[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over het BNC-fiche gezamenlijke mededeling ‘de analyse van de lacunes op het gebied van defensie-investeringen en de te volgen koers’ d.d. 24 juni 2022 (Kamerstuk 22112-3449)

Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2022D28943, datum: 2022-07-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-22112-3453).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 22112 -3453 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie.

Onderdeel van zaak 2022Z14013:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2021-2022

22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3453 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 6 juli 2022

De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Defensie over de brief van 24 juni 2022 over het Fiche: Gezamenlijke mededeling lacunes defensie-investeringen (Kamerstuk 22 112, nr. 3449).

De vragen en opmerkingen zijn op 29 juni 2022 aan de Minister van Defensie voorgelegd. Bij brief van 4 juli 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
De Roon

De adjunct-griffier van de commissie,
Mittendorff

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het EU-voorstel over Europese defensie-investeringen en de bijbehorende kabinetsappreciatie. De leden zijn erg tevreden dat de Europese landen de komende periode naar verwachting meer dan 200 miljard euro in defensie gaan investeren. De leden hebben daar een aantal opmerkingen en vragen over.

De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen over de plannen van de Europese Commissie om gezamenlijke aankopen te stimuleren via een financiële prikkel en de mogelijkheid tot het vormen van een European Defence Capability Consortium. Deze leden hebben kennisgenomen van de aankondiging van het op korte termijn oprichten van een Defence Joint Procurement Task Force. Deze leden erkennen het belang van het stimuleren van gezamenlijke inkoop van militair materieel. De leden van de VVD-fractie worden graag nader geïnformeerd over de mogelijke toegevoegde waarde voor Nederland, zodra duidelijk is hoe de betreffende Task Force exact wordt vormgegeven.

1.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af in welke mate Nederland aanspraak kan maken op de 500 miljoen euro die door de Europese Commissie beschikbaar wordt gesteld voor de aanschaf van militair materieel. Deze leden ontvangen daarover graag een toelichting van het kabinet.

In de gezamenlijke mededeling kondigen de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger (HV) op hoofdlijnen een aantal voorstellen aan, die in een later stadium nog gepresenteerd zullen worden. De exacte details van de voorstellen zijn daarom nog niet bekend. Er heeft in de EU nog geen formele discussie met de lidstaten plaatsgevonden over de aangekondigde voorstellen. In algemene zin wordt de noodzaak tot meer Europese defensiesamenwerking op dit gebied door veel lidstaten onderkend. De mededeling zal voor het eerst op het niveau van Ministers van Defensie besproken worden tijdens de informele RBZ Defensie van eind augustus in Praag, waarna de bespreking op niveau van Raadswerkgroep zal worden voortgezet.

De mate waarin door Nederland aanspraak kan worden gemaakt op de t.z.t. beschikbaar te stellen € 500 mln. is onder andere afhankelijk van de voorwaarden die hieraan gesteld zullen worden. In de gezamenlijke mededeling wordt aangegeven dat het moet gaan om relatief eenvoudige voorwaarden, zoals een minimale deelname van drie lidstaten. Aangezien Nederland al veel samenwerkt met andere Europese landen en ernaar streeft om dit te intensiveren en te verbreden, is de verwachting dat Nederland goed aan die voorwaarde kan voldoen.

2.

Ook hebben de leden van de VVD-fractie vernomen dat de Europese Commissie met een voorstel komt om Btw-vrijstelling mogelijk te maken voor de aanschaf van capaciteiten die gezamenlijk zijn ontwikkeld. Deze leden ontvangen graag een toelichting van het kabinet in welke mate de aanschaf van nieuw materieel onder de betreffende Btw-vrijstellingsregeling zou kunnen komen te vallen.

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 wordt op dit moment door de Commissie gewerkt aan een verdere uitwerking van dit voorstel. Het voorstel voor een verordening waarin de criteria en voorwaarden worden vastgesteld om een European Defence Capability Consortium (EDCC) te kunnen vormen wordt in het najaar van 2022 verwacht. Naar verwachting wordt een EDCC die de lidstaten gezamenlijk oprichten voor Btw-doeleinden gekwalificeerd als een internationale instelling. Voor leveringen van goederen en diensten aan internationale instellingen geldt, onder bepaalde voorwaarden, al een Btw-vrijstelling. De reikwijdte van de vrijstelling zal vervolgens afhangen van de beperkingen en voorwaarden die de deelnemende lidstaten in het EDCC met elkaar overeenkomen in een vestigingsovereenkomst. De vestigingsovereenkomst en de oprichting van de EDCC zal moeten voldoen aan de kaders van de nog voor te stellen verordening. Omdat de criteria en voorwaarden nog niet bekend zijn, kan daarover op dit moment nog geen nader inzicht worden gegeven.

3.

De leden van de VVD-fractie vernemen graag hoe de nieuwe initiatieven zich verhouden tot bestaande instrumenten zoals PESCO en de Coordinated Annual Review on Defence. Zij vragen in hoeverre er al gebruik wordt gemaakt van de bestaande instrumenten en welke meerwaarde de nieuwe voorstellen bieden.

De voorstellen in de mededelingen verhouden zich goed tot de reeds bestaande instrumenten zoals PESCO en de Coordinated Annual Review on Defence (CARD). De voorstellen in de mededeling zijn vooral gericht op het bevorderen van de gezamenlijke aanschaf van defensiematerieel. Hiervoor worden verschillende voorstellen gedaan, zoals het oprichten van een Task Force die op korte termijn samenwerkingsmogelijkheden op het gebied van aanschaf in kaart zal brengen en het creëren van financiële prikkels. Het gaat daarbij om gezamenlijke aanschaf op de korte termijn (voorraden aanvullen) en de middellange en lange termijn.

De CARD richt zich onder meer op samenwerkingsmogelijkheden op het gebied van capaciteitsontwikkeling en onderzoek en niet op de directe aanschaf van materieel. Dat geldt ook voor het Europees Defensie Fonds (EDF)- en PESCO-projecten waarbinnen capaciteiten worden ontwikkeld. Beide instrumenten zitten in de ontwikkelfase. Naarmate deze instrumenten t.z.t. leiden tot daadwerkelijke capaciteiten, die gezamenlijk door lidstaten kunnen worden aangeschaft, worden de voorstellen uit de mededeling relevant.

4.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de besluitvormingsprocedure voor de verschillende voorstellen in de mededeling van de Europese Commissie eruit zal zien, zowel voor besluitvorming over eventuele inwerkingtreding van het voorstel, als voor de besluitvorming binnen de mechanismen zelf.

De besluitvormingsprocedures van de verschillende initiatieven zijn afhankelijk van de rechtsbasis die de Commissie kiest bij de voorstellen. Op dit moment zijn die nog niet bekend. Indien deze worden gebaseerd op die voor onderzoek en ontwikkeling (art 179 VWEU) of industriebeleid (art 173 VWEU), zoals bij het Europees defensiefonds het geval is, dan betreft dat de gewone wetgevingsprocedure waarbij het Europees Parlement en de Raad de verordening vaststellen, en de Raad met gekwalificeerde meerderheid stemt. Indien het gaat om de aanpassing van de Btw-richtlijn 2006/112B, stelt de Raad dat in de regel unaniem vast na raadpleging van het Europees Parlement en dient ook de nationale regelgeving te worden aangepast. Een verhoging van het EDF-budget en de Connecting Europe Facility – om de financiering van militaire mobiliteit te kunnen verhogen via de Midterm Review – gaat via de begrotingsprocedure. Dit betreft een bijzondere wetgevingsprocedure (art 313 en 314 VWEU). Aanpassen van het leenbeleid van de EIB is aan de Board van de EIB, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten.

5.

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd welke concrete voorstellen het kabinet gaat doen om ervoor te zorgen dat de Nederlandse defensie-industrie, waaronder ook en veel MKB-bedrijven, een goede toegang hebben tot deze consortia, ook als zij toeleverancier zijn van producten van hoofdwapensystemen. Daarbij vragen de leden van de VVD-fractie hoe wordt voorkomen dat enkele grote bedrijven uit grote lidstaten deze consortia en de financieringsinstrumenten domineren, en er geen ruimte meer is voor innovatieve kleinere samenwerkingsverbanden waarin ook MKB-bedrijven met nieuwe initiatieven kunnen komen

In de mededeling wordt aangekondigd dat EU-lidstaten een European Defence Capability Consortium (EDCC) kunnen vormen om gezamenlijk defensiecapaciteiten aan te besteden. Volgend uit de mededeling zijn bedrijven geen onderdeel van een EDCC. De specifieke voorstellen van de Commissie voor het versterken van de defensie-industrie behoeven nadere uitwerking voordat het kabinet hier een oordeel over kan vormen. Het kabinet zal de impact van de voorstellen op de ontwikkeling van de defensiemarkt nauwlettend blijven volgen en zich hard blijven maken voor een meer gelijk speelveld in Europa met voldoende ruimte voor concurrentie en in het bijzonder innovatieve samenwerkingsverbanden voor het MKB, zoals dat ook is gedaan bij de ontwikkeling van het Europees Defensie Fonds (EDF).

6.

De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat slechts 11 procent van de defensie-investeringen in Europa in samenwerking met andere landen wordt gedaan. Deze leden vragen hoeveel procent van de Nederlandse defensie-investeringen momenteel in samenwerking met andere landen worden gedaan en zij vragen een reactie van het kabinet hierop.

Het percentage van de Nederlandse defensie-investeringen die momenteel in samenwerking met andere landen worden gedaan was over 2021 circa 16%. Dit varieert per jaar. Defensie wil de samenwerking met bondgenoten en partners, in lijn met de Defensienota 2022 (Kamerstuk 36 124, nr. 1), verder verbreden en verdiepen. Dit betekent dat het kabinet de ambitie heeft om dit percentage te verhogen. Hierbij is het van belang dat internationale samenwerking voor Defensie leidt tot een doelmatige besteding van middelen, verbeterde interoperabiliteit en waar mogelijk tot schaalvoordelen.

7.

In de defensienota valt te lezen dat Defensie samen met partners concrete stappen uitwerkt voor de gezamenlijke ontwikkeling en aanschaf van materieel en middelen. Deze leden vragen een brief op korte termijn over welk materieel volgens het kabinet in aanmerking komt voor gezamenlijke aanschaf en ontwikkeling met andere landen

In de mededeling wordt de nadruk gelegd op gezamenlijke investeringen die op korte termijn de gereedheid verbeteren, met name door het aanvullen van de voorraden. Defensie is reeds bezig om een inventarisatie te maken van kansen om samenwerking met Europese partners uit te breiden of te initiëren. Dit kan potentieel schaalvoordeel opleveren en de interoperabiliteit verhogen. Potentiele kansen voor Defensie liggen bijvoorbeeld in de gezamenlijke aanschaf van anti-tank munitie of munitie voor mortieren. Ik zal uw Kamer in het vierde kwartaal van 2022 een brief sturen met nadere informatie over welk materieel mogelijk in aanmerking komt voor gezamenlijke aanschaf en ontwikkeling met EU-lidstaten voor de korte termijn.

8.

Deze leden vragen hoe ervoor wordt gezorgd dat lidstaten zelf over de samenstelling van hun krijgsmacht blijven gaan, en welke capaciteitsdoelstellingen leidend zullen zijn bij de prikkels voor gezamenlijke aanschaf. In het bijzonder willen zij weten hoe ervoor wordt gezorgd dat deze doelstellingen bijdragen aan het wegwerken van capaciteiten die Europese landen ten behoeve van de NAVO-taken hebben.

De voorstellen zijn erop gericht om samenwerking gemakkelijker en aantrekkelijker te maken, bijvoorbeeld door middel van coördinatie door de task force en door financiële prikkels. Voor ontwikkeling van capaciteiten op middellange en lange termijn blijft het Capability Development Plan richtinggevend. Als het gaat om de korte termijn, zal dit vooral gericht zijn op het aanvullen van de voorraden als gevolg van de oorlog in Oekraïne. De capaciteitsdoelstellingen van de EU en de NAVO komen voor een groot deel overeen. De capaciteiten die in EU-verband worden ontwikkeld en aangeschaft kunnen ook in NAVO-verband worden ingezet. De lidstaten beschikken immers over een single set of forces. Op deze manier draagt een sterkere EU ook bij aan een sterkere NAVO, zoals weergegeven in het Strategisch Concept van de NAVO en het Strategisch Kompas van de EU.

9.

Daarnaast roepen de leden van de VVD-fractie in herinnering dat de Nederlandse krijgsmacht ook belangrijke strategische partners heeft die wel lid van de NAVO maar niet van de EU zijn. Zij vragen daarom welke ideeën er zijn om het gezamenlijke wegwerken van capaciteitstekorten open te stellen voor niet-Europese leden van de NAVO. Zal het ook mogelijk zijn deze landen mee te laten doen aan consortia, en welke criteria zullen er gelden voor de herkomst van (delen van) materieel dat via een European Defence Capability Consortium wordt ingekocht? Gelden hiervoor de criteria van het Europees Defensiefonds, of worden er soepeler criteria gehanteerd? Zo vragen deze leden.

Zoals aangegeven in vraag 2 wordt het voorstel voor een verordening waarin de criteria en voorwaarden worden vastgesteld om een European Defence Capability Consortium (EDCC) te kunnen vormen in het najaar van 2022 verwacht. Omdat het voorstel nog niet is gepubliceerd door de Europese Commissie, kan geen uitspraak worden gedaan over de voorwaarden voor het betrekken van derde landen. Desalniettemin kan worden verwacht dat de focus zal liggen op het stimuleren van de samenwerking binnen de EU.

10.

De leden van de VVD-fractie hebben een vraag over de mogelijkheid om een European Defence Capability Consortium uit te zonderen van Europese aanbestedingsregels. Zij vragen in hoeverre dat een nieuwe mogelijkheid is, en in hoeverre zich dat verhoudt tot de bestaande uitzonderingsmogelijkheid onder artikel 42, lid 7, van het EU-verdrag.

Er wordt in de vraag verwezen naar artikel 42 lid 7 van het EU verdrag. Dat gaat over de wederzijdse bijstandsclausule binnen de EU. Hieronder ga ik in op de relevante bepalingen die betrekking hebben op aanbestedingen.

Op dit moment geldt voor de aanschaf van defensiematerieel richtlijn 2009/81. Deze voorziet al in de specifieke behoeften van defensieorganisaties. Artikel 4, lid 2 VEU en artikel 346 VWEU betreffen uitzonderingen op de toepassing van het EU-recht. Dit betekent dat de gunning van opdrachten die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, daarvan kunnen worden vrijgesteld als dit gerechtvaardigd is om redenen van openbare veiligheid of nodig voor de bescherming van de essentiële veiligheidsbelangen van een lidstaat. Dit kan het geval zijn voor opdrachten waar dermate strenge vereisten op het gebied van bevoorradingszekerheid nodig zijn of die zo vertrouwelijk en/of belangrijk voor de nationale soevereiniteit zijn, dat zelfs deze richtlijn niet volstaat om de essentiële veiligheidsbelangen, die de exclusieve verantwoordelijkheid van de lidstaten is, te verzekeren. Artikel 13 van de richtlijn kent specifieke uitzonderingen, zoals opdrachten die geheim moeten blijven, opdrachten in het kader van een samenwerkingsprogramma op basis van onderzoek en ontwikkeling door minimaal twee lidstaten voor de ontwikkeling van een nieuw product en de latere fasen van de levenscyclus ervan.

11.

De leden van de VVD-fractie vragen welke inzet er is om te zorgen dat de nieuwe plannen voor meer samenwerking en interoperabiliteit zorgen, en niet verstorend werken voor bestaande samenwerking en interoperabiliteit waar ook niet EU-leden van de NAVO bij betrokken zijn.

Met de aanstaande toetreding van Zweden en Finland tot de NAVO zullen straks 23 van de 27 EU-lidstaten ook lid zijn van de NAVO. Aangezien de lidstaten een single set of forces hebben, kan in EU-verband ontwikkeld of aangeschaft materieel ook ingezet worden in NAVO-verband. Op deze manier draagt een sterkere EU bij aan een sterkere NAVO. Het is noodzakelijk dat rekening wordt gehouden met interoperabiliteit. Qua standaarden wordt in de meeste gevallen gebruik gemaakt van NAVO-standaarden.

12.

De leden van de VVD-fractie hebben nog enkele vragen over coördinatie om gezamenlijk voorraden aan te vullen en materieel op korte termijn aan te kopen. Hoe verhoudt deze coördinatie zich tot de levering van materieel aan Oekraïne, en ook de betalingen daarvoor via de Europese vredesfaciliteit? Welke afstemming is hierbij voorzien?

De voorstellen in de mededeling richten zich op het coördineren van het aanvullen van de voorraden van de lidstaten zelf en het faciliteren van gezamenlijke aanschaf daartoe. De task force brengt in dat kader in kaart wat de behoeftes van de lidstaten zijn en wijst op samenwerkingsmogelijkheden bij aanschaf. Op deze manier kunnen schaalvoordelen worden bereikt en de interoperabiliteit verbeterd.

Voor de financiering van de geleverde goederen aan Oekraïne kunnen de lidstaten aanspraak maken op de Europese Vredesfaciliteit. Dit geld kan worden ingezet om de voorraden weer aan te vullen. De lidstaten bepalen straks zelf of zij hierbij gebruik maken van de nieuwe EU-instrumenten.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het fiche over de kabinetsappreciatie van het EU-voorstel Europese defensie-investeringen. Deze leden hebben nog enkele vragen aan de Minister.

De leden van de D66-fractie kijken met grote belangstelling naar de ontwikkelingen rondom het EU-voorstel Europese defensie-investeringen. Tegelijkertijd zijn deze leden ook kritisch over de politieke wil van de verschillende EU-lidstaten aangaande de gezamenlijke EU-defensie investeringen op middellange- en lange termijn.

13.

Deze leden vragen welke concrete samenwerkingen er mogelijk zullen plaatsvinden op de middellange termijn, specifiek als het gaat om uitbreiding en modernisering van bestaande capaciteiten, waaronder luchtverdediging, luchttransport, artillerie, satellietcommunicatie, cyber en communicatie- en informatiesystemen. Deze leden vragen welke concrete samenwerkingen er mogelijk zullen plaatsvinden op de lange termijn, specifiek als het gaat om focus op de ontwikkeling van volgende generatie defensiesystemen.

In het land- en maritieme domein wordt in veel projecten en programma’s reeds samengewerkt met (Europese) partners. Voorbeelden van samenwerking op de volgende generatie capaciteiten zijn de vervanging van geavanceerde luchtverdedigings- en commandofregatten met Duitsland en het Frans-Duitse MGCS (Main Ground Combat System) programma, dat wil voorzien in een volgende generatie van grondgebonden gevechtssystemen. Andere voorbeelden van mogelijke Europese samenwerking liggen bijvoorbeeld op het gebied van SSA (Space Situational Awareness), het koppelen van satellietcapaciteiten, bescherming van middelen in de ruimte en (mogelijk) de ontwikkeling van de SRTUAV (Short Range Tactical Unmanned Aerial Vehicle). Ten aanzien van mogelijke samenwerking op zowel de middellange als de lange termijn maakt Defensie gebruik van de instrumentaria van de EU, zoals Coordinated Annual Review on Defence (CARD), PESCO en het Europese Defensiefonds. Defensie maakt per programma of project de afweging of (Europese) samenwerking mogelijk en gewenst is en zal dat intensiveren in het licht van de Defensienota 2022.

14.

Hoe verhouden deze gezamenlijke defensie-investeringen zich tot de benodigde militaire capaciteiten om het eigen Europese grondgebied op lange termijn te kunnen verdedigen? Hoe verhouden deze investeringen zich verder tot de benodigde capaciteiten, zoals beschreven in het Strategisch Kompas?

De analyse van de lacunes in de defensie-investeringen is voor een groot deel gebaseerd op de bestaande instrumenten zoals het Capability Development Plan (CDP) en het Coordinated Annual Review on Defence (CARD), en moet dus niet als een afzonderlijke prioriteitenlijst worden gezien. Als het gaat over de lange termijn investeringen worden in de analyse van het EDA bijvoorbeeld de focusgebieden genoemd die direct uit CARD afkomstig zijn, waaronder main battle tank, soldaatsystemen en Anti-Acces/Area-Denial (A2/AD). Het CDP is een strategisch document dat een overzicht geeft van de (toekomstige) capaciteitsbehoeften van alle lidstaten op zowel de korte termijn als de lange(re) termijn en geeft hierbij prioriteit aan de capaciteiten die lidstaten moeten ontwikkelen. Dit betreft dus ook militaire capaciteiten die benodigd zijn om het Europese (en NAVO) grondgebied te verdedigen. CARD biedt overzicht van de belangrijkste trends in het EU defensielandschap op het gebied van onder andere defensie-uitgaven, -planning en -samenwerking en geeft een inkijk in de mate waarin de prioriteiten uit het CDP zijn gemitigeerd. Het Strategisch Kompas is een politiek document dat richting moeten geven aan de herziening van het CDP. In het Strategisch Kompas staat bijvoorbeeld dat de EU-lidstaten verder moeten investeren in capaciteiten, waaronder strategic enablers, die benodigd zijn om GVDB-missies en operaties uit te voeren. Hierbij gaat het onder meer om strategisch luchttransport, communicatiemiddelen, amfibische vermogens, medische uitrusting, cyberdefensievermogens en vermogens inzake inlichtingen, surveillance en verkenning.

15.

Vindt er in dit proces van gezamenlijk investeren taakspecialisatie plaats? Zo ja, hoe zal dit er concreet uit gaan zien? Zo nee, waarom niet? Hoe spelen elementen als comparatieve voordelen of geografische ligging hier bijvoorbeeld een rol in? Zo vragen de leden van de D-66 fractie.

Nee, er wordt met deze voorstellen door de Commissie niet gestuurd op taakspecialisatie. Het is aan de lidstaten zelf om te bepalen in welke capaciteiten zij gezamenlijk willen investeren. In tegenstelling tot de NAVO-systematiek in het NATO Defence Planning Process (NDPP) legt de Commissie daarbij geen specifieke capaciteitsdoelstellingen op aan de lidstaten. De voorstellen in de mededeling kunnen wel een vorm van taakspecialisatie tot gevolg hebben. Er zullen immers groepen van landen zijn die aan de hand van de nieuwe EU-instrumenten tot nauwere samenwerking overgaan bij de aanschaf van bepaalde capaciteiten.

16.

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar het Europese krachtenveld aangaande het EU-voorstel Europese defensie-investeringen. Deze leden lezen met genoegen dat er op basis van de eerste bespreking positieve geluiden klinken wat betreft de gezamenlijke aanpak van het op korte termijn herbevoorraden als gevolg van de wapenleveranties aan Oekraïne. Echter lezen deze leden niets over het krachtenveld in verhouding tot de voorstellen die gericht zijn op de middellange en lange termijn. Kan de Minister hier verder over uitweiden?

Het zicht op het krachtenveld is op dit moment nog beperkt. Een eerste bespreking van de gezamenlijke mededeling op het niveau van Ministers van Defensie is voorzien tijdens de informele RBZ Defensie van eind augustus. Uw Kamer zal daarover nader worden geïnformeerd.

17.

Deelt de Minister de mening dat juist ook deze gerelateerde voorstellen belangrijk zijn in het kader van de benodigde gezamenlijke Europese investeringen die nu moeten worden gedaan om de Europese militaire slagkracht en de daarbij horende capaciteiten zo snel als mogelijk op orde te krijgen? Zo ja, wat is de inzet van het kabinet op dit punt? Hoe denken andere lidstaten hierover? Hoe wordt er verder ingezet op gezamenlijke inkoop om de benodigde strategic enablers binnen de EU op orde te krijgen? Zo vragen de leden van de D-66 fractie.

Het kabinet onderschrijft de noodzaak en de urgentie van een sterkere EU. Een zelfredzamer Europa, met meer militaire capaciteiten van Europese landen, draagt bij aan de versterking van de NAVO en de EU. De voorstellen van de Commissie en de HV zullen daar ook aan bijdragen, omdat het ervoor kan zorgen dat lidstaten meer gaan samenwerken. Hierdoor vergroten we onze Europese militaire slagkracht.

In de Defensienota 2022 wordt de inzet op nadere Europese samenwerking uiteengezet, zodat de lidstaten minder los van elkaar en gefragmenteerd investeren in de eigen, nationale

krijgsmachten, maar dit meer in gezamenlijkheid doen. Het geheel is meer dan de som der delen. Nederland zal hier een voortrekkersrol in vervullen. De analyse van de lacunes in de defensie-investeringen is voor een groot deel gebaseerd op de bestaande instrumenten zoals het Capability Development Plan (CDP) en het Coordinated Annual Review on Defence (CARD). In deze documenten staan de Europese prioriteiten, waaronder de strategic enablers die benodigd zijn voor Europese missies en operaties. Zie ook het antwoord op vraag 14. De voorstellen in de mededeling, waaronder de taskforce en EDCC, bieden mogelijkheden om gezamenlijk inkoop te coördineren en te stimuleren met financiële prikkels.

18.

De leden van de D66-fractie zijn bezorgd over het feit dat er momenteel slechts 11% van de defensie-investeringen in Europa in samenwerking met andere landen zijn gedaan. Deze leden hebben de volgende vragen. Hoe oordeelt de Minister over dit feit? Hoe neemt de Minister hierin mee dat dit volgens een schatting van de Europese Commissie Europa jaarlijks tientallen miljarden euro’s kost? Welke concrete stappen gaat Nederland zetten om deze samenwerking te verbeteren? Met welke landen, naast Duitsland en België, zal dit gebeuren? Hoe helpen de voorstellen uit het EU-voorstel Europese defensie-investeringen hierbij?

Het kabinet deelt de zorg dat beperkt wordt samen gewerkt in Europa. Door meer gezamenlijk te investeren werken we toe naar capaciteiten die interoperabel en uitwisselbaar zijn, wordt samenwerking in missies en operaties verbeterd en worden economische schaalvoordelen bereikt. Dit vergroot de gezamenlijke militaire slagkracht. Om deze redenen verwelkomt het kabinet de voorstellen van de Commissie en HV die samenwerking gemakkelijker en aantrekkelijker maken.

Voor meer en betere Europese samenwerking is het van belang dat we goed gebruik maken van EU-instrumenten. CARD geeft aanknopingspunten voor samenwerking met andere EU-lidstaten die met gebruik van instrumenten als PESCO en EDF kunnen worden gerealiseerd. Zoals in de Defensienota 2022 staat, is het van belang dat Defensie, voor zover mogelijk, de eigen planprocessen in lijn brengt met de EU. Hoewel samenwerking met strategische partners zoals België en Duitsland vaak voor de hand ligt, staat NL open voor samenwerking met alle lidstaten. Mogelijk gaat dit met kopgroepen van lidstaten. Dit zal per onderwerp verschillen. CARD biedt hiervoor goede inzichten. Enkele voorbeelden van samenwerking met andere landen zijn het project STR-UAV met Luxemburg (en België) en de Multi Missie Radar van Thales NL, die we ook voor Noorwegen bestellen. Daarnaast wil Nederland aansluiten bij het Frans-Duitse MGCS-programma (conform motie van het lid Stoffer, Kamerstuk 35 570 X, nr. 53), dat wil voorzien in een volgende generatie familie van grondgebonden gevechtssystemen.

19.

In hoeverre wordt hierbij de focus bij de defensie investeringen verlegd van een bottom-up benadering naar een top-down benadering om deze samenwerking en de efficiëntie verder te bevorderen? Deelt de Minister de mening dat zoveel mogelijk gezamenlijk investeren vanuit een top-down benadering efficiënter is en bijdraagt aan de Europese militaire slagkracht? Zo ja, hoe gaat het kabinet zich inzetten om deze focus nog meer in het gezamenlijke Europese defensiebeleid te verwerken?

In de EU worden geen capaciteitsdoelstellingen toegekend aan de lidstaten, zoals wel het geval is in de NAVO. Er is in die zin geen sprake van een top-down benadering. Wel worden in generieke zin op EU-niveau capaciteitsprioriteiten bepaald in het Capability Development Plan (CDP). In het licht van de huidige veiligheidscontext is hierin een aantal accenten gelegd in de gezamenlijke mededeling, zoals de noodzaak voor lucht- en raketverdediging. De eerdergenoemde EU-instrumenten en activiteiten van de lidstaten daarin zijn gericht op het mitigeren van deze tekortkomingen. In die zin is sprake van een top-down benadering. Het kabinet acht de bottom-up benadering, waarbij landen op eigen initiatief besluiten om samen te werken bij de aanschaf van defensiematerieel evenzeer van groot belang. Dergelijke initiatieven komen in de regel wat sneller van de grond. De top-down en bottom-up aanpak vullen elkaar goed aan.

20.

De leden van de D66-fractie zijn tevreden met de poging van de Europese Commissie tot meer coördinatie aangaande defensie-investeringen in de EU. Zij hebben de volgende vragen. Hoe oordeelt het kabinet over een mogelijk grotere rol van de Europese Commissie in dit proces? Deelt het kabinet de mening dat de Europese Commissie een waardevolle rol kan spelen in dit proces aangezien de Europese Commissie het gezamenlijke belang van alle lidstaten en niet de nationale belangen dient?

Het kabinet is van mening dat zowel de Commissie als het Europees Defensieagentschap (EDA) een belangrijke rol hebben te spelen in het bevorderen van Europese defensiesamenwerking. Daarbij dienen de activiteiten van beide organisaties te vallen binnen hun bevoegdheden en expertise. In dat kader dient het EDA zich te richten op het faciliteren van gezamenlijke aanschaf en defensieplanning, en de Commissie op het creëren van financiële prikkels en wetgeving.

21.

Hoe oordeelt het kabinet over de in het voorstel beschreven constatering dat de toegenomen investeringen zonder coördinatie en samenwerking de versnippering van de Europese defensiesector vergroten, het potentieel voor samenwerking gedurende de gehele levenscyclus van de uitrusting beperken, de externe afhankelijkheid versterken en de interoperabiliteit waarschijnlijk belemmeren?

Het kabinet steunt de analyse dat nadere samenwerking noodzakelijk is om fragmentatie tegen te gaan, te werken aan capaciteiten die uitwisselbaar zijn zodat schaalvoordelen worden bereikt. Dit is van belang juist nu de defensiebegrotingen van Europese landen omhoog gaan. Indien lidstaten de toegenomen investeringen ongecoördineerd investeren kan dit ertoe leiden dat veel verschillende systemen worden aangeschaft. Dit beperkt de mogelijkheid om verder in de levenscyclus van een systeem bijvoorbeeld gezamenlijk onderhoud te doen. Ook is gezamenlijk optreden complexer als met veel verschillende systemen moet worden samengewerkt. Het kabinet is derhalve voorstander van meer gezamenlijke investeringen en draagt daarom bij aan initiatieven die ten doel hebben gezamenlijk capaciteiten op te bouwen, interoperabiliteit te vergroten en de Europese defensie-industrie te versterken (zoals het Europees Defensie Fonds).

22.

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar het voorstel van de Europese Commissie aangaande een verordening waarin voorwaarden en criteria voor het vormen van een European Defence Capability Consortium (EDCC) worden voorgesteld. Over welke soorten voorwaarden en criteria zou het kabinet positief oordelen en welke niet?

Zie antwoord op vraag 2 en 9.

23.

Op welke manier en met welke lidstaten is er diplomatiek contact geweest met andere lidstaten over dit onderwerp? Wat waren de uitkomsten van deze diplomatieke gesprekken? Wordt er bijvoorbeeld nagedacht over een wijze waarop de verschillende nationale defensie-industrieën verder geharmoniseerd zouden kunnen worden met het oog op het voorkomen van onnodige concurrentie en duplicatie? Deelt het kabinet de mening dat een dergelijk consortium zou kunnen bijdragen aan het bevorderen van de gezamenlijke Europese defensie-industrie? Hoe denkt Nederland verder bij te kunnen dragen aan het stimuleren van de integratie van de verschillende nationale defensie-industrieën tot één Europese defensie-industrie? Zo vragen de leden van de D-66 fractie.

De Europese defensiemarkt wordt gekenmerkt als een gesloten markt met Original Equipment Manufacturers (OEMs) die veelal nationale toeleveringsketens hebben. Het kabinet zet zich in voor een meer gelijk speelveld op de Europese defensiemarkt met eerlijke concurrentie waarbij de toegang van Nederlandse bedrijven tot de gesloten toeleveringsketens van Europese defensiebedrijven wordt verbeterd. Dit gaat fragmentatie tegen en maakt het speelveld gelijker. Of het voorstel over het vormen van een European Defence Capability Consortium een gezamenlijke Europese defensie-industrie bevordert, hangt in belangrijke mate af van de voorwaarden en criteria die in het Commissievoorstel zullen terugkomen. Een volledig gelijk speelveld op de Europese defensiemarkt is onbereikbaar doordat lidstaten hun eigen wezenlijke belangen van nationale veiligheid zullen blijven borgen. Maatwerk voor de defensiesector blijft dus nodig.

24.

De leden van de D66-fractie steunen de dringende boodschap van de Europese Commissie voor een taskforce voor gezamenlijke aanbestedingen op defensiegebied. Hoe oordeelt het kabinet over een dergelijke taskforce? Gaat Nederland dit initiatief steunen? Zo ja, op welke manier? Hoe denkt het kabinet verder over de aanbeveling in het voorstel om de Europese Commissie te verzoeken een EU-instrument voor te stellen, gericht op de korte termijn ter versterking van de industriële capaciteit op het gebied van defensie door middel van gezamenlijke aanbesteding?

Het kabinet staat positief tegenover het coördineren van gezamenlijke aanschaf op zeer korte termijn. Hiermee wordt voorkomen dat door individuele vraag aan de industrie de prijs wordt opgedreven en verbeteren we onze interoperabiliteit. De rol van de task force zal bestaan uit het in kaart brengen van de behoeftes van lidstaten op de korte termijn en samenwerkingsmogelijkheden duiden. De task force zal in dit stadium niet optreden als inkooporganisatie, die verantwoordelijkheid blijft bij de lidstaten. Defensie zal desgevraagd ook haar behoeftes kenbaar maken aan de task force en de samenwerkingsmogelijkheden actief verkennen.

Zoals in het BNC-fiche aangegeven, verwelkomt het kabinet in beginsel het initiatief van de Commissie om een financiële prikkel te creëren bij gezamenlijke aanschaf, omdat dit lidstaten kan stimuleren meer te samenwerken. Afhankelijk van de uitwerking en voorwaarden kan het instrument voor Nederland interessant zijn, omdat Nederland op dit moment al relatief veel samenwerkt met omringende landen, en ernaar streeft dit te intensiveren.

25.

Kan de Minister hiernaast uitweiden hoe zij tegenover de aanbeveling in het voorstel staat wat aanbeveelt de EIB te verzoeken na te gaan of zij in het licht van de huidige markt- en geopolitieke omstandigheden haar ondersteuning van de Europese defensie kan uitbreiden? Zo vragen de leden van de D-66 fractie.

Het kabinet staat er voor open om onderzoek te laten doen naar het uitbreiden van het leenbeleid van de EIB, omdat dit kan bijdragen aan het vermogen van de industrie, waaronder het MKB, om te investeren. Hierdoor kunnen de Nederlandse en Europese Defensie Technologische en Industriële Basis worden versterkt. Het is daarbij wel van belang dat oog wordt gehouden voor de toegang tot de kapitaalmarkt van de EIB.

De leden van de fractie van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsappreciatie van het EU-voorstel betreffende Europese defensie-investeringen.

Zij vinden het een zeer onwenselijke ontwikkeling dat de EU ook op het gebied van Defensie steeds meer invloed krijgt. Deze leden roepen het kabinet op om dit tegen te gaan, in plaats van om erin mee te gaan.

Daarbij merken de leden van de PVV-fractie op dat het NAVO-bondgenootschap alle activiteiten op het gebied van Defensie in EU-verband overbodig maakt. De leden van de PVV-fractie zien zelfs een risico van een verzwakking van de trans-Atlantische band, nu er sprake is van (teveel) EU-inspanningen op Defensie- gebied

26.

Zij vragen het kabinet in het verlengde hiervan hoe wordt voorkomen dat wordt gedupliceerd wat de NAVO nu al doet.

Capaciteiten die in de EU worden ontwikkeld en/of aangeschaft worden, kunnen ook worden ingezet in NAVO-verband. Lidstaten hebben immers een single set of forces. Daarnaast geldt dat een zelfredzamer Europa, met meer militaire capaciteiten van Europese landen, bijdraagt aan de versterking van de NAVO.

27.

Voorts merken de leden van de PVV-fractie op dat het EU-voorstel betreffende Defensie- investeringen in strijd lijkt te zijn met art. 41, lid 2, van het Verdrag van de Europese Unie. Deze leden vragen wat volgens het kabinet «operaties die gevolgen hebben op militair of defensiegebied» zijn en hoe het kabinet in dit licht de rechtsbasis van onderliggende voorstellen verdedigt.

Artikel 41, lid 2 VEU ziet op het verbod om EU-operaties in het kader van het GBVB met gevolgen op militair- of defensiegebied vanuit de EU-begroting te financieren. Het gaat dus uitsluitend om een verbod op het financieren van GBVB-operaties buiten de EU uitgevoerd met militaire middelen. Deze bepaling betreft geen algemeen verbod op andere financiering die de Europese defensiesamenwerking ten goede komt. De Commissie moet haar concrete voorstellen nog bij de Raad en het EP indienen. Op dit moment is onbekend welke rechtsbasis zij zal gebruiken. Op dat moment zal het kabinet de rechtsbasis van die voorstellen beoordelen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsappreciatie van het EU-voorstel defensie investeringen. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie lezen dat het kabinet ervanuit gaat dat gezamenlijke aankoop het gelijke speelveld op de Europese defensiemarkt en de toegang van Nederlandse bedrijven tot toeleveringsketens moet bevorderen.

28.

Deze leden vragen of de Minister erkent dat het van groot belang is om op nationaal niveau te investeren in kennis van strategische defensiebedrijven alvorens deze van betekenis kunnen zijn in gezamenlijke materieel ontwikkeling.

Het kabinet erkent dat investeringen in de Nederlandse kennisinstellingen en defensie-industrie belangrijk zijn. Op deze manier heeft Nederland de kennis, technologie en industriële capaciteiten in huis om de wezenlijke veiligheidsbelangen te kunnen beschermen. Daarom investeert Defensie de komende periode o.a. in toegepast wetenschappelijk onderzoek voor kennisopbouw en technologieontwikkeling (research & technology). De uitgaven hieraan stijgen mee met de defensiebegroting, zodat het percentage dat aan research & technology wordt besteed op niveau blijft. Daarnaast wordt ook het cofinancieringsbudget voor het EDF verruimd.

Het kabinet deelt niet de mening dat eerst nationaal geïnvesteerd moet worden in de kennis van de Nederlandse industrie, voordat deze kan deelnemen aan gezamenlijke ontwikkeling. De Nederlandse kennisinstellingen en defensie-industrie zijn van hoog niveau en kunnen meedoen op internationaal niveau. Wel is het van belang dat hierin geïnvesteerd blijft worden.

29.

Deze leden vragen of de Minister ervan op de hoogte is dat andere EU-lidstaten een ruimere interpretatie hebben van exportvergunningen. Kan de Minister toelichten hoe deze ongelijkheid past in het licht van de gezamenlijke ontwikkeling? Erkent de Minister dat deze ongelijkheid tot gevolg heeft dat een Nederlandse OEM’er nooit een consortium kan leiden en daarmee ook geen exportvoordeel uit deze ontwikkelingen kan halen? Zo vragen deze leden.

Interpretatieverschillen tussen EU-landen betreffen niet zozeer de uitvoervergunningen zelf, maar het is mogelijk dat binnen de EU verschillen optreden in de toepassing van de gezamenlijke toetsingscriteria. Omdat exportcontrole een nationale bevoegdheid is, kan dit in de praktijk er toe leiden dat de ene lidstaat de toetsing stringenter uitvoert dan de andere en dat kan tot een ongelijk speelveld leiden. Nederland behoort tot de meer restrictieve EU-lidstaten op wapenexportgebied en daarmee kan in theorie terughoudendheid ontstaan bij buitenlandse bedrijven om onder een Nederlandse consortiumleider te opereren. In de praktijk is daar echter niets van gebleken. Zo werd het Nederlandse bedrijf Damen Shipyards in 2020 geselecteerd als coördinator van het SEA Defence project onder het European Defence Industrial Development Programme (EDIDP), de voorloper van het European Defence Fund (EDF), met deelnemers uit Frankrijk, Spanje, Duitsland en Denemarken. Dat is goed verklaarbaar, want zowel het EDIDP als het EDF is gericht op samenwerking op het gebied van onderzoek en ontwikkeling tussen EU-bedrijven en onderzoeksinstellingen, en (nog) niet op export naar derde landen. Het ongelijke wapenexportspeelveld is in dat opzicht minder relevant voor gezamenlijke ontwikkeling. Verder geldt dat voor internationale defensiematerieelprogramma’s uitzonderingen kunnen worden gemaakt op basis van general export licences, zoals is gedaan bij bijvoorbeeld de F35.

30.

Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie of de Minister erkent dat er binnen de defensie industrie van de Europese Unie private bedrijven uit kleinere landen moeten concurreren met veelal «stateowned» bedrijven uit grotere lidstaten.

De Europese defensiemarkt bestaat inderdaad uit een mix tussen grote en kleine bedrijven, kennisinstellingen en universiteiten, waarvan een deel (gedeeltelijk) staatseigendom is. De Nederlandse inzet ten aanzien van de uitwerking van dergelijke EU-instrumenten is daarom blijvend gericht op het bevorderen van een meer gelijk speelveld en het verbeteren van toegang tot de toeleveringsketens van grote Europese defensiebedrijven. Dit draagt bij aan de ontwikkeling van de Nederlandse en de Europese Defensie Technologische Industriële Basis.

31.

Voorts vragen deze leden een toelichting op hoe gezamenlijke aankoop van materieel bijdraagt aan een betere positie van Nederlandse private bedrijven ten opzichte van de staatsbedrijven.

Omdat de voorwaarden en criteria voor het aankopen van defensiematerieel via een European Defence Capability Consortium (EDCC) nog niet bekend zijn, kan nog geen inschatting worden gemaakt welke impact dit heeft op de positie van Nederlandse bedrijven en de ontwikkeling van de Europese defensiemarkt. Een ongelijk speelveld veroorzaakt door concurrentie tussen staatsgesteunde bedrijven en private bedrijven moet evenwel worden voorkomen.

De leden van de SP-fractie hebben het voorstel over de Europese Defensie investeringen kritisch gelezen. De leden hebben hierover nog een aantal vragen.

32.

Deze leden begrijpen uit het voorstel dat er op korte termijn een budget van 500 miljoen euro uit de EU-begroting wordt gehaald voor het realiseren van de plannen uit dit voorstel. Deze leden vragen welke post(en) dit betreft. Kan de Minister verzekeren dat er niet extra geld vanuit Nederland naar deze plannen gaat, los van de huidige middelen uit het MFK 2021–2027?

Zoals aangegeven in het BNC-fiche wordt het voorstel voor de financiële prikkel van € 500 mln. gefinancierd binnen het huidige MFK in de periode 2022–2024. Aangezien het MFK-plafond daarmee niet wordt opgehoogd, zal dit voorstel in beginsel geen gevolgen hebben voor de raming van de Nederlandse afdrachten aan de EU.

Voor wat betreft de financiering van de andere voorstellen, zoals de mogelijke ophoging van het Europees Defensiefonds, wordt gekeken naar de mogelijkheden binnen de mid-term review van het Meerjarig Financieel Kader (MFK). Daarbij zet het kabinet vooralsnog in op het zo veel mogelijk herprioriteren van bestaande financieringsinstrumenten.

33.

De leden van de SP-fractie vinden het teleurstellend te lezen dat het kabinet positief is over het opzijschuiven van Btw- en aanbestedingsregels voor de Defensie-industrie en over het opzetten van een Consortium voor de Defensie Industrie. Deze leden vragen hoe het mogelijk is dat vrijwel iedereen Btw moet betalen, dat iedereen zich aan de aanbestedingsregels van de EU moet houden en ook de EIB zich doorgaans aan strikte regelgeving moet houden, maar dat dit nu wordt uitgezonderd voor de Europese Defensie industrie Kan de Minister een reflectie geven op de gevolgen van al deze vrijstellingen? Is de Minister het met de leden eens dat het ongewenst is om de defensie-industrie al deze voordelen te geven? Kan de Minister aangeven voor welke periode de defensie-industrie uitgezonderd zal zijn van deze regelgeving? Zo vragen de leden van de SP-fractie.

De voorstellen van de Commissie en de HV zijn erop gericht om samenwerking aan te jagen. Dat is nodig, want de Europese samenwerking bij aanschaf van defensiematerieel is tot dusver beperkt en de trend is volgens de gezamenlijke mededeling negatief. De Btw-vrijstelling wordt gebruikt als prikkel om samenwerking te stimuleren. Het kabinet steunt in beginsel die inzet op samenwerking, juist omdat door meer samenwerking synergie effecten en kostenbesparingen optreden. Details over de precieze werking van het instrument zullen bekend worden in het najaar van 2022.

34.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister aan te geven of de defensie-industrie momenteel in dusdanig zwaar weer verkeert, dat het nodig zou maken dat zij door vrijstelling op de Btw en aanbestedingen moet worden geholpen. Deze leden vragen of het momenteel niet al gouden tijden zijn voor de defensie-industrie vanwege de oorlog in Oekraïne.

Het kabinet onderstreept het belang van een vitale defensiesector, onder meer door samenwerking tussen Europese en NAVO-partners. De defensiesector levert de producten en diensten waar de krijgsmacht op vertrouwt en deze zijn van belang voor de Europese veiligheid en versterken de strategische autonomie. De aangekondigde voorstellen die Europese materieelsamenwerking en de interoperabiliteit versterken, o.a. de vrijstelling van btw, worden door het kabinet met een positieve grondhouding beoordeeld.

35.

Het kabinet geeft aan dat Nederland met België samen wil werken aan korte afstand onbemande vliegtuigen (SRT-UAV). Kan de Minister aangeven wat de toegevoegde waarde is van dit project en waar deze voor kunnen worden ingezet? Wat vindt de Minister van de lange-termijnplannen om EU Battle Tanks te ontwikkelen en via de EU in te zetten? Wat is de toegevoegde waarde van een Battle Tank? Zo vragen de leden van de SP-fractie.

Het kabinet werkt voor het Project SRT-UAV samen met Luxemburg. Sinds 2021 neemt ook België aan dit project deel. Tijdens operaties moeten commandanten op tactisch niveau autonoom kunnen beschikken over (de effecten van) een UAV-systeem voor informatievergaring. Dit leidt tot de behoefte aan een Short Range Tactical UAV-systeem dat relatief eenvoudig, snel en mobiel is in te zetten, voorzien van sensoren voor dag en nacht met real time datatransmissie (videobeelden). Deze STR-UAV-capaciteit is een aanvulling op de bestaande systemen en vult het gat in bereik en capaciteiten tussen draagbare UAV’s als de Raven en grotere UAV’s zoals de MQ-9. STR-UAV is een onbewapend platform. Naast operationeel gebruik voor informatievergaring kan het systeem ook in het kader van civiel militaire samenwerking ingezet worden in steun aan en onder gezag van politie of kustwacht.

Het kabinet staat positief tegenover het gezamenlijk ontwikkelen van een volgende generatie van grondgebonden gevechtssystemen, waaronder de Main Ground Combat System. Nederland participeert in diverse EDA- en PESCO-initiatieven die gerelateerd zijn aan de ontwikkeling van (delen van) gevechtsvoertuigen en heeft de observer status aangevraagd voor het Frans-Duitse Programma Main Ground Combat System. Uw Kamer heeft de motie van het lid Stoffer (Kamerstuk 35 570 X, nr. 53) aangenomen (Handelingen II 2020/21, nr. 34, item 15) waarin wordt aangedrongen op vroegtijdige betrokkenheid bij dit programma, omdat dit kansen biedt voor de Nederlandse defensie-industrie en werkgelegenheid, om Nederlandse hoogwaardige kennis in te brengen en om mee te praten over de capaciteiten en productie. Samenwerking vergroot daarnaast de interoperabiliteit met partnerlanden, draagt bij aan de Europese strategische autonomie en daarmee aan de versterking van de NAVO.

36.

De leden van de SP-fractie hebben een aantal vragen over de extra bevoegdheden die de Europese Commissie met dit voorstel en een aantal andere toekomstige voorstellen op het gebied van Defensie naar zich toe wilt trekken. Hoe interpreteert de Minister Artikel 41, lid 2, van het Verdrag van de Europese Unie? Wat zijn volgens het kabinet «operaties die gevolgen hebben op militair- of defensiegebied»? Wordt er ook kritiek geuit op de rechtsbasis van dit voorstel en de komende voorstellen, zoals het voornemen om in wetgeving vast te leggen dat de defensie-industrie in crisistijd met voorrang toegang krijgt tot deze grondstoffen? Zo vragen de leden van de SP-fractie.

Onder «operaties die gevolgen hebben op militair- of defensiegebied» (artikel 41. Lid 2) verstaat het kabinet militaire EU missies en operaties Zie verder het antwoord bij vraag 27.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het EU-voorstel inzake Europese defensie-investeringen. Zij hebben de volgende vragen en opmerkingen.

37.

De leden van de SGP-fractie vragen allereerst hoe het EU-voorstel zich verhoudt tot artikel 2 tot en met 6 VWEU waarin bepaald is dat de EU niet bevoegd is inzake defensie, en artikel 41, lid 2 VEU, waarin uitgaven verboden worden «die voortvloeien uit operaties die gevolgen hebben op militair of defensiegebied». Deze leden vragen of het EU-voorstel dus niet simpelweg strijdig is met deze bepalingen in de Europese Verdragen, omdat de implicaties van deze defensievoorstellen veel principiëler en fundamenteler zijn dan dat het louter zou gaan om voorstellen op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en de ruimte (artikel 4, 3 VWEU), interne markt (artikel 4, lid 2, onder a VWEU) en industrie (artikel 6, onder b, VWEU).

De artikelen 2 tot en met 6 VWEU bevatten de zogenoemde «bevoegdheden catalogus» van de EU. De bevoegdheid van de EU op het gebied van Defensie is onderdeel van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) en is vastgelegd in artikel 2, lid 4, VWEU. Voor wat betreft de betekenis van artikel 41 lid 2 VEU verwijs ik naar mijn antwoord bij vraag 27.

De Unie kan daarnaast haar bevoegdheid op andere terreinen benutten om initiatieven te nemen die ook de Europese Defensie ten goede kunnen komen. Het betreft dan met name randvoorwaarden scheppend beleid. Zonder concrete uitwerking van (wetgevings)voorstellen van de Commissie of de HV, is het op dit moment niet mogelijk te beoordelen of zij hun bevoegdheid (zullen) overtreden.

38.

Voorts vragen de leden van de SGP-fractie wat de uiteindelijke ambities zijn van de Europese Commissie op dit punt. Momenteel gaan de voorstellen over een budget van «slechts» 500 miljoen euro, maar wat is het verwachte (of door de Commissie gewenste) budgettaire groeipad? Beaamt de Minister dat het naar verwachting niet bij het huidige budget zal blijven, wanneer de Raad eenmaal met dit voorstel instemt? Kan de Minister deze leden, en de Kamer, zo volledig mogelijk informeren over de toekomstscenario’s? Zo vragen de leden van de SGP-fractie.

Het kabinet kan niet vooruitlopen op de mogelijke plannen van de Commissie en kan dus ook geen uitspraak doen over toekomstige budgetten of scenario’s. Zodra hier informatie over beschikbaar komt, zal de Kamer daarover worden geïnformeerd.

39.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de voorstellen van de Europese Commissie zich verhouden tot samenwerking in NAVO-verband. Hoe coördineert het kabinet de Europese en internationale defensiesamenwerking wanneer dit naast de NAVO in toenemende mate ook in EU-verband plaatsvindt? Hoe bewaart het kabinet het overzicht? Hoe wordt bepaald welke defensiecapaciteiten worden aangeschaft of ingezet? Hoe wordt voorkomen dat onnodige organisatorische en operationele doublures tussen EU en NAVO ontstaan? Zo vragen deze leden.

Veel van de EU-lidstaten zijn ook NAVO-bondgenoot. De capaciteitsdoelstellingen van de EU en de NAVO komen voor een groot deel overeen. Aangezien de lidstaten een single set of forces hebben, kan in EU-verband ontwikkeld of aangeschaft materieel ook ingezet worden in NAVO-verband. Op deze manier draagt een sterkere EU ook bij aan een sterkere NAVO.

40.

Ook vragen de leden van de SGP-fractie wat binnen de Europese Raad het krachtenveld is. Zij vragen welke lidstaten het voorstel van de Europese Commissie steunen, welke niet, en waarom.

Zie de antwoorden op vragen 1 en 16.

41.

Ten slotte vragen de leden van de SGP-fractie of de Minister beaamt dat de gewenste interoperabiliteit van defensiematerieel ook op andere wijze bereikt kan worden dan met gezamenlijke inkoop via het voorgestelde EU-mechanisme,

Zoals in de Defensienota 2022 aangegeven, blijft Nederland zich inzetten voor een betere interoperabiliteit en meer standaardisatie binnen de NAVO en de EU. Voorstellen die de interoperabiliteit van de strijdkrachten binnen de EU verbeteren, dragen ook bij aan een versterking van de NAVO.

42.

En of de Minister vanwege alle onduidelijkheden en kritiekpunten die de basis vormen van de hierboven door de leden van de SGP-fractie gestelde vragen niet wil instemmen met deze EU-voorstellen.

Zoals in het BNC-fiche is aangegeven, is het kabinet over het algemeen positief over de in de mededeling aangekondigde voorstellen van de Commissie en de HV. De voorstellen worden in de komende maanden verder uitgewerkt. Op basis daarvan zal het kabinet een definitief standpunt vormen en uw Kamer daarover informeren.