Voortgang aanpak online seksueel kindermisbruik en zeden
Seksuele intimidatie en geweld
Brief regering
Nummer: 2022D29429, datum: 2022-07-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-34843-60).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid (VVD)
Onderdeel van kamerstukdossier 34843 -60 Seksuele intimidatie en geweld.
Onderdeel van zaak 2022Z14288:
- Indiener: D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Digitale Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2022-09-08 14:35: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-09-14 14:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2022-12-15 14:00: Seksueel geweld en kindermisbruik (Commissiedebat), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2022-12-22 14:14: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2021-2022 |
34 843 Seksuele intimidatie en geweld
31 015 Kindermishandeling
Nr. 60 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juli 2022
Seksueel geweld, waaronder seksueel kindermisbruik (online en offline) is een groot maatschappelijk probleem dat de veiligheid en vrijheid van mensen aantast. De impact van seksueel geweld op slachtoffers kan enorm zijn en levenslang zijn sporen achterlaten. Om die reden heeft dit onderwerp voortdurend mijn aandacht. Het aanpakken van dit probleem kan de overheid echter niet alleen. Samenwerking tussen alle betrokken partijen, zowel nationaal als internationaal, is noodzakelijk. Hoewel de afgelopen jaren belangrijke stappen zijn gezet, zijn we er nog niet.
In navolging van de brief van 7 december 20211 informeer ik u in deze voortgangsbrief over de ontwikkelingen die zich de afgelopen maanden hebben voorgedaan met betrekking tot de aanpak van seksueel kindermisbruik (online en offline) en zedenfeiten in algemene zin.
Met deze brief doe ik een vijftal moties af, namelijk:
– de motie van Kamerleden Michon-Derkzen en Mutluereen vast aanspreekpunt voor zedenslachtoffers2;
– de motie van het Kamerlid Van der Graaf c.s. over onder andere het ontwikkelen van een online opsporingsstrategie waarin specifieke kwetsbare groepen worden aangemerkt als prioriteit3;
– de motie van het Kamerlid Kuik over het geven van prioriteit aan het ontwikkelen van een opsporingsstrategie4;
– de motie van de Kamerleden Stoffer en Van der Staaij over het zo goed mogelijk naleven van de Richtlijn voor strafvordering seksueel misbruik minderjarigen – Kindermishandeling5; en
– de (gewijzigde) motie van het Kamerlid Westerveld c.s. over het strafbaar stellen van gedragingen die zich welbewust richten op het beschadigen van de lichamelijke en geestelijke gezondheid van kwetsbare jongeren en jongvolwassenen.6
Ik geef door middel van deze brief ook uitvoering aan eerder gedane toezeggingen over de strafvorderingsrichtlijn seksueel misbruik minderjarigen7 en overleg inzake hulpverlening slachtoffers online seksueel misbruik.8
Wetsvoorstel seksuele misdrijven en implementatietraject
Het wetsvoorstel seksuele misdrijven is, na aanvaarding door de ministerraad op 3 december 2021, voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State voorgelegd. De Raad van State heeft op 8 juni jl. het advies uitgebracht over dit wetsvoorstel.9 Het advies heeft een dictum B gekregen. Dat wil zeggen dat de Afdeling advisering een aantal opmerkingen bij het wetsvoorstel heeft en adviseert om daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer wordt ingediend. De komende periode zal het advies verwerkt worden in het wetsvoorstel. Vervolgens wordt het wetsvoorstel bij uw Kamer ingediend. Mijn inzet is om dit wetsvoorstel zo snel mogelijk, in de loop van de zomer, bij uw Kamer in te dienen.
In mijn brief van 4 april jl.10 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stappen die mijn ministerie en de bij de uitvoering van het wetsvoorstel betrokken (keten)organisaties zetten om de invoering van de wet zorgvuldig voor te bereiden. Zoals u weet, is inwerkingtreding in 2024 voorzien. Op dit moment wordt het wetsvoorstel, met input van de bij de implementatie meest betrokken (keten)organisaties zoals de politie, het openbaar ministerie (hierna: OM) het Nederlands Forensisch Instituut, het Centrum Seksueel Geweld (hierna: CSG) en gemeenten naar de praktijk vertaald. Met dit wetsvoorstel wordt de zedenwetgeving immers grondig aangepast. Het is belangrijk dat deze vertaalslag naar de praktijk zo snel maar ook zo zorgvuldig mogelijk plaatsvindt zodat de aangepaste wetgeving, meteen na inwerkingtreding, effectief ingezet kan worden ten behoeve van slachtoffers en alle professionals in de startblokken staan wanneer de wet in gaat. We zetten daarom vol in op een goede voorbereiding van het implementatietraject. De betrokken organisaties zetten op dit moment verdere stappen om het wetsvoorstel binnen de eigen organisatie te implementeren, bijvoorbeeld door het instellen van een projectteam en het starten van (project)bijeenkomsten. De komende tijd gebruik ik om samen met deze organisaties nadere afspraken te maken over de vervolgstappen. Met deze input zal ik het (overkoepelende) plan van aanpak afronden en, naar verwachting, in de loop van de zomer aan uw Kamer sturen.
Kindersekspoppen
Zoals ook beschreven in eerdergenoemde voortgangsbrief van 7 december 2021 wordt in opdracht van het WODC een onderzoek uitgevoerd dat ingaat op de vraag in hoeverre een verbod op kindersekspoppen mogelijk en wenselijk is. Daarbij wordt ook gekeken welke mogelijkheden de huidige wet- en regelgeving kent om het bezit, de verkoop en de invoer van kindersekspoppen aan te pakken. Ook wordt een landenvergelijking uitgevoerd, waarbij de argumenten worden uiteengezet die in bepaalde landen een rol hebben gespeeld bij het al dan niet strafbaar stellen van kindersekspoppen. Ik verwacht de uitkomsten van dit onderzoek, tezamen met een beleidsreactie, na de zomer met uw Kamer te kunnen delen.
Strafvorderingsrichtlijn seksueel misbruik minderjarigen
Tijdens het tweeminutendebat over seksueel geweld en kindermisbruik van 14 april jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 73, item 17) heeft uw Kamer, middels de motie van de leden Stoffer en Van der Staaij, de regering verzocht in overleg met het OM te bevorderen dat de Richtlijn voor strafvordering seksueel misbruik minderjarigen van het OM zo goed mogelijk wordt nageleefd.
Zoals is toegezegd tijdens het commissiedebat seksueel geweld en kindermisbruik op 6 april jl. (Kamerstukken 34 843 en 31 015, nr. 55) heb ik tijdens de laatste overlegvergadering met het college van procureurs-generaal de inhoud en conclusies van het WODC-rapport «Straffen seksueel misbruik minderjarigen» ter kennisneming geagendeerd en gedeeld met het college. Het OM heeft kenbaar gemaakt de Richtlijn voor strafvordering seksueel misbruik minderjarigen te zullen evalueren in het licht van de maatschappelijke, juridische en politieke opvattingen over deze misdrijven. Het college van procureurs-generaal zal na deze evaluatie zelfstandig beoordelen of al dan niet wordt overgegaan tot vaststelling van een gewijzigde Richtlijn. Hiermee heb ik uitvoering gegeven aan de motie van de leden Stoffer en Van der Staaij (Kamerstuk 31 015, nr. 253).
Toezegging overleg inzake hulpverlening slachtoffers online seksueel misbruik
In het VAO Zeden op 12 februari 2020 (Handelingen II 2019/20, nr. 53, item 3) is, zoals aangegeven, de toezegging gedaan om overleg te zullen voeren over de hulpverlening aan slachtoffers van online seksueel geweld. Ik kan u hierbij aangeven dat er op ambtelijk niveau regulier met het CSG wordt overlegd over de hulp aan slachtoffers van zowel fysiek als online seksueel geweld. In dit overleg houdt het CSG het Ministerie van Justitie en Veiligheid goed op de hoogte van de initiatieven die er zijn om de hulp aan slachtoffers van online seksueel geweld verder te verbeteren. Het CSG heeft in samenwerking met een consortium van experts de interventie Eerste Hulp na Online Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag ontwikkeld. De interventie sluit aan op de multidisciplinaire aanpak van het CSG. De interventie wordt als pilot gedurende twee jaar uitgevoerd bij het CSG en gefinancierd door het Fonds Slachtofferhulp.
Vast aanspreekpunt voor zedenslachtoffers bij strafzaken
Tijdens het tweeminutendebat over seksueel geweld en kindermisbruik van 14 april jl., hebben de Kamerleden Michon-Derkzen en Mutluer een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht om een vast aanspreekpunt voor zedenslachtoffers bij de start van een strafzaak te regelen.
Hieronder licht ik toe op welke wijze tijdens het strafproces voor vaste aanspreekpunten voor zedenslachtoffers wordt gezorgd Met onderstaande informatie doe ik deze motie af.
Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd met mijn brief van 10 mei jl. over de voortgang van het plan van aanpak zedenrecherche, heeft de politie gezorgd voor vaste contactmomenten met slachtoffers.11 Het is van belang dat informatie voor slachtoffers vindbaar is, laagdrempelig wordt aangeboden en aansluit bij de informatiebehoefte. Er is ook altijd minimaal één zedenrechercheur vast aanspreekbaar over de voortgang van de zaak. Tijdens het eerste contact met de politie, bij een aangifte of een informatief gesprek, ontvangt het slachtoffer de contactgegevens waarmee het slachtoffer telefonisch of per mail met de politie contact kan leggen. Een slachtoffer kan dus altijd zelf contact opnemen met de politie, bijvoorbeeld om te informeren naar de status van de zedenzaak of bij vragen over (verwijzing naar de) hulpverlening, juridische bijstand of andere aanvullende informatie.
Daarnaast werkt de politie samen met slachtoffers aan het verbeteren van specifieke informatie voor een slachtoffer van een seksueel misdrijf op de website www.mijnslachtofferzaak.nl en in een brochure. De politie zal dit in de tweede helft van 2022 beschikbaar hebben.
Zodra de zedenzaak bij de politie is afgerond, wordt het slachtoffer door de politie geïnformeerd op welke wijze de politie de zaak heeft afgerond. Dat kan per brief zijn, of een persoonlijk gesprek indien dat beter aansluit bij de behoeften van het slachtoffer. Het afronden van een zaak kan betekenen dat het eindproces-verbaal naar het OM is gezonden. In dat geval vindt het contact met het slachtoffer vervolgens plaats met het OM. Het OM beslist of er wel of niet voldoende bewijs is en of wordt overgegaan tot vervolging. Hierover wordt het slachtoffer door het OM geïnformeerd. Het kan ook in voorkomende gevallen zijn dat het onderzoek in de zedenzaak niet geleid heeft tot een verdachte en dat de zaak in overleg met het OM wordt beëindigd. In dat geval wordt er door de politie geen eindproces-verbaal naar het OM verstuurd en wordt het slachtoffer op een bij het slachtoffer passende manier hierover geïnformeerd.
Bij het OM zijn in zedenzaken veelal de slachtoffercoördinatoren betrokken. Als de zedenpolitie (en vaak is ook al een zaaksofficier gekoppeld) de zaak bij overdracht naar het OM uitzet, kan de zaaksofficier de zaak uitzetten bij een slachtoffercoördinator. Daarmee heeft het slachtoffer snel een persoonlijk eerste aanspreekpunt bij het OM. De slachtoffercoördinatoren worden betrokken bij de zwaardere zaken, zoals ook de zedenzaken. Slachtoffercoördinatoren komen met name in beeld als de zaak is beoordeeld en ervoor is gekozen om de zaak te dagvaarden. Voor het moment dat het proces-verbaal van een zedenzaak al wel is ingestuurd door de politie maar nog niet is beoordeeld door het OM, is het Informatiepunt Slachtoffers (hierna: IPS) een telefonisch aanspreekpunt. Ook in de zaken waarin uiteindelijk geen vervolging wordt ingesteld door het OM, is het IPS aanspreekpunt. Kortom: er is voor het slachtoffer altijd een aanspreekpunt, waar het gaat om de voortgang of stand van zaken van een zedenzaak.
Online opsporingsstrategie
Zoals aangegeven heeft uw Kamer het vorige Kabinet tijdens de plenaire vergadering van 2 juli 2020 (Handelingen II 2019/20, nr. 91, item 70) inzake het VSO «seksueel misbruik door pro-ana coaches» middels de motie van de leden Van der Graaf c.s. verzocht een online opsporingsstrategie te ontwikkelen. Hierbij is verzocht specifieke kwetsbare groepen aan te merken als prioriteit, slachtoffers van pro-ana coaches als kwetsbare groep aan te merken, aan te geven in hoeverre capaciteitsgebrek bij de ontwikkeling van een online opsporingsstrategie een knelpunt vormt, de Kamer hierover te informeren en de motie Van der Graaf/Kuiken inzake het inzetten van de webcrawler en lokprofielen daarbij te betrekken.
Tijdens het tweeminutendebat over seksueel geweld en kindermisbruik van 3 november jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 17, item 6) heeft uw Kamer de regering door middel van eerdergenoemde motie van de leden Kuik c.s. verzocht prioriteit te geven aan het ontwikkelen van een online opsporingsstrategie, aan te geven hoe dit zich verhoudt tot de beschikbare capaciteit en de Kamer hierover te informeren.
Ik onderken, samen met de politie, de noodzaak van een effectieve aanpak tegen seksueel misbruik van en geweld tegen kwetsbare groepen. Strafbare gedragingen zoals misbruik en geweld moeten in alle gevallen daadkrachtig worden aangepakt en zeker wanneer zij worden begaan tegen mensen die zich al in een kwetsbare positie bevinden, waaronder pro-ana slachtoffers. Omdat dergelijke delicten in steeds verdergaande mate online plaatsvinden, deel ik de mening van uw Kamer dat meer focus op de digitale aanpak nodig is.
Door de politie is, het voorgaande in ogenschouw genomen, gestart met de verkenning van de mogelijkheden voor de opzet en uitrol van een digitale opsporingsstrategie gericht op seksuele misdrijven en mensenhandel. Als onderdeel van deze verkenning wordt een impactanalyse uitgevoerd, waarbij mede wordt gekeken naar de voorwaarden voor de opzet en uitrol van de digitale opsporingsstrategie op seksuele misdrijven en mensenhandel. Denk hierbij aan wetswijzigingen, politiële capaciteit, IV aanpassingen en financiële middelen. Ook worden het juridische handelingskader en de ethische implicaties van de mogelijke inzet van specifieke digitale opsporingsmiddelen (waaronder webcrawler en lokprofielen) onderzocht. De verwachting is dat de resultaten van deze verkenning in het najaar zullen worden opgeleverd door de politie.
In het najaar zal ik uw Kamer over de verkenning en over hoe de randvoorwaarden in te vullen informeren. Na afronding van de verkenning kan, indien is voldaan aan de daarvoor benodigde voorwaarden zoals hierboven benoemd, worden gestart met de pilot voor de (afgebakende) digitale opsporingsstrategie voor seksuele misdrijven en mensenhandel, die tegelijkertijd een basis zal bieden voor de verkenning van de mogelijkheden voor een bredere opsporingsstrategie. Met het voorgaande doe ik de moties van het lid Kuik c.s. (Kamerstuk 31 015, nr. 236) en van het lid Van der Graaf c.s. (Kamerstuk 31 015, nr. 197) af.
Het welbewust beschadigen van de gezondheid van jongeren en jongvolwassenen
Bij gewijzigde motie van de leden Westerveld c.s. van 5 november 2021 wordt de regering verzocht onderzoek te doen naar welke aanpassing(en) van het Wetboek van Strafrecht nodig zijn om gedragingen strafbaar te stellen die zich welbewust richten op het beschadigen van de lichamelijke en geestelijke gezondheid van kwetsbare jongeren en jongvolwassenen en de Kamer hierover te informeren.
Ik stel voorop dat ik elke vorm van beschadiging van de (lichamelijke of geestelijke) gezondheid van jongeren en jongvolwassenen verwerp, waaronder de verheerlijking van eetstoornissen, bijvoorbeeld op pro-anawebsites, en het aanzetten tot of behulpzaam zijn bij (extreme) vermagering of zelfmoord.
Gedragingen gericht op het beschadigen van de lichamelijke en geestelijke gezondheid van kwetsbare jongeren en jongvolwassenen, zoals het verheerlijken van eetstoornissen en het aanzetten tot of behulpzaam zijn bij (extreme) vermagering, zijn niet als zodanig en op zichzelf strafbaar volgens de huidige Nederlandse wetgeving. Het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) stelt evenwel verschillende gedragingen strafbaar waarvan in deze situaties mogelijk sprake kan zijn. Zo is in artikel 300 Sr mishandeling strafbaar gesteld, waaronder ook psychische mishandeling kan worden verstaan.12 In artikel 294 Sr is verder het aanzetten tot en het behulpzaam zijn bij zelfdoding dan wel de verschaffing van de middelen daartoe strafbaar gesteld voor zover de zelfdoding daadwerkelijk volgt. Degene die een ander opzettelijk aanzet tot bijvoorbeeld extreem vermageren, zou strafbaar kunnen zijn over de band van deze strafbaarstelling indien de ingetreden zelfdoding het directe gevolg is van het aanzetten tot extreem vermageren. Door het openbaar ministerie wordt steeds per individuele zaak overwogen welke delictsomschrijving gelet op de specifieke omstandigheden aan de orde is.
In het Wetboek van Strafrecht bestaan dus reeds mogelijkheden om strafrechtelijk op te treden. Ik heb geen aanwijzingen dat de politie en het OM mogelijkheden daarvoor missen. Gelet daarop acht ik het op dit moment niet nodig om het Wetboek van Strafrecht aan te passen. Met het voorgaande kom ik tot afdoening van de gewijzigde motie van het lid Westerveld c.s. (Kamerstuk 31 015, nr. 235).
Voorstel Europese verordening bestrijding (online) seksueel kindermisbruik
Op 11 mei jl. heeft de Europese Commissie een voorstel voor een verordening ter bestrijding van (online) seksueel kindermisbruik gepubliceerd.13 Nederland is blij met het initiatief van de Europese Commissie om de aanpak tegen (online) seksueel kindermisbruik in de EU doeltreffender te maken. Aangezien het internet zich niet houdt aan landsgrenzen, is Europese samenwerking een essentieel onderdeel van de aanpak van dit probleem. Het voorstel van de Europese Commissie benoemt een verantwoordelijkheid voor aanbieders van hostingdiensten en interpersoonlijke communicatiediensten in de strijd tegen online seksueel kindermisbruik en specificeert welke verplichtingen voor dergelijke aanbieders moeten gaan gelden. Daarnaast stelt de Commissie voor een Europees Centrum inzake voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik op te richten. Een BNC-fiche is hiervoor opgesteld en met uw Kamer gedeeld.14
Cijfers zedenzaken politie
Van groot belang binnen de strafrechtelijke aanpak is de zorgvuldige en voortvarende behandeling van zedenzaken. Uw Kamer heb ik over een hernieuwde aanpak om de doorlooptijden te verbeteren separaat geïnformeerd bij brief van 30 mei jl.15
In de voortgangsbrief van 10 mei jl.16 is het totaal aantal zedenzaken van 646 langer dan 6 maanden in werkvoorraad van de politie opgenomen (stand 2 april 2022).
Op 2 juni 2022 waren in totaal 3361 zedenzaken bij politie in behandeling. Het gaat daarbij om aanranding, verkrachting, incest, ontucht met minderjarigen, grooming en overige zedenmeldingen, openbare schennis en sexting. In 694 van die zaken is de aangifte langer dan 6 maanden in behandeling.
In het licht van het stevig gestegen werkaanbod in 2021 en vooral begin 2022, is het een goed teken dat de totale werkvoorraad niet is toegenomen ten opzichte van eerdere jaren. Het totaal aantal aangiftes dat langer dan 6 maanden in voorraad is, is afgenomen.
Zie onderstaande tabel voor de geactualiseerde cijfers17(bron: politie).
Voorraad totaal aantal zedenzaken | 3.361 | 3.351 | 2.928 | 3.429 |
Totaal aantal aangiftes langer dan 6 maanden in voorraad | 694 | 884 | 844 | 706 |
Tot slot
Seksueel kindermisbruik (online en offline) en zedenfeiten in algemene zin raken onze samenleving als geheel. Nu de impact van dergelijke feiten vaak enorm is, blijf ik mij voortdurend inzetten voor de aanpak van dit maatschappelijke probleem. Ik doe dit niet alleen maar samen met alle betrokken partijen, zoals andere departementen, de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld en maatschappelijke actoren.
Het stellen van duidelijke normen en het bieden van bescherming is namelijk een zaak van ons allemaal en de verantwoordelijkheid van eenieder. Door middel van deze voortgangsbrieven blijf ik uw Kamer op de hoogte houden van de recente ontwikkelingen op dit beleidsterrein binnen mijn ministerie.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D. Yesilgöz-Zegerius
Kamerstukken 34 843 en 31 015, nr. 52.↩︎
Kamerstuk 31 015, nr. 250.↩︎
Kamerstuk 31 015, nr. 197.↩︎
Kamerstuk 31 015, nr. 236.↩︎
Kamerstuk 31 015, nr. 253.↩︎
Kamerstuk 31 015, nr. 235.↩︎
Kamerstukken 34 843 en 31 015, nr. 55.↩︎
Handelingen II 2019/20, nr. 53, item 3.↩︎
Wet seksuele misdrijven. – Raad van State.↩︎
Kamerstukken 34 843 en 29 279, nr. 54.↩︎
Kamerstukken 34 843 en 29 628, nr. 56.↩︎
Gerechtshof Den Haag, 31 mei 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1539.↩︎
EUR-Lex – COM:2022:209:FIN – EN – EUR-Lex (europa.eu).↩︎
Kamerstuk 22 112, nr. 3455.↩︎
Kamerstukken 34 843 en 29 279, nr. 57.↩︎
Kamerstukken 34 843 en 29 628, nr. 56.↩︎
Het werkaanbod en het aantal aangiftes langer dan een half jaar zijn momentopnames. De politie beschikt niet over gemiddelden. Om een goed vergelijk te kunnen maken is de stand van 2 juni 2022, 2 juni 2019, 2 juni 2020 en 2 juni 2021 in deze tabel opgenomen.↩︎