de juridische verkenning is afgerond. Volgens mij heb ik die net beantwoord in de richting van mevrouw Bikker. En dan geldt eigenlijk hetzelfde voor die vragen over de herijking van de aanpak en voor de vraag of er specifiek aandacht is voor die jonge kwetsbare groepen, door hen bijvoorbeeld te informeren over de risico's van het fixen. Dat neem ik nog separaat mee. Het gaat daarbij dus over het specifiek informeren als het gaat om de strafrechtelijke gevolgen voor de jonge fixers en fixees. Dat loopt parallel aan het proces waar ik het net over had. Parallel daaraan heb ik oog voor die informatiekant, dus om ze bewust te maken. Dat is een toezegging, voorzitter.
Dan de vraag wat ik ga doen om ondermijning in zijn algemeenheid in de sport tegen te gaan. Dat is inderdaad een groot zorgpunt, niet alleen in de sport maar ook in de zorg. NOC*NSF zet zich in op bewustwording van sportclubs, en wij ondersteunen dat vanuit VWS ook financieel. Daarnaast is criminele inmenging onderwerp van het brede onderzoek naar veilige en integere sport. Samen met mijn collega van JenV en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid heb ik gevraagd om alle onderzoeksresultaten van eerdere onderzoeken te coördineren en om te kijken wat daaruit spreekt, om dan vervolgens met diezelfde collega van JenV de vertaalslag te maken naar de praktijk, om sportclubs weerbaarder te maken tegen die ondermijning en die criminele inmenging. Via het Sportakkoord en de positieve sportcultuur en het betrekken van de lokale partijen hopen we daar natuurlijk ook het bewustzijn verder te vergroten. Dus dat loopt met de collega van JenV. Hoe die concrete vertaalslag eruitziet, weet ik nog niet. Wanneer? Eind van het jaar. Ik doe een poging om daar heel ...
Wat vind ik van sport en gezondheid, en het gokken en de sponsoring? Tja, het lastige, maar ook het mooie, is natuurlijk dat ik als Minister voor Langdurige Zorg én Sport twee petten op heb. Ik heb een pet voor de sport en ik gun de sport ook een goed businessmodel. En ik heb natuurlijk ook een hart en een pet als het gaat om verslavingszorg en geestelijke gezondheidszorg. Dat wilde ik even van tevoren opmerken. Daarmee voelt u wel aan dat ik ook met een dilemma zit. De Minister voor Rechtsbescherming kijkt momenteel naar het door de Kamer gevraagde reclameverbod voor gokreclames. Ik ben het met u eens dat het niet wenselijk is dat sport en gokken zo worden verbonden met elkaar. Maar ik snap ook wel de positie waar een aantal sportclubs op dit moment in zitten, met name in het betaald voetbal. Dus ik sta in principe positief tegenover het verbod, maar ik ben wel van mening dat we een goede overgangsperiode moeten hebben, omdat er al een aantal contracten vooruitlopend daarop zijn gesloten. Ik ken ook de wens van het betaald voetbal om te kijken naar mogelijkheden om dat toch met elkaar te verenigen. Ik wil ze ook de kans geven om dat op een zodanige manier aan mij voor te stellen, dat dat mogelijk wel kan. Maar zeker niet met deze huidige sponsoring door gokbedrijven, en deze huidige reclames daarbij met name, want daar zit het ’m ook in. Ik snap ook dat de sport tijd nodig heeft om zich daaraan aan te passen en ik ben daarover met ze in gesprek. Dus ik heb oog voor de vragen, maar ook vanuit mijn pet voor verslavingszorg heb ik er heel veel bij te winnen om snel met deze reclames te stoppen.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Voorzitter, ik zou op alle punten wel kunnen interrumperen, maar daar wordt u niet gelukkig van.
De voorzitter:
Nou, ik niet alleen.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dat weet ik, voorzitter, maar in u dan heel veel mensen. Ik wil de Minister danken voor de toezegging dat ze hiermee voor eind dit jaar komt. Tegelijkertijd is het moment dat de Kamer bijstuurt vaak de begroting. Ik vrees nu een beetje dat dit allemaal net daarachter valt en dat het dan ook ingewikkeld voor ons is, want dan zitten we pas ergens in het voorjaar als we nog iets willen bijsturen. En over bijvoorbeeld dat matchfixing ben ik echt megaongerust, omdat ik juist een toename zie van gokbedrijven die zich verbinden aan clubs. Ik zie een toename van dat je live kan wedden tijdens wedstrijden, en ik zie dus ook een toename van wat dat betekent voor jonge sporters die net voor het eerst in een betaalde sportomgeving aan de slag gaan. Dus: hoe voelt de Minister die urgentie? En hoe houden wij een vinger aan de pols, dus dat we eigenlijk vóór de begroting scherp hebben wat hierop gaat gebeuren? Want die juridische verkenningen, dat zijn niet eindeloos veel opties. Ik ben toevallig jurist – dat kan ik dan wel een beetje beter dan topsport – en ik denk echt wel dat dat sneller kan.
Minister Helder:
Mevrouw Bikker, mijn vraag aan u: heeft u het over matchfixing of over de gokreclames, of over beide?
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Mijn vraag ziet toe op het matchfixing. Maar de onrust zit daar natuurlijk ook vanwege die gokreclames, omdat we zien dat gokken steeds normaler wordt in de sport, en dat dat ook zijn effect heeft op hoe er gekeken wordt naar gokken op wedstrijden, wat weer alles te maken heeft met dat matchfixing, in the end.
Minister Helder:
Volgens mij ga ik mevrouw Bikker geruststellen met de opmerking dat het vóór de begroting kan. Dus dat is één. En uw urgentie deel ik helemaal. Even kijken, want ik krijg nu even een notitie onder mijn neus. We zijn nu bezig met alle partijen, maar het is wel belangrijk dat we alle partijen ook mee hebben en dat we in staat zijn om die omslag te maken. Maar ik ben gerustgesteld dat we in ieder geval voor de begroting wel de stappen kunnen maken als het gaat om matchfixing.
Ik hoor nu dat de verkenning aan het eind van het jaar komt en dat de herijking daar los van staat.
De voorzitter:
We hebben nu nog een uur voor de rest van de vragen. Ik vind het heel vervelend om als voorzitter te moeten gaan jagen, want dat is echt niet mijn stijl en ook niet mijn bedoeling. En jullie hebben dat ook niet verdiend want het gaat eigenlijk goed, maar het moet toch. Dus aan u het woord, excellentie.
Minister Helder:
Ik doe mijn best. Er waren een aantal vragen over met name de rol van de gemeenten, waar meneer Mohandis ook aan refereerde. Hoe gaan we daarmee om en waarom heb ik de keuze gemaakt om de sportakkoorden te intensiveren, terwijl er nog nauwelijks bewijs is dat dat tot een hogere sportdeelname leidt? Dat was de vraag van meneer Heerema. Vooraf ga ik even in op de balans tussen wat we als rijksoverheid doen en wat de gemeenten lokaal doen. Mevrouw Bikker gaf net aan dat het heel belangrijk is dat je lokaal je afwegingen maakt. Ik denk dat we dat niet met het badwater moeten weggooien. Dat durf ik echt toe te zeggen, want dit speelt tegelijkertijd ook bij de zorgakkoorden en we zijn met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in gesprek. Dit vraagt ook om te kijken hoe we doelgerichter kunnen sturen op de rijksbrede doelen en hoe we zorgen dat we die doelen daadwerkelijk gaan halen en daar scherper in kunnen zijn. Dat neigt naar de vraag of we niet met elkaar moeten kijken of we er met elkaar een aantal onderwerpen moeten uitlichten, waarbij we zeggen: alle gemeenten maken een eigen lokale afweging over het hoe, maar we vinden het van belang dat ... De beweegnorm is er zo één, maar die is natuurlijk nog zo grof dat je die veel kleiner moet gaan maken.
Ik wil vooraf dus zeggen dat ik dat belang zie, ook vanuit de zorgakkoorden waar we mee bezig zijn. Sport en bewegen hebben we ook in dit geval natuurlijk aan elkaar verbonden. Ook als drie bewindslieden hebben we gezegd dat bewegen zó belangrijk is voor preventie en dat we echt moeten zorgen dat we daar gaan komen en dat dit uitgevoerd wordt. Ik wil daarop dus heel graag sturing pakken richting de gemeenten, maar ik wil uiteraard ook met de VNG en met de Vereniging Sport en Gemeenten kijken hoe we dat dan doen. Op het punt van die doelgerichtheid kunnen we elkaar echter de hand geven.
Dan even terug naar de vraag van de heer Heerema over de lokale sportakkoorden. Ik snap de vraag: moet je het nou langs de as van de lokale sportakkoorden pakken of moet je het veel meer pakken langs de as van de verenigingen en hun infrastructuur? Tegelijkertijd kan ik aan beide kanten eigenlijk hetzelfde zeggen over waarom het niet goed zou gaan. Bij de gemeenten is er inderdaad de kans dat de keuze anders uitvalt. Daar moeten we wat mij betreft ook in de doelgerichtheid en de resultaatgerichtheid dus meer op toezien met elkaar; dat zal ik ook zeker doen. Maar bij de sportverenigingen en de sportinfrastructuur is natuurlijk dezelfde vraag opportuun: ook daar moet het aan de goede dingen worden uitgegeven. Als we de middelen meer direct in de richting van de bonden en de verenigingen inzetten, houden we ten eerste per sport een heel klein bedrag over. Ook in dat argument ga ik dus niet mee. U zegt dat het maar € 30.000 per gemeente is, maar ook als je het verdeelt over alle bonden en verenigingen, is het een klein bedrag. Ik weet ook niet of dat dan wordt uitgegeven aan bij wijze van spreken de barbecue. Dat bedoel ik niet onaardig naar sportverenigingen, want ik weet dat ze dat met hun besturen, die ook uit allemaal vrijwilligers bestaan, uitstekend doen. Maar hetzelfde argument als bij de gemeenten, namelijk dat er altijd wel andere belangrijke doelen zijn dan wat wij vanuit het Rijk eigenlijk beogen, geldt natuurlijk voor beide assen. Ik geloof veel meer in de aanpak waar ik ook meneer Mohandis over hoorde: hoe kunnen we die resultaatgerichtheid verbeteren en hoe kunnen we daar meer focus in aanbrengen? Hoe doen we dat dan? De as waarlangs dat loopt, is voor mij eigenlijk van minder belang.
Ik wil hierbij nog wel aangeven dat het mooie van de lokale sportakkoorden natuurlijk ook die lokale samenwerking is. Daar zijn die verenigingen natuurlijk ook onderdeel van. Vorige week was er een stakeholdersbijeenkomst. Daar waren 80 partijen aanwezig, ook de bonden. Daar hoorde ik alleen maar blijdschap omdat we de sportakkoorden intensiveren. Daar willen ze aan bijdragen. We gaan de komende tijd met de bonden en met het NOC*NSF die gesprekken voeren. Voordat ik hiermee iets veroorzaak: ik zeg hiermee niet dat de sportvereniging niet een belangrijke schakel is in het sportlandschap, maar zij is gewoon niet de enige schakel. Ik blijf dus vasthouden aan het intensiveren van de lokale sportakkoorden in plaats van de financiering via de verenigingen te brengen.
Dan de vraag van mevrouw Bikker of ik gemeenten er ook op wijs dat zij speciale aandacht moeten hebben voor mensen met lage inkomens. Ja. Ik kan een heel verhaal opdreunen. Maar ik doe dat dus.
Dan de vraag van meneer Mohandis en mevrouw Bikker over de buurtsportcoaches en de combinatiefunctionarissen. We zijn inderdaad bezig met de herziening. Ik ben voornemens de buurtsportcoachregeling om te vormen van een decentrale uitkering naar een specifieke uitkering, juist met de bedoeling om de doelgerichtheid waar meneer Mohandis het ook over had, beter te kunnen garanderen. Daar wordt nu dus in ieder geval over nagedacht. Dan kan ik betere en duidelijkere afspraken met de gemeenten maken over de doelen die we willen realiseren. Dan moeten we natuurlijk zorgen dat na de zomer zowel het uitvoeringsbudget Sportakkoord als de buurtsportregeling gereed zijn, zodat we die in 2023 in uitvoering zouden kunnen brengen. Dat is best wel snel. Daarom zeg ik ook weer even «armslag», maar ik ben wel van zins om dat te doen. Dat heeft natuurlijk ook alles te maken met het feit dat de Staatssecretaris en ik hebben gezegd dat sport en bewegen heel erg gezamenlijk moeten optrekken en dat beide moeten bijdragen. Ik probeer daarbij ook meer opbrengst uit iedere euro te halen, zodat dat een goede samenhang kent; daarmee refereer ik ook aan de door meneer Van Nispen genoemde SROI.
Dan vroeg meneer Heerema of hij meegenomen kan worden in de evaluatie van de buurtsportcoaches. We hebben de evaluatie vorig jaar inderdaad ook gedeeld. De buurtsportcoaches zijn succesvol. Er zijn ook wel momenten waarop het minder goed gaat; dat ben ik helemaal met de heer Heerema eens. Het kwam nu niet aan de orde, maar het moet niet een soort verkapte leraar lichamelijk onderwijs zijn. Maar juist omdat ze werkzaam zijn in de wijken, juist vanuit verschillende organisaties en juist ook met die verbinding met de verenigingen, zie ik echt een toegevoegde waarde van de buurtsportcoach, niet alleen voor het sporten maar ook op het punt van zorg en preventie.
Uw mening over een grotere impact door structureler op die sportverenigingen in te zetten, deel ik gedeeltelijk. Ik denk dat het heel belangrijk is dat ze er heel structureel zijn, maar ik zie ook dat dat gebeurt. Laat ik het zo zeggen: in het onderzoek zie ik niet dat het niet gebeurt. Ik ben op dit moment bezig met een herziening van de regeling. Dat doe ik uiteraard met de VSG en ook met NCO*NSF en uiteraard stel ik uw input op prijs. Laten we daar een afspraak voor inplannen om daarover in gesprek te gaan met u maar mogelijk ook met de andere commissieleden. En laten we dat vooral staand of bewegend doen.
Dan de beweegalliantie en de buurtsportcoaches. De buurtsportcoaches kunnen niet alleen op school maar ook in de wijken worden ingezet. Zij hebben de lokale netwerken en zij maken de verbindingen, ook met zorg en welzijn. Volgens mij doen ze beide goed. Ze zijn zowel in de wijk bezig op het punt van zorg en welzijn als op school. Dat is eigenlijk ook de bedoeling van de combinatiefunctie: dat we kunnen inzetten op minimaal twee domeinen. Eén domein is altijd sport en bewegen; het andere domein is onderwijs of zorg en welzijn.
Ik ben al ingegaan op de vraag of ik ze niet alleen binnen het domein van het onderwijs moet inzetten, want ik heb er belang bij dat ze ook in het domein van zorg en welzijn worden ingezet. Over de herziening informeer ik u uiterlijk in het najaar.
Dan de sportaccommodaties, bij hetzelfde blokje. Mevrouw Van Dijk vroeg of die op de knelpuntenkaart worden benoemd als knelpunt, want zij zag dat niet. Wordt daar niks mee gedaan of hebben we geen flauw idee? Daarmee ga ik snel door de vraag heen, want de vraag was rijker. De knelpuntenkaart geeft een overzicht van de knelpunten die tijdens de sessies van de verdiepingsslag zijn aangedragen, maar is niet uitputtend. In dat opzicht zegt dat dus niets over de uitvoering van die motie. U heeft in de motie gevraagd om een uitbreiding van de reeds aanwezige rapportages. De rapportages worden voorafgaand aan het wetgevingsoverleg Sport opgeleverd. Dat is eind dit jaar. Dat heet «het brancherapport Sportaccommodaties».
Ik heb ook geschreven dat ik samen met de sport en gemeenten werk aan een herijking van het sportaccommodatiebeleid. Daarin krijgt de stand van het onderhoud een plek. Ik hoop dat ik u daarover in het najaar meer kan melden.
Dan de vraag van de heer Heerema over verduurzaming als de subsidieregeling is uitgeput. Ik heb nog gekeken naar de cijfers van begin deze maand. Die geven aan dat er op dit moment nog voor meer dan 27 miljoen te verdelen is in de BOSA, dus in de subsidie. De prognose is dat dat ruim voldoende is om de clubs te ondersteunen die nog subsidie willen aanvragen voor verduurzaming. Ik heb al regelmatig overleg met BZK over de verduurzaming van maatschappelijk vastgoed en ook over de mogelijkheden voor het ontzorgen en de financiering. Als de BOSA-regeling alsnog overvraagd dreigt te raken en clubs die willen verduurzamen dat niet zouden kunnen, dan ga ik dat uiteraard in die overleggen inbrengen om naar een oplossing te zoeken. Dat lijkt nu echter niet aan de orde.
De vraag over de energieprijzen is natuurlijk een lastige en speelt ook breed in de maatschappij. Ook mevrouw Westerveld en meneer Van Nispen hebben er een vraag over gesteld. Ik herken de zorg. Ik ben in gesprek met de sector om te kijken naar de exacte omvang van de problematiek en de gevolgen op de lange termijn en om die goed in kaart te brengen. Het gaat zowel over de exploitatie als over de kostenstijgingen voor de sporters of voor de leden. Als er een duidelijke cijfermatige onderbouwing is, dan ben ik bereid de problematiek in te brengen bij mijn collega voor Klimaat. Er zijn overigens al meerdere generieke maatregelen om de prijsstijgingen te dempen, waaronder een verlaging van de btw van 21% naar 9% per 1 juli. Ik wil ook benadrukken dat er naast de korte termijn ook nog gekeken moet worden naar de lange termijn wat de verduurzaming betreft. Ik verwijs mevrouw Van Dijk naar mijn eerdere beantwoording over de zwembaden, die het door hoge energieprijzen inderdaad heel lastig hebben.
Dan de vraag van de heer Van Nispen over de buitenruimte. Dank voor de vraag. Ik ben het met hem eens dat de buitenruimte ongelofelijk van belang is, niet alleen voor sport maar ook voor zorg en welzijn. De openbare ruimte is dan ook echt van belang. Vanuit VWS worden de gemeenten met het Preventieakkoord en het Sportakkoord in ieder geval gestimuleerd om in te zetten op een beweegvriendelijke omgeving. Ook de aanstaande beweegalliantie gaat zich daarop richten. Binnen de NOVI streven we naar een duurzame inrichting die de kwaliteit van leven vergroot voor alle inwoners. Er is geen eenduidige oplossing voor alle gemeentes. Ik twijfel dus over een specifieke verplichting, eigenlijk met dezelfde argumentatie dat we gemeentes de vrijheid moeten geven voor een specifieke invulling. Ik refereer even aan gesprekken die ik heb gehad met bijvoorbeeld de gemeente Amsterdam over de zorg. Daar is de openbare ruimte natuurlijk veel meer bevochten en is er veel minder mogelijk dan midden in de groene gebieden. Ik denk dat het belangrijk is om lokaal die afweging te maken en te kijken wat past. Ik zal de gemeenten in ieder geval ondersteunen met goede voorbeelden om de openbare ruimte actief te gebruiken. Dat kan via de bestaande programma's Ruimte voor Lopen en Gezonde groene leefomgeving. Verder proberen we met gericht onderzoek en innovatie die beweegvriendelijke inrichting toegankelijk te maken via de kernindicatoren beweegvriendelijke omgeving, de BVO-scan en verkenning van de integrale tool om de kennisbronnen te koppelen. Ik heb daar in de beantwoording van de Kamervragen van de verschillende leden ook iets over gezegd, ook als het gaat om woningbouw binnen stedelijk gebied en de gevolgen voor sportvoorzieningen. Het is een hele lastige uitdaging voor gemeenten. Dat realiseer ik me. We zijn natuurlijk ook bezig met de huisvesting binnen alle gemeentes. De openbare ruimte is gewoon zeer bevochten.
Daarbij wil ik nog wel opmerken dat ik ook hier weer vooral zoek naar hoe ik meer waarde uit de euro kan halen en hoe we meer waarde uit de vierkante meter kunnen halen en dat ik kijk of we doelen en dingen bij elkaar kunnen brengen. Ik was bijvoorbeeld bij een school waar de speeltuin zo is ingericht dat die voor de buurt ook een ontmoetingsplek en een beweegplek is. Daar kijken we naar, want daar zit de meeste toegevoegde waarde in. Ook kijken we of we op de gewone looproutes die mensen in het leven hebben, naar de winkel, naar de dokter, naar elkaar, nog gebruik kunnen maken van het bewegen. Je hoeft niet altijd op een speciale plek te bewegen, maar je moet vooral meer bewegen in het leven. Dat was mijn blokje.
De voorzitter:
Dank u wel. Er zijn vier interrupties of vier korte vragen, kan ik beter zeggen, te beginnen met de heer Heerema.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik weet niet of het kort is, maar het is mijn eerste vraag en ik moet die goed stellen. Wij hebben als coalitie een regeerakkoord gemaakt. In het regeerakkoord staan welgeteld twee zinnen over sport. De eerste zin is: een gezond leven begint bij de sportvereniging. De tweede zin is: wij gaan de sportverenigingen stimuleren om mensen aan het sporten te krijgen. Met deze zinnen in het regeerakkoord snap ik oprecht niet dat deze Minister de keuze maakt om de gemeenten in te zetten in plaats van de sportverenigingen, die wij heel specifiek genoemd hebben in het regeerakkoord, te helpen om mensen weer aan het sporten te krijgen. Ik merk dat ik er een beetje boos over word, want dit is de reden waarom we dat in het regeerakkoord hebben gezet. Deze Minister maakt een andere keuze. Volgens mij is er aan deze kant van de tafel een Kamermeerderheid die aangeeft dat we een andere koers moeten varen, en toch volhardt u in uw keuze voor die sportakkoorden. We hebben het voorbeeld bij het Preventieakkoord als het gaat om doelstellingen. De doelstellingen in het Preventieakkoord zijn niet significant voor het verbeteren en het halen van de doelstellingen. We hebben nu met een aantal preventiewoordvoerders gezegd: bewegen moet onderdeel worden van het Preventieakkoord; daar moet een aparte tafel voor komen. We hebben al voorbeelden vanuit het Preventieakkoord dat er wel of niet doelstellingen worden gehaald. Ik ben nu ontzettend bang dat als wij straks geld stoppen in een sportakkoord met doelstellingen die we overlaten aan het lokale niveau, we over drie jaar gaan zeggen «het is allemaal niet gelukt, wat zonde» en dat we 10 miljoen en misschien wel 30 miljoen over drie jaar hebben zien verdwijnen, terwijl we die sportbonden hadden kunnen helpen op de manier zoals in het regeerakkoord staat. Ik vind het bijna onverteerbaar als we dat zouden toelaten.
Minister Helder:
De heer Heerema doet net alsof de bonden en ook de sportverenigingen er niet meer zijn. Ik heb net geprobeerd duidelijk te maken dat ik een aangrijpingspunt moet kiezen. De drie bewindslieden hebben gezegd dat we sport, bewegen en preventie heel erg met elkaar willen verbinden. Ik heb al eerder gezegd dat ik blij ben dat onder andere NOC*NSF heeft aangegeven: wij kunnen echt ondersteunen om de beweegdoelen bij elkaar te brengen. Tegelijkertijd moet dat ook echt leiden – daar sta ik echt sterk in – tot realiseerbare, meetbare doelen in het gemeentelijke domein, als het gaat om het uitvoeren van de rijksbrede doelstellingen, onder andere het behalen van de beweegnorm. Ik denk, en daar blijf ik ook bij, dat we die 10 miljoen daar heel goed voor kunnen gebruiken. Ik denk wel dat we een aantal dingen moeten doen met elkaar. Ik ga dan ook heel erg mee met wat meneer Mohandis en ook een aantal andere leden aangaven. Het moet veel doelgerichter, want we moeten inderdaad niet het gevoel hebben dat die 10 miljoen ergens naartoe gaat en dat we niet precies weten wat ermee gebeurt. Die 10 miljoen moet echt opleveren wat we met die doelstellingen willen.
Of ik het geld nu over de gemeentes verdeel of over de sportverenigingen – over de sportverenigingen is de verdeling ook heel breed en heel diffuus – ik sta echt achter de route die ik kies. Ik kan het dan namelijk ook verbinden aan de preventiedoelstellingen binnen de gemeentes. Ik vind het echt belangrijk dat we de kracht van de gemeentes om dat lokaal af te wegen echt gebruiken. Er werden net een paar mooie voorbeelden gegeven, volgens mij uit Gouda. Er is echt kracht in de gemeentes die we kunnen gebruiken, maar ik ben het helemaal met de heer Heerema eens dat we moeten zorgen dat we het doelgericht doen en dat het meetbaar is. Ik voel er ook wel voor om daar focus in aan te brengen. Nogmaals, daar moet ik ook met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten over in gesprek: zijn er niet een aantal elementen in het sportbeleid waarin we dan focus willen aanbrengen? Maar ik sta nog steeds achter de keuze voor de weg langs de lokale sportakkoorden die succesvol zijn.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik probeer het nog een keer. We hebben niet voor niks in het regeerakkoord opgenomen dat we de sportverenigingen gingen helpen. Dan gaat het mij er niet om dat we een hagelslagtheorie op 23.500 verenigingen loslaten. We hebben 76 sportbonden. Die kunnen van dat bedrag allemaal twee fulltimemedewerkers aanstellen om hun sportverenigingen te helpen. Daar kunnen we ontzettend veel sportverenigingen mee helpen om te zorgen dat zij met kennis, informatie en expertise mensen weer aan het sporten krijgen, dat we ze terugkrijgen naar die verenigingen en dat we de beweegdoelen gaan halen. Dat is toch vele malen effectiever dan dat bedrag te verspreiden over 300 gemeenten zonder te weten wat er op lokaal niveau mee gebeurt en hopen dat het over drie jaar wel weer goed komt? Ik snap best dat de Minister zegt dat er ook goede voorbeelden zijn. Gouda is misschien een goed voorbeeld en volgens mij Utrecht ook. Dat is hartstikke goed, maar laten we dan kijken waar we misschien een aantal goede voorbeelden kunnen versterken, maar ook de route van de sportbonden en verenigingen kunnen kiezen. Ik zou het echt doodzonde vinden, als we eindelijk een keer wat geld beschikbaar hebben voor sport, dat we dat weg laten sijpelen naar papieren tijgers op lokaal niveau.
Minister Helder:
Er gaat ook geld naar de sportbonden. Dit gaat over extra geld, maar er gaat via de lokale sportakkoorden ook geld naar de sport toe. Ik begrijp het argument van meneer Heerema dus gewoon minder goed dan hij het volgens mij zelf begrijpt, op grond waarvan hij vindt dat dit geen goed idee is.
De heer Mohandis (PvdA):
Misschien kan ik enige verbinding in de verdeeldheid brengen. Volgens mij is er een meerderheid om die doelen echt aan te scherpen. Dat proefde ik in de discussie. Ik heb nog even met de heer Heerema gesproken over de route. Je kan ook nog zeggen dat de ene helft naar de gemeenten gaat en de andere helft naar de verenigingen. Uiteindelijk blijft ook dan staan ... Ik voel er echt wel voor om daar als Kamer een stevige uitspraak over te doen. Het zou voor mij onverteerbaar zijn als we over drie jaar terugkijken en constateren: er was extra geld, maar er zijn niet per se meer jongeren gaan sporten. Ik noem maar een voorbeeld; zo kan ik ook andere indicatoren bedenken. Het gaat om generieke normen. Wij hoeven ze niet te bedenken, maar ik roep in ieder geval de Minister op: kom met generieke normen en koppel die aan de extra middelen richting de sportakkoorden. Dat is essentieel, want anders heeft de Minister geen handvat. Het kunnen ook afspraken zijn richting de sportverenigingen. Uiteindelijk gaat het erom dat we duidelijke doelen stellen. In die zin steun ik de heer Heerema: laten we het doel scherp houden. Het gaat om het effect dat we willen sorteren.
Minister Helder:
Daar ben ik het van harte mee eens. Ik wil ook naar dat effect toe. Ik wil ook proberen het idee uit de weg te helpen ... Dit gaat over deze 10 miljoen, maar we investeren natuurlijk wel degelijk in de sportsector en in de sportlijn. Daar gaat dus geld naartoe, maar ik vind het ook belangrijk om die lokale sportakkoorden door te kunnen zetten. Ja, ik wil daar zelf ook stevig in staan. Dus als u daar met mij stevig in staat, dan staan we dat samen. Ik heb die doelgerichtheid echt nodig om de doelen van de beweegnorm, 75%, te gaan halen.
De heer Mohandis (PvdA):
Eens. U noemde al eerder het voorbeeld van de combinatiefunctionaris en de sportcoach en gaf aan dat het een specifieke uitkering moet worden. Juist met dit soort bewegingen en extra geld zult u ook echt afdwingbare doelen moeten formuleren waarvan wij als politiek het belangrijk vinden dat die overal worden gehaald. Dan is het dus niet alleen een gesprek met de VNG, maar moet het ook iets steviger. Daartoe overwegen wij een motie.
Minister Helder:
Wat mij betreft, en dan ga ik eigenlijk meteen door naar het volgende ...
De voorzitter:
Nee, want er zijn nog twee interrupties.
Minister Helder:
Misschien toch eventjes heel kort. Meneer Mohandis zei eerder al dat het sportbeleid een beetje voelt als hagelslagbeleid. Ik wil die doelgerichtheid zelf ook, zowel in het sportbeleid als aan de preventiekant met bewegen. Vandaar ook dat we werken met die drie golven; dat heeft u in de brief kunnen lezen. Wat mij betreft hoeft u daar geen motie voor in te dienen, omdat ik dat zelf al wil, maar het staat u natuurlijk vrij. Ik moet dat natuurlijk wel doen met respect voor de armslag die gemeenten zelf hebben. Ik moet dat doen met respect voor hun positie, maar ik ben ervan overtuigd dat we er samen uit gaan komen. Nogmaals, ook bij de zorgakkoorden zit de VNG mee aan tafel. Laten we er duidelijk over zijn dat er voor de gemeentes een immense opgave ligt aan doelstellingen die ze opgelegd krijgen. Dus ook daar zijn wij alleen al vanuit de zorg aan het nadenken: hoe kunnen we de gemeentes helpen om dat meer focus te geven en doelgerichter te maken? Anders is het voor gemeentes niet uit te voeren. Ik wil de discussie daarover echt voortzetten en kom daar zeker bij u op terug.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Naar aanleiding van de antwoorden over de energieprijzen. De Minister gaf aan: we kunnen pas iets doen als er een goede cijfermatige onderbouwing ligt. Mijn vraag is: wil deze Minister gaan zorgen voor die goede cijfermatige onderbouwing?
Minister Helder:
Ja, waarbij ik wel afhankelijk ben van de aanvoer van die gegevens, want het is een heel groot en verspreid veld met heel veel verschillende sportaccommodaties. We hebben dat inzicht op relatief korte termijn nodig.
De heer Van Nispen (SP):
Ik heb net naar de discussie zitten luisteren over de extra 10 miljoen: moet die via de bonden en verenigingen of via de gemeentes? Ik denk dat er voor allebei wel wat te zeggen is, maar we zijn eigenlijk schaarste aan het verdelen. Volgens mij is het probleem veel en veel groter. Dat hoorde ik de collega's overigens ook zeggen. Een enorme bedreiging voor de sport zijn volgens mij de energieprijzen, waar mevrouw Van Dijk het net over had, het feit dat sport voor heel veel mensen onbetaalbaar dreigt te worden, dat bepaalde vrijwilligers zijn vertrokken in coronatijd et cetera. Hoe houden we de sport betaalbaar voor iedereen en hoe gaan we naar die doelen toe die we willen bereiken, dus meer mensen in beweging? De Minister zei: ik ga het in kaart brengen, ik ga het inbrengen bij de collega voor Klimaat en ja, ze zullen het inderdaad heel lastig hebben, zoals heel Nederland. Maar ik denk dat dat niet voldoende kan zijn voor dit debat. De vraag is vandaag: wat gaan we doen met het feit dat het voor veel mensen onbetaalbaar dreigt te worden om te gaan sporten en bewegen? En hoe voorkom je dat de sociaal-economische gezondheidsverschillen, die al gegroeid zijn in coronatijd en waarmee het niet vanzelf goed komt, nog verder groeien? Wat mij betreft is dat nu heel concreet een van de kernvragen.
Minister Helder:
Ik kom zo in het blokje inclusief even terug op de financiële toegankelijkheid, als u dat goedvindt.
De heer Van Nispen (SP):
Dan had ik nog even een korte vraag over de buitenruimte, want daar beginnen we elkaar wel in te vinden. Dat was jarenlang een thema dat niet goed bespreekbaar was. We dachten: dat laten we vooral over aan de gemeentes. Ik heb net in de pauze enthousiaste reacties gekregen van mensen die dit debat volgen en tijdens het debat van collega's. De Minister is enthousiast over het feit dat we meer aandacht moeten hebben voor de buitenruimte, dat die toegankelijk moet zijn en moet uitnodigen tot sport en bewegen en dat er sowieso voldoende geschikte buitenruimte moet zijn. Maar ik weet niet of ik dat genoeg vind om te zeggen: er zijn lokale verschillen en we gaan de goede voorbeelden ondersteunen en verspreiden. De vraag die heel concreet bij de Minister ligt, is: moeten we er niet over nadenken om hier iets over op te nemen in de sportwet?
Minister Helder:
Dan moet er eerst een sportwet zijn. Ik kom zo in mijn beantwoording terug op het sportstelsel. Ik snap uw punt. Ik wil het daar niet zomaar mee afdoen, maar ik snap uw punt: waar kunnen we dat nu verankeren? Dat geldt niet alleen voor de sport, maar bijvoorbeeld ook voor ouderen die thuis wonen en die meer moeten bewegen. Die discussie heb ik met de collega voor VRO, Minister De Jonge. Dat is best een ingewikkelde discussie, want waar nemen we dat nu in mee? Het enige wat ik u kan toezeggen, is dat ik het belangrijk vind en dat ik bij de inrichting van de buitenruimte weer probeer meer uit de vierkante meter te halen voor verschillende doelstellingen. Hoe we dat precies verankeren, dat weet ik nog niet.
De voorzitter:
Akkoord, het is voor nu niet anders. Gaat u door met de beantwoording van de vragen. Wilt u nog een keer op het knopje drukken, alstublieft?
Minister Helder:
Meestal zet ik ’m niet uit, maar nou zet ik ’m niet aan. Het is wat.
Dan de vraag van de heer Heerema over de rijke schooldag: hoe kijk ik aan tegen structurele samenwerking tussen sport en onderwijs en welke concrete stappen zet ik met collega Wiersma? Daar ben ik een groot voorstander van. Vanaf deze zomer starten 45 gebieden met scholen met een naschools aanbod met de verrijkte schooldag. Dat kan sport zijn maar ook cultuur- of muziekles of aanbod van huiswerkbegeleiding, maar sport zit er in ieder geval in. Deze week komen de Staatssecretaris van VWS, Minister Wiersma en ik nog bij elkaar over de rijke schooldag, waarbij we gaan kijken hoe we dat precies doen. Ik ben het met u eens dat we dat meetbaar moeten maken, dus dat we kijken hoe dat voortgaat.
Dan een aantal opmerkingen over het kabbelende sportbeleid en de teleurstelling als het gaat om de ambities. De ambities zijn groot; ik heb dat net al aangegeven. Ik realiseer me dat ik voor deze commissie in ieder geval de derde bewindspersoon ben, maar de lat ligt hoog op die 75%. Ik zet echt in op de doelgerichtheid, maar ook op de beweegalliantie, die ik zie als een vervolg op de brief van Bewegen het Nieuwe Normaal van mei 2021. Ik werk daarin samen met andere departementen, dus niet alleen als het gaat om werk, maar ook als het gaat om de leefomgeving. Daar heb ik net ook iets over gezegd.
Mevrouw Van Dijk vreest voor een stapeling van de beweegalliantie en de preventieakkoorden. Zij is meer van één ding goed en consequent doen. Dat ben ik helemaal met haar eens, maar ik heb net een aantal keren geprobeerd uit te leggen hoe ik zie dat preventie en het Nationaal Preventieakkoord samenkomen met de beweegalliantie. De beweegalliantie valt straks ook onder de vlag van het Nationaal Preventieakkoord, dus het staat niet los van elkaar. Wat mij betreft is het niet zozeer een stapeling, maar moeten we proberen om met al deze verschillende interventies meer te bereiken. Het klopt dat het een ingewikkeld samengaan is van de weegalliantie en wat in het Preventieakkoord gebeurt. Maar die dwarsverbanden probeer ik goed in de gaten te houden, onder andere de overgewichttafel. We gaan er in ieder geval voor zorgen dat we geen zaken dubbel doen. Dat kan ik wel aangeven.
Mevrouw Maeijer en de heer Van Nispen hadden gezegd dat bewegen ook buiten kan, zoals in de speeltuin. Ik heb net al gezegd dat ik daar ook een voorstander van ben. Het nadeel daarvan is echter dat dit dan niet toegankelijk is voor kinderen met een handicap. U wilt dat dit wordt meegenomen in het overleg met de gemeenten. Dit gaat ook over de buitenspeellocaties en het inclusief buitenspelen. Mijn voorganger heeft in het wetgevingsoverleg in december aangegeven dat hij dat zou toezeggen. Er is inderdaad een wijziging op de Regeling Sportakkoord doorgevoerd. Gemeenten kunnen het uitvoeringsbudget Sportakkoord dus daadwerkelijk inzetten om inclusieve speeltuinen te realiseren. In overleg met onder andere Jantje Beton, de Vereniging Sport en Gemeenten en de VNG wordt dat in het derde kwartaal in de communicatie richting de gemeenten meegenomen. Uw volgende vraag is ongetwijfeld hoe ik daarop ga toezien. Ik zal erop toezien dat daar ook iets mee gebeurt. Dat is dus onderweg en dat gebeurt.
Ik realiseer me dat we het financiële deel van de vraag eigenlijk niet hebben beantwoord, hoewel ik dat had beloofd. Ik kijk dus even mijn collega's hier aan. O, wacht even, dat antwoord heb ik nog liggen. Excuus. Er zijn zo veel blokjes dat dit ook weer denksport is. Ja, het is een nieuw vak.
De heer Van Nispen zegt dat sporten voor mensen met een handicap niet vanzelfsprekend is. Hij vraagt waarom niet alle voorstellen zijn overgenomen en wanneer de eerste voortgangsreactie komt. Ik zie hier op de eerste plaats een duidelijke rol voor de sportsector zelf. Het is niet zozeer mijn rol om bekendheid te geven aan alle losse initiatieven. Dat neemt niet weg dat ik net als u de ambitie heb om sporten en bewegen voor mensen met een handicap vanzelfsprekend te laten zijn. Ik heb in de brief een aantal acties opgenomen. Die zijn ofwel in gang gezet of zullen de komende maanden in gang gezet worden. Mijn voorstel is om u bij het wetgevingsoverleg te informeren over de voortgang daarvan.
Dan kom ik bij de vragen over de financiële toegankelijkheid. Daar hebben een aantal Kamerleden vragen over gesteld. Wat bedoel ik met de integrale aanpak om mensen met lage inkomens meer toegang tot sport te verlenen? De afgelopen jaren zijn er een aantal dingen gebeurd, onder andere de ondersteuning door het Jeugdfonds Sport & Cultuur en ook door het Volwassenenfonds Sport & Cultuur. Mijn voorganger is vorig jaar gestart met twee trajecten voor volwassenen en jongeren met lage inkomens bij NOC*NSF, bij de District Spots en bij NL Actief. Het gaat dan om sporten voor mensen met een kleine beurs. Veel gemeentes hebben ook regelingen voor mensen met lage inkomens. Dat zijn allemaal prachtige initiatieven, maar hier vind ik wel dat het veel integraler moet worden aangepakt. Op 7 juli aanstaande organiseren wij vanuit VWS een oriëntatiebijeenkomst met experts en met mensen uit de doelgroep om te kijken hoe we dat het beste kunnen organiseren. Ik voorzie daar dus nog een doorstap in. We gaan kennis met elkaar delen en we betrekken daar de doelgroep zelf ook heel nadrukkelijk bij. We gaan bekijken wat de rijksoverheid en de gemeenten kunnen doen en wat de rol van fondsen, de mensen zelf of de sportbonden is. Daarnaast heb ik nog innovatietrajecten via SportInnovator. Dat wordt na de zomer opgestart. Over de voortgang daarvan wil ik u in het WGO informeren.
Het ging nog specifiek over zwemvaardigheid en zwemveiligheid in verband met lage inkomens of een andere culturele achtergrond. Ik ben het daarmee eens. Er is een voorgenomen financiële toevoeging aan het Jeugdfonds Sport & Cultuur, specifiek gericht op de financiering van zwemles. De aanvullende middelen uit het Sportakkoord 2022 voor gemeenten zijn dus ook inzetbaar om bijvoorbeeld het schoolzwemmen te stimuleren. Want wij weten dat deze groep daar bij uitstek baat bij heeft. Ik zal de opmerking van mevrouw Bikker over de rode broek incasseren, maar ik ben het met haar eens dat er gewoon echt grote verschillen zijn tussen wijken en gemeentes. Daarom is het zo belangrijk dat gemeentes zelf kunnen kiezen om dat te doen. Ik ben eigenlijk continu met allerlei partijen in overleg om ervoor te zorgen dat we zwemles voor iedereen in Nederland toegankelijk maken en houden.
Dan als laatste bij dit blokje: inclusief sporten, Uniek Sporten en de hulpmiddelen. Het antwoord op de vraag «weet de gemeente de weg te vinden?» is: nee, die roepen inderdaad niet vaak genoeg de expertise in van Uniek Sporten. Dat komt ook doordat het contact met Uniek Sporten start bij de gebruiker. Dat is ook de bedoeling. Het is een platform voor gebruikers. Maar het is wel belangrijk dat ze het kunnen vinden en dat gemeentes ook weten wat er op het platform aangeboden wordt. Dus ik ben het helemaal met u eens dat dit beter kan. Dat zou kunnen door de samenwerking tussen het Rijk, de gemeenten en de zorgverzekeraars te verbeteren. Ik voer daarover het gesprek en ben aan het kijken wat ik daar eventueel aan afspraken over kan maken. Ik heb in mijn Kamerbrief in maart aangegeven dat ik het uitlenen een belangrijk aspect vind in die hele sporthulpmiddelenketen. Het uitlenen verkleint de kans dat hulpmiddelen onnodig in de schuur belanden, want het zijn best dure hulpmiddelen. Maar nog veel belangrijker is: ik wil graag dat de kans op teleurstelling voor mensen met een handicap die de sporthulpmiddelen niet hebben, verkleind wordt.
De vraag over één loket begrijp ik. Ik heb helaas nog geen antwoord, maar ik ben bezig met het onderwerp. Het is wel van belang om een aantal zaken goed te duiden. Wat is er nou juridisch geregeld? Waar zit de onduidelijkheid? Wie is nou precies waarvoor verantwoordelijk? Ik heb toegezegd dat ik in het WGO in het najaar kom met de oplossingsrichting. Ik kan nog één keer benadrukken dat ik die tijd ook nodig heb. Totdat er een oplossing is voor de langere termijn, ondersteun ik in ieder geval financieel het fonds voor sporthulpmiddelen van het Fonds Gehandicaptensport. Zij krijgen in 2022 1 miljoen extra om meer mensen te kunnen ondersteunen. Daar zitten ook de kosten in voor de verminderde eigen bijdrage. Ik ben ook bezig met het maken van afspraken met de Stichting Special Heroes, Gehandicaptensport Nederland, de Esther Vergeer Foundation en het Kenniscentrum Sport & Bewegen over hoe zij een vervolg kunnen geven aan de aanbevelingen die ze in maart hebben gedaan. Dat gesprek loopt, maar ik heb het ene loket nog niet.
Dat was het hele blokje inclusief sporten en mensen met lage inkomens.
De voorzitter:
Dank u, excellentie. Een vraag van de heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Ik waardeer de inzet van de Minister wel. Ik bedoel het niet als verwijt, maar we zijn vanuit de Kamer echt al jaren bezig met onder andere dat ene loket, en op al deze thema's. Want waar gaat dit over? Dit gaat gewoon over mensen die een prothese nodig hebben, een onderbeen bijvoorbeeld, om gewoon te kunnen hardlopen, of een rolstoel om te kunnen basketballen. Ze worden van het kastje naar de muur gestuurd, van de gemeente naar de zorgverzekeraar en weer terug. En ik weet het: we zijn met allerlei voorstellen en initiatieven gekomen en Uniek Sporten wordt inderdaad gefinancierd door het ministerie om tijdelijk één loket vorm te geven. Maar eigenlijk kan dit niet. Gemeentes en zorgverzekeraars ontlopen hiermee gewoon hun verantwoordelijkheid en nu besteden we dus sportbudget aan mensen omdat gemeentes en zorgverzekeraars verzaken. Dus ik wil eigenlijk van de Minister nu de concrete toezegging – en anders moet dat ook een motie worden vanuit de Kamer – dat per 1 januari 2023 de gemeentes en de zorgverzekeraars gaan betalen aan dat ene loket, omdat we niet meer accepteren dat mensen met een beperking van het kastje naar de muur worden gestuurd. Dus het zou een paar cent per inwoner per gemeente of een paar cent vanuit de verzekeraar per verzekerde kunnen kosten, maar dat wij nog langer sportbudget ... Kijk, het is goed dat we het doen, want als we het niet deden, hadden die mensen helemaal niks. Maar het is geen houdbare situatie. Dus als we hier vanuit de Kamer al jaren mee bezig zijn, – ik bedoel het niet als verwijt – dan vind ik wel dat we een harde datum moeten afspreken waarop we dat ene loket voor die sporthulpmiddelen hebben gerealiseerd. Anders moeten we daar een motie over indienen.
Minister Helder:
Ik snap uw pleidooi en ik begrijp ook de eenvoud die spreekt uit dat ene loket. Maar als dingen niet makkelijk oplosbaar zijn en lang duren, is dat soms ook omdat het gewoon ingewikkeld is. Dat is nog geen excuus om het niet te doen. Dat ben ik helemaal met u eens. Daar vindt u mij echt aan uw zijde. Mijn wens is ook dat mensen met een beperking die willen sporten – en ik vind het een goed idee dat ze gaan sporten – die sporthulpmiddelen kunnen vinden. Ik ben bezig met de zorgverzekeraars en de gemeente om te bekijken wat we, ook wij vanuit de rijksoverheid, daarmee kunnen. Het is niet eenvoudig op te lossen, dus ik kan u dat en ook een datum niet toezeggen. Als u daar een motie over indient, is dat natuurlijk uw recht. Maar ik zie geen mogelijkheid om dit te versnellen c.q. toe te zeggen, dus helaas.
De voorzitter:
Mevrouw Maeijer, PVV. Ik heb het gezien, mevrouw Westerveld, maar mevrouw Maeijer eerst op hetzelfde punt. O, een ander punt? Dan mevrouw Westerveld, sorry.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik hoor de Minister zeggen dat het ingewikkeld is en dat het niet eenvoudig op te lossen is. Hoezo niet? We weten heel duidelijk wie deze mensen zijn, namelijk mensen met een beperking die een rolstoel nodig hebben om te kunnen sporten of die een sportprothese nodig hebben om te kunnen hardlopen. We willen allemaal dat deze mensen dat gaan doen. We weten dat het eenzaamheid voorkomt, dat het zorgt voor een betere gezondheid en dat we er als samenleving baat bij hebben. Er zal niemand hier in de Kamer zijn die zegt: nee, dat moeten we allemaal niet regelen. Iedereen wil dit, maar toch regelen we het niet. Ik word daar heel ongeduldig van. Dat heeft er ook mee te maken dat dit niet de eerste keer is. Dit speelt al jarenlang. Al jarenlang zegt de hele Kamer: fix dit. Ik wil echt op dit punt tegen de Minister zeggen: u bent de Minister, sla met de vuist op tafel en regel dit gewoon. Ik noem de datum 1 januari 2023. Dan hebben we nog een halfjaar. Dit moeten we toch gewoon regelen als iedereen dit wil?
Minister Helder:
Ik ga niet opnieuw herhalen wat ik net zei. Ik snap het ongeduld van mevrouw Westerveld. Ik voel dat zelf ook. Ik vind ook dat we dit beter moeten regelen. Maar als u mij vraagt wanneer het klaar is en wanneer ik het geregeld heb, dan kan ik daar nu gewoon geen antwoord op geven. Maar ik hoor het pleidooi en ik heb u toegezegd dat ik daar enorm mijn best voor zal doen.
Mevrouw Maeijer (PVV):
Ik wil nog even terugkomen op het punt van de toegankelijkheid. De Minister heeft het vooral over de toegankelijkheid voor mensen met lagere inkomens, maar ondertussen is het probleem veel groter aan het worden. Het gaat niet alleen meer om de lagere inkomens, maar ook om de middeninkomens. Zij lopen er ook tegenaan dat het leven onbetaalbaar wordt op allerlei fronten. We krijgen verhalen toegestuurd van mensen met middeninkomens die moeten aankloppen bij de voedselbank. Uiteindelijk zullen de luxeproducten in het leven, zoals een fitnessabonnement of de contributie en misschien zelfs wel de zwemlessen voor de kinderen, hoe essentieel die ook zijn, sneuvelen. Dat is een ontzettend slechte zaak. Het treft niet alleen volwassenen, maar ook kinderen, clubs en vrijwilligers, die aanlopen tegen de benzinekosten, die ze misschien niet meer kunnen of willen betalen. Misschien kunnen we iets uitzoomen. Ik zou het kabinet en de Minister willen oproepen om het leven iets betaalbaarder te maken voor mensen, zodat ze zich dit soort dingen kunnen veroorloven.
Dan ten tweede. De Minister verwees naar het bestaan van een aantal fondsen. Het is goed dat die bestaan. Ik heb daar in mijn inbreng al een aantal vragen over gesteld. Weten de mensen die daar aanspraak op kunnen maken, wel van het bestaan van die fondsen af? En hoe groot is de drempel om je te melden om daarvan gebruik te kunnen maken?
Minister Helder:
U vraagt naar de vindbaarheid van die fondsen. Dat weet ik niet, maar ik kan me zomaar voorstellen dat die moeilijk vindbaar zijn voor mensen en dat we de communicatie daarover moeten verbeteren. Dat neem ik mee. De enorme effecten die we merken van de huidige inflatie zijn natuurlijk een onderwerp van gesprek, ook binnen het kabinet. Daar breng ik ook het belang van sport en het kunnen blijven sporten in. Daar kunt u van op aan. Dat neem ik daarin mee.
Mevrouw Maeijer (PVV):
Het is goed dat dat wordt meegenomen, maar deze discussie hadden we ook bij het debat over leefstijlpreventie. We hebben het allemaal over gezond eten, maar als je niet genoeg geld hebt om aan het einde van de maand je huur te betalen, dan heb je ook niet genoeg geld om je mandje vol te laden op de versafdeling, om te gaan fitnessen of om wat dan ook te doen. Ik doe nogmaals echt de oproep aan het kabinet: zorg dat het leven voor mensen betaalbaar wordt, zodat ze zich dit soort dingen kunnen veroorloven en de luxe hebben om zich te melden bij een sportclub, vereniging of wat dan ook.
Minister Helder:
Ik heb toegezegd dat ik dat meeneem.
De voorzitter:
Mevrouw Van der Laan. Sorry, mevrouw Van Dijk, ik heb het gezien, maar mevrouw Van der Laan is eerst.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik wil ook nog even terugkomen op het punt dat de heer Van Nispen en mevrouw Westerveld hebben gemaakt over sporten voor mensen met een beperking. Ik ben het spoor nu even bijster. U geeft in uw brief op bladzijde 4 aan dat u de randvoorwaarden voor mensen met een handicap wilt verbeteren. U verwijst daarbij specifiek naar sporthulpmiddelen. Ik hoor dat dat heel moeilijk te regelen is op de korte termijn en dat u eigenlijk een beetje zoekende bent. Wat bedoelt u precies? Welke randvoorwaarden wilt u verbeteren op de korte termijn? Of doelt u alleen op de uitvoering van de motie van Van Nispen, Westerveld en Van der Laan over een ruimhartige verstrekking van sporthulpmiddelen?
Minister Helder:
Volgens mij heb ik in de brief aangegeven dat ik die ambitie heb. Dat meen ik ook. Dat geldt uiteraard voor al mijn ambities. Maar ik heb inderdaad financieel het fonds voor sporthulpmiddelen bij het Fonds Gehandicaptensport opgehoogd. Er zit volgens mij geen onduidelijkheid, maar mijn voorzichtigheid – laten we het zo noemen – gaat om de harde toezegging dat ik per 1 januari 2023 dat ene loket geregeld heb. Daar zit die voorzichtigheid. Dat komt omdat het gewoon taaie materie is. Ik ben dat aan het onderzoeken en als dat kan, dan gaan we dat gewoon doen met elkaar. Daar ben ik erg voor. In zoverre passen mijn woorden dus gewoon bij de brief.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Mevrouw Maeijer stelde terecht de vraag: weten mensen überhaupt dat die fondsen er zijn? Dat weten ze niet. Uit alle koopkrachtdiscussies, die we in het afgelopen halfjaar heel vaak hebben gehad, blijkt dat ook en uit alle rapporten blijkt dat ook. Ik zou het zo jammer vinden als we weer aparte communicatie opstarten over sport, leefstijlpreventie en ouderen. Ik zou er echt voor willen pleiten om het één keer goed te doen. Maak gewoon een goede landelijke campagne waarmee je zegt: beste mensen, dit is er allemaal; klop alsjeblieft aan bij de gemeente of de Belastingdienst, want u heeft er gewoon recht op.
Minister Helder:
Een hele dikke toezegging. Dat ben ik van harte met u eens. Dat gaan we doen.
De voorzitter:
Dank u wel. Vervolgt u alstublieft uw beantwoording.
Minister Helder:
Wanneer spreekt het kabinet zich uit tegen de Super League? Ik zou zeggen: bij dezen. Ik ben absoluut tegen de Super League. Ik steek dat ook niet onder stoelen of banken. Ieder jongetje of meisje dat droomt om profvoetballer te kunnen worden, moet die droom kunnen najagen. Ik heb sterk de indruk dat de vorming van de Super League die droom in de weg kan zitten, omdat we daarmee een hele smalle, hele hoge competitie krijgen in Europa. Dus ik ben daartegen. Ik weet niet of daar nog vragen over zijn.
De voorzitter:
Dat is duidelijk, maar meneer Mohandis heeft toch nog een vraag.
De heer Mohandis (PvdA):
Fijn, dit is een belangrijk moment. Het kabinet spreekt zich, als ik het goed heb, voor het eerst publiekelijk uit. Dank daarvoor. Alleen is mijn vraag dan: geleidt u dit ook door naar de overige kabinetsleden? In andere landen is namelijk juist ook bij monde van de premier iets gezegd over de Super League, dus ik ben ook even benieuwd hoe we dit verder voor het voetlicht kunnen brengen. Dus ik vraag ook aan de Minister hoe zij dit verder ziet en wil overbrengen.
De voorzitter:
Dit was trouwens uw laatste interruptie, meneer Mohandis.
Minister Helder:
Die discussie gaat er natuurlijk ook over waarom ik niet actief visie heb ingebracht, ook in de rechtszaak die hier momenteel over loopt. Ik heb daar ook contact over gehad met de Europese Commissie. Die rechtszaak gaat over een uitleg van de Europese mededingingsregels ten aanzien van de organisatie van de sport, en gaat dus niet over tegen of voor de Super League zijn, maar over de monopoliepositie van de UEFA. We hebben eigenlijk de goede gewoonte in Nederland dat we er geen opvatting over hebben hoe de organisatievorm van de sport eruitziet. Dat was dus de reden om ons niet aan te sluiten bij de visie. Dat heb ik ook uitgelegd richting de Europese Commissie en dat was genoeg. Ik denk dat het goed is dat ik het hierbij nog een keertje zeg. Ik zal dat ook in andere publieke uitingen nog een keer herhalen, zodat iedereen in Nederland weet dat we tegen de Super League zijn. Volgens mij is dat in veel huiskamers een opluchting.
Dan de topsportaccommodaties, de vraag van meneer Heerema over de 2,5 miljoen. Volgens hem hebben we niet alleen Thialf, maar ook het zwemstadion in Eindhoven, Papendal en het Wagener nodig. Die 2,5 miljoen komt voort uit een eerdere inventarisatie. Hij noemt het wat mager, maar dat is een inventarisatie op basis van de verwachte bouw- en verbouwopgaven. Die opgaven komen natuurlijk niet in één keer, dus ik ga ervan uit dat er ook een spreiding over de jaren mogelijk is. Ik ben er met de sector over in gesprek hoe het strategisch vastgoedplan dat daarover duidelijkheid moet bieden, eruit gaat zien. Dat vastgoedplan biedt voldoende input om met elkaar te kijken naar wie welke rol en verantwoordelijkheid heeft, en hoe ik de rol als cofinancier kan invullen, uiteraard op een manier die bijdraagt aan de volle breedte van de topsport. Als dan blijkt dat daarvoor meer rijksfinanciering nodig is, dan ben ik uiteraard bereid om daarnaar te kijken.
Dan uw vraag over te weinig geld voor de Atletiekunie, de zwembond en de schaatsbond. De vraag was: is de Minister het met me eens dat topsport alleen in een topteam in een topsportomgeving uitgeoefend kan worden en wat kunnen we doen voor de verdeling van de middelen om daar verbetering in aan te brengen? We kunnen met elkaar constateren dat de Nederlandse topsporters de afgelopen periode echt fantastisch gepresteerd hebben. Ik begrijp dat dat gepaard gaat met hogere kosten als het gaat om trainingsprogramma's. Maar ik moet ook op basis van de beschikbare middelen keuzes maken. Ik ga er niet over welk topsportprogramma meer of minder middelen moet krijgen. Dat doet NOC*NSF. Die zijn daarvoor aan zet. Zij hebben daarvoor ook een financieringssystematiek en ze kijken naar prestatie- en kwaliteitsindicatoren. Wel werk ik samen met NOC*NSF en de VSG aan een strategisch kader topsport om de topsport toekomstbestendiger te maken. Ik kan me voorstellen dat daar de financieringssystematiek en ook de keuze weer terug gaan komen. Maar dat wil ik echt doen langs de as van het strategisch kader topsport.
Mevrouw Van Dijk vroeg of ik bereid ben om op de korte termijn het zwembad de Tongelreep te ondersteunen. Ik moet u eerlijk zeggen dat het mij niet duidelijk is dat er een acuut financieel probleem is voor de Tongelreep. Ik ben met de gehele sector in gesprek over de brede opgave voor de topsportaccommodaties. Daar heb ik net iets over verteld. Uiteraard horen de Tongelreep en de zwemsport uiteraard bij. Maar ik heb begrepen dat zowel de wijze van cofinanciering als de verdeling van het bedrag ook in de tijd nog verder uitgewerkt moeten worden, en dat dit op dit moment loopt. Het is mij niet duidelijk dat er een acuut financieel probleem is. Als de Tongelreep zich daarvoor meldt, hoor ik dat graag.
Mevrouw Van Dijk vroeg ook wanneer de Kamer het plan voor Thialf hoort, waar zij in een motie om heeft gevraagd. Excuses daarvoor, want dat is inderdaad een omissie van mijn kant. Dat had in de brief gemoeten. Ik ben in gesprek met Thialf over de mogelijkheden die zij zien om de problematiek die zij ervaren financieel het hoofd te bieden. Het is ook zo dat er nog geen concreet plan is. Ik ben met hen in gesprek om gevolg te geven aan de uitspraak in het regeerakkoord en invulling te geven aan die cofinanciering, maar dat wil ik uiteraard ook koppelen aan het strategisch beleid waar ik het net over had. Maar excuus, dat had in de brief gemoeten, want ik ben met hen in gesprek.
Dan zei meneer Mohandis: er is wel geld, maar de Europese Commissie doet moeilijk; gaan wij ook moeilijk doen richting de Europese Commissie? We zijn aan het wachten op de uitslag van de toetsing op staatssteun. Dat duurt. Ik zou dat ook liever eerder doen. Uiteraard kunnen we daarover reclameren en dat doen we ook, maar de Europese Commissie heeft aangegeven langer de tijd nodig te hebben om het verzoek te toetsen. Tegelijkertijd ben ik met Thialf, de gemeente en de provincie wel in gesprek om snel te kunnen handelen als die uitkering van steun te lang uitblijft, en ben ik coulant als het erom gaat dat te overbruggen.
Dan vroeg de heer Heerema nog naar de SEG-regeling. Kan het criterium van maximaal veertien dagen omgezet worden in het criterium van het hebben van een evenementenvergunning? «Graag een toezegging, dat scheelt weer een motie», was de instructie. Over deze problematiek heb ik al contact gehad met de collega's van EZK en OCW. Zij werken die Subsidieregeling Evenementengarantie uit. Ik heb de organisatoren ook gevraagd om hun vragen met die ministeries te bespreken. Uiteindelijk is er inderdaad een andere afweging gemaakt. De SEG is een regeling voor alle soorten evenementen, waar ook sportevenementen gebruik van kunnen maken. Het is de opvolger van twee andere coronaregelingen waarvoor dezelfde voorwaarden golden. Over alle sectoren gezien is een periode van maximaal veertien dagen reëel geacht. Wat mij betreft is dat het dus. De SEG-regeling ligt ter toetsing voor bij de Europese Commissie. Dat betekent ook dat ik er helaas niet zo maar aan kan tornen.
Dan kom ik op de vragen over het EPC. Lukt het deze Minister nog om dit prachtige multisportevenement te ondersteunen? Ik ben net als mijn voorgangers een groot voorstander van dit evenement. Zij hebben al aangegeven dat de financiële bijdrage die van de overheid gevraagd wordt echt heel groot is. Tegen de achtergrond van alle financiële keuzes en de financiële situatie in Nederland weeg ik dat natuurlijk ook mee. Ik ben wel bezig om te kijken of ik een financieel voorstel kan doen. Maar de organisatie heeft tot nu toe aangegeven dat het voorstel dat ik doe om over twee jaar verdeeld 10 miljoen ter beschikking te stellen, dus over 2023 en 2024 verdeeld twee keer 5 miljoen, onvoldoende is. Ik heb aangegeven dat ik dat echt een heel groot bedrag vind en dat ik van hen vraag om te kijken of ze dat toch met dit bedrag erbij kunnen organiseren. We zijn daarover in gesprek. In augustus weet ik daar meer over. Dat laat ik u dan vervolgens weten.
Dat was mijn blokje over de topsport en de accommodaties.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Dank u wel, voorzitter. De Minister gaf aan: geen acuut probleem, laat ze zich vooral melden. Nou, we zullen ze bellen. Volgens mij hebben ze zich bij heel veel van ons gemeld, dus eigenlijk vind ik het wel bijzonder dat de signalen bij u niet bekend zijn. Dat is het eerste punt. Ten tweede: Thialf. Ik wil toch graag een brief over wat er precies in die gesprekken besproken wordt, want wij krijgen toch signalen dat die communicatie wat minder loopt. Ik wil dat gewoon even rechttrekken.
Minister Helder:
De brief zeg ik toe. Uiteraard was wel bekend dat de Tongelreep bezig is met de financiering en dat ze die niet helemaal rondkrijgen. Er lopen tegelijkertijd nog wel heel veel ontwikkelingen. Dat wilde ik daarmee zeggen, maar ik hoor ze komen.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Bij de SEG snap ik de uitleg van de Minister dat het een rijksbrede regeling is voor meerdere evenementen. Sportevenementen zijn wat dat betreft natuurlijk wel bijzonder in dezen, want een heel WK kan niet doorgaan als het niet kan worden georganiseerd dankzij deze voorwaarde. Ik ga een beroep doen op hoe ik dat wel kan rechttrekken. Ik denk dat het voorstel van de Minister als het gaat om de European Para Championships een heel mooi voorstel is. Volgens mij is dat goed in elkaar gezet. Dank daarvoor. Ik hoop dat de organisatie ermee akkoord gaat. De laatste vraag gaat dan over de topsport zelf en het ondersteunen daarvan in aanloop naar 2023 en 2024 als we de Olympische Spelen hebben. Ik begrijp uit de opmerking van de Minister dat er op dit moment geen ruimte is om daarnaar te kijken. Ik denk dat we dan dus het begrotingstraject moeten volgen om te kijken of we rond de begroting in december ruimte kunnen vinden om ervoor te zorgen dat de aanloop naar Parijs in ieder geval wat beter zou kunnen verlopen dan dat hij nu dreigt te gaan verlopen. Er is gewoon een geldtekort bij die organisaties.
Minister Helder:
Oké. Dan ga ik verder met de ...
De voorzitter:
Dan moet ik even mevrouw Van der Laan excuseren. Zij zal de rest terughoren, maar zij heeft een andere afspraak. Dan is het nu 13.55 uur. Als het vijf minuten uitloopt, dan is dat misschien niet het allergrootste probleem, maar ik wil voorstellen dat u deze twee blokjes achter elkaar doet, zonder interrupties dus. Dan kijken we hoever we zijn. Aan u het woord.
Minister Helder:
De eindsprint, voorzitter. Er zijn een aantal vragen gesteld over de verdiepingsslag, waarom ik opnieuw zaken aan het onderzoeken ben en hoe het staat met de sportwetdiscussie. Ik kan een heel lang punt afsteken, maar mijn standpunt over de sportwet is duidelijk. Ik wil het proces gewoon goed doorlopen om te kijken hoe we komen tot een herziening van het huidige sportstelsel. We zijn daar druk mee bezig, met alle partijen die daarin zitten. Een sportwet kan daar onderdeel van zijn, maar wat mij betreft is het een doel-middeldiscussie. Ik zie het als een middel, maar niet als een doel op zich. Ik wil echt de organisatiekracht en de energie van de sector versterken, maar ik wil die ook gebruiken. Dat doe ik in dit proces zorgvuldig en daar hoort af en toe een aanvullend onderzoek en ook een passend tijdpad bij.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van mevrouw Van Dijk waarin zij vraagt naar een concreet voorstel over de vrijwilligers in de sport; hoe we die kunnen ontzorgen op basis van de Human Capital Agenda? Ik ondersteun de human capital tafel sport met een procesbegeleider. In het Sportakkoord zet ik ook in op professionalisering door het opleiden van technisch, bestuurlijk, maar ook het vrijwillig kader. Bij mijn extra inzet op kwaliteit en veiligheid besteed ik steeds extra aandacht aan professionaliseren en ook aan de vrijwilligers. Ik ben het helemaal met u eens dat we vrijwilligers in de sport ongelofelijk moeten waarderen en hoog moeten houden. In de herijking van de buurtsportcoachregeling wordt de professionele ondersteuning van sportaanbieders ook nog eens nadrukkelijk meegenomen. Die moeten vervolgens dan ook weer goed voor hun vrijwilligers zorgen. Dat is wat mij betreft de uitvoering van de motie. Als u dit niet concreet genoeg vindt, moeten we daar misschien even buiten de commissievergadering op terugkomen. Dat wil ik best, want ik wil u graag tegemoetkomen daarin.
Dan de vraag van de heer Van Nispen over de SROI. Dat is eigenlijk dezelfde vraag als die van de heer Mohandis over doelgerichtheid, die ik heb beantwoord. Ik ben erg voor denken in een SROI, waarbij we – dat heb ik net al gezegd – echt concreet meetbare doelen moeten hebben en moeten zorgen dat we meer uit de euro's en meer uit de meters halen. Dat ligt eigenlijk in het verlengde daarvan.
Voorzitter. Dan heb ik nog een blokje varia. Ik ben blij dat de vraag over corona in de varia zit, want dat is echt wel een mijlpaal. Ik hoop ook dat het daar blijft. De vraag luidt: hoe kijkt u aan tegen de plek van sport in het kader van de langetermijnstrategie corona? Ik zie de rol van sport als zeer belangrijk. Ik heb dat ook in alle discussies ingebracht. Sport en bewegen spelen gewoon een cruciale rol in een gezonde samenleving en dragen dus ook bij aan het beperken van de ernstige ziektelast door corona. Sport is dus in het langetermijnplan meegenomen. We zijn dat verder aan het uitwerken, ook met de sportsector zelf. Het uitgangspunt is dat sport en bewegen ook bij oplevingen van het virus mogelijk blijven en daarvoor is in alle sectoren ook veel draagvlak te vinden. Ik begrijp door een ronde langs de sportsector zelf dat iedereen al bezig is om alles uit de kleedkamer te halen als het gaat om instructies en dergelijke.
Dan de vraag of er nog 30 miljoen over is van de coronasteun; kan dat geld nog worden ingezet? Het korte antwoord is nee. U heeft ook meegekregen dat we natuurlijk ook als kabinet een hele strenge ronde hebben gehad. Er zijn hele duidelijke afspraken met Financiën en dit steunpakket is niet meer beschikbaar.
Dan de vraag over de btw van meneer Van Nispen. Hij vroeg waarom dat zo ingewikkeld in elkaar zit voor sport en bewegen en of ik daar iets mee kan. De btw-vrijstelling voor sport is per 1 januari 2019 al verruimd. Het stelsel van btw voor sport en bewegen is complex. Een ruimere vrijstelling is tijdens de coronacrisis weleens toegepast om de toegankelijkheid te vergroten in perioden van beperkende maatregelen. Op dit moment zijn er geen plannen om dat voort te zetten of uit te bouwen. Ik ben uiteraard wel regelmatig in gesprek met de collega's bij Financiën om te kijken wat we kunnen doen, zodat er meer duidelijkheid komt over de btw-positie van sportaanbieders en sportbedrijven. Ik kan u toezeggen dat ik daar achteraan ga en het aan u terugkoppel zodra ik daar iets meer over weet.
Da nog de allerlaatste vraag. Die gaat over e-sports. Vindt u het een sport en heeft u aandacht voor de kansen en de duistere kanten? Het is een interessante ontwikkeling. Of het een sport genoemd gaat worden, is niet aan mij. Ik zie wel potentie. Ik zie ook verbindingen tussen e-sport en traditionele sport. Daarom heb ik me ook de afgelopen jaren, en mijn voorgangers met name, ingezet voor e-sport. In Rotterdam is er een living lab, waarbij onderzocht wordt op wat voor manier e-sport kan helpen om jongeren aan de traditionele sportaanbieder verbonden te laten zijn. Er is een challenge gefinancierd. Er zijn diverse buurtsportcoaches die e-sport inzetten. Ik heb goed contact met de recent opgerichte branchevereniging Esports, samen met NOC*NSF. Ik heb het Kenniscentrum Sport & Bewegen gevraagd om de ontwikkelingen inclusief de mogelijke donkere kanten, zoals verslaving, nauwgezet te volgen. Wat dat betreft staat het dus op de kaart.
Dat was mijn laatste beantwoording, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u. Ik kan de vergadering nog niet sluiten, omdat er nog twee vragen zijn. Maar omdat ik zelf plenair moet, zal de heer Van Nispen het voorzitterschap voor de laatste drie minuten overnemen. Dank u wel voor alles in ieder geval.
Voorzitter: Van Nispen
De voorzitter:
Collega's. De Minister is aan het eind gekomen van de beantwoording. Er is nog ruimte voor een enkele resterende allerlaatste vraag als daar behoefte aan is. De heer Heerema.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Misschien kort, want de Minister ging even in op de coronamaatregelen en dat dat in het stukje varia staat. Ik weet dat dat bij het langeretermijncoronadebat ook aan de orde is geweest. Op dat moment was er simpelweg geen tijd voor om daar een motie over in te dienen. Ik wil hierbij in ieder geval aankondigen, ook voor het tweeminutendebat dat we gaan voeren, dat we daar een motie voor in overweging hebben om te kijken hoe we sport en corona beter samen kunnen laten gaan.
De voorzitter:
Dan komen we daar in het tweeminutendebat op terug. Zijn er nog anderen? Mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik heb nog best wel veel vragen, maar ik heb ook een plenair wetgevingsdebat, net als onze voorzitter. Dat is dus de reden dat ik nu helaas weg moet.
De voorzitter:
Alle begrip daarvoor. Er volgt nog een tweeminutendebat dus we kunnen kijken wat daar nog aan de orde kan komen. De heer Mohandis. O, de Minister.
Minister Helder:
Zou ik een verzoek mogen doen aan mevrouw Westerveld om die vragen mij anders te doen toekomen? Dan kan ik ze beantwoorden in het tweeminutendebat.
De voorzitter:
Daar gaan we een mouw aan zien te passen, maar wel via een formele procedure. De heer Mohandis.
De heer Mohandis (PvdA):
Dank aan de Minister voor wat toezeggingen. Nog een paar punten, rondom die generieke doelen, blijven politiek open. Daar wil ik nog wel met de heer Heerema naar kijken. Hoe kunnen we beide punten, wellicht in een motie, verenigen? De brigade blijft ook, ik kijk ook naar de heer Van Nispen en anderen die daar een punt van hebben gemaakt, dus wellicht ook op dat punt een zachte motie.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik kijk even naar de collega's. Staat u mij toe om zelf, namens de SP, nog een hele korte, verduidelijkende vraag te stellen over een van de laatste punten, over de btw en de complexiteit daarvan. Er is in coronatijd een ruimere vrijstelling geweest. De Minister gaat erover nadenken en komt erop terug. Nou, volgens mij zou er alle reden zijn om te kijken wat hieraan gedaan kan worden, vanwege de bewegingsarmoede en de uitdagingen die er zijn. Kan de Minister zeggen wanneer ze daarop terug kan komen? Ik kan me voorstellen dat dat niet lukt voor het tweeminutendebat, maar toch hopelijk wel voor het wetgevingsoverleg.
Minister Helder:
Ja, dat lukt.
De voorzitter:
Dat is relevant in verband met de toezeggingen. Dank daarvoor. Ik kijk nog een laatste keer naar de collega's. Er zou nog veel te bespreken zijn, maar dat gaan we vervolgen in het tweeminutendebat. Er zijn veel toezeggingen gedaan, waarvoor veel dank. Vanwege de tijd gaan we deze toezeggingen nu niet allemaal voorlezen en uitdiscussiëren. De griffier gaat er via de ambtenaren, het ministerie en de Kamerleden aan wie de toezeggingen zijn gedaan voor zorgen dat het allemaal zorgvuldig gecontroleerd wordt, zodat er geen fouten insluipen. Ik kijk nog even naar de Minister.
Minister Helder:
Tot slot. Dank voor het debat. Ik vond het heel constructief en fijn. Ik denk ook dat we elkaar op een aantal punten goed hebben gevonden. De tweeminutendebatten staan voor zowel de Kamer als de bewindslieden enorm onder druk, zo vlak voor het reces. Als er vragen zijn die ik nu alvast kan meenemen voor de beantwoording in het tweeminutendebat, dan houd ik me daar zeer voor aanbevolen.
De voorzitter:
Die opmerking hebben wij gehoord. Dank daarvoor. Ik bedank nogmaals de Minister en de ambtenaren voor dit debat. Ik bedank ook de ondersteuning, die wij hier vandaag weer in de Kamer hadden, de mensen op de publieke tribune en de mensen die dit debat op een andere wijze hebben gevolgd. Ik wens iedereen nog een fijne dag.
Sluiting 14.04 uur.