Verslag van een schriftelijk overleg over de versterking stelsel kwaliteitsborging in het bodembeheer (Kamerstuk 30015-104)
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2022D28919, datum: 2022-07-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-30015-106).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: T.C. (Tjeerd) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: J. Rijkers, griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 30015 -106 Bodembeleid.
Onderdeel van zaak 2022Z14000:
- Indiener: V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2022-07-06 14:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-09-14 12:15: Procedurevergadering Infrastructuur en Waterstaat (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2022-12-08 10:15: Tweeminutendebat Versterking stelsel kwaliteitsborging in het bodembeheer (30015-106) (Plenair debat (tweeminutendebat)), TK
- 2023-01-19 13:25: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2021-2022 |
30 015 Bodembeleid
Nr. 106 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 5 juli 2022
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 4 april 2022 over versterking stelsel kwaliteitsborging in het bodembeheer (Kamerstuk 30 015, nr. 104).
De vragen en opmerkingen zijn op 24 mei 2022 aan Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 4 juli 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
T. de Groot
De griffier van de commissie,
Rijkers
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW). Deze leden delen de conclusie dat de basis van een publiek-privaat stelsel gehandhaafd dient te blijven en dat een geheel publiek stelsel niet tot een verbetering zal leiden. Deze leden hebben over de maatregelen en het plan van aanpak nog enkele vragen en/of opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de bief over de versterking stelsel kwaliteitsborging in het bodembeheer. Zij hebben over bodembeheer nog enkele vragen die zij aan de Staatssecretaris willen voorleggen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief over het verbeteren van het functioneren van het Kwalibo-stelsel. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de wijzigingen in het stelsel van de kwaliteitsborging in het bodembeheer, het zogenaamde Kwalibo-stelsel. Deze leden constateren dat er op het gebied van bodembeleid al jaren incidenten plaatsvinden die niet adequaat opgelost worden. Daarom zijn deze leden blij dat er een pakket aan maatregelen ligt. Zij vragen de Staatssecretaris wel op welke termijn zij verwacht dat alle maatregelen zullen zijn doorgevoerd.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de versterking stelsel kwaliteitsborging in het bodembeheer. Zij hebben daarover de volgende vragen.
Het lid van de BBB-fractie heeft met interesse kennisgenomen van de brief «Versterking stelsel kwaliteitsborging in het bodembeheer».
VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen bij de aanleiding dat de verantwoordelijkheid en betrokkenheid tekortschieten en dat er onduidelijkheid bestaat ten aanzien van rollen en verantwoordelijkheden. Deze leden lezen verder in hoofdstuk 4.5 Slotsom dat, aanvullend op de hoofdmaatregelen, de samenwerking tussen publieke en private partijen versterkt zal worden, dat er een cultuuromslag plaats dient te vinden, dat er aan vertrouwen gewerkt dient te worden en dat partijen meer verantwoordelijkheid dienen te nemen voor het publieke (milieu)belang. Deze leden vragen zich af in hoeverre het ontbreken van vertrouwen, samenwerking en verantwoordelijkheid de hoofdoorzaak is van het onvoldoende functioneren van het stelsel. Zou het zo kunnen zijn dat wanneer private partijen hun verantwoordelijkheid zouden nemen binnen het huidige stelsel en de overheid vaker regie zou nemen, het huidige stelsel wel voldoende zou kunnen functioneren? In hoeverre zouden de overige maatregelen overbodig zijn wanneer partijen zich zouden gedragen zoals beschreven onder hoofdstuk 4.5 Slotsom?
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief van de Staatssecretaris dat er een overlegstructuur wordt ingevoerd en dat er gewerkt wordt aan een samenwerkingsprotocol. Deze leden vragen de Staatssecretaris aan te geven welke concrete resultaten bereikt zullen worden door middel van het overleg en op welk moment zij deze verwacht te bereiken. Kan de Staatssecretaris daarbij aangeven welke maatregelen zij prioritair acht?
De leden van de VVD-fractie lezen dat één van de conclusies van het doornemen van de casestudies is dat bij alle drie de casus de capaciteit op controle en naleving een kritisch probleem is. Hoofdmaatregel twee leidt tot het versterken van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-stelsel). Deze leden vragen of deze versterking onderdeel is van de aanpak zoals voorgesteld in de brieven van 13 december 2021 (Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 311) en 24 februari 2022 (Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 313) of dat deze versterking van het stelsel van Kwaliteitsborging in het bodembeheer (Kwalibo-stelsel) aanvullend is. Deze leden lezen verder dat het substantieel vergroten van de capaciteit randvoorwaardelijk is voor het blijvend versterken van de kwaliteit van het stelsel. Zij vragen de Staatssecretaris de uitbreiding van capaciteit te kwantificeren en of de benodigde middelen daarvoor reeds gebudgetteerd zijn binnen de beschikbare middelen voor het versterken van het VTH-stelsel.
De leden van de VVD-fractie lezen dat in het kader van de informatiepositie van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een grond- en bouwstoffenpaspoort wordt ingevoerd. In diverse overleggen en stukken ten aanzien van de circulaire economie en het grondstoffenbeleid wordt vaker gesproken over een grondstoffenpaspoort. Deze leden vragen de Staatssecretaris of het bouw- en grondstoffenpaspoort dat in de maatregel 2.2c wordt voorgesteld het beoogde brede bouw- en grondstoffenpaspoort betreft. Mocht dat vooralsnog niet het geval zijn, kan het dan zo worden ingericht dat het eenvoudig uit te breiden is en geschikt gemaakt kan worden voor bredere toepassing? Deze leden vragen of het beschreven routeplan beschikbaar gesteld kan worden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat decentrale overheden geen rol hebben in het Kwalibo-stelsel maar wel bevoegd gezag zijn voor de toepassing van grond- en bouwstoffen. Deze leden lezen in een reactie dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zich zorgen maakt over de uitvoerbaarheid van de bodemtaken door gemeenten. Deze leden vragen de Staatssecretaris te reflecteren op deze zorgen en aan te geven hoe zij deze zorgen kan wegnemen.
De leden van de VVD-fractie missen in de brief en in het rapport/plan van aanpak de reactie van de private bedrijven die betrokken zijn bij het Kwalibo-stelsel. In hoeverre zijn de private bedrijven betrokken geweest bij het opstellen van het plan van aanpak? Kan de Staatssecretaris een nadere analyse laten maken van de effecten van de maatregelen voor de private bedrijven en is zij bereid VNO-NCW en MKB Nederland te vragen om een reactie op de brief en de maatregelen en deze te delen met de Kamer?
D66-fractie
De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat er actief werk wordt gemaakt van het verbeteren van de kwaliteit van de uitvoering van bodemwerkzaamheden en van het bevorderen van de integriteit van bedrijven die bodemwerkzaamheden uitvoeren. Deze leden maken zich echter ook zorgen over de uitvoering van de door de taskforce aanbevolen acties. Zonder een concreet actieplan inclusief deadlines en verantwoordelijkheden kunnen processen als deze verzanden in een papieren werkelijkheid. Wanneer komt de staatsecretaris met een verdere uitwerking van de te zetten stappen? Kan de Staatssecretaris per maatregel aangeven wie verantwoordelijk is voor het uitvoeren ervan, wat het tijdpad is en welke criteria er zijn om te bepalen of de maatregel in voldoende mate is doorgevoerd? Hoe gaat de staatsecretaris opvolging geven aan het advies van de taskforce die oproept tot een cultuuromslag? Kan de Staatssecretaris een prioritering in de implementatie van de 40 maatregelen aanbrengen?
De leden van de D66-fractie wijzen erop dat de commissie van Aartsen reeds heeft laten zien dat ons VTH-stelsel veel gebreken kent. Om milieucriminaliteit effectief aan te pakken en om onze bodemkwaliteit goed te kunnen waarborgen is volgens deze leden een effectief VTH-stelsel essentieel. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe zij de aanbevelingen van de taskforce zal meenemen in de bredere aanpak van de versterking van het VTH-stelsel? Is er binnen de ILT voldoende capaciteit om de extra toezichttaken te kunnen uitvoeren?
De leden van de D66-fractie constateren dat 70% van de Nederlandse bodem in slechte staat is. Stoffen zoals PFAS, andere (zeer) zorgwekkende stoffen en uitputting van de bodem voor onze voedselvoorziening heeft grote gevolgen voor onze leefomgeving, natuur en biodiversiteit. Deze leden hebben daarom eerder, onder meer in het commissiedebat voorafgaand aan de Milieuraad, aandacht gevraagd voor een proactieve houding van dit kabinet in Europa op het gebied van de bodemstrategie. De Staatssecretaris heeft eerder onverkorte steun uitgesproken voor de richting van de Europese bodemstrategie. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe zij hier tot nu toe vorm aan heeft gegeven? Hoe heeft de Staatssecretaris de Europese bodemstrategie vertaald naar de Nederlandse situatie?
CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie constateren dat het plan van aanpak vier hoofdmaatregelen en 40 submaatregelen opsomt om het Kwalibo-stelsel te optimaliseren. In het plan van aanpak geeft de taskforce aan dat wanneer alle maatregelen worden geïmplementeerd, het Kwalibo-stelsel weer goed zal functioneren. Deze leden vragen de Staatssecretaris of zij per maatregel kan aangeven wie verantwoordelijk is voor het uitvoeren ervan, wat het tijdpad is en welke criteria er zijn om te bepalen of de maatregel in voldoende mate is doorgevoerd. Ook vragen deze leden of de Staatssecretaris een prioritering in de implementatie van de 40 maatregelen kan aanbrengen. Welke maatregelen dienen op korte termijn geïmplementeerd te worden? Wat is de deadline voor het doorvoeren van alle maatregelen?
De leden van de CDA-fractie lezen dat één van de maatregelen het versterken van de publieke sturing op het stelsel is. Deze leden vragen of de Staatssecretaris nader kan toelichten wat redenen kunnen zijn om nadrukkelijker invulling te geven aan haar stelselverantwoordelijkheid. Kan de Staatssecretaris toelichten waarom zij niet haar bevoegdheden als stelselverantwoordelijke nadrukkelijker inzet, bijvoorbeeld in situaties waarin partijen er onderling niet uitkomen? En welke criteria worden gehanteerd om te bepalen of bodemwerkzaamheden moeten worden toegevoegd of verwijderd uit de regelgeving? Zal deze analyse met regelmaat, bijvoorbeeld één keer per jaar, worden uitgevoerd? Tevens vragen deze leden wanneer alle normdocumenten zijn herzien en wie uiteindelijk bepaalt welke normen worden vastgelegd. Welke partijen kunnen een verzoek indienen voor de ontwikkeling van een nieuw normdocument? Op basis van welke informatie kan worden besloten tot de ontwikkeling of aanpassing van een normdocument? Hoe verhoudt zich dit tot de discussie voor het ontwikkelen van een eventuele nieuwe beoordelingsrichtlijn (BRL) voor granuliet? Ook vragen deze leden hoe de Staatssecretaris ervoor wil zorgen dat de verschillende partijen zich voldoende inzetten bij het tot stand komen van normdocumenten. Welke partijen moeten minimaal aanwezig zijn voor een brede vertegenwoordiging? Hoe zorgt de Staatssecretaris ervoor dat decentrale overheden voldoende worden betrokken, nu de VNG heeft aangegeven niet te willen deelnemen?
De leden van de CDA-fractie lezen dat een andere maatregel is dat de ILT een grotere rol zal krijgen in het toezicht op het private deel van het systeem. In de brief wordt niet ingegaan op de rol van de decentrale overheden. Deze leden vragen of is bekeken of het mogelijk is decentrale overheden meer wettelijke bevoegdheden te geven in het Kwalibo-stelsel, aangezien zij in de dagelijkse praktijk de bedrijven tegenkomen, maar nu slechts een signalerende functie richting de ILT hebben. Kan de Staatssecretaris verder aangeven welke aanbevelingen uit het rapport «Omgevingsdiensten in beeld» al zijn of worden opgevolgd? Kan een tijdpad per maatregel worden gegeven? En welke waarborgen zijn er om belangenverstrengeling bij certificerende instellingen en de Raad van Accreditatie te voorkomen? Waarom is er niet voorzien in toezicht door de ILT op de Raad van Accreditatie?
De leden van de CDA-fractie hebben verder nog vragen over de maatregel van het versterken van de publieke-private samenwerking. De betrokkenheid en afstemming tussen de partijen is de laatste jaren afgenomen, waardoor de kwaliteit van het stelsel niet langer geborgd is. De taskforce adviseert in te zetten op een cultuuromslag, waarbij alle partijen weer net zo betrokken zijn als in 2008 bij de start van Kwalibo. Deze leden vragen de Staatssecretaris hoe zij ervoor gaat zorgen dat de gewenste cultuuromslag plaatsvindt. En hoe zorgt zij ervoor dat de samenwerking tussen publieke en private partijen verbetert en niet (weer) afneemt? Wat gaat de Staatssecretaris doen als de publieke en private partijen, zoals decentrale overheden en certificerende instellingen, zich niet inzetten zoals gewenst is? Is de voorgestelde risicoanalyse voldoende om de publiek-private samenwerking weer te versterken, gezien de sterk uiteenlopende beelden van de sector en van toezichthouders op de problematiek? Hoe vaak, door wie, en met welke partijen zal deze analyse worden uitgevoerd? En is de Staatssecretaris van mening dat de overlegstructuur, zoals nu wordt voorgesteld, voldoende betrokkenheid van de private partijen garandeert? Kan de Staatssecretaris concreet aangeven welke partijen daarin worden betrokken? Hoe zal ervoor gezorgd worden dat in deze structuur ook de positie van de burger geborgd is?
De leden van de CDA-fractie lezen dat maatregel 4 toeziet op het creëren van randvoorwaarden om het Kwalibo-stelsel weer tot een succes te maken. Deze leden vragen of de Staatssecretaris daadwerkelijk wil inzetten op vermindering van de complexiteit van het stelsel. Of ziet zij dit, net als de taskforce, als een onvermijdelijk gegeven?
Als laatste vragen deze leden welke invloed de invoering van de Omgevingswet op het Kwalibo-stelsel heeft. Levert dit extra werkzaamheden op?
GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het van groot belang dat de publieke sturing op het Kwalibo-stelsel versterkt wordt. De incidenten van de afgelopen jaren hebben laten zien dat die sturing namelijk ondermaats was. Bij het granuliet-dossier was bijvoorbeeld onduidelijk wie verantwoordelijk was voor het normdocument dat bepaalde óf en hoeveel granuliet er gestort mocht worden in «Over de Maas». Deze leden vinden het goed dat de Staatssecretaris meer inbreng zal leveren bij de totstandkoming van normdocumenten. Maar blijft de bevoegdheid voor deze normdocumenten nog steeds liggen bij private partijen of kan de Staatssecretaris vervolgens ook zelf nieuwe normdocumenten initiëren? Per wanneer zullen alle normdocumenten zijn herzien? En wie is er eindverantwoordelijk voor de vijfjaarlijkse evaluatie? Hoewel het goed is dat er samenwerkingsprotocollen worden ontwikkeld, is het deze leden nog onduidelijk op welke manier de Staatssecretaris invulling gaat geven aan haar stelselverantwoordelijkheid. Wanneer gaat de Staatssecretaris daar nadere toelichting over geven? Op welke manier gaat zij garanderen dat het stelsel zo wordt ingericht dat grote incidenten met bodemverontreiniging niet meer voorkomen?
De leden van de GroenLinks-fractie hameren keer op keer op het belang van adequate toezicht en handhaving. Daarom vinden zij het ook zo belangrijk dat de maatregelen uit het rapport van de commissie-Van Aartsen op korte termijn worden geïmplementeerd. Kan de Staatssecretaris aangeven welke aanbevelingen al worden opgevolgd? Deze leden vinden het goed dat de ILT een grotere rol zal krijgen in het toezicht op de certificerende instellingen. Heeft de ILT op dit moment voldoende capaciteit om deze taak goed uit te voeren? Deze leden vragen echter nog wel of en op welke manier de positie van decentrale overheden wordt versterkt in het Kwalibo-stelsel. Op dit moment hebben zij alleen de mogelijkheid om te signaleren aan de ILT, terwijl decentrale overheden dagelijks te maken krijgen met de bedrijven waar het om gaat. Kunnen de decentrale overheden meer wettelijke bevoegdheden krijgen in het stelsel?
ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Staatssecretaris per maatregel kan aangeven wie verantwoordelijk is voor het uitvoeren ervan, wat het tijdpad is en welke criteria er zijn om te bepalen of de maatregel in voldoende mate is doorgevoerd.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn ook benieuwd hoe de Staatssecretaris de rol van decentrale overheden voor zich ziet. Deze overheden kunnen nu niet (actief) handhaven op Kwalibo, maar zijn wel het bevoegd gezag voor het toepassen van bouwstoffen en grondstoffen. Hoe wil de Staatssecretaris vorm geven aan het advies van de taskforce om de samenwerking tussen overheden onderling en met de ILT te versterken?
BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie vraagt zich af of de Staatssecretaris per maatregel kan aangeven wie verantwoordelijk is voor het uitvoeren hiervan en wat de criteria zijn voor het uitvoeren. Daarnaast wil zij weten wat het tijdpad is voor het uitvoeren van de maatregelen en hoe bepaald wordt of een maatregel in voldoende mate is doorgevoerd. Ook zou dit lid willen weten wanneer welke maatregel ingevoerd wordt, of er een volgorde van belangrijkheid van de maatregel is bij het invoeren en wanneer de laatste maatregel ingevoerd moet zijn.
Het lid van de BBB-fractie vraag over de eerste maatregel om publieke sturing op het stelsel te versterken welke criteria gehanteerd worden om te bepalen of bodemwerkzaamheden moeten worden toegevoegd of verwijderd uit de regelgeving. Met welke frequentie zal deze analyse plaatsvinden? Ook vraagt dit lid zich af of het belang van private partijen die gebruikmaken van de bodem bij hun werkzaamheden voldoende vertegenwoordigd worden in de vormgeving van het nieuw stelsel.
Het lid van de BBB-fractie vraagt betreffende de tweede maatregel, het versterken van de VTH-keten in het stelsel kwaliteitsborging in het bodembeheer, welke waarborgen er zijn voor voldoende afstand tussen alle betrokken partijen.
Het lid van de BBB-fractie vraagt hoe bij de derde maatregel, het versterken van de publiek-private samenwerking, geborgd wordt dat de samenwerking tussen publieke en private partijen verbetert en niet weer afneemt. Welke gevolgen hebben het afbrokkelende vertrouwen van de samenleving in de politiek, overheid en instituties voor dit soort technische dossiers?
Het lid van de BBB-fractie vraagt zich af welke invloed de Omgevingswet heeft op het Kwalibo-systeem, zodat de ideale randvoorwaarden voor het slagen van het stelsel kunnen worden gecreëerd (maatregel 4).
II. Antwoord van de Staatssecretaris
VVD-fractie
1. De leden vragen zich af in hoeverre het ontbreken van vertrouwen, samenwerking en verantwoordelijkheid de hoofdoorzaak is van het onvoldoende functioneren van het stelsel. Zou het zo kunnen zijn dat wanneer private partijen hun verantwoordelijkheid zouden nemen binnen het huidige stelsel en de overheid vaker regie zou nemen, het huidige stelsel wel voldoende zou kunnen functioneren? In hoeverre zouden de overige maatregelen overbodig zijn wanneer partijen zich zouden gedragen zoals beschreven onder hoofdstuk 4.5 Slotsom?
Vertrouwen, samenwerking en verantwoordelijkheid zijn belangrijke pijlers voor het stelsel van kwaliteitsborging in het bodembeheer (hierna: Kwalibo-stelsel). Het is niet zo dat er in de afgelopen jaren geen sprake is geweest van vertrouwen en samenwerking tussen de publieke en private partijen, maar er is substantiële verbetering nodig en de publieke sturing moet worden versterkt. Als dat wordt gerealiseerd, dan zal het stelsel beter functioneren. Vandaar de keuze voor de handhaving van het publiek-private karakter van het stelsel.
Het plan van aanpak bevat een totaalpakket aan maatregelen ter versterking van de publieke sturing op het stelsel en een robuustere invulling van de verantwoordelijkheid van de private partijen. De maatregelen moeten in samenhang en in samenwerking met de private partijen worden geïmplementeerd.
2. De leden van de VVD-fractie lezen in de brief van de Staatssecretaris dat er een overlegstructuur wordt ingevoerd en dat er gewerkt wordt aan een samenwerkingsprotocol. Deze leden vragen de Staatssecretaris aan te geven welke concrete resultaten bereikt zullen worden door middel van het overleg en op welk moment zij deze verwacht te bereiken.
Doel van deze overlegstructuur is om goed zicht te krijgen en houden op het functioneren van het Kwalibo-stelsel. Concreet betekent dit dat het Ministerie van IenW regelmatig en structureel bespreekt met private partijen en medeoverheden welke bodemwerkzaamheden goed verlopen en voor welke bodemwerkzaamheden extra maatregelen nodig zijn vanwege bijvoorbeeld nalevingstekort, onduidelijkheden, praktijkproblemen. Ook zullen brede onderwerpen worden besproken, zoals de verhouding tussen certificerende instellingen en de ILT (tevens onafhankelijk toezichthouder op de certificerende instellingen) en het wijzigen en aanwijzen van normdocumenten. De betrokken partijen (private partijen, medeoverheden en het Ministerie van IenW) hebben elk een eigen specifieke verantwoordelijkheid én een gedeelde gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor het Kwalibo-stelsel. In het samenwerkingsprotocol worden de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen en de afspraken over de samenwerking duidelijk beschreven. De overlegstructuur en het samenwerkingsprotocol zijn noodzakelijke middelen op basis waarvan de betrokken partijen samenwerken aan een beter functionerend Kwalibo-stelsel. De beoogde resultaten gaan in concreto over het zicht krijgen op aandachts- en knelpunten, een betere naleving, meer onderling begrip voor elkaars positie, afstemming in de controles. en uiteindelijk om een betere bescherming van de bodem en meer vertrouwen in het stelsel.
3. Kan de Staatssecretaris daarbij aangeven welke maatregelen zij prioritair acht?
De taskforce heeft in haar plan van aanpak beschreven dat de maatregelen een totaalpakket vormen. Dit betekent dat deze in samenhang moeten worden geïmplementeerd. In de brief aan uw Kamer van 4 april 2022 is aangegeven dat in principe alle maatregelen uit het plan van aanpak worden doorgevoerd. Daarbij is gestart met de maatregelen, waarvan realisatie op korte termijn gewenst is en/of die de basis vormen voor andere maatregelen. Dit betreft onder andere het verbeteren van de bodembescherming in de regelgeving en van de normdocumenten, het vergroten van de betrokkenheid van het Ministerie van IenW bij de normdocumenten, het aanscherpen van de private certificering en het intensiveren van het publieke toezicht. Dit heeft dus betrekking op de planning van de implementatie; de maatregelen zullen allemaal worden geïmplementeerd.
4. De leden van de VVD-fractie lezen dat één van de conclusies van het doornemen van de casestudies is dat bij alle drie de casus de capaciteit op controle en naleving een kritisch probleem is. Hoofdmaatregel twee leidt tot het versterken van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-stelsel). Deze leden vragen of deze versterking onderdeel is van de aanpak zoals voorgesteld in de brieven van 13 december 2021 (Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 311) en 24 februari 2022 (Kamerstukken 22 343 en 28 662, nr. 313) of dat deze versterking van het stelsel van Kwaliteitsborging in het bodembeheer (Kwalibo-stelsel) aanvullend is.
Bovenstaande stukken hebben betrekking op een ander programma, namelijk het onlangs opgestarte interbestuurlijk programma Versterking VTH-stelsel dat is gericht op de opvolging van de adviezen van de Commissie Van Aartsen. Dit programma richt zich op de gehele VTH-keten en heeft daarmee ook gevolgen voor de samenwerking in het bodemstelsel. Het moet echter onderscheiden worden van het programma Versterking Kwalibo-stelsel, dat specifiek gericht is op de implementatie van de maatregelen in het door de Taskforce Versterking Kwalibo-stelsel vaststelde plan van aanpak. Inhoudelijk vult het programma Versterking Kwalibo-stelsel het interbestuurlijke programma Versterking VTH-stelsel aan ten aanzien van de versterking van de VTH-keten voor het Kwalibo-stelsel. Beide programma’s worden op het punt van VTH op elkaar afgestemd.
5. De leden lezen verder dat het substantieel vergroten van de capaciteit randvoorwaardelijk is voor het blijvend versterken van de kwaliteit van het stelsel. Zij vragen de Staatssecretaris de uitbreiding van capaciteit te kwantificeren en of de benodigde middelen daarvoor reeds gebudgetteerd zijn binnen de beschikbare middelen voor het versterken van het VTH-stelsel.
Vanaf 2021 zijn extra middelen vrijgemaakt om geleidelijk de capaciteit van de ILT voor het uitvoeren van bodemtoezicht substantieel te versterken. Dit krijgt de komende jaren zijn beslag. In 2027 zal deze extra inzet worden geëvalueerd. Voor de verdere versterking van de Omgevingsdiensten wordt verwezen naar het onlangs gestarte interbestuurlijke programma Versterking VTH-stelsel.
6. De leden vragen de Staatssecretaris of het bouw- en grondstoffenpaspoort dat in de maatregel 2.2c wordt voorgesteld het beoogde brede bouw- en grondstoffenpaspoort betreft. Mocht dat vooralsnog niet het geval zijn, kan het dan zo worden ingericht dat het eenvoudig uit te breiden is en geschikt gemaakt kan worden voor bredere toepassing? Deze leden vragen of het beschreven routeplan beschikbaar gesteld kan worden.
In het werkspoor VTH van het programma Versterking Kwalibo-stelsel wordt onderzocht in welke vorm een Bouw- en grondstoffenpaspoort een effectieve en efficiënte maatregel is om schade aan de bodem te voorkomen; en in welke mate kan worden aangesloten bij het EU brede bodempaspoort. Het routeplan dat vorig jaar is opgesteld voorziet in algemene stappen (zoals het opstellen van een programma van eisen, het inventariseren van mogelijk geschikte systemen en het uitvoeren van een kosten-batenanalyse) met een globale tijdsindicatie tot eind 2024. De daadwerkelijke invoering van het Bouw- en grondstoffenpaspoort zou hierna gefaseerd kunnen plaatsvinden. Een operationele en meer gedetailleerde planning wordt de komende maanden ontwikkeld.
7. De leden van de VVD-fractie lezen dat decentrale overheden geen rol hebben in het Kwalibo-stelsel maar wel bevoegd gezag zijn voor de toepassing van grond- en bouwstoffen. Deze leden lezen in een reactie dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zich zorgen maakt over de uitvoerbaarheid van de bodemtaken door gemeenten. Deze leden vragen de Staatssecretaris te reflecteren op deze zorgen en aan te geven hoe zij deze zorgen kan wegnemen.
Gemeenten krijgen geen nieuwe taken als gevolg van de implementatie van het programma Versterking Kwalibo-stelsel. De zorg dat de middelen onvoldoende zijn voor de gevraagde inzet voor het Kwalibo-stelsel wordt daarom op dit specifieke punt niet herkend. De zorg van VNG dat de beschikbare middelen onvoldoende zijn voor het uitvoeren van bodemtaken is ook aan de orde gekomen in het kader van de gesprekken over meerjarige bestuurlijke afspraken bodem en ondergrond met gemeenten, provincies en waterschappen die op dit moment nog lopen.
8. De leden van de VVD-fractie missen in de brief en in het rapport/plan van aanpak de reactie van de private bedrijven die betrokken zijn bij het Kwalibo-stelsel. In hoeverre zijn de private bedrijven betrokken geweest bij het opstellen van het plan van aanpak? Kan de Staatssecretaris een nadere analyse laten maken van de effecten van de maatregelen voor de private bedrijven en is zij bereid VNO-NCW en MKB Nederland te vragen om een reactie op de brief en de maatregelen en deze te delen met de Kamer?
Gedurende de looptijd van het programma heeft er regelmatig afstemming plaatsgevonden met de decentrale overheden en private partners. Vanaf mei 2021 hebben zeven stakeholderbijeenkomsten plaatsgevonden (mei, juni, juli, september, oktober, november, december). In kleiner verband zijn expertgroepen ingericht voor de uitwerking van de maatregelen. De inbreng en het oordeel van de stakeholders, algemeen en specifiek, is meegenomen bij het opstellen van het plan van aanpak. VNO-NCW is nadrukkelijk betrokken geweest bij de gesprekken en heeft daar haar stem laten horen. VNO-NCW en de andere private partijen worden momenteel ook betrokken bij de implementatie van de maatregelen in het plan van aanpak en zij zullen uiteraard ook blijvend worden betrokken (zie antwoord op vraag 2 over de overlegstructuur en het samenwerkingsprotocol).
D66-fractie
9. Wanneer komt de staatsecretaris met een verdere uitwerking van de te zetten stappen? Kan de Staatssecretaris per maatregel aangeven wie verantwoordelijk is voor het uitvoeren ervan, wat het tijdpad is en welke criteria er zijn om te bepalen of de maatregel in voldoende mate is doorgevoerd?
Vanuit de stelselverantwoordelijkheid neemt het Ministerie van IenW de regie om de maatregelen te implementeren. De maatregelen worden geïmplementeerd door het Ministerie van IenW, in goed overleg met zowel de private als de publieke partijen. Begin van dit jaar is binnen het Ministerie van IenW een uitvoeringsprogramma ingericht om de maatregelen te implementeren in 2022 en 2023. De daadwerkelijke implementatie van een aantal maatregelen zal een langere doorlooptijd vergen (bijvoorbeeld vanwege het tijdpad dat geldt voor het wijzigen van regelgeving). Vanuit het uitvoeringsprogramma heeft reeds een aantal overleggen met stakeholders plaatsgevonden. De implementatie van de maatregelen wordt tussentijds en na afloop geëvalueerd.
10. Hoe gaat de staatsecretaris opvolging geven aan het advies van de taskforce die oproept tot een cultuuromslag?
Vanaf de instelling van de Taskforce eind 2020 zijn de stakeholders betrokken bij het programma. Op regelmatige basis vinden inhoudelijke besprekingen plaats met de stakeholders. In deze gesprekken komt aan de orde hoe de overheid haar publieke betrokkenheid kan verbeteren, maar ook wat de sector zelf kan doen om de bodemwerkzaamheden zodanig uit te voeren dat de bodembescherming beter wordt beschermd. Deze besprekingen zullen structureel worden geborgd in de overlegstructuur. Het gesprek met de stakeholders en het monitoren van het functioneren van het Kwalibo-stelsel moet leiden tot een blijvende cultuuromslag. Daarnaast zal de versterking van de VTH-keten leiden tot betere inzichten in de kwetsbaarheden van het stelsel, waardoor goed kan worden toegezien op de naleving.
11. Kan de Staatssecretaris een prioritering in de implementatie van de 40 maatregelen aanbrengen?
Zie het antwoord op vraag 3.
12. De leden van de D66-fractie wijzen erop dat de commissie van Aartsen reeds heeft laten zien dat ons VTH-stelsel veel gebreken kent. Om milieucriminaliteit effectief aan te pakken en om onze bodemkwaliteit goed te kunnen waarborgen is volgens deze leden een effectief VTH-stelsel essentieel. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe zij de aanbevelingen van de taskforce zal meenemen in de bredere aanpak van de versterking van het VTH-stelsel?
Leerpunten en aanbevelingen uit de implementatiefase van het programma Versterking Kwalibo-stelsel worden meegegeven aan het onlangs opgestarte interbestuurlijk programma Versterking VTH-stelsel voor verdere uitwerking. Zie ook het antwoord op vraag 4.
13. Is er binnen de ILT voldoende capaciteit om de extra toezichttaken te kunnen uitvoeren?
Zie het antwoord op vraag 5.
14. De leden van de D66-fractie constateren dat 70% van de Nederlandse bodem in slechte staat is. Stoffen zoals PFAS, andere (zeer) zorgwekkende stoffen en uitputting van de bodem voor onze voedselvoorziening heeft grote gevolgen voor onze leefomgeving, natuur en biodiversiteit. Deze leden hebben daarom eerder, onder meer in het commissiedebat voorafgaand aan de Milieuraad, aandacht gevraagd voor een proactieve houding van dit kabinet in Europa op het gebied van de bodemstrategie. De Staatssecretaris heeft eerder onverkorte steun uitgesproken voor de richting van de Europese bodemstrategie. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe zij hier tot nu toe vorm aan heeft gegeven? Hoe heeft de Staatssecretaris de Europese bodemstrategie vertaald naar de Nederlandse situatie?
In de EU-Bodemstrategie staat dat naar schatting 60 tot 70% van de Europese bodems in ongezonde staat verkeert. Ook voor Nederland geldt dat een groot deel van de bodems in ongezonde staat verkeert. Het Ministerie van IenW werkt aan het in beeld brengen van de impact van de EU Bodemstrategie op de Nederlandse situatie door middel van een bedrijfseffectentoets en een impactanalyse (impact op staand beleid en ruimtelijke impact). Deze twee studies zijn worden binnenkort afgerond. Ik zal uw Kamer over de resultaten informeren. In een eerder Commissiedebat is inderdaad aangegeven dat een gezonde bodem een sleutelfunctie speelt in oplossingen voor: het klimaatvraagstuk, de biodiversiteit, een circulaire economie en een gezonde leefomgeving. Hierbij is aangegeven dat vooral internationale grondstromen en opkomende stoffen mogelijke terreinen zijn waar Nederland op EU-niveau met een hoge ambitie op in wil zetten. Nederland is op expertniveau actief betrokken bij lopende discussies over de invulling van deze thema’s, bijvoorbeeld door op het onderwerp grondpaspoorten onze ervaringen te presenteren in expertgroepen. Nationaal zijn we proactief bezig, in die zin dat we met stakeholders de ambities uit de EU- Bodemstrategie toetsen en nagaan hoe deze ambities voor Nederland realistisch en uitvoerbaar kunnen worden gerealiseerd.
CDA-fractie
15. De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris of zij per maatregel kan aangeven wie verantwoordelijk is voor het uitvoeren ervan, wat het tijdpad is en welke criteria er zijn om te bepalen of de maatregel in voldoende mate is doorgevoerd. Ook vragen deze leden of de Staatssecretaris een prioritering in de implementatie van de 40 maatregelen kan aanbrengen. Welke maatregelen dienen op korte termijn geïmplementeerd te worden? Wat is de deadline voor het doorvoeren van alle maatregelen?
Zie het antwoord op de vragen 3 en 9.
16. De leden van de CDA-fractie lezen dat één van de maatregelen het versterken van de publieke sturing op het stelsel is. Deze leden vragen of de Staatssecretaris nader kan toelichten wat redenen kunnen zijn om nadrukkelijker invulling te geven aan haar stelselverantwoordelijkheid. Kan de Staatssecretaris toelichten waarom zij niet haar bevoegdheden als stelselverantwoordelijke nadrukkelijker inzet, bijvoorbeeld in situaties waarin partijen er onderling niet uitkomen?
Het Kwalibo-stelsel is een stelsel waarin zowel publieke als private partijen een verantwoordelijkheid hebben. In essentie zijn de verantwoordelijkheden als volgt verdeeld. Schemabeheerders initiëren nieuwe/gewijzigde normdocumenten; certificerende instellingen controleren of de bedrijven werken en gedurende de looptijd van hun certificaat blijven werken volgens de normdocumenten. De Minister van IenW heeft de bevoegdheid om normdocumenten aan te wijzen in de regelgeving en geeft mede op basis hiervan erkenningen af aan bedrijven; de ILT controleert de bedrijven en de certificerende instellingen. De rollen en verantwoordelijkheden zijn complementair aan elkaar. Dit is eigen aan een publiek-privaat stelsel van conformiteitsbeoordeling.
De stelselverantwoordelijkheid is gericht op het functioneren van het Kwalibo-stelsel als geheel, waarvoor de betrokken partijen een gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen én elk een eigen specifieke verantwoordelijkheid hebben. Daarom wordt zicht gehouden op situaties of ontwikkelingen die afbreuk doen aan de kwaliteit van de uitvoering van (in de regelgeving aangewezen) bodemwerkzaamheden of aan de integriteit van de bedrijven die hiertoe erkend zijn. In zulke situaties zal samen met private partijen en medeoverheden worden besproken wat de reden daartoe is en welke oplossing nodig is. Daarbij is het zaak om na te gaan welke partij specifiek verantwoordelijk is voor de betreffende tekortkoming. Zonder in de verantwoordelijkheid van die partij te treden, wordt die partij vanuit de stelselverantwoordelijkheid verzocht om de oplossing door te voeren. Dat betekent ook dat evenzeer kritisch wordt gekeken naar de verantwoordelijkheid van het Ministerie van IenW.
De taskforce die eind vorig jaar het plan van aanpak met maatregelen heeft opgeleverd en het huidige verbeterprogramma om deze maatregelen door te voeren zijn twee belangrijke voorbeelden waarmee de stelselverantwoordelijkheid wordt versterkt. In structurele zin zal er een overlegstructuur komen met private partijen en medeoverheden om het functioneren van het Kwalibo-stelsel te bewaken. Deze overleggen zullen worden voorgezeten door het Ministerie van IenW. Dit borgt de feitelijke uitoefening van de stelselverantwoordelijkheid.
17. En welke criteria worden gehanteerd om te bepalen of bodemwerkzaamheden moeten worden toegevoegd of verwijderd uit de regelgeving? Zal deze analyse met regelmaat, bijvoorbeeld één keer per jaar, worden uitgevoerd?
Voor het schrappen of toevoegen van een (water)bodemwerkzaamheid in de Regeling Bodemkwaliteit is het belangrijkste criterium of het nodig is in het belang van de bescherming van het milieu. Dat is geregeld in de Wet milieubeheer.1 Een kwalitatieve uitvoering van de bodemwerkzaamheden door bedrijven is een extra waarborg voor de bescherming van het milieu naast de andere milieuregelgeving die al geldt voor die activiteiten. Als die extra waarborg niet nodig blijkt te zijn, kan dat een reden zijn voor het schrappen van een werkzaamheid. Waar dat wel nodig is, kan dat een reden zijn om die werkzaamheid aan te wijzen. Een dergelijke analyse vindt binnen het programma Versterking Kwalibo-stelsel plaats. Dit heeft gevolgen voor het aanwijzen en schrappen van normdocumenten, de certificering van bedrijven voor deze werkzaamheid en het verlenen en intrekken van een erkenning. Daarna zullen we middels de overlegstructuur met private partijen en medeoverheden voor alle bodemwerkzaamheden de naleving, aandachts- en verbeterpunten bespreken.
18. Tevens vragen deze leden wanneer alle normdocumenten zijn herzien en wie uiteindelijk bepaalt welke normen worden vastgelegd. Welke partijen kunnen een verzoek indienen voor de ontwikkeling van een nieuw normdocument? Op basis van welke informatie kan worden besloten tot de ontwikkeling of aanpassing van een normdocument?
In het publiek-private Kwalibo-stelsel werken publieke en private partijen samen bij de totstandkoming en verbetering van normdocumenten. Het uitvoeringsprogramma dat het Ministerie van IenW heeft ingericht voor de implementatie van de maatregelen (zie antwoord op vraag 9) analyseert welke huidige normdocumenten op welke elementen aanpassing behoeven. Op basis hiervan kunnen afspraken en een planning worden gemaakt voor het herzien van de normdocumenten. Uiteindelijk is het aan de schemabeheerders en de NEN om normdocumenten op te stellen of te herzien. Dat is doorgaans op basis van verzoeken van de sectoren die werkzaam zijn in de bodemsector, van de certificerende instellingen die controles uitvoeren maar ook van overheden die het publieke belang willen waarborgen. Het Ministerie van IenW kan vervolgens de normdocumenten aanwijzen in de Regeling Bodemkwaliteit.
19. Hoe verhoudt zich dit tot de discussie voor het ontwikkelen van een eventuele nieuwe beoordelingsrichtlijn (BRL) voor granuliet?
De nieuwe beoordelingsrichtlijn voor granuliet (BRL 9349) is op 19 oktober 2021 aangeboden aan het Ministerie van IenW. Een procedure voor de aanwijzing van de beoordelingsrichtlijn in de Regeling bodemkwaliteit is gestart. Rekening houdend met een consultatieperiode en notificatie van de gewijzigde regeling in Brussel, wordt een aanwijzing van de nieuwe BRL in de Regeling bodemkwaliteit in februari 2023 verwacht.
20. Ook vragen deze leden hoe de Staatssecretaris ervoor wil zorgen dat de verschillende partijen zich voldoende inzetten bij het tot stand komen van normdocumenten. Welke partijen moeten minimaal aanwezig zijn voor een brede vertegenwoordiging?
Schemabeheerders en de NEN hebben als taak om te zorgen dat normdocumenten tot stand komen op basis van een evenwichtige vertegenwoordiging van betrokken partijen en met voldoende expertise. Waar nodig stuurt het Ministerie van IenW hierop aan. Het Ministerie van IenW vergroot haar capaciteit om zelf meer actief betrokken te zijn bij de totstandkoming van normdocumenten. Daarnaast is ook de deelname van medeoverheden (gemeenten en omgevingsdiensten) gewenst. Hier voert het Ministerie van IenW nog overleg over met de VNG.
21. Hoe zorgt de Staatssecretaris ervoor dat decentrale overheden voldoende worden betrokken, nu de VNG heeft aangegeven niet te willen deelnemen?
Op verzoek van de VNG is eind 2021 een bijeenkomst georganiseerd om de rollen en taken van de diverse overheden aan de hand van casus te bespreken. Eén van de behoeftes van de VNG was een apart overleg voor overheden over het Kwalibo-stelsel. Dat heeft de Taskforce als maatregel opgenomen in het plan van aanpak. Een dergelijk overleg wordt op dit moment ingericht. Dit is een overleg waar overheden hun aandachtspunten over het Kwalibo-stelsel regelmatig kunnen bespreken.
De VNG heeft daarnaast aangegeven niet te willen deelnemen aan commissies waarin normdocumenten tot stand komen omdat ze groot belang hechten aan een duidelijke scheiding van rollen en taken tussen publieke en private partijen. Echter, in een publiek privaat stelsel is het juist belangrijk om regelmatig met elkaar af te stemmen en in gesprek te blijven, met behoud van ieders verantwoordelijkheid. Een publiek privaat stelsel kan alleen goed functioneren als daarover regelmatig en goed wordt afgestemd. De opvatting van de VNG van duidelijke scheiding tussen rollen en taken wordt op dit punt dan ook niet gedeeld. Het Ministerie van IenW gaat hierover nogmaals in overleg met de VNG.
Verder geeft de VNG aan dat gemeenten hun prioriteit niet bij bodem maar bij woningbouw en energietransitie gerelateerde werkzaamheden ligt. De wettelijke taken van gemeenten zijn met het programma niet veranderd. Het Ministerie van IenW zal dit met de VNG bespreken.
22. De leden van de CDA-fractie lezen dat een andere maatregel is dat de ILT een grotere rol zal krijgen in het toezicht op het private deel van het systeem. In de brief wordt niet ingegaan op de rol van de decentrale overheden. Deze leden vragen of is bekeken of het mogelijk is decentrale overheden meer wettelijke bevoegdheden te geven in het Kwalibo-stelsel, aangezien zij in de dagelijkse praktijk de bedrijven tegenkomen, maar nu slechts een signalerende functie richting de ILT hebben.
In het Kwalibo-stelsel hebben decentrale overheden een belangrijke signalerende functie. Als bijvoorbeeld een omgevingsdienst constateert dat niet volgens het Kwalibo-stelsel is gewerkt, kan zij dat melden bij de ILT door middel van een bodemsignaal. De ILT kan op basis van dit signaal nader onderzoek instellen. De ILT houdt in het kader van het Kwalibo-stelsel toezicht op de certificerende instellingen en op de erkende bedrijven. Deze keuze is gemaakt omdat bedrijven door het hele land opereren.
Het toepassen van grond, en baggerspecie valt volgens het Besluit bodemkwaliteit onder de bevoegdheid van de decentrale overheden. Tot deze bevoegdheid behoort het beoordelen van de meldingen en toezicht op de uitvoering. De decentrale overheden hebben dus een belangrijke rol bij het toezicht en de handhaving op het bodembeheer in bredere zin, waaronder ook ten aanzien van andere activiteiten zoals geregeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer en straks in het Besluit activiteiten leefomgeving. Daarom zal de samenwerking met de decentrale overheden worden versterkt.
23. Kan de Staatssecretaris verder aangeven welke aanbevelingen uit het rapport «Omgevingsdiensten in beeld» al zijn of worden opgevolgd?
Deze aanbevelingen zijn ondergebracht bij het interbestuurlijk programma Versterking VTH-stelsel. U ontvangt op korte termijn een kamerbrief met toelichting op dit programma.
24. Kan een tijdpad per maatregel worden gegeven?
Zie het antwoord op vraag 3.
25. En welke waarborgen zijn er om belangenverstrengeling bij certificerende instellingen en de Raad van Accreditatie te voorkomen?
In het VTH-onderdeel van het programma Versterking Kwalibo-stelsel wordt uitgewerkt hoe het risico op belangenverstrengeling effectief beheerst kan worden. Verder is van belang dat de ILT toezicht houdt op de certificerende instellingen. Hierbij wordt ook gekeken naar de implementatie van de Europese ISO/IEC norm 17020 bedoeld voor het borgen van de onafhankelijkheid van de certificerende instellingen. Met een betere informatie-uitwisseling tussen de ILT en de Raad voor Accreditatie kunnen de ILT en de Raad voor Accreditatie hun controle en toezicht zodanig op elkaar afstemmen dat het publieke belang effectief wordt geborgd en er geen dubbele toezichtlasten ontstaan.
De ILT wil het toezicht op certificerende instellingen versterken. Het gaat hier vooral om systeemtoezicht, het beoordelen of processen zodanig zijn ingericht en geborgd dat de publieke belangen, onafhankelijkheid en deskundigheid worden beschermd. De ILT bekijkt ook of men zich binnen een organisatie voldoende bewust is van haar publieke verantwoordelijkheid als onderdeel van het private-publieke stelsel. Om dit goed in kaart te brengen is een nauwe samenwerking met de Raad voor Accreditatie noodzakelijk, omdat de Raad een toezichtstaak heeft bij geaccrediteerde partijen. Ook zal de ILT zich verder richten op het toezicht op de daadwerkelijke afgegeven certificaten (de zogenaamde realitychecks/objectinspecties). Met de informatie die daaruit wordt verkregen, kan de ILT dan beter beoordelen wat er in de praktijk gebeurt en eventuele misstanden signaleren.
26. Waarom is er niet voorzien in toezicht door de ILT op de Raad van Accreditatie?
De Raad voor Accreditatie is een zelfstandig bestuursorgaan (zbo) en legt verantwoording af aan de Minister van EZK.
In het privaat-publieke Kwalibo-stelsel zullen de ILT en de Raad van Accreditatie vanuit samenwerking, ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid, toezicht houden op erkende partijen. De ILT en Raad voor Accreditatie hebben in 2020 een informatieprotocol afgesloten met als doel dat de Raad voor Accreditatie en de ILT samenwerken en informatie uitwisselen om op die manier enerzijds de (administratieve) belasting voor de certificerende instellingen te beperken en anderzijds te komen tot een efficiënte en effectieve invulling van het toezicht en de beoordelingen. Bij het uitwerken van hoofdmaatregel 2 uit het plan van aanpak wordt helder gemaakt welke informatie op welk moment uitgewisseld moet worden en hoe de ILT en de Raad voor Accreditatie effectief samen kunnen werken.
27. De leden van de CDA-fractie hebben verder nog vragen over de maatregel van het versterken van de publieke-private samenwerking. De betrokkenheid en afstemming tussen de partijen is de laatste jaren afgenomen, waardoor de kwaliteit van het stelsel niet langer geborgd is. De taskforce adviseert in te zetten op een cultuuromslag, waarbij alle partijen weer net zo betrokken zijn als in 2008 bij de start van Kwalibo. Deze leden vragen de Staatssecretaris hoe zij ervoor gaat zorgen dat de gewenste cultuuromslag plaatsvindt.
Zie het antwoord op vraag 10.
28. En hoe zorgt zij ervoor dat de samenwerking tussen publieke en private partijen verbetert en niet (weer) afneemt?
Zie het antwoord op vraag 2.
29. Wat gaat de Staatssecretaris doen als de publieke en private partijen, zoals decentrale overheden en certificerende instellingen, zich niet inzetten zoals gewenst is?
Met het uitvoeren van het programma versterking bodemstelsel is het belang aangegeven van hernieuwde samenwerking tussen publieke en private partijen. Dit beleid zal worden doorgezet en dat betekent onder andere het inrichten van een structureel overleg (zie ook het antwoord bij vraag 2). Zoals aangegeven in antwoord op vraag 16 worden partijen vanuit de stelselverantwoordelijkheid aangesproken indien er tekortkomingen zijn.
30. Is de voorgestelde risicoanalyse voldoende om de publiek-private samenwerking weer te versterken, gezien de sterk uiteenlopende beelden van de sector en van toezichthouders op de problematiek? Hoe vaak, door wie, en met welke partijen zal deze analyse worden uitgevoerd?
Dit jaar worden de risico’s van de problemen, de oorzaken, de mogelijke maatregelen, de actiehoudende partijen, de benodigde inspanning en de te verwachte effectiviteit op een systematische manier inzichtelijk gemaakt voor een vijftal verschillende bodembrede ketens waar het Kwalibo-stelsel onderdeel van uitmaakt. Een voorbeeld van een bodembrede keten is het ontwerpen, installeren en beheren van bodemenergiesystemen. Bij deze risicosturingsanalyses worden de partijen in de diverse ketens betrokken. Naast het inzicht in de risico’s en de daarbij passende maatregelen zal dit het draagvlak voor de implementatie van maatregelen vergroten. Om de privaat-publieke samenwerking te versterken worden daarnaast duidelijke afspraken gemaakt over de rollen, taken en verantwoordelijkheden en wat er van elkaar verwacht wordt.
31. En is de Staatssecretaris van mening dat de overlegstructuur, zoals nu wordt voorgesteld, voldoende betrokkenheid van de private partijen garandeert? Kan de Staatssecretaris concreet aangeven welke partijen daarin worden betrokken? Hoe zal ervoor gezorgd worden dat in deze structuur ook de positie van de burger geborgd is?
De private partijen tonen grote interesse voor deelname aan het overleg en voor betrokkenheid bij het verbeteren van het stelsel. Zij ondersteunen de inrichting van de overlegstructuur. De partijen die een rol hebben in het Kwalibo-stelsel zijn en worden betrokken. Denk daarbij aan afgevaardigden van de certificerende instellingen, schemabeheerders, certificaathouders en (grote) opdrachtgevers. Daarnaast zijn decentrale overheden betrokken in verband met hun rol bij het toepassen van grond en bouwstoffen. In het u toegestuurde plan van aanpak vindt u in bijlage 3 het overzicht van de betrokken partijen.
Het plan van aanpak bevat een maatregel om te onderzoeken of de positie van de burger in het Kwalibo-stelsel beter kan worden geborgd. De aanbeveling uit het rapport van dhr. Kuijken om een mogelijkheid te creëren voor escalatie vormt de aanleiding hiertoe. Daartoe zal het Ministerie van IenW nagaan of bij (omvangrijke) publieke bodemwerkzaamheden de publieke informatievoorziening over bodembescherming kan worden verbeterd. Ook zal het bestaande Toezichtloket Bodem van de ILT beter onder de aandacht worden gebracht. Daarbij kan ook nadrukkelijker prioriteit worden gegeven aan signalen van burgers over de uitvoering van een bodemwerkzaamheid die middels dat loket worden ingebracht.
32. De leden van de CDA-fractie lezen dat maatregel 4 toeziet op het creëren van randvoorwaarden om het Kwalibo-stelsel weer tot een succes te maken. Deze leden vragen of de Staatssecretaris daadwerkelijk wil inzetten op vermindering van de complexiteit van het stelsel. Of ziet zij dit, net als de taskforce, als een onvermijdelijk gegeven?
De bevindingen van de taskforce worden onderschreven. De combinatie van diverse (water)bodemwerkzaamheden en conformiteitsbeoordeling vergt onvermijdelijk dat op beide terreinen kennis nodig is. Zo is van belang is dat de partijen die het stelsel gebruiken (met name de erkende bedrijven en de certificerende instellingen) de normdocumenten begrijpen en hiermee kunnen werken. Er zijn voorbeelden waarin voorschriften in normdocumenten niet voldoende eenduidig zijn of op onderdelen normen bevat die in de regelgeving thuis horen. Hierop zullen normdocumenten worden aangepast en daarmee verduidelijkt. Ook het beschrijven van de rollen en verantwoordelijkheden van de betrokken partijen en de onderlinge samenwerking zal zorgen voor meer duidelijkheid.
33. Als laatste vragen deze leden welke invloed de invoering van de Omgevingswet op het Kwalibo-stelsel heeft. Levert dit extra werkzaamheden op?
Het Kwalibo-stelsel is geregeld in hoofdstuk 11a, Titel 11a.1, van de Wet milieubeheer en, onder andere, in hoofdstuk 2 van het Besluit bodemkwaliteit. Dit valt buiten de Omgevingswet. In het Besluit activiteiten leefomgeving en de Omgevingsregeling, net zoals in het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer, is bij bepaalde werkzaamheden wel geregeld dat dit moet gebeuren door een onderneming of inspectie-instantie met een erkenning bodemkwaliteit. Dit verwijst dan naar het kwalibo-stelsel. Dit levert geen extra werkzaamheden op. De eisen die nu al zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer worden overgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving. Verder gaan regels over het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie op in de regelgeving onder de Omgevingswet.2 De niet-plaatsgebonden regels die zich richten tot de producent, importeur, transporteur, handelaar van bouwstoffen en de regels die zich richten tot degene die onderzoeken verrichten en milieuverklaringen afgeven voor bouwstoffen, grond en baggerspecie blijven, net zoals de Kwalibo-regels, in het Besluit bodemkwaliteit staan. Het Besluit bodemkwaliteit en de daaronder liggende Regeling bodemkwaliteit worden onder andere hierop aangepast.
GroenLinks-fractie
34. De leden van de GroenLinks-fractie vinden het van groot belang dat de publieke sturing op het Kwalibo-stelsel versterkt wordt. De incidenten van de afgelopen jaren hebben laten zien dat die sturing namelijk ondermaats was. Bij het granuliet-dossier was bijvoorbeeld onduidelijk wie verantwoordelijk was voor het normdocument dat bepaalde óf en hoeveel granuliet er gestort mocht worden in «Over de Maas». Deze leden vinden het goed dat de Staatssecretaris meer inbreng zal leveren bij de totstandkoming van normdocumenten. Maar blijft de bevoegdheid voor deze normdocumenten nog steeds liggen bij private partijen of kan de Staatssecretaris vervolgens ook zelf nieuwe normdocumenten initiëren?
De verantwoordelijkheid voor het opstellen of wijzigen van normdocumenten ligt bij de private partijen. De verantwoordelijkheid voor het aanwijzen van normdocumenten ligt bij het Ministerie van IenW. Het Kwalibo-stelsel is een publiek-privaat stelsel, waarin schemabeheerders, NEN en het Ministerie van IenW samenwerken en afspraken maken over normdocumenten. Door de maatregelen in het plan van aanpak zal de betrokkenheid van het Ministerie van IenW bij de totstandkoming en inhoud van normdocumenten worden vergroot. Bovendien zal de toetsing van normdocumenten door het Ministerie van IenW worden aangescherpt.
35. Per wanneer zullen alle normdocumenten zijn herzien?
Zie het antwoord op vraag 18.
36. En wie is er eindverantwoordelijk voor de vijfjaarlijkse evaluatie?
Het is de verantwoordelijkheid van de schemabeheerders om de normdocumenten periodiek te herzien.
37. Hoewel het goed is dat er samenwerkingsprotocollen worden ontwikkeld, is het deze leden nog onduidelijk op welke manier de Staatssecretaris invulling gaat geven aan haar stelselverantwoordelijkheid. Wanneer gaat de Staatssecretaris daar nadere toelichting over geven? Op welke manier gaat zij garanderen dat het stelsel zo wordt ingericht dat grote incidenten met bodemverontreiniging niet meer voorkomen?
Zie ook antwoord op vraag 16 over de stelselverantwoordelijkheid vanuit het Kwalibo-stelsel. Het verbeteren van het Kwalibo-stelsel zal zeker bijdragen aan het voorkomen van incidenten. Het Kwalibo-stelsel heeft niet betrekking op bodemwerkzaamheden in den brede. Er is dus meer nodig om bodemverontreiniging te voorkomen. Daarom wordt ook gewerkt aan het verbeteren van het bodembeleid in brede zin.
Bij het voorkomen van bodemverontreiniging komt een veelheid aan partijen met bijbehorende middelen en instrumenten kijken. Onder meer de uitvoerende partijen, de vergunningverlener, de opdrachtgever en de wetgever hebben hier een rol. Een ander belangrijk instrument is de nu nog in de Wet Bodembescherming en straks in het Besluit activiteiten leefomgeving onder de Omgevingswet opgenomen zorgplichtsbepaling. Naast de zorgplicht zijn in de Regeling bodemkwaliteit wettelijke basiseisen opgenomen over de bescherming van de bodem en het grondverzet voor de uitvoeringspraktijk. De Regeling omschrijft hoe de milieukwaliteit van grond, baggerspecie, bouwstoffen en bodem moet worden bepaald en waaraan die moet worden getoetst bij toepassing in contact met de bodem, oppervlaktewater of regenwater. Om deze kaders ook voor de toekomst bestendig te maken, wordt de komende jaren gewerkt aan een herijking van het bodembeleid waarbij het bodembeleid integraal zal worden bekeken en wordt nagegaan welke uitgangspunten en instrumenten passen bij de eisen die er nu en in de nabije toekomst gesteld worden aan de bodemregelgeving.
38. De leden van de GroenLinks-fractie hameren keer op keer op het belang van adequate toezicht en handhaving. Daarom vinden zij het ook zo belangrijk dat de maatregelen uit het rapport van de commissie-Van Aartsen op korte termijn worden geïmplementeerd. Kan de Staatssecretaris aangeven welke aanbevelingen al worden opgevolgd?
Het implementeren van de maatregelen van de commissie van Aartsen is ondergebracht bij het onlangs opgestarte interbestuurlijk programma Versterking VTH-stelsel. Op korte termijn ontvangt u een kamerbrief over dit programma.
39. Deze leden vinden het goed dat de ILT een grotere rol zal krijgen in het toezicht op de certificerende instellingen. Heeft de ILT op dit moment voldoende capaciteit om deze taak goed uit te voeren?
Zie het antwoord op vraag 5 (en ook de 2e alinea van het antwoord op vraag 25).
40. Deze leden vragen echter nog wel of en op welke manier de positie van decentrale overheden wordt versterkt in het Kwalibo-stelsel. Op dit moment hebben zij alleen de mogelijkheid om te signaleren aan de ILT, terwijl decentrale overheden dagelijks te maken krijgen met de bedrijven waar het om gaat. Kunnen de decentrale overheden meer wettelijke bevoegdheden krijgen in het stelsel?
Het plan van aanpak bevat een aantal maatregelen die de positie van de decentrale overheden zullen versterken. Onderdeel van de versterkte rol van de ILT is een betere afstemming en samenwerking met onder andere decentrale overheden (maatregel 2.2.b).
Zie ook het antwoord op vraag 22.
ChristenUnie-fractie
41. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Staatssecretaris per maatregel kan aangeven wie verantwoordelijk is voor het uitvoeren ervan, wat het tijdpad is en welke criteria er zijn om te bepalen of de maatregel in voldoende mate is doorgevoerd.
Vanuit de stelselverantwoordelijkheid neemt het Ministerie van IenW de regie om de maatregelen te implementeren. De maatregelen worden de komende twee jaar geïmplementeerd door het Ministerie van IenW, in goed overleg met zowel de private als de publieke partijen. Zie verder het antwoord op vraag 9.
42. De leden van de ChristenUnie-fractie zijn ook benieuwd hoe de Staatssecretaris de rol van decentrale overheden voor zich ziet. Deze overheden kunnen nu niet (actief) handhaven op Kwalibo, maar zijn wel het bevoegd gezag voor het toepassen van bouwstoffen en grondstoffen. Hoe wil de Staatssecretaris vorm geven aan het advies van de taskforce om de samenwerking tussen overheden onderling en met de ILT te versterken?
De Taskforce heeft het inrichting van een structureel overleg met de decentrale overheden als maatregel opgenomen in het plan van aanpak. Een dergelijk overleg wordt op dit moment ingericht. Dit is een overleg waar overheden hun aandachtspunten over het Kwalibo-stelsel regelmatig kunnen bespreken. Zie verder het antwoord op de vragen 7, 21 en 40.
BBB-fractie
43. Het lid van de BBB-fractie vraagt zich af of de Staatssecretaris per maatregel kan aangeven wie verantwoordelijk is voor het uitvoeren hiervan en wat de criteria zijn voor het uitvoeren.
Vanuit de stelselverantwoordelijkheid neemt het Ministerie van IenW de regie om de maatregelen te implementeren. De maatregelen worden geïmplementeerd door het Ministerie van IenW, in goed overleg met zowel de private als de publieke partijen. Zie verder het antwoord op vraag 9.
44. Daarnaast wil zij weten wat het tijdpad is voor het uitvoeren van de maatregelen en hoe bepaald wordt of een maatregel in voldoende mate is doorgevoerd. Ook zou dit lid willen weten wanneer welke maatregel ingevoerd wordt, of er een volgorde van belangrijkheid van de maatregel is bij het invoeren en wanneer de laatste maatregel ingevoerd moet zijn.
Begin van dit jaar is binnen het Ministerie van IenW een uitvoeringsprogramma ingericht om de maatregelen te implementeren in 2022 en 2023. De daadwerkelijke implementatie van een aantal maatregelen zal een langere doorlooptijd vergen (bijvoorbeeld vanwege het tijdpad dat geldt voor het wijzigen van regelgeving). De implementatie van de maatregelen wordt tussentijds en na afloop geëvalueerd. Zie ook het antwoord op vraag 9.
45. Het lid van de BBB-fractie vraagt over de eerste maatregel om publieke sturing op het stelsel te versterken welke criteria gehanteerd worden om te bepalen of bodemwerkzaamheden moeten worden toegevoegd of verwijderd uit de regelgeving. Met welke frequentie zal deze analyse plaatsvinden?
Voor het schrappen of toevoegen van een (water)bodemwerkzaamheid in de Regeling Bodemkwaliteit is het belangrijkste criterium of het nodig is in het belang van de bescherming van het milieu. Deze analyse vindt binnen het programma Versterking Kwalibo-stelsel plaats. Daarna zullen we middels de overlegstructuur met private partijen en medeoverheden voor alle bodemwerkzaamheden de naleving, aandachts- en verbeterpunten periodiek worden besproken. Zie ook het antwoord op vraag 17.
46. Ook vraagt dit lid zich af of het belang van private partijen die gebruikmaken van de bodem bij hun werkzaamheden voldoende vertegenwoordigd worden in de vormgeving van het nieuw stelsel.
Het Kwalibo-stelsel is een publiek-privaat stelsel waarin de belangen van de private partijen evident zijn vertegenwoordigd. De maatregelen brengen hierin geen verandering. Wel wordt de publieke sturing en de publiek-private samenwerking versterkt.
47. Het lid van de BBB-fractie vraagt betreffende de tweede maatregel, het versterken van de VTH-keten in het stelsel kwaliteitsborging in het bodembeheer, welke waarborgen er zijn voor voldoende afstand tussen alle betrokken partijen.
In het VTH-onderdeel van het programma Versterking Kwalibo-stelsel wordt uitgewerkt hoe het risico op belangenverstrengeling effectief beheerst kan worden aan de hand van riscosturingsanalyses in een vijftal ketens. Deze analyses moeten onder andere meer inzicht geven in genoemde problematiek en vormen de basis voor eventuele maatregelen ter verbetering. Het goed functioneren van publiek-private stelsels is een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen, ieder vanuit zijn eigen taak/rol en verantwoordelijkheid. Het is een essentieel onderdeel van het plan van aanpak om helderheid te creëren over ieders rollen, taken en verantwoordelijkheden en van hieruit professionele samenwerkingsrelaties te ontwikkelen en te onderhouden.
48. Het lid van de BBB-fractie vraagt hoe bij de derde maatregel, het versterken van de publiek-private samenwerking, geborgd wordt dat de samenwerking tussen publieke en private partijen verbetert en niet weer afneemt.
Zie het antwoord op vraag 2.
49. Welke gevolgen hebben het afbrokkelende vertrouwen van de samenleving in de politiek, overheid en instituties voor dit soort technische dossiers?
De afgelopen jaren is gebleken dat een sterkere overheid c.q. publieke sturing gewenst is op beleidsterreinen waar sprake is van decentralisatie, privatisering en publiek-private stelsels. Dit is van belang om de publieke waarden, in dit geval de bescherming van de bodem, goed te kunnen waarborgen. Om die reden en met dit in het achterhoofd zal de publieke sturing op het Kwalibo-stelsel worden versterkt.
50. Het lid van de BBB-fractie vraagt zich af welke invloed de Omgevingswet heeft op het Kwalibo-systeem, zodat de ideale randvoorwaarden voor het slagen van het stelsel kunnen worden gecreëerd (maatregel 4).
Zie het antwoord op vraag 33.